Levenslang.
Op weg naar een humaner gevangeniswezen? Masterscriptie van Natascha Panhuijsen (5731216) Universiteit van Amsterdam Scriptiebegeleider: Mr. M. Bosch Augustus 2014
Voorwoord
Voor u ligt mijn scriptie “Levenslang. Op weg naar een humaner gevangeniswezen?” Deze scriptie is tot stand gekomen in het kader van mijn Masteropleiding Strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam. Tijdens het volgen van het vak Penitentiair recht werd mijn interesse gewekt voor dit onderwerp. Daarnaast zijn er tientallen krantenkoppen verschenen in de Nederlandse pers met betrekking tot het inhumane karakter van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Ik heb met veel plezier onderzoek gedaan naar dit onderwerp en de vele uitspraken van het EHRM hierover. Ik wil graag mijn begeleider Mr. M. Bosch bedanken voor de hulp bij het schrijven van deze scriptie. Voorts wil ik mijn tante Cissy Douma bedanken voor de hulp bij de Nederlandse taal. Daarnaast wil ik graag mijn ouders bedanken voor de eeuwige steun die jullie mij bieden in het navolgen van mijn dromen. Met deze scriptie komt een einde aan mijn studie bij de Universiteit van Amsterdam, waar ik altijd met plezier naartoe ben gegaan! Amsterdam, augustus 2014.
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: Inleiding p. 5‐8 1.1 Casus Cevdet Y. p. 5 1.2 Kritiek op de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. p. 5‐6 1.3 Uitspraak Vinter e.a./VK en Magyar t. Hongarije. p. 7 1.4 Het onderzoek. p. 7‐8 Hoofdstuk 2: Nederland en Levenslang p. 9‐20 2.1 Inleiding. 2.2 Historische ontwikkeling van levenslang in p. 9‐11 Nederland; periode 1809‐1886. 2.2.1 Vrij van Franse invloeden. p. 9‐10 2.2.2 Invoering van de levenslange gevangenisstraf. p. 10‐11 2.3 Historische ontwikkeling van levenslang in p. 11 Nederland; periode 1886‐1953. 2.4 Historische ontwikkeling van levenslang in p. 11‐13 Nederland; periode 1953‐1985. 2.4.1. Resocialisatie en differentiatie. p.11‐12 2.4.2 Nieuw gratiebeleid. p.12‐13 2.5 Historische ontwikkeling van levenslang in p. 13‐15 Nederland; periode 1985‐nu. 2.5.1 Gat in de praktijk van de gratieverlening. p. 13 2.5.2 Politieke discussie. p. 14‐15 2.6 Huidige regelgeving en jurisprudentie ten p. 15‐17 aanzien van levenslang. 2.6.1 Wettelijk kader. p. 15 2.6.2 Het opleggen van de levenslange straf. p. 16‐17 2.7 Perspectief op invrijheidsstelling? p. 17‐19 2.7.1 De civiele procedure. p. 17 2.7.2 De gratieprocedure. p. 17‐18 2.7.3 Volgprocedure langgestraften p. 18‐19 2.8 Conclusie. p. 19‐20 Hoofdstuk 3: Het EVRM en de nationale rechter p. 21‐38 3.1 Inleiding. p. 21‐22 3.2 Het EVRM en aanbevelingen. p. 22‐24 3.2.1 Artikel 3 en artikel 5 EVRM. p.22‐23 3.2.2 Resoluties en aanbevelingen van de Raad van Europa. p. 23‐24 3.3 Jurisprudentie met betrekking tot het opleggen van de levenslange gevangenisstraf. p. 24‐37 3.3.1 Kotälla ’77 en ‘78. p. 24 3.3.2 Hong H. ´99. p. 24‐25 3.3.3 Léger t. Frankrijk ‘06. p. 26 3.3.4 Kafkaris t. Cyprus ’08. p. 26‐27 3.3.5 HR 16 juni 2009. p. 27‐28 3.3.6 Iorgov t. Bulgarije ’10. p. 28‐29 3.3.7 HR 22 februari 2011. p. 29 3.3.8 Vinter e.a. t. VK. ´13. p. 29‐32 3.3.9 Laszlo Magyar t. Hongarije ’14. p. 33‐34 3.3.10 Wat betekenen de uitspraken Vinter en Laszlo Magyar t. Hongarije voor Nederland? p. 34‐37 3.4 Conclusie. p. 37‐38 Hoofdstuk 4 : De ‘possibility of review’ in het Nederlandse strafrechtstelsel p. 39‐46 4.1 Inleiding. p. 39 4.2 Het wetvoorstel van het Forum Levenslang. p. 40‐44 4.3 Een oplossing voor de problematiek rondom de ‘possibility of review’ ? p. 44‐45 4.4 Conclusie. p. 45‐46 Hoofdstuk 5 : Conclusie en aanbevelingen p. 47‐51 Bronvermelding p. 52‐55
Lijst van gebruikte afkortingen
A‐G Advocaat‐generaal art. artikel concl. conclusie DD Delikt en Delinkwent e.a. en anderen ECieRM Europese Commissie voor de Rechten van de Mens EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens e.v. en verderEVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden Forum Forum Levenslang Gw. Grondwet jo. juncto Magyar Laszlo Magyar tegen Hongarije mr. Meester m.nt. met noot MvT Memorie van Toelichting NJ Nederlandse jurisprudentie nr. nummer o.a.
