• No results found

Het risico op staatssteun in bilaterale belastingverdragen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het risico op staatssteun in bilaterale belastingverdragen"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het risico op staatssteun in bilaterale

belastingverdragen

E.C. Kaatee – 5984130 Universiteit van Amsterdam Fiscaal recht Internationaal en Europees belastingrecht

(2)
(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding --- 7 2. Achtergrond --- 11 2.1 Inleiding --- 11 2.2. Verbod op staatssteun--- 12 2.3. Samenvatting --- 13

3. Is er sprake van een voordeel? --- 15

3.1. Inleiding --- 15

3.2 Voordeel --- 15

3.3. Samenvatting --- 16

4. Wordt het voordeel door de Staat of met staatsmiddelen bekostigd? --- 17

4.1. Inleiding --- 17

4.2. Met staatsmiddelen bekostigd --- 17

4.3. Samenvatting --- 17

4. Dreigt het voordeel de mededinging tussen lidstaten te vervalsen? --- 19

4.1. Inleiding --- 19

4.2. Vervalsing van mededinging--- 19

4.3. Samenvatting ---20

5. Is het voordeel selectief? --- 21

5.1. Inleiding --- 21

5.2. Selectiviteit --- 21

5.3. Samenvatting --- 23

6. Rechtvaardigt de aard en de opzet van een belastingstelsel mogelijke staatssteun bepalingen in een belastingverdrag? --- 25

6.1. Inleiding --- 25

6.2. Aard en opzet van een belastingstelsel --- 25

6.3. Samenvatting --- 26

7. Valt een belastingverdrag onder één van de uitzonderingsbepalingen? ---27

7.1. Inleiding --- 27

7.2. Uitzonderingsbepalingen --- 27

7.3. Samenvatting --- 28

8. Conclusie --- 29

(4)
(5)

Afkortingen

VEU Verdrag betreffende de Europese Unie

VwEU Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

CPB Centraal Planbureau

HvJ EU Europees Hof van Justitie

EcoFin de Raad Economische en Financiële Zaken

EC Europese Commissie

r.o. rechtsoverweging

e.v. en verder

(6)
(7)

1. Inleiding

Als fiscaal student gedurende de discussie “Nederland als belastingparadijs?” had ik tijdens colleges een meer dan gemiddelde interesse in regels die “harmful tax practices” moeten uitbannen. Het college dat professor Wattel (1) gaf over het onderwerp staatssteun vond ik dan ook zeer interessant en is mij in het bijzonder

bijgebleven. Ik vond het een raar idee dat een Europees land (door de media) kan worden neergezet als een belastingparadijs terwijl er in Europa regels zijn die deze “harmful tax practices” moeten voorkomen. Tijdens de loop van mijn studie heb ik die interesse in het onderwerp staatssteun gehouden. Een collega gaf mij de tip het onderwerp staatssteun eens te bekijken in het licht van bilaterale belastingverdragen (hierna: belastingverdrag of belastingverdragen). Ik stuitte vrijwel direct op een artikel dat is geschreven door Luja (2) getiteld “Tax

Treaties and State Aid: Some Thoughts”. (3)

Na het lezen van dit artikel is mijn belangstelling rondom het risico op staatssteun in belastingverdragen alleen maar groter geworden.

Mijn probleemstelling voor het schrijven van een scriptie is dan ook geworden:

Kan een belastingverdrag een maatregel bevatten dat kan leiden tot een voordeel voor een onderneming zodat deze maatregel in strijd is met het verbod op staatssteun zoals neergelegd in artikel 107 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VwEU”)?

In deze scriptie probeer ik antwoord te geven op deze vraag aan de hand van rechtspraak van het Europees Hof van Justitie (“HvJ EU”) en publicaties van de Europese Commissie (“EC”), de Nederlandse overheid en het Centraal PlanBureau (“CPB”). Volledigheidshalve merk ik hier op dat ik de moeder-dochter richtlijn (4) en de

rente-royalty richtlijn (5) buiten beschouwing laat.

In deze scriptie zal ik eerst de achtergrond van artikel 107 VwEU bespreken, daarna zal ik aan de hand van 4 criteria die zijn verwerkt in artikel 107 VwEU nagaan of er sprake is van staatssteun in 3 verschillende situaties. Deze 3 situaties zal ik hieronder toelichten en vormen een rode draad in deze scriptie.

Voorbeeld 1

In figuur A bedraagt het dividendbelastingtarief op grond van nationale wetgeving in land Y 15% voor dividenden die worden uitgedeeld door dochter A aan moeder A. Op grond van de vennootschapsbelasting in land Y valt het ontvangen inkomen bij moeder A onder de deelnemingsvrijstelling. De bronbelasting kan bij moeder A niet worden verrekend.

1 Advocaat-generaal, Hoge Raad der Nederlanden; (bijzonder) hoogleraar Europees belastingrecht, Universiteit van Amsterdam 2 Hoogleraar rechtsvergelijkend belastingrecht, Universiteit van Maastricht

3 R.H.C. Luja, Tax treaties and state aid: Some thoughts, European taxation, No. 5, pp. 234-238

4 Richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten.

5 Richtlijn 2003/49/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty’s tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten.

Figuur B Figuur A

7

(8)

In figuur B is het dividendbelastingtarief op grond van nationale wetgeving in land Y 15% voor dividenden die worden uitgedeeld door dochter B aan moeder B. Echter op grond van het belastingverdrag tussen land X en land Y wordt dit tarief verminderd naar 5%. Op grond van de vennootschapsbelasting in land X valt het ontvangen inkomen bij moeder B onder de deelnemingsvrijstelling. De bronbelasting kan bij moeder B niet worden verrekend.

Volledigheidshalve merk ik op dat in beide figuren de moeder hoofdkantoor-activiteiten verricht en de dochter producten verkoopt op de lokale markt.

Voorbeeld 2

In figuur C ontvangt moeder C inkomen van dochter C waarop in land Y € 15 aan bronbelasting is ingehouden. Dit inkomen is ook belast bij moeder C. Er is een belastingverdrag afgesloten tussen land Y en land X. Voor het berekenen van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in land X wordt er in het belastingverdrag verwezen naar de methode die wordt gebruikt in de nationale wetgeving van land X. Op basis van deze nationale wetgeving, wordt een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting berekend volgens de ordinary credit methode. Op basis van deze methode bedraagt de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting bij de moeder maximaal de in het bronland geheven belasting, zijnde € 15. De moeder is over haar wereldinkomen in land X een belastingbedrag verschuldigd van (€ 200 * 30%) - € 15 = € 45.

In figuur D ontvangt moeder D inkomen van dochter D waarop in land Z € 15 aan bronbelasting is ingehouden. Dit inkomen is ook belast bij moeder D. Er is een belastingverdrag afgesloten tussen land X en land Z. Dit belastingverdrag schrijft voor dat een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in land X wordt berekend met behulp van de exemption with progression methode. Op basis van deze methode bedraagt de aftrek bij de moeder (€ 100 / € 200) * € 60 = € 30. De moeder is over haar wereldinkomen in land X een belastingbedrag verschuldigd van (€ 200 * 30%) - € 30 = € 30.

Volledigheidshalve merk ik op dat in beide figuren de moeder hoofdkantoor-activiteiten verricht en de dochter producten verkoopt op de lokale markt.

Figuur C Figuur D

(9)

Voorbeeld 3

In figuur E bedraagt het dividendbelastingtarief op grond van nationale wetgeving in land Y 15% voor

dividenden die worden uitgedeeld door een dochter aan haar moeder. Echter op basis van het belastingverdrag gesloten tussen land Y en land X wordt dit tarief verminderd naar 10%. Op grond van de

vennootschapsbelasting in land X valt het ontvangen inkomen bij moeder E onder de deelnemingsvrijstelling. De bronbelasting kan niet worden verrekend bij moeder E.

In figuur F bedraagt het dividendbelastingtarief op grond van nationale wetgeving in land Z ook 15% voor dividenden die worden uitgedeeld door een dochter aan haar moeder. Echter op basis van het belastingverdrag gesloten tussen land X en land Z wordt dit tarief verminderd naar 5%. Op grond van de vennootschapsbelasting in land X valt het ontvangen inkomen bij moeder F onder de deelnemingsvrijstelling. De bronbelasting kan niet worden verrekend bij moeder F.

Volledigheidshalve merk ik op dat in beide figuren de moeder hoofdkantoor-activiteiten verricht en de dochter producten verkoopt op de lokale markt.

Figuur E Figuur F

(10)
(11)

2. Achtergrond

2.1

Inleiding

Nederland heeft in 2014 meer de 90 belastingverdragen afgesloten. In de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 van het Ministerie van Financiën (6) wordt als hoofddoel genoemd voor het afsluiten van belastingverdragen,

het voorkomen van juridische dubbele belastingheffing (7) door middel van het maken van afspraken

betreffende de verdeling van de heffingsbevoegdheid. Volgens deze Notitie resulteert dit in rechtszekerheid aan internationaal opererende bedrijven en dragen deze belastingverdragen bij aan de aantrekkelijkheid van het fiscale vestigingsklimaat (naast vermindering van administratieve lasten). In de begeleidende brief bij deze Notitie benadrukt de staatssecretaris van Financiëndat hij van mening is dat ons netwerk van

belastingverdragen één van de belangrijkste pijlers is van het investeringsklimaat in Nederland. Volgens de staatssecretaris van Financiën ondersteunt het netwerk van belastingverdragen bovendien Nederlandse ondernemingen die wegens de betrekkelijke kleine thuismarkt groei zoeken in het buitenland.