onder andere p. pagina par. paragraaf Rb. Rechtbank r.o. rechtsoverweging Sr. Wetboek van Strafrecht Stb. Staatsblad Sv. Wetboek van Strafvordering t. tegen TBS Terbeschikkingstelling vgl. vergelijkend
Vinter Vinter en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk v.i. voorwaardelijke invrijheidsstelling
VI vervroegde invrijheidsstelling
VK Verenigd Koninkrijk
Hoofdstuk 1
Inleiding
1.1 Casus Cevdet Y.Op 5 april 1983 stapt Cevdet Y. de Delftse bar ’t Koetsiertje binnen. Na een woordenwisseling met een van de andere bezoekers, trekt hij zijn pistool en schiet hem neer. Daarna schiet Cevdet Y. op de andere aanwezige gasten. Hij lost in totaal 12 schoten. Zes bezoekers waren dood en vier bezoekers waren zwaargewond. Deze gebeurtenis duurde niet langer dan een halve minuut. Een paar dagen later werd hij opgepakt. Cevdet Y. heeft zich nooit uitgelaten over zijn motieven en gemoedstoestand ten tijde van de daad. De kans was klein dat hij niet tot levenslang veroordeeld zou worden, hij heeft immers nooit willen meewerken aan een psychologisch onderzoek. De Rechtbank Den Haag veroordeelde hem op 13 maart 1984 tot levenslang. Het Hof Den Haag bevestigde dit vonnis in hoger beroep op 15 oktober 1984, welk arrest door de Hoge Raad op 1 juli 1985 werd bevestigd. Cevdet Y. heeft een gratieverzoek ingediend, maar dat werd na 2 jaar en 10 maanden afgewezen. Het verzoek werd afgewezen wegens de gevoelens in de maatschappij en klinische behandeling werd noodzakelijk geacht.1 Wegens laatstgenoemde grond werd Cevdet Y. in 2001 in een behandelkliniek geplaatst. Daar heeft hij op basis van een afspraak tussen hem, de kliniek en het departement van Justitie dezelfde status als een tbs‐gestelde. Net als elke tbs‐gestelde mocht Cevdet Y. op den duur met verlof, waarover veel ophef is ontstaan in de media en de maatschappij. Op 10 juli 2014 besloot de rechter in Den Haag dat de Staat mee moet werken aan het onbegeleid verlof van Cevdet Y. De Staat heeft in 2001 zelf een verzoek ingediend om Cevdet Y. een tbs‐behandeling te laten ondergaan en bij deze behandeling hoort ook het verlenen van verlof. Cevdet Y. heeft inmiddels 30 jaar lang in de gevangenis en een behandelkliniek gezeten en heeft nog geen uitzicht op ontslag uit deze kliniek.