Ontwikkeling aantal belastingverdragen van Nederland, 1952-2011 (8)

Doordat Nederland (relatief gezien) veel belastingverdragen heeft afgesloten met andere landen wordt er beweerd dat Nederland vaak als doorstroomland wordt gebruikt door diverse (multinationale) ondernemingen. Er worden in de media bedragen van € 75 miljard tot € 8.000 miljard genoemd die jaarlijks door Nederland zouden stromen. Faber stelt in zijn artikel “Over brievenbusmaatschappijen, ‘double taxation’ en ‘double non-taxation’” (9) dat de inkomsten door houdster- en financieringsmaatschappijen in Nederland gedurende 2011

rond de € 126 miljard bedraagt.

Hoe hoog precies het bedrag dat jaarlijks door Nederland stroomt ook zal zijn, met een bruto nationaal

inkomen in 2012 van rond de € 600 miljard, zijn de genoemde bedragen in ieder geval substantieel te noemen. Uit onderzoek van hetCPB (10) blijkt dat investeringen uit een land waarmee Nederland een nieuw

belastingverdrag heeft gesloten met 20% stijgen op het moment dat een belastingverdrag in werking is getreden.(11)

De stijging van investeringen, de vermelding in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 dat belastingverdragen bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het fiscale vestigingsklimaat van Nederland en dat belastingverdragen Nederlandse ondernemingen ondersteunen bij het zoeken van groei in het buitenland, kunnen als aanwijzingen worden beschouwd dat deze verdragen voordelen bevattenten opzichte van de opzet van het normale

Nederlandse belastingregime. Indien dat het geval is, dan kunnen (maatregelen in) belastingverdragen mogelijk in strijd zijn met het verbod op staatssteun. In het volgende hoofdstuk geef ik een beknopte beschrijving van het verbod op staatssteun zoals neergelegd in artikel 107 VwEU en de ontwikkelingen hieromtrent.

6 Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 7

7 Er is sprake van juridische dubbele belasting indien 1 persoon of lichaam over 1 object door 2 heffingsbevoegde instanties wordt belast. 8 A.M. Lejour en M. van t’Riet, De economische betekenis van belastingverdragen, achtergrond document behorend bij CPB Policy Brief 2013/07

9 S.E. Faber, Over brievenbusmaatschappijen, ‘double taxation’ en ‘double non-taxation’, WFR 2014/114

10 A.M. Lejour en M. van t’Riet, Bilaterale Belastingverdragen en Buitenlandse Investeringen, CPB Policy Brief 2013/07

11 Overigens is het verdragennetwerk alleen niet voldoende om de internationale spilfunctie van Nederland te verklaren. Onder andere de deelnemingsvrijstelling, tax rulings en ons ontwikkelde rechtsstelsel spelen hier een rol in.

11

(12)

2.2. Verbod op staatssteun

Volgens artikel 3, lid 3 Verdrag betreffende de Europese Unie (“VEU”) is een van de doelstellingen van de Europese Unie het tot stand brengen van een interne markt en het bevorderen van de economische, sociale en territoriale samenhang tussen lidstaten. In dit verband heeft de Europese Unie in artikel 107 VwEU het volgende bepaald:

“Behoudens de afwijkingen waarin de Verdagen voorzien, zijn steunmaatregelen van de Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededingen door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloed.”

In deze bepaling zitten 4 criteria besloten. Indien een maatregel voldoet aan deze 4 criteria is er sprake van staatssteun. Deze 4 criteria zijn:

1) Er moet sprake zijn van een voordeel;

2) Het voordeel moet door de Staat of met staatsmiddelen zijn bekostigd; 3) Het voordeel moet de mededing tussen lidstaten (dreigen te) vervalsen; 4) Het voordeel moet selectief zijn.

Bij het nagaan of een maatregel in een belastingverdrag voldoet aan de bovenstaande 4 criteria schuilt het probleem voornamelijk in het eerste criterium en het laatste criterium.

Indien een maatregel (potentieel) aan bovengenoemde 4 criteria voldoet is de lidstaat in kwestie op grond van artikel 108 VwEU gehouden de (voorgenomen) maatregel aan de EC voor te leggen.

In lid 2 van artikel 107 van het VwEU worden 3 uitzonderingen genoemd waaronder een (voorgenomen) maatregel per definitie worden goedgekeurd door de EC zonder nader te stellen voorwaarden.

a) Steunmaatregelen van sociale aard aan individuele verbruikers op voorwaarde dat deze toegepast worden zonder onderscheid naar de oorsprong van de producten.

b) Steunmaatregelen tot herstel van schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen

c) Steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel ondervinden van de deling van Duitsland, voorzover deze steunmaatregelen noodzakelijk zijn om de door deze deling berokkende economische nadelen te compenseren. Vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon kan de Raad op voorstel van de EC een besluit tot intrekking van dit punt vaststellen.

Daarnaast kunnen op grond van lid 3 van artikel 107 van het VwEU voorwaardelijk als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd:

a) Steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de

levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst en van de in artikel 349 bedoelde regio’s, rekening houdend met hun structurele, economische en sociale situatie; b) Steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees

belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen; c) Steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van

bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het

handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad;

d) Steunmaatregelen om de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen, wanneer door deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de

mededingingsvoorwaarden in de Unie niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad;

e) Andere soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie.

In de gevallen zoals genoemd in artikel 107, lid 3 VwEU wordt er door de EC onderzoek gedaan en eventueel een beschikking afgegeven dat de steunmaatregel als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd.

(13)

Op 1 oktober 1997 heeft de EC in een mededeling (12) de Raad Economische en Financiële Zaken (“EcoFin”) (13)

opgeroepen om, onder andere, een gedragscode voor de lidstaten vast te stellen met betrekking tot de heffing van belasting op ondernemingen. De EcoFin heeft 2 maanden daarna een gedragscode vastgesteld (14) waarbij

met betrekking tot staatssteun wordt opgemerkt dat de EC met richtlijnen zal komen voor de toepassing van staatssteun regels op het gebied van directe belastingen. Ruim een jaar later, op 11 november 1998, is de EC met een mededeling gekomen over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen.(15) Op 9 februari 2004 heeft de EC een verslag over de

tenuitvoerlegging van de mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen gepubliceerd. (16)

De mededeling over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen is inmiddels meer dan 15 jaar oud en gedurende deze jaren heeft het HvJ EU talrijke arresten gewezen omtrent het onderwerp staatssteun en zijn er door de EC vele beschikkingen afgegeven op grond van artikel 107 VwEU, lid 2 en lid 3. De EC heeft in het kader van de modernisering van het staatssteunbeleid en verdere verduidelijking over sleutelbegrippen met betrekking tot het begrip “staatssteun” op 17 januari 2014 een ontwerpmededeling betreffende het begrip staatssteun gepubliceerd. (17) Deze bevindt

zich in de consultatiefase.

2.3. Samenvatting

In dit hoofdstuk is besproken dat volgens staatssecretaris van Financiën, belastingverdragen bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het fiscale vestigingsklimaat in Nederland. Uit onderzoek blijkt dat investeringen met 20% stijgen indien er een belastingverdrag wordt afgesloten met een land. Dit kunnen indicatoren zijn dat belastingverdragen mogelijk voordelen bevatten ten opzichte van het normale belastingregime waardoor er een risico op staatssteun aanwezig kan zijn in de zin van artikel 107 VwEU. Om in strijd te zijn met artikel 107 VwEU moet er aan een viertal criteria zijn voldaan: Er moet sprake zijn van een voordeel, het voordeel moet door de Staat of met staatsmiddelen zijn bekostigd, het voordeel moet de mededinging tussen lidstaten (dreigen te) vervalsen en het voordeel moet selectief zijn. In lid 2 en lid 3 van artikel 107 VwEU zijn situaties geschetst waaronder het mogelijk is dat een steunmaatregel (on)voorwaardelijk als verenigbaar met de interne markt wordt beschouwd door de EC.

Naast artikel 107 VwEU heeft de EC in 1998 in een mededeling de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen toegelicht. Op 17 januari 2014 heeft de EC een ontwerpmededeling gepubliceerd betreffende het begrip staatssteun in het kader van modernisering van het staatssteunbeleid.

12 Mededeling van de Commissie van 1 oktober 1997 aan de Raad: Naar belastingcoördinatie in de Europese Unie – Een pakket om schadelijke belastingconcurrentie te bestrijden, COM (97) 495 def.

13De raadsformatie Economische en Financiële Zaken bestaat uit de ministers (of staatssecretarissen) van economische zaken en/of financiën van de lidstaten van de Europese Unie.