1.2 Kritiek op de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.
De tenuitvoerlegging van een levenslange gevangenisstraf in Nederland is al jarenlang onderwerp voor een politieke discussie. In 1870 werd in Nederland de doodstraf vervangen door de levenslange gevangenisstraf. Dit maakte de levenslange gevangenisstraf het
1
maximaal haalbare op het gebied van straffen van een veroordeelde.2 Minister van Justitie Modderman besloot in 1881 de straf te handhaven ‘met bloedend hart’, want ‘in beginsel deugt zij niet’.3 Heden ten dage is de discussie betreffende de manier waarop de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf plaatsvindt nog steeds actueel. Dit komt mede door de criteria die zijn gesteld door het EHRM aan de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in de jurisprudentie. Er zijn ook Kamervragen gesteld aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.4
Tussen 2000 en 2009 heeft er een flinke stijging van het aantal opleggingen van de levenslange gevangenisstraf plaatsgevonden en is er een wijziging geweest van het beleid met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidsstelling.5 Vanaf 2010 lijkt deze stijging te stagneren. Desalniettemin werd levenslang in totaal 26 keer opgelegd in de jaren 2000 tot 2009; dat leverde meer opleggingen van levenslange straf op dan in de jaren 1945 tot 2000.6 In 1986 is er voor de laatste keer gratie verleend aan een levenslanggestrafte.7 Mede hierdoor is in 2008 het Levenslang (verder: het Forum) opgericht door diverse betrokkenen bij de strafrechtstoepassing in Nederland. Het Forum geeft aan zich in te zetten voor een meer humane tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraf. Het heeft in 2011 dan ook een wetsvoorstel geïntroduceerd met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf. Het Forum heeft voorgesteld om het voor een levenslanggestrafte mogelijk te maken om na minimaal 20 jaar detentie in aanmerking te komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling. Het idee achter de minimumtermijn van 20 jaar detentie voordat er verzocht kan worden om een voorwaardelijke invrijheidsstelling door een levenslanggestrafte is dat een levenslanggestrafte niet korter in de gevangenis dient te verblijven dan een persoon die veroordeeld is tot een tijdelijke gevangenisstraf.8 Immers indien een persoon veroordeeld is tot 30 jaar tijdelijke gevangenisstraf, komt deze persoon na 20 jaar in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling. 2 Factsheet 2011, p.3. 3 Factsheet 2011, p.4. 4 Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 71 ; Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 676. 5 Factsheet 2011, voorwoord. 6 Wetsvoorstel Stichting Forum Levenslang 2011, MvT. 7 Buiten beschouwing gelaten de gratieverlening in 2009 aan een terminaal zieke. 8 Wetsvoorstel 2011.
1.3 Uitspraak Vinter e.a./VK en Magyar t. Hongarije.
Op 9 juli 2013 werd er in de zaak Vinter en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk (verder: Vinter) door het Europees Hof voor de rechten van de Mens (verder: EHRM) de bevestiging gegeven dat lidstaten een procedure moeten hanteren waardoor levenslange gevangenisstraffen niet uitzichtloos worden.9 Hoe deze procedure er in detail uit moet komen te zien, mogen lidstaten zelf bepalen gezien de beoordelingsvrijheid die hen gegeven wordt. Wat nog maar eens verduidelijkt wordt in deze recente uitspraak van het EHRM is dat er ‐ bij lidstaten die aangesloten zijn bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) ‐ gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf een zekere resocialisatie moet plaatsvinden. Bovendien moet er een mogelijkheid zijn om de levenslange gevangenisstraf in te korten10 of er moet plaats zijn voor een herbeoordeling van de zaak.11 In de zaak Magyar tegen Hongarije heeft het EHRM de eis geformuleerd dat zijn lidstaten meer duidelijkheid moeten bieden over wat een veroordeelde moet doen om in aanmerking te komen voor een gratieverlening. Daarnaast dienen de lidstaten een mechanisme te hanteren waarbij in elke zaak onderzoek wordt gedaan naar het bestaan van legitieme gronden om de voortzetting van de straf van de veroordeelde te rechtvaardigen. Deze uitspraken kunnen van direct belang zijn voor Nederland. Nederland neemt een uitzonderingspositie in ten opzichte van de rest van Europa door de houding en het beleid ten opzichte van levenslange gevangenisstraffen.12 Nederland heeft deze unieke positie te danken aan het feit dat levenslang in Nederland echt levenslange gevangenisstraf tot de dood daarop volgt kan inhouden.13
1.4 Het onderzoek.
Aanleiding tot dit onderzoek is de unieke positie die Nederland inneemt ten opzichte van de levenslange gevangenisstraf en de discussie over de tenuitvoerlegging hiervan. In de geschetste casus van Cevdet Y. is zijn verzoek tot gratie afgewezen. Cevdet Y. heeft al 30 jaar in de gevangenis en een behandelkliniek gezeten en voorlopig heeft hij nog geen uitzicht op ontslag uit de kliniek. Mijn interesse werd hierdoor gewekt en dit bracht mij op de volgende 9 EHRM 9 juli 2013, 66069/09, 130/10 and 3896/10, (Vinter e.a./VK). 10 EHRM 12 februari 2008, 21906/04, (Kafkaris/Cyprus), par. 97. 11 EHRM 12 februari 2008, 21906/04, (Kafkaris/Cyprus), par. 98. 12 Aldus het EHRM in de zaak Vinter (EHRM 17 januari 2012, nr. 66069/09 en 130/10 en 3896/10 (Vinter e.a./VK), EHRC 2012, 65 m.nt. H. van der Wilt), par. 55. 13 Factsheet 2011, p.1.
vraag: is het huidige Nederlandse beleid betreffende de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in harmonie met de Europese regelgeving en jurisprudentie betreffende levenslang? Wijkt Nederland misschien te veel af van de lijn die het EHRM probeert uit te zetten, oftewel hoe is de onderlinge verhouding tussen het Nederlandse beleid en het EVRM? Er kunnen kanttekeningen worden geplaatst bij het Nederlandse beleid en er wordt – voornamelijk door het Forum – gesproken over een eventuele herziening van het Nederlandse beleid om aan de Europese eisen te kunnen voldoen. Bovenstaande brengt mij op de volgende probleemstelling:
Biedt de Nederlandse praktijk betreffende de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf een voldoende humane behandeling van gedetineerden gezien de recente uitspraken Vinter e.a. versus het Verenigd Koninkrijk en Magyar tegen Hongarije en artikel 3 van het EVRM? De scriptie is als volgt opgebouwd. Allereerst wordt in hoofdstuk 2 het Nederlandse beleid ten opzichte van levenslang uiteengezet. Hier wordt een historisch overzicht gegeven van de ontwikkeling van de levenslange gevangenisstraf in Nederland. Daaropvolgend zal de huidige regelgeving en bestaande jurisprudentie aan bod komen. Voorts zal ook het perspectief op vrijlating voor een levenslanggestrafte worden belicht. In het derde hoofdstuk wordt er gekeken naar de Europese regelgeving en de jurisprudentie van het EHRM ten opzichte van levenslang. Hierbij zal dieper worden ingegaan op de onderlinge verhouding tussen het Nederlandse beleid en de Europese jurisprudentie. In het vierde hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan de kanttekeningen die geplaatst kunnen worden bij het Nederlandse beleid. Daarnaast zal ik de herzieningen die het Forum voorstelt aan bod laten komen. Uiteindelijk zal er in hoofdstuk 5 worden toegewerkt naar een samenvatting van dit onderzoek en een conclusie aangaande de probleemstelling.
Hoofdstuk 2
Nederland en Levenslang
2.1 Inleiding. Voor mijn onderzoek naar de praktijk en/of regelgeving betreffende levenslang in Nederland en de verhouding tot het EVRM zal er eerst besproken moeten worden hoe deze praktijk zich voordoet in Nederland. Om dit doel te bereiken zal ik in de eerste paragraaf beginnen met een historisch overzicht van de ontwikkeling van de tenuitvoerlegging van levenslang in Nederland. De levenslange gevangenisstraf kent namelijk vanaf 1870 een lange geschiedenis. Vanaf de zesde paragraaf zal ik de huidige praktijk betreffende levenslang weergeven door middel van het beschrijven van het wettelijke kader en de bestaande jurisprudentie. Voorts zullen de bestaande procedures tot mogelijke vrijlating van de levenslanggestrafte aan bod komen in paragraaf zeven. Tenslotte zal ik in de achtste paragraaf eindigen met mijn conclusie.