14 Conclusies van de Raad (Ecofin) van 1 december 1997 inzake het belastingbeleid (98/C 2/01), Pb.C.1998, nr. 2/1-6

15 Mededeling van de Commissie van 11 november 1998 over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (98/C 384/03), Pb.C.384/03

16 Verslag over de tenuitvoerlegging van de mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen. 9 februari 2004, C(2004)434

17 Ontwerpmededeling van de Commissie betreffende het begrip staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VwEU, 2014

13

(14)
(15)

3. Is er sprake van een voordeel?

3.1. Inleiding

Om na te gaan of een maatregel uit een belastingverdrag in strijd kan zijn met het verbod op staatssteun is de eerste vraag die gesteld moet worden of een maatregel een voordeel voor een onderneming kan opleveren als bedoeld in artikel 107 VwEU. Op deze vraag zal ik in dit hoofdstuk een antwoord proberen te geven.

3.2 Voordeel

Juridische dubbele belasting bij grensoverschrijdende activiteiten kan ontstaan door een dispariteit tussen de belastingwetgeving van 2 lidstaten. Door het gebrek aan harmonisatie tussen de belastingwetgeving van de verschillende lidstaten binnen de Europese Unie zijn dispariteiten in principe aanvaardbaar, mits deze niet in strijd zijn met de verdragsvrijheden (artikel 28 VwEU, artikel 45 VwEU, artikel 56 VwEU en artikel 63 VwEU), de richtlijnen, de gedragscode en de staatssteunmaatregel in artikel 107 VwEU. (18)

Een belastingverdrag heeft in eerste instantie het doel om de gevolgen van deze dispariteiten weg te nemen door het verdelen van de heffingsbevoegdheid om zo juridische dubbele belastingheffing te voorkomen voor ondernemingen met grensoverschrijdende activiteiten. In artikel 293 EG-verdrag (thans niet meer in werking) werden de lidstaten aangemoedigd om met elkaar in overleg te treden om juridische dubbele belasting te voorkomen. (19) Er kan dus worden gesteld dat een belastingverdrag geen voordeel verschaft aan een

onderneming met grensoverschrijdende activiteiten, maar er enkel voor zorgt dat een onderneming met grensoverschrijdende activiteiten geen dubbele belasting betaalt door het verdelen van de

heffingsbevoegdheden van de betrokken lidstaten.

Echter uit vaste rechtspraak van het HvJ EU (20) blijkt dat artikel 107 VwEU geen onderscheid maakt naar de

oorzaken of doeleinden van de (potentiële) steunmaatregelen, maar ziet op hun gevolgen, De maatregel dient de lasten van een onderneming te verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken en die daardoor van dezelfde aard zijn en dezelfde gevolgen hebben als een overheidssubsidie. In potentie kan een maatregel in een belastingverdrag naar mijn mening een voordeel tot gevolg hebben in de zin van artikel 107 VwEU, ondanks dat een belastingverdrag juridische dubbele belasting dient te voorkomen door het verdelen van de heffingsbevoegdheid.

In voorbeeld 1 zoals geschetst in de inleiding is er naar mijn mening potentieel sprake van een voordeel in de zin van artikel 107 VwEU. Het tarief voor de dividendbelasting wordt verminderd van het nationale tarief van 15% naar 5% op grond van een maatregel in een belastingverdrag. Doordat moeder B is gevestigd in land X betaald zij 10% minder bronbelasting. Er kan worden gesteld dat de lasten die normaliter op moeder B drukken worden verlicht als gevolg van een maatregel in een belastingverdrag.

In voorbeeld 2 betaalt moeder D minder belasting als gevolg van een door het belastingverdrag voorgeschreven methode voor het berekenen van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Deze methode wijkt af van de methode die is voorgeschreven op grond van de nationale wetgeving. Er kan worden gesteld dat de lasten van moeder D die normaliter op haar budget drukken worden verlicht als gevolg van een maatregel in een belastingverdrag.

In verband met de verschillen tussen methoden voor het berekenen van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting heeft de EC in haar verslag over de tenuitvoerlegging van de mededeling van de Commissie (21)

benadrukt dat nagegaan moet worden of de fiscale lasten uit de afwijkende methode niet lager zijn dan de lasten die zouden voortvloeien uit de toepassing van de in de lidstaat geldende standaardmethode van belastingheffing.

18 HvJ EU 21 september 1999, nr. C-307/97 (Saint Gobain), r.o. 57 e.v.

19 Dit artikel heeft echter geen plaats gekregen in het nieuwe VwEU. Wat de reden hiervan is, is niet helemaal duidelijk. In de literatuur is opgemerkt dat de Europese Unie meer naar een supranationale belastingharmonisatie op het gebied van directe belasting werkt. Om die reden zou de EC de bepaling die het voorkomen van dubbele belasting delegeerde aan de lidstaten hebben afgeschaft. Overigens konden belastingplichten aan deze maatregel geen directe rechten verlenen.

20 HvJ EU 2 juli 1974, nr. C-173/73 (Italië/Commissie), r.o. 13

21 Verslag over de tenuitvoerlegging van de mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen. 9 februari 2004, C(2004)434, punt 16

15

(16)

In voorbeeld 3 heeft moeder E op basis van het belastingverdrag tussen land X en land Y recht op een (verlaagd) bronbelastingtarief van 10%. Op grond van het belastingverdrag tussen land X en land Z heeft de moeder F recht op een bronbelastingtarief van 5%. In vergelijking met moeder E betaalt moeder F minder bronbelasting doordat zij haar activiteiten verricht in land Z in plaats van in land Y. Dit is een verlichting van een last die op het budget van moeder F ligt. Echter, naar mijn mening is dit geen voordeel als bedoeld in artikel 107 VwEU. Ik zal dit hieronder toelichten.

Zoals in dit hoofdstuk uiteengezet is gezet, dient te worden beoordeeld of een maatregel in een belastingverdrag de lasten van een onderneming verlicht die normaliter op het budget van een onderneming drukken. Het is in voorbeeld 3 de vraag of het voordeel dat moeder F geniet door haar activiteiten te verrichten in land Z in plaats van land Y een last verlicht die normaliter op het budget van de onderneming drukt.

Volgens de EC (22) zijn belastingmaatregelen waarvan alle, op het grondgebied van een lidstaat werkzame,

ondernemingen kunnen profiteren, in principe algemene maatregelen. Tot dergelijke maatregelen moeten ondernemingen op voet van gelijkheid daadwerkelijk toegang hebben. Naar mijn mening zal de verlaging van een belastingtarief op basis van een belastingverdrag moeten worden vergeleken met het nationale tarief en niet met een belastingtarief in een ander belastingverdrag. Ik ben dan ook van mening dat er in voorbeeld 3 geen sprake is van een voordeel zoals bedoeld in artikel 107 VwEU. In dit voorbeeld vloeit het potentiele voordeel niet voort uit een specifieke maatregel ten opzichte van een algemene maatregel, maar uit een specifieke maatregel ten opzichte van een andere specifieke maatregel.

3.3. Samenvatting

In dit hoofdstuk heb ik besproken dat op grond van vaste rechtspraak van het HvJ EU een steunmaatregel verschillende vormen kan hebben.De maatregel dient de lasten van een onderneming te verlichten die

normaliter op het budget van een onderneming drukken. Het argument dat een belastingverdrag geen voordeel verschaft, maar enkel juridisch dubbele belasting voorkomt gaat naar mijn mening niet op. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU maakt artikel 107 VwEU namelijk geen onderscheid naar de oorzaken of doeleinden van de (potentiële) steunmaatregelen, maar ziet dit artikel op de gevolgen.

Daarnaast ben ik nagegaan of er in voorbeelden 1, 2 en 3 sprake is van een voordeel zoals bedoeld in artikel 107 VwEU. Ik heb geconcludeerd dat in voorbeeld 1 en voorbeeld 2 de lasten van een onderneming worden verlicht die normaliter op het budget van de onderneming drukken, maar dat hier in voorbeeld 3 geen sprake van is. In voorbeeld 3 vloeit het voordeel voor moeder F ten opzichte van moeder E voort uit verschillen tussen

belastingpercentages in 2 verschillende belastingverdragen. Een percentage in een belastingverdrag is, naar mijn mening, geen last die normaliter op een onderneming drukt.

22 Ontwerpmededeling van de Commissie betreffende het begrip staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1 VwEU, 2014, punt 119

16

(17)

4. Wordt het voordeel door de Staat of met

staatsmiddelen bekostigd?

4.1.

Inleiding

Uit onderzoek van het CPB blijkt – zoals eerder genoemd - dat investeringen met 20% stijgen op het moment dat er een nieuw belastingverdrag in werking is getreden. Deze investeringen kunnen leiden tot extra

(belasting) inkomsten voor een lidstaat. Hierbij kan worden gedacht aan loonbelasting voor extra werknemers, meer btw-inkomsten door meer uitgaven etc. De mogelijke kosten van een belastingverdrag kunnen misschien zelfs lager zijn dan de extra inkomsten die een belastingverdrag de lidstaat mogelijk oplevert door extra investering uit het buitenland. Indien een lidstaat zelf geen voordeel kan behalen met het afsluiten van een belastingverdrag dan lijkt het mij onwaarschijnlijk dat een lidstaat actief meewerkt met het afsluiten van een verdrag.