2.2 Historische ontwikkeling van levenslang in Nederland; periode 1809‐1886. 2.2.1 Vrij van Franse invloeden.
In de periode voor 1870 waren de straffen met opsluiting veelal van tijdelijke aard. Desondanks werden de levenslange vrijheidsstraffen in deze periode wel intensief toegepast. Voor het inwerkingtreden van de Code Pénal in 1811 werd er gepleit voor de invoering van de altijddurende verbanning. Deze straf kon later gelezen worden in artikel 43 van het Wetboek van 1809. In 1810 werd het Koninkrijk Holland (verder: Koninkrijk) bij het Franse Keizerrijk ingelijfd en in 1811 werd de Code Pénal eveneens van toepassing verklaard op ons Koninkrijk.14 Hierdoor werd naast de altijddurende verbanning ook de eeuwige dwangarbeid als straf geïntroduceerd.15 In 1813 werd het Koninkrijk bevrijd van de Franse macht. De ingevoerde Franse wetten en de rechterlijke organisatie bleven behouden16, maar werden aangepast naar de behoefte in de Nederlandse samenleving op 1 december 181317 en 11 december 1813.18 Zo werd het jurysysteem afgeschaft, de levenslange dwangarbeid 14 Van Laanen 2003, p. 413 15 Art. 7 sub 2 en art. 7 sub 3 jo. Art. 17 van de Code Pénal (Wetboek van het Strafregt) van 1811. 16 Bosch 2008, p. 32. 17 Besluit van 1 december 1813 nr. 25, Stb. 3. 18 Besluit van 11 december 1813, Stb. 1813, nr. 10.
werd vervangen door lijfstraffen in combinatie met tijdelijke gevangenisstraffen of ‐ wanneer tussen 1811‐1813 opgelegd ‐ vervangen door opsluiting in een tuchthuis voor maximaal twintig jaar.19 In 1847 ‐ bij het ontwerpen van het nieuwe Wetboek van Strafrecht – werd er al gesproken over de invoering van de levenslange gevangenisstraf, immers bestaande straffen werden te licht bevonden.20 Bij de Wet van 29 juni 1854 werden de – meeste ‐ lijfstraffen afgeschaft, maar de vervanging van de eeuwigdurende dwangarbeid door de tuchthuisstraf van maximaal twintig jaar werd eens te meer benadrukt.21 Voor maar ook na 1854 bleef de discussie over de invoering van de levenslange gevangenisstraf voortduren. Er werd beargumenteerd dat het niet in het Nederlands strafstelsel zou passen, immers hoe wordt een levenslange gevangenisstraf gerechtvaardigd in een strafstelsel dat zich richt op de verbetering van de gevangene?22 Niettemin waren er ook voorstanders te vinden van de levenslange gevangenisstraf. Velen van deze politici zagen de levenslange gevangenisstraf als een middel om de dood‐ en lijfstraffen af te schaffen. Deze straf benaderde de doodstraf het dichtst en kon daardoor dus haar enige vervanger zijn.23 In de negentiende eeuw werd de doodstraf steeds minder ten uitvoer gelegd. Vanaf 1860 werd er gratie verleend aan alle gevangenen die veroordeeld waren tot de doodstraf.24
2.2.2 Invoering van de levenslange gevangenisstraf.
Ten gevolge van de praktijk van de tenuitvoerlegging van de doodstraf gedurende de jaren 1860‐1870 was deze straf niet meer houdbaar en werd in 1870 dan ook afgeschaft.25 Hiervoor in de plaats kwam de levenslange tuchthuisstraf.26 Bij de invoering van het Wetboek van Strafrecht in 1881 was de Tweede Kamer duidelijk verdeeld over de levenslange gevangenisstraf. De toenmalige minister van Justitie Modderman gaf te kennen in de Memorie van Toelichting op artikel 10 Wetboek van Strafrecht dat hij de levenslange gevangenisstraf ‘met bloedend hart’ wilde behouden.27 Er werd vervolgens een onderscheid 19 Ten Voorde 2003, p. 271. 20 Kamerstukken II 1846/47, XII, nr. 33, p. 324. 21 Wet van 24 juni 1854, Stb. 102. 22 Zie o.a. het Kamerlid De Brauw, Bijlage Handelingen II 1869/70, p. 1485. 23 Ten Voorde 2003, p. 272. 24 Bosch 2008, p. 82. 25 Wet van 17 september 1870 (tot afschaffing der doodstraf), Stb. 1870, 162. 26 Art. 3 van de Wet van 17 september 1970 (tot afschaffing der doodstraf), Stb. 1870, 162. 27 Smidt 1891, p. 31
gemaakt tussen delicten welke levenslange gevangenisstraf28 of (langdurige) tuchthuisstraf29 konden opleveren.30 In het Wetboek van Strafrecht van 1886 werd de levenslange gevangenisstraf behouden en kreeg hierdoor een vaste plaats in het Nederlandse strafstelsel.
2.3 Historische ontwikkeling van levenslang in Nederland; periode 1886‐1953.
In 1886 werd de Beginselenwet Gevangeniswezen geïntroduceerd. Deze wet regelde de rechtspositie van gedetineerden en deze was ook van toepassing op de levenslang gedetineerden. Dientengevolge werd het onder andere mogelijk gemaakt dat levenslang gedetineerden door middel van lijfstraffen konden worden gestraft.31 Voorts werden zij geplaatst op een speciale afdeling, waar zij eerst voor vijf jaar eenzaam werden opgesloten. Opvallend is dat na de invoering van de levenslange straf er geen trend kon worden waargenomen; er kwam pas een lichte stijging van veroordelingen na de Eerste Wereldoorlog. In de periode tussen 1896 en 1940 zijn er 22 personen veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.32 Vanaf 1940 waren er voornamelijk veroordelingen tot levenslange gevangenisstraf na het plegen van een roofmoord.33 In de periode van 1940 tot 1953 werden er in totaal 10 personen veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf na het plegen van een moord. Daarnaast werden er nog 2 personen veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor het plegen van andere delicten.34
2.4 Historische ontwikkeling van levenslang in Nederland; periode 1953‐1985. 2.4.1. Resocialisatie en differentiatie.
In de periode van 1953 tot en met 1985 werden in totaal 9 personen onherroepelijk veroordeeld tot levenslang.35 In 1953 werd de nieuwe Beginselenwet Gevangeniswezen (verder: BG) geïntroduceerd in Nederland. Dientengevolge werden levenslang 28 Voor bepaalde aanslagen of samenspanningen tegen de Koning, het koninklijk geslacht en het leven, marteling en barbarij. 29 Van vijf tot vijfentwintig jaren; voor bijv. ernstige staatsveiligheidsmisdrijven. 30 Kamerstukken II 1869/70, 80, nr.3, p. 796‐797. 31 Lijfstraffen konden enkel nog opgelegd worden in het Leeuwarder Huis van Opsluiting en Tuchtiging volgens artikel 109 van de Gevangenismaatregel 1886. Zie Steensma 1982, p. 37. 32 Ten Voorde 2003, p.276. Wely 2013, p. 308‐318. 33 Veroordeelde oorlogsmisdadigers worden buiten beschouwing gelaten. 34 Wely 2013, p. 318‐322. 35 Wely 2013, p. 322‐329.
gedetineerden niet meer samen ondergebracht in Leeuwarden. Zoals voorgeschreven in de BG moesten zij verspreid geplaatst worden in gevangenissen door het hele land. Deze differentiatie zorgde ervoor dat levenslanggestraften niet meer als een aparte categorie gestraften werden gezien binnen het detentiesysteem. De beoogde differentiatie bleek in de praktijk voor problemen te zorgen; het creëren van regimes aangepast aan de aard van de bevolking van elke gevangenis kon niet worden gerealiseerd. Het detentiesysteem bleek onvoldoende ontwikkeld en/of dermate aangetast om deze differentiatie door te kunnen voeren.36
Voorts werd het resocialisatiebeginsel geïntroduceerd in het Nederlandse detentiesysteem.37 Dit beginsel moest er voor zorgen dat de tenuitvoerlegging van de (levenslange)straf gericht werd op de uiteindelijke terugkeer van de gedetineerde in de maatschappij. Er werd kritiek geleverd op het detentiesysteem door Nagel, Overbeek, Pompe en van Bemmelen. Nagel is van mening dat een levenslange gevangenisstraf onaanvaardbaar is, ondanks de mogelijkheid tot gratie. “Deze straf laat niets van de mens over en hoort hierdoor te vallen buiten het kader dat wij aan straffen moeten stellen”.38 Overbeek geeft aan dat de levenslange executie in strijd is met artikel 26 BG39, en Pompe en van Bemmelen zijn van mening dat elke gedetineerde de mogelijkheid moet krijgen om terug te komen in de samenleving.40 2.4.2 Nieuw gratiebeleid. In de periode van 1870‐1970 werd aan vrijwel iedere levenslanggestrafte –met uitzondering van de gedetineerden die zijn overleden in de gevangenis – gratie verleend. Voor de Tweede Wereldoorlog kreeg de veroordeelde na gemiddeld 17 jaar gevangenisstraf gratie. Na deze gratie kregen zij een tijdelijke straf van gemiddeld 27,9 jaar, na gebruikmaking van de voorwaardelijke invrijheidsstelling41 (verder: v.i.) werd dit 21,8 jaar. Na de Tweede 36 Rijksen 1967, p. 32. 