In dit hoofdstuk zal ik beschrijven of de voordelen uit een belastingverdrag (zie hoofdstuk 3) daadwerkelijk met staatsmiddelen worden bekostigd in de zin van artikel 107 VwEU.

4.2. Met staatsmiddelen bekostigd

Het traditionele standpunt van de EC is dat een voordeel met staatsmiddelen is bekostigd zodra de normaal door een onderneming verschuldigde belasting wordt verminderd. De toekenning van een belastingvoordeel leidt immers tot een verlies aan ontvangsten voor de staat, omdat deze afziet van inkomsten. Hieraan doet niet af dat een fiscale steunmaatregel over het algemeen een positief effect heeft op de belastingontvangsten. (23)

Ondanks het feit dat een belastingverdrag zeer waarschijnlijk een gunstige impact heeft op de (belasting) inkomsten van een Staat, kan worden geconcludeerd dat een toekenning van een voordeel op grond van een belastingverdrag met staatsmiddelen is bekostigd.

Volgens de ontwerpmededeling van de Commissie (24) gaat het bij de vraag of een voordeel met staatsmiddelen

wordt bekostigd om 2 afzonderlijke cumulatieve voorwaarden. De maatregel die het voordeel verschaft moet aan de Staat toerekenbaar zijn en het moet gaan om staatsmiddelen.

Het verdragsbeleid valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën. Derhalve zullen maatregelen in een belastingverdrag toerekenbaar zijn aan de Staat.

Met betrekking tot de tweede voorwaarde dat alleen voordelen die met staatsmiddelen worden bekostigd een steunmaatregel kunnen vormen, omvatten staatsmiddelen alle overdrachten van de overheidssector. Ook het afzien van inkomsten die anders aan de Staat zouden zijn betaald, vormt een overdracht van staatsmiddelen. (25)

In de 3 voorbeelden die zijn genoemd in de inleiding leidt de toepassing van een maatregel in een

belastingverdrag tot een verlies van belastinginkomsten van een lidstaat. Het verlies van belastinginkomsten kan, op basis van bovenstaande, naar mijn mening worden gelijkgesteld met het bekostigen van een (potentieel) voordeel met staatsmiddelen.

4.3. Samenvatting

In dit hoofdstuk heb ik beschreven dat al vrij snel voldaan is aan het criterium dat het voordeel bekostigd moet worden met staatsmiddelen. De EC is van mening dat een voordeel met staatsmiddelen is bekostigd zodra de normaal door een onderneming verschuldigde belasting wordt verminderd. Indien er wordt afgezien van inkomsten door de Staat is er tevens sprake van het bekostigen van een voordeel door staatsmiddelen. Immers, de Staat loopt belastinginkomsten mis.

23 Verslag over de tenuitvoerlegging van de mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen. 9 februari 2004, C(2004)434, punt 19 24 Ontwerpmededeling van de Commissie betreffende het begrip staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1 VwEU, 2014, punt 41 e.v. 25 Ontwerpmededeling van de Commissie betreffende het begrip staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1 VwEU, 2014, punt 53

17

(18)

Volgens de ontwerpmededeling van de ECgaat het bij de vraag of een voordeel met staatsmiddelen wordt bekostigd om 2 afzonderlijke cumulatieve voorwaarden. De maatregel die het voordeel verschaft moet aan de Staat toerekenbaar zijn en het moet gaan om staatsmiddelen. Aangezien het verdragsbeleid valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën zullen maatregelen in een belastingverdrag

toerekenbaar zijn aan de Staat en is er aan de eerste voorwaarde voldaan. Aan de tweede voorwaarde is voldaan doordat staatsmiddelen alle overdrachten van de overheidssector zijn inclusief het afzien van inkomsten door de Staat.

In voorbeeld 1, 2 en 3 is er naar mijn mening sprake van bekostiging van een (potentieel) voordeel met staatsmiddelen aangezien de Staat belasting misloopt door een maatregel in een belastingverdrag. Dat een belastingverdrag ook staatsmiddelen kan opleveren doet hier volgens de EC niet aan af.

(19)

4. Dreigt het voordeel de mededinging tussen

lidstaten te vervalsen?

4.1. Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik uiteenzetten dat een maatregel in een belastingverdrag de positie van een onderneming versterkt en het intracommunautaire handelsverkeer kan (dreigen te) vervalsen.

4.2. Vervalsing van mededinging

Volgens de ontwerpmededeling van de EC (26) wordt de mededinging tussen lidstaten geacht ongunstig te

worden beïnvloed indien een onderneming een voordeel van een Staat ontvangt en actief is op een markt die open staat voor concurrentie. Noch de bescheiden omvang of het beperkte aandeel in de communautaire markt van de onderneming, noch het relatieve belang van de maatregel en zelfs niet het feit dat de onderneming niet deelneemt aan de uitvoer of het feit dat de onderneming vrijwel haar gehele productie uitvoert naar een Staat buiten de Europese Unie doet hier aan af. Er moet wel sprake zijn van een economische activiteit. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (27) wordt iedere activiteit die erin bestaat goederen of diensten op een

markt aan te bieden als economische activiteit beschouwd.

Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU (28) hoeft er niet te worden vastgesteld of de maatregel in kwestie de

mededinging tussen lidstaten daadwerkelijk beïnvloedt, maar hoeft er enkel onderzocht te worden of een maatregel het handelsverkeer ongunstig kan beïnvloeden. Wanneer steun van een lidstaat de positie van een onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het intracommunautaire

handelsverkeer versterkt, moet dit handelsverkeer worden geacht door de steun te worden beïnvloed. Het is in dat verband niet noodzakelijk dat de begunstigde onderneming zelf aan het intracommunautair handelsverkeer deelneemt. Immers, wanneer een lidstaat steun toekent aan een onderneming, kan de binnenlandse activiteit in stand blijven of stijgen, met als gevolg dat de kansen van in andere lidstaten gevestigde ondernemingen om in die lidstaat op de markt te komen afnemen. Bovendien kan de versterking van een onderneming die voordien niet deelnam aan het intracommunautaire handelsverkeer, haar in een situatie brengen waardoor zij de markt van een andere lidstaat kan betreden.

Naar mijn mening geldt dit ook in een omgekeerde situatie. Wanneer een lidstaat steun toekent aan een buitenlandse onderneming, kan de activiteit van de buitenlandse onderneming in de lidstaat in stand blijven of stijgen, met als gevolg dat de kansen van deze buitenlandse ondernemingen om op de markt in die lidstaat te komen of te blijven toenemen (oftewel het stimuleren van het fiscale vestigingsklimaat).

In voorbeeld 1 wordt duidelijk dat dochter B 10% minder bronbelasting betaald doordat zij een activiteit verricht die voorwerp van handel tussen lidstaten is. Dochter A verricht geen activiteit die voorwerp van handel tussen lidstaten is. Daarom kan dochter A geen gebruik maken van een verlaagd bronbelastingtarief op grond van een belastingverdrag. Land Y bevoordeelt in voorbeeld 1 de onderneming met grensoverschrijdende activiteiten en verslechtert de situatie van de onderneming die alleen in land Y lidstaat actief is. Hierdoor kunnen buitenlandse spelers makkelijker activiteiten in land Y ontplooien en kan moeder A een belemmering ondervinden. Dit beïnvloedt het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig.

In voorbeeld 2 en 3 is het evident dat de ondernemingen activiteiten uitoefenen die het voorwerp van handel zijn tussen 2 lidstaten en actief zijn op een markt die open staat voor concurrentie. De mededingen tussen de lidstaten worden dan geacht ongunstig te worden beïnvloed.

26 Ontwerpmededeling van de Commissie betreffende het begrip staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1 VwEU, 2014, punt 191 e.v. 27 HvJ EU 18 juni 1998, nr. C-35/96 (Commissie / Italië), r.o. 36

28 HvJ EU 15 december 2005, nr. C-148/04 (Unicredito Italiano/ Agenzia delle Entrate, Ufficio Genova), r.o. 54 e.v.

19

(20)

Dan rijst de vraag nog of het ongunstig beïnvloeden van het handelsverkeer tussen lidstaten niet voortvloeit uit het gebrek aan harmonisatie tussen de wetgevingen van lidstaten op het gebied van directe belastingen. De lidstaten zijn autonoom voor het vaststellen en handhaven van wetgeving op het gebied van directe belastingen op ondernemingen en veel lidstaten hebben het fiscale vestigingsklimaat hoog op de politieke agenda staan. Volgens de Notitie fiscaal verdragsbeleid 2011 leidt een gunstig fiscaal vestigingsklimaat immers tot

economische groei en werkgelegenheid in Nederland.Andere lidstaten zullen vergelijkbare maatregelen in belastingverdragen hebben om het fiscale vestigingsklimaat te bevorderen.

Echter op grond van een uitspraak van het Eerste Gerecht van Aanleg, is het bestaan van vergelijkbare of concurrerende fiscale maatregelen in andere lidstaten geen rechtvaardiging voor het toekennen van fiscale steun. (29) Het feit dat andere lidstaten ook belastingverdragen hebben afgesloten met daarin potentiële

steunmaatregelen zal dan ook waarschijnlijk geen rechtvaardiging zijn.

4.3. Samenvatting

In dit hoofdstuk heb ik besproken dat de mededinging tussen lidstaten ongunstig wordt beïnvloed indien een onderneming die actief is op een markt die open staat voor concurrentie én een voordeel van een Staat

ontvangt. Het minimumvereiste is dat er sprake is van een economische activiteit. Het is niet van belang of een maatregel in een belastingverdrag daadwerkelijk de mededinging vervalst. Het is voldoende dat een maatregel het handelsverkeer ongunstig kan beïnvloeden. Het is daarom niet noodzakelijk dat de onderneming zelf aan het intracommunautair handelsverkeer deelneemt.

Indien een voordeel op grond van een belastingverdrag wordt toegekend door een lidstaat aan een onderneming gevestigd in een andere lidstaat, benadeelt dit de positie ondernemingen zonder

grensoverschrijdende activiteiten gevestigd in eerstgenoemde lidstaat. Zodoende ben ik van mening dat in voorbeeld 1 het handelsverkeer ongunstig kan worden beïnvloed. In voorbeeld 2 en voorbeeld 3 is het, mijns inziens, evident dat het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kan worden beïnvloed aangezien er in beide sprake is van grensoverschrijdende handelsactiviteiten.

Het feit dat er vergelijkbare of concurrerende maatregelen bestaan in andere lidstaten zal waarschijnlijk geen rechtvaardiging kunnen zijn voor het toekennen van fiscale steun.

29 GvEA EG 30 april 1998, nr. T-214/95 (Het Vlaamse gewest/Commissie), r.o. 54

20

(21)

5. Is het voordeel selectief?

5.1. Inleiding

In dit hoofdstuk zal ik aan de hand van criteria vastgelegd door de EC in haar ontwerpmededeling (30) nagaan of

maatregelen in een belastingverdrag een selectief voordeel voor ondernemingen kan opleveren.

5.2. Selectiviteit

Volgens de ontwerpmededeling van de EC (30) zijn algemene maatregelen, die daadwerkelijk op voet van

gelijkheid openstaan voor alle ondernemingen die binnen een lidstaat actief zijn, niet selectief. Tot dergelijke maatregelen moeten alle ondernemingen toegang hebben en de werkingssfeer ervan mag niet feitelijk zijn beperkt, bijvoorbeeld doordat de lidstaat ze discretionair toekent of doordat andere elementen hun uitwerking in de praktijk beperken. Het feit dat sommige ondernemingen of sectoren meer dan andere ondernemingen van een aantal van deze belastingmaatregelen kunnen profiteren (denk aan verlichten belastingdruk op arbeid in combinatie met arbeidsintensieve bedrijfstakken), heeft niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat zo een maatregel binnen de werkingssfeer van de mededingingsregels voor staatsteun komen te vallen. (31)

De EC geeft in de ontwerpmededeling (30) verder aan dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen

materiële en geografische selectiviteit. Aangezien een maatregel in een belastingverdrag geldt voor het gehele grondgebied van de staat, zal een maatregel in een belastingverdrag geen geografische selectiviteit bevatten. Materiële selectiviteit kan volgens de ontwerpmededeling (30) juridisch of feitelijk worden vastgesteld.

Juridisch materiële selectiviteit vloeit rechtstreeks voort uit de juridische criteria waardoor een maatregel uitsluitend van toepassing is op bepaalde ondernemingen die bijvoorbeeld zijn gevestigd in een bepaald gebied, actief zijn in bepaalde sectoren of met bepaalde rechtsvormen et cetera. De juridische criteria voor de

toekenning van een maatregel in een belastingverdrag zijn uitsluitend voorbehouden aan ondernemingen die grensoverschrijdende activiteiten verrichten op het grondgebied van de lidstaten die onderdeel zijn van het belastingverdrag. Op basis van deze uitleg kan, naar mijn mening, worden geconcludeerd dat maatregelen in een belastingverdrag juridisch materiële selectiviteit bevatten.

Feitelijk materiële selectiviteit kan worden vastgesteld in gevallen waarin de maatregel zodanig is vormgegeven dat de effecten ervan een bepaalde groep ondernemingen aanzienlijk begunstigd, ook al zijn de formele criteria waardoor de maatregel van toepassing is algemeen en objectief geformuleerd. Maatregelen kunnen potentieel toegankelijk zijn voor alle ondernemingen, maar kunnen als effect van schijnbaar objectieve criteria toch selectief uitpakken. Van de maatregel kunnen dan in werkelijkheid slechts enkele ondernemingen profiteren. Een baanbrekend arrest in dit verband is de zaak Commissie en Spanje tegen Gibraltar en het Verenigd Koninkrijk. (32) Gibraltar wilde het vennootschapsbelastingstelsel hervormen. Het nieuwe fiscale

vennootschapsbelastingregime bestond uit 3 belastingen voor bedrijven die in gevestigd zijn in Gibraltar, namelijk een payroll tax, een business property occupation tax en een registration fee. De heffing van de payroll tax en de business property occupation tax was gemaximeerd tot 15% van de winst.

30 Ontwerpmededeling van de Commissie betreffende het begrip staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1 VwEU, punt 118 e.v

31 Mededeling van de Commissie van 11 november 1998 over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (98/C 384/03), Pb.C.384/03, punt 14

32 HvJ EU 15 november 2011, nr. C-106/09 en C-107/09 (Commissie en Spanje/Gibraltar en het Verenigd Koninkrijk)

21

(22)

Het HvJ EU overwoog in rechtsoverweging (“r.o.”) 102:

“De combinatie van deze belastinggrondslagen leidt dus niet enkel tot een belasting die afhangt van het aantal werknemers en van de omvang van de gebruikte bedrijfsruimten, maar sluit ook – bij gebreke van andere belastinggrondslagen – „offshore vennootschappen” van meet af aan van elke heffing uit, doordat deze geen werknemers in dienst hebben en evenmin over bedrijfsruimten beschikken.”

Vervolgens concludeert het HvJ in r.o. 107:

“Gelet op de omstandigheid dat „offshore vennootschappen”, die ten aanzien van de in de voorgenomen belastinghervorming gehanteerde belastinggrondslagen een groep van vennootschappen vormen, juist wegens de eigen specifieke kenmerken van deze groep niet worden belast, kan worden geconcludeerd dat deze vennootschappen selectieve voordelen genieten.”

Uit dit arrest blijkt dat een maatregel die potentieel toegankelijk is voor alle ondernemingen, maar dit in werkelijkheid niet is, als selectief wordt beschouwd. Dit kan misschien ook worden doorgetrokken naar een onderneming die door de aard van zijn werkzaamheden niet in staat is grensoverschrijdende activiteiten te verrichten, waardoor een onderneming in werkelijkheid niet in staat te profiteren van een gunstige maatregel uit een belastingverdrag. Echter, naar mijn mening is er, in dit verband, een dunne scheidslijn tussen het feit dat sommige ondernemingen of sectoren meer dan andere ondernemingen van een belastingmaatregel kunnen profiteren (wat door de EC in principe niet als staatssteun wordt gezien, zie hierboven) en feitelijk materiële selectiviteit.

Indien een maatregel die geldt voor alle ondernemingen mogelijk feitelijk materiële selectiviteit bevat, dient deze maatregel te worden onderzocht aan de hand van 3 stappen volgens de ontwerpmededeling van de Commissie. (33)

In de eerste plaats moet worden bepaald welke algemene belastingregeling geldt in de betrokken lidstaat. Deze wordt gebaseerd op elementen als belastinggrondslag, belastingplichtige, belastbare feiten en

belastingpercentages. Vervolgens moet worden beoordeeld en vastgesteld of het door de betrokken

belastingmaatregel verschafte voordeel eventueel selectief is ten opzichte van die algemene belastingregeling. Hiervoor moet bewezen worden dat de maatregel van de algemene regeling afwijkt. Daarnaast moet de maatregel differentiaties invoeren tussen marktdeelnemers die zich in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden, gelet op het doel van het belastingstelsel van de betrokken lidstaat. In de derde plaats moet worden onderzocht of de afwijkende maatregel kan worden gerechtvaardigd door de aard en opzet van het algemene belastingregime. Deze laatste stap zal ik behandelen in hoofdstuk 8.

Ik zal in dit hoofdstuk de eerste 2 stappen toepassen op de voorbeelden zoals genoemd in de inleiding.

33 Ontwerpmededeling van de Commissie betreffende het begrip staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1 VwEU, 2014, punt 126 e.v. 22

(23)

In voorbeeld 1 is mijn analyse van de eerste 2 stappen als volgt:

Dochter A en dochter B zijn beide ingezetenen van land Y en keren beide een dividend uit aan hun moeder. Moeder A en moeder B zijn beiden gerechtigd tot de opbrengst uit aandelen in dochter A en dochter B, respectievelijk. Moeder A en moeder B zijn beiden belastingplichtig voor de dividendbelasting in land Y. De nationale dividendbelasting wetgeving van land Y zal dus de algemene belastingregeling zijn. De maatregel in het belastingverdrag waardoor moeder B een lager tarief betaalt, wijkt af van de nationale wetgeving. Gelet op het doel van de dividendbelasting verkeren moeder A en moeder B feitelijk en juridisch in dezelfde situatie. Moeder A en moeder B hebben het recht om hun economische activiteiten in de lidstaat naar keuze uit te oefenen op grond van het recht op vrijheid van vestiging zoals vastgelegd in artikel 49 VwEU. Het feit dat moeder B in een andere lidstaat is gevestigd dan moeder A zou er dan ook niet uit mogen maken. Dat moeder B minder dividendbelasting betaald dan moeder A, terwijl de inkomsten bij zowel moeder A als moeder B is vrijgesteld kan leiden tot differentiatie van de activiteiten van moeder A en moeder B in land Y. Naar mijn mening kan er in dit voorbeeld sprake zijn van juridisch materiële selectiviteit.

In voorbeeld 2 zijn moeder C en moeder D beiden ingezetenen van land X. Zij zijn beide onderworpen aan het belastingstelsel van land X als binnenlands belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting. De algemene regeling voor binnenlands belastingplichtigen zal de nationale vennootschapsbelasting wetgeving van land X zijn. De maatregel in het belastingverdrag waardoor moeder D een hogere aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ontvangt wijkt af van de nationale wetgeving. Gelet op het doel van de vennootschapsbelasting, verkeren moeder C en moeder D feitelijk en juridisch in dezelfde situatie. Dat moeder C en moeder D

inkomsten ontvangen uit verschillende lidstaten zou hier geen invloed op moeten hebben. Moeder C en moeder D hebben het recht hebben om hun economische activiteiten in de lidstaat naar keuze uit te oefenen op grond van het recht op vrijheid van vestiging zoals vastgelegd in artikel 49 VwEU. Dat moeder D minder

vennootschapsbelasting over haar winst betaald doordat zij op grond van een maatregel in een belastingverdrag recht heeft op een hogere aftrek kan leiden tot differentiaties van de activiteiten van moeder C en moeder D in land X. Naar mijn mening kan er in dit voorbeeld sprake zijn van juridisch materiële selectiviteit.

In voorbeeld 3 zijn moeder E en moeder F beide ingezetenen van land X. Moeder E en moeder F zijn beide gerechtigd tot de opbrengst uit aandelen in dochter E en dochter F. Moeder E en moeder F zijn beide belastingplichtig voor de dividendbelasting in land Y en in land Z, respectievelijk. Aangezien moeder E en moeder F beide belastingplichtig zijn voor de dividendbelasting in 2 verschillende landen, kan er geen algemene regeling worden vastgesteld. De wetgeving op de dividendbelasting zullen zeer waarschijnlijk verschillen tussen beiden landen op het gebied van belastbare grondslag, belastbare feiten of belastingpercentages. Naar mijn mening kan er dan ook geen sprake zijn van juridisch materiële selectiviteit.

5.3. Samenvatting

In dit hoofdstuk heb ik besproken dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen materiële en geografische selectiviteit. Een maatregel in een belastingverdrag zal, naar mijn mening, geen geografische selectiviteit opleveren aangezien deze maatregel geldt voor het gehele grondgebied van een lidstaat.

Materiële selectiviteit kan juridisch of feitelijk worden vastgesteld. Juridisch materiële selectiviteit vloeit rechtstreeks voort uit de juridische criteria waardoor een maatregel uitsluitend van toepassing is op bepaalde ondernemingen. De juridische criteria voor de toekenning van een maatregel in een belastingverdrag zijn uitsluitend voorbehouden aan ondernemingen die grensoverschrijdende activiteiten verrichten op het grondgebied van beiden lidstaten die onderdeel zijn van het belastingverdrag. Op basis van deze uitleg kan, mijns inziens, worden geconcludeerd dat een maatregel in een belastingverdrag juridisch materiële selectiviteit kan bevatten.

Feitelijk materiële selectiviteit kan worden vastgesteld in gevallen waarin de maatregel zodanig is vormgegeven dat de effecten ervan een bepaalde groep ondernemingen begunstigt, ook al zijn de formele criteria voor de toepassing van de maatregel algemeen en objectief geformuleerd. Zoals is gebleken uit het arrest Commissie en Spanje tegen Gibraltar en het Verenigd Koninkrijk kunnen er dan in werkelijkheid slechts enkele

ondernemingen daadwerkelijk profiteren van de maatregel.

(24)

Hierbij kan eventueel ook worden gedacht aan (regionale) ondernemingen die door de aard van hun werkzaamheden niet in staat zijn grensoverschrijdend te werken. Er is naar mijn mening echter een dunne scheidslijn tussen het feit dat sommige ondernemingen of sectoren meer dan andere ondernemingen van een belastingmaatregel kunnen profiteren of daadwerkelijk selectiviteit.

Volgens de ontwerpmededeling van de Commissie dient in situaties waarin lidstaten ruimere maatregelen vaststellen die gelden voor alle ondernemingen de selectiviteit van de maatregel te worden onderzocht aan de hand van een onderzoek in 3 stappen. De stappen heb ik toegepast op de 3 voorbeelden die zijn genoemd in de inleiding van deze scriptie. In voorbeeld 1 en voorbeeld 2 kan, naar mijn mening, worden betoogd dat er sprake is van een juridisch materieel selectief voordeel. In voorbeeld 3 kan er volgens mij niet worden betoogd dat er sprake is van juridisch materiële selectiviteit aangezien moeder E en moeder F beiden belastingplichtig zijn voor de dividendbelasting op grond van de wetgeving van 2 verschillende lidstaten. Zodoende kan er dus geen algemene regeling worden vastgesteld waarvan een maatregel moet afwijken om te kunnen spreken van een juridisch materiële selectiviteit.

(25)

6. Rechtvaardigt de aard en de opzet van een

belastingstelsel mogelijke staatssteun

bepalingen in een belastingverdrag?

6.1. Inleiding

Indien een maatregel wordt gerechtvaardigd door de aard en opzet van een belastingstelsel dan is de maatregel niet in strijd met artikel 107 VwEU. In de ontwerpmededeling van de EC (34) wordt deze rechtvaardiging als stap

3 genoemd in het onderzoek naar selectiviteit bij ruim geformuleerde (potentiële) steunmaatregelen (zie hoofdstuk 5). Ik heb er echter voor gekozen dit onderwerp in een apart hoofdstuk te behandelen. In dit hoofdstuk zal ik bespreken of een maatregel in een belastingverdrag eventueel kan worden gerechtvaardigd door de aard en opzet van een belastingstelsel.

6.2. Aard en opzet van een belastingstelsel

Een maatregel die een uitzondering op de toepassing van het algemene belastingstelsel vormt, kan alleen worden gerechtvaardigd, wanneer de betrokken lidstaat kan aantonen dat deze maatregel rechtstreeks uit de basis- of hoofdbeginsels van zijn belastingstelsel voortvloeit of resulteert uit een inherent mechanisme dat noodzakelijk is voor het functioneren en de doeltreffendheid van de regeling, bijvoorbeeld het belasten van de winst bij de leden van een coöperatie in plaats van het belasten van winst bij de coöperatie zelf. (35)

Er moet wel voor worden gewaakt dat de afwijkende maatregel met het evenredigheidsbeginsel in

overeenstemming is en niet verder gaat dan noodzakelijk is. Het is immers aan de lidstaat die een dergelijke differentiatie tussen ondernemingen heeft ingevoerd om aan te tonen dat deze differentiatie daadwerkelijk is gerechtvaardigd door de aard en opzet van de betrokken regeling. (36)

Volgens de EC (37) is één van de hoofd- en basisbeginselen van een belastingstelsel de inning van ontvangsten

ter financiering van de staatsuitgaven. De EC vindt het inherent aan de opzet van het belastingstelsel dat de belastingen die zijn betaald aan de Staat waar zich de fiscale woonplaats van de onderneming bevindt, in aanmerking wordt genomen. Echter de EC is wel van mening dat sommige uitzonderingen op de belastingregels moeilijk zijn te rechtvaardigen door de opzet van het belastingstelsel en noemt als voorbeeld het geval waarin niet in een bepaald land gevestigde ondernemingen een gunstigere behandeling krijgen dan ondernemingen die wel in dit land zijn gevestigd. (40)

In voorbeeld 1, waarin moeder B wordt bevoordeeld ten opzichte van moeder A doordat zij gebruik kan maken van een maatregel in een belastingverdrag, zal het land Y waarschijnlijk niet lukken dit voordeel te

rechtvaardigen op grond van de aard en opzet van het belastingstelsel, gelet op het bovenstaande. Moeder B is niet in land Y gevestigd, maar krijgt wel een gunstigere behandeling. Ook zal deze maatregel waarschijnlijk niet resulteren uit een inherent mechanisme dat noodzakelijk is voor het functioneren en doeltreffendheid van de regeling. Een belastingverdrag heeft tot doel het voorkomen van dubbele belasting door het verdelen van de heffingsbevoegdheid. Verlaging van bronbelastingtarieven vormt naar mijn mening geen onderdeel van het verdelen van de heffingsbevoegdheid van 2 lidstaten, maar vloeit voort uit de wetgeving van 1 lidstaat als concessie binnen de onderhandelingen. (38)

34 Ontwerpmededeling van de Commissie betreffende het begrip staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1 VwEU, 2014, punt 126 e.v. 35 HvJ EU 6 september 2006, nr. C78/08 en C80/08 (Paint Graphos Soc. Coop arl), r.o. 69 e.v.

36 HvJ EU15 november 2011, nr. C-106/09 en C-107/09 (Commissie en Spanje/Gibraltar en het Verenigd Koninkrijk), r.o. 69

37 Mededeling van de Commissie van 11 november 1998 over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (98/C 384/03), Pb.C.384/03, punt 26

38 R.W. van der Linde, Enkele gedachten omtrent meestbegunstiging binnen de communautaire rechtsorde naar aanleiding van de D-zaak, WFR 2003/1981

25

(26)

Zoals hierboven genoemd is de EC van mening dat belastingen die zijn betaald aan de Staat waarin zich de fiscale woonplaats van een onderneming bevindt, in aanmerking moet worden genomen. In voorbeeld 2, waarbij moeder D recht heeft op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van een belastingverdrag die hoger is dan de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van nationale wetgeving, wordt er door land X rekening gehouden met de belasting die is betaald in land Y en land Z. Echter, naar mijn mening is een verschil in berekening niet noodzakelijk voor de doeltreffendheid van deze regeling. Ook in voorbeeld 3, waarbij het belastingtarief op basis van het belastingverdrag tussen land X en land Z lager is dan het belastingtarief in het belastingverdrag tussen land X en land Y, kan er worden gesteld dat de

maatregel in het belastingverdrag tussen land X en land Z verder gaat dan noodzakelijk is. Het doel van land X met het afsluiten van belastingverdragen is het verdelen van de heffingsbevoegdheid. Het toekennen van een lager tarief in een belastingverdrag dan in een belastingverdrag met een andere lidstaat draagt niet bij aan de doeltreffendheid van de regeling.

Een lidstaat kan eventueel wel naar voren brengen dat de maatregel in het belastingverdrag die ertoe leidt dat een onderneming een (potentieel) voordeel krijgt niet kan worden losgekoppeld van de rest van het

belastingverdrag, maar daar een integrerend deel van uitmaakt en bijdraagt tot het algehele evenwicht van het belastingverdrag. (39)

Daarnaast kan een afwijkend belastingtarief eventueel ook gerechtvaardigd zijn indien het inkomen bij de moedermaatschappijen in voorbeeld 1 en 3 wordt belast. Dan kan de maatregel naar mijn mening wel voortvloeien uit een mechanisme dat noodzakelijk is voor het functioneren van de regeling, namelijk de verdeling van de heffingsbevoegdheid.

6.3. Samenvatting

In dit hoofdstuk heb ik besproken dat een uitzondering op de toepassing van het algemene belastingstelsel alleen kan worden gerechtvaardigd, wanneer de betrokken lidstaat kan aantonen dat deze maatregel

rechtstreeks uit de basis- of hoofdbeginsels van zijn belastingstelsel voortvloeit of resulteert uit een inherent mechanisme dat noodzakelijk is voor het functioneren en de doeltreffendheid van de regeling. De EC vindt het inherent aan de opzet van het belastingstelsel dat de belastingen die zijn betaald aan de Staat waar zich de fiscale woonplaats van de onderneming bevindt, in aanmerking wordt genomen, maar dat sommige uitzonderingen op de belastingregels moeilijk zijn te rechtvaardigen door de opzet van het belastingstelsel. Tevens heb ik besproken dat in alle 3 de voorbeelden zoals genoemd in de inleiding het land X waarschijnlijk niet zal lukken om het voordeel dat eventueel wordt toegekend te rechtvaardigen door de aard en opzet van het belastingstelsel. Naar mijn mening gaan de maatregelen verder dan noodzakelijk is bij het verdelen van de heffingsbevoegdheid in een belastingverdrag.

Mogelijk kan een lidstaat aantonen dat de maatregel in het belastingverdrag die ertoe leid dat een onderneming een (potentieel) voordeel ontvangt niet kan worden losgekoppeld van de rest van het belastingverdrag, maar daar een integrerend deel van uitmaakt en bijdraagt aan het algehele evenwicht van het belastingverdrag. Indien het inkomen in land X bij voorbeeld 1 en 3 zou worden belast, kan het verlaagde bronbelastingtarief naar mijn mening ook gerechtvaardigd zijn door het mechanisme dat noodzakelijk is voor het functioneren van de regeling namelijk de verdeling van de heffingsbevoegdheid.

39 HvJ EU 5 juli 2005, nr. C-376/03 (zaak D), r.o. 62

26

(27)

7. Valt een belastingverdrag onder één van de

uitzonderingsbepalingen?

7.1. Inleiding

Zoals in het hoofdstuk 2 genoemd zijn er volgens lid 2 en lid 3 van artikel 107 VwEU een aantal uitzonderingssituaties waaronder, al dan niet met goedkeuring van de EC en onder nader te stellen voorwaarden, een steunmaatregel toelaatbaar is.

7.2. Uitzonderingsbepalingen

Een maatregel in een belastingverdrag zal niet per definitie worden goedgekeurd door de EC op basis van lid 2, artikel 107 VwEU, aangezien een belastingverdrag geen steun van sociale aard aan individuele verbruikers bevat, geen schade als gevolg van natuurrampen herstelt en zich niet beperkt tot bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland.

Op grond van sub b, sub c en sub d van lid 3, artikel 107 VwEU, kunnen de maatregelen in een belastingverdrag naar mijn mening wel onder voorwaarden als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd. Deze bepalingen zijn hieronder weergegeven.

b) Steunmaatregelen om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen;

c) Steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het

handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dar het gemeenschappelijk belang wordt geschaad; of

d) Andere soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, op voorstel van de Commissie.

Een (potentiële) steunmaatregel in een bilateraal belastingverdrag kan eventueel op grond van artikel 107, lid 3 sub b VwEU door de EC als (voorwaardelijk) verenigbaar met de interne markt worden beschouwd aangezien vanaf 1 januari 1958, in artikel 220 EEG-verdrag (thans niet meer in werking) en later in artikel 293 EG-verdrag (ook niet meer in werking), de lidstaten worden aangemoedigd om met elkaar in onderhandeling te treden om dubbele belasting te voorkomen. De Europese Unie heeft juridische dubbele belasting waarschijnlijk een dusdanige ernstige verstoring van de interne markt gevonden dat zij deze bepaling tot de inwerkingtreding van het VwEU op 1 december 2009 in de Europese verdagen liet staan. Het lijkt mij dan ook niet ondenkbaar dat de EC een belastingverdrag en de daarin opgenomen maatregelen als verenigbaar met de interne markt beschouwt op grond van het doel van een belastingverdrag om juridische dubbele belasting te voorkomen. Daarnaast kan ik me voorstellen dat de EC besluit om belastingverdragen (voorwaardelijk) als verenigbaar met de interne markt te beschouwen om de handel binnen de interne markt te vergemakkelijken doordat ondernemingen geen hinder ondervinden door eventueel juridisch dubbele belasting.

Aan de andere kant kan ik mij ook voorstellen dat de EC een bepaalde maatregel in een belastingverdrag verder vindt gaan dan noodzakelijk is. Helaas is er tot op heden niet door de EC beoordeeld of (een maatregel in) een belastingverdrag als verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd.

(28)

7.3. Samenvatting

In dit hoofdstuk heb ik besproken dat een maatregel uit een belastingverdrag mogelijkerwijs door de EC als voorwaardelijk verenigbaar met de interne markt kan worden beschouwd. Dit baseer ik op het feit dat er vanaf de inwerkingtreding van het EEG verdrag op 1 januari 1958 (thans niet meer in werking) tot de

inwerkingtreding van het VwEU op 1 december 2009 een bepaling in de Europese verdragen heeft gestaan die lidstaten opriep om met elkaar in onderhandeling te treden om juridische dubbele belasting te voorkomen. Dit kan erop duiden dat de EC dubbele belasting een ernstige verstoring van de interne markt vindt. Daarnaast kan de EC van mening zijn dat belastingverdragen de handel binnen de interne markt vergemakkelijkt. Ik kan mij echter ook voorstellen dat de EC een bepaalde maatregel verder vindt gaan dan noodzakelijk is.

(29)

8. Conclusie

In deze scriptie heb ik aan de hand van rechtspraak van het HvJ EU rondom het onderwerp staatssteun en publicaties van de EC, de Nederlandse overheid en het CPB geprobeerd antwoord te geven op mijn

probleemstelling:

Kan een belastingverdrag een maatregel bevatten dat kan leiden tot een voordeel voor een onderneming zodat deze maatregel in strijd is met het verbod op staatssteun zoals neergelegd in artikel 107 VwEU?

Het antwoord hierop is in hoge mate afhankelijk van het beleid van de EC. Zoals in hoofdstuk 7 omschreven, heeft de EC de mogelijkheid om (potentiële) steunmaatregelen als verenigbaar met de interne markt te beschouwen. Aangezien de Europese Unie decennia lang de lidstaten heeft opgeroepen om met elkaar in onderhandeling te treden en belastingverdragen af te sluiten om dubbele belasting te voorkomen, ben ik van mening dat de kans groot is dat de EC (potentiële) steunmaatregelen in een belastingverdrag als verenigbaar met de interne markt beschouwt, ondanks dat deze oproep niet meer aanwezig is in het huidige VwEU. Ik vraag mij wel af of de EC de maatregelen in een belastingverdrag, afzonderlijk beschouwd, niet verder vindt gaan dan noodzakelijk is.

Dit houdt overigens ook in dat ik van mening ben dat maatregelen in een belastingverdrag in potentie kunnen leiden tot staatssteun. Zoals besproken dragen belastingverdragen bij aan de aantrekkelijkheid het fiscale vestigingsklimaat en is ons verdragennetwerk één van de belangrijkste pijlers van het investeringsklimaat in Nederland. Dit wordt, naar mijn mening, bevestigd doordat uit onderzoek blijkt dat investeringen met 20% stijgen indien er een belastingverdrag wordt afgesloten met een land. Dit kan een indicatie zijn dat een belastingverdrag voordelen ten opzichte van het normale belastingstelsel bevat.

Ik heb beschreven dat een maatregel aan een viertal criteria moet voldoen om in strijd te komen met artikel 107 VwEU. Er moet sprake zijn van een voordeel, het voordeel moet door de Staat of met staatsmiddelen zijn bekostigd, het voordeel moet de mededinging tussen lidstaten (dreigen te) vervalsen en het voordeel moet selectief zijn. De EC heeft mededelingen gepubliceerd omtrent het begrip staatssteun. De meest recente publicatie is een ontwerpmededeling gepubliceerd op 17 januari 2014 en is momenteel in de consultatiefase. Er is sprake van een voordeel indien de maatregel de lasten van een onderneming verlicht die normaliter op het budget van een onderneming drukken. Ik heb besproken dat het argument dat een belastingverdrag geen voordeel verschaft, maar alleen dubbele belasting voorkomt, naar mijn mening, niet opgaat. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU maakt artikel 107 VwEU namelijk geen onderscheid naar de oorzaken of doeleinden van de (potentiële) steunmaatregelen, maar ziet dit artikel op de gevolgen.

Ik heb geconcludeerd dat in voorbeeld 1 en voorbeeld 2 de lasten van een onderneming worden verlicht die normaliter op het budget van de onderneming drukken, maar dat er in voorbeeld 3 geen sprake van is

verlichting van een last die normaliter op het budget van de onderneming drukt. Dit doordat de verschillen in bronheffingspercentage in 2 verschillende belastingverdragen geen last verlicht die normaliter op een

onderneming drukt.

Daarna heb ik besproken dat er al vrij snel voldaan is aan het criterium dat het voordeel bekostigd moet worden met staatsmiddelen. De EC heeft bepaald dat een voordeel met staatsmiddelen is bekostigd zodra de normaal door een onderneming verschuldigde belasting wordt verminderd. Indien er wordt afgezien van inkomsten door de Staat is er tevens sprake van het bekostigen van een voordeel door staatsmiddelen. Immers, de Staat loopt belastinginkomsten mis. In voorbeelden 1, 2 en 3 is er, naar mijn mening, sprake van bekostiging met staatsmiddelen aangezien de Staat belasting misloopt door een maatregel in een belastingverdrag. Dat een belastingverdrag ook staatsmiddelen kan opleveren doet hier volgens de EC niet aan af.

(30)

Ik heb besproken dat de mededinging tussen lidstaten ongunstig wordt beïnvloed indien een onderneming die actief is op een markt die open staat voor concurrentie en een voordeel van een Staat ontvangt. Het

minimumvereiste is dat er sprake is van een economische activiteit. Het is niet van belang of een maatregel in een belastingverdrag daadwerkelijk de mededinging vervalst. Het is voldoende dat een maatregel het

handelsverkeer ongunstig kan beïnvloeden. Zodoende ben ik van mening dat het handelsverkeer in voorbeeld 1, voorbeeld 2 en voorbeeld 3 ongunstig kan worden beïnvloed.

Met betrekking tot het selectiviteitscriterium heb ik besproken dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen materiële en geografische selectiviteit. Een maatregel in een belastingverdrag zal geen geografische selectiviteit opleveren aangezien deze maatregel geldt voor het gehele grondgebied van de lidstaat.

Materiële selectiviteit kan juridisch of feitelijk worden vastgesteld. Juridisch materiële selectiviteit vloeit rechtstreeks voort uit de juridische criteria waardoor een maatregel uitsluitend van toepassing is op bepaalde ondernemingen. De criteria voor de toekenning van een maatregel in een belastingverdrag zijn uitsluitend voorbehouden aan ondernemingen die grensoverschrijdende activiteiten verrichten op het grondgebied van de lidstaten die onderdeel zijn van het belastingverdrag. Op basis hiervan kan, volgens mij, worden geconcludeerd dat maatregelen in een belastingverdrag juridisch materiële selectiviteit kunnen bevatten.

Feitelijk materiële selectiviteit kan worden vastgesteld in gevallen waarin, ook al zijn de formele criteria voor de toepassing van de maatregel algemeen en objectief geformuleerd, de maatregel zodanig is vormgegeven dat de effecten ervan een bepaalde groep ondernemingen aanzienlijk begunstigt. Er is naar mijn mening een dunne scheidslijn tussen het feit dat sommige ondernemingen of sectoren meer dan andere ondernemingen van een belastingmaatregel kunnen profiteren en daadwerkelijk feitelijk materiële selectiviteit. Ik heb besproken dat er naar mijn mening bij voorbeeld 1 en voorbeeld 2 sprake kan zijn van een selectieve maatregel, maar dat bij voorbeeld 3 er geen algemene regeling kan worden vastgesteld waaraan een maatregel moet afwijken.

Een potentiële steunmaatregel kan alleen worden gerechtvaardigd, wanneer de betrokken lidstaat kan aantonen dat deze maatregel rechtstreeks uit de basis- of hoofdbeginsels van zijn belastingstelsel voortvloeit of resulteert uit een inherent mechanisme dat noodzakelijk is voor het functioneren en de doeltreffendheid van de regeling. In voorbeeld 1, voorbeeld 2 en voorbeeld 3 gaan de maatregelen uit het belastingverdrag naar mijn mening verder dan noodzakelijk is bij het verdelen van de heffingsbevoegdheid. Ik kan mij echter voorstellen de maatregel in het belastingverdrag die ertoe leid dat een onderneming een (potentieel) voordeel ontvangt niet kan worden losgekoppeld van de rest van het belastingverdrag, maar daar een integrerend deel van uitmaakt en bijdraagt tot het algehele evenwicht van het belastingverdrag.

Op basis van het hierboven genoemde is mijn conclusie dan ook dat er strikt genomen sprake kan zijn van steunmaatregelen in een belastingverdrag. In de toekomst zal moeten blijken of deze conclusie juist is...

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Antonius Ziekenhuis NIEUWEGEIN Technische Universiteit Eindhoven EINDHOVEN United Biscuits Netherlands ZAANDAM Universiteit Utrecht De Uithof Utrecht Vrije Universiteit

De omschrijving van een DAEB kan namelijk voor de nationale rechter worden aangevochten door belanghebbenden, zowel op basis van het Altmark-arrest als het Vrijstellingsbesluit en

Bezien moet daarom worden of de Europese en nationale regelingen ter zake aanpassing behoeven om een - onverhoopte - volgende financiële crisis het hoofd te bieden op een

Daarnaast moet rekening worden gehouden met de bijzondere informatiepositie tussen Nederland en Duitsland, waarbij gedeelde informatie over uitkeringen van belastingplichtigen

De training Triple S is ontwikkeld door SO&T en beoogt beroepskrachten in het jeugdveld te ondersteunen op drie vlakken: bij a) het stimuleren van de eigen kracht

Indien het bij geleidende brief van 21 maart 2017 ingediende voorstel van wet van het lid Hoogland tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994, het Wetboek van Strafvordering en het

Indien dit in kader van de evaluatie nodig is, wordt tevens bepaald welk gerecht bij de evaluatie van het experiment zal zijn betrokken om de experimentele procedure te kunnen

Tony vraagt of het in voorkomende gevallen niet mogelijk is om dan ook artikelen te benoemen (bijvoorbeeld bij inkoop- en aanbestedingsbeleid).. Kan een definitie van het