37 Art. 26 BG. 38 Nagel 1956, p. 32 39 Overbeek 1965, p. 1‐16, in het bijzonder p. 13: “Het lijkt mij niet nodig te konkluderen, dat een opleggen van die straf niet meer mogelijk moet worden geacht”. Zie ook van Hattum 2005, p. 234. 40 van Bemmelen & Pompe 1964, p. 63‐66. 41 Vanaf 1886 had een veroordeelde de mogelijkheid om vervroegd vrij te komen. Dit gebeurde door middel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) na goedkeuring van de Minister van Justitie. In 1987 werd dit vervangen door de vervroegde invrijheidsstelling (VI) van art. 15Sr., maar in 2008 is dit weer vervangen door de voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) via de Wet voorwaardelijke invrijheidsstelling. De mogelijkheid om voorwaarden te verbinden aan
Wereldoorlog werd er na gemiddeld 14,4 jaar gratie verleend, waarna met gebruikmaking van een v.i. een tijdelijke gevangenisstraf van 15,7 jaar overbleef.42 Het gratiebeleid nam voor veroordeelden na 1986 een andere wending. De levenslange gevangenisstraf werd in beginsel opgelegd tot de dood van de gevangene daarop volgde. Aan geen enkele veroordeelde na 1986 is dan ook nog gratie verleend. De laatste gratieverlening ‐ buiten beschouwing gelaten de gratieverlening op 29 juni 2009 aan een terminaal zieke ‐ was aan Hans van Zon in 1986, die veroordeeld werd tot levenslang in 1969.43 2.5 Ontwikkeling van levenslang in Nederland; periode 1985‐nu. 2.5.1 Gat in de praktijk van de gratieverlening. In 1987 werd de Gratiewet ingevoerd. Na het invoeren van deze wet zijn er geen gewijzigde beleidsregels meer uitgevaardigd betreffende de gronden voor gratie en de regels voor de behandeling van gedetineerden tijdens hun gevangenisstraf.44 Na het opleggen van de straf in 1969 aan Hans van Zon, werd de eerstvolgende veroordeling opgelegd in 1981. Zoals eerder genoemd was Hans van Zon in 1986 de laatste levenslanggestrafte die werd vrijgelaten na een gratieverlening en toepassing van de v.i.. Hij lijkt te zijn vrijgelaten op de grond dat een veroordeelde uitzicht moet hebben op het terugkeren in de samenleving.45 Na de gratieverlening van Hans van Zon viel er een gat in de praktijk van gratieverlening. Dit lijkt ervoor te hebben gezorgd dat het onderwerp gratie in vergetelheid is geraakt en pas weer actueel is geworden nadat bewindslieden geconfronteerd werden met veroordeelden die sinds de jaren 80 hun levenslange straf aan het uitzitten waren.46 Bij de bespreking van de mogelijkheden tot vrijlating van de levenslanggestrafte in paragraaf zes zal het gratiebeleid over de jaren heen besproken worden. de invrijheidsstelling werd van groot belang geacht. De vervroegde invrijheidstelling was pas mogelijk voor een levenslanggestrafte indien zijn straf werd omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf door middel van gratie. 42 Rijksen 1967, p. 123‐124; Zie ook Ten Voorde 2003, noot 38. Ten Voorde levert commentaar op de gepresenteerde cijfers door Rijksen. Aangezien noodzakelijke informatie ontbreekt om deze cijfers tegen te spreken, acht ik deze gebruikte cijfers als correct weergegeven. 43 De levenslange vrijheidsstraf. Justitiële verkenningen, Den Haag: Boom Lemma 2013, voorwoord. 44 De Penitentiaire Beginselenwet van 1999 heeft naar mijn mening geen ingrijpende wijzigingen met zich meegebracht; Factsheet 2011, p. 7. 45 Factsheet 2011, p. 7. 46 van Hattum 2013, p. 65‐66.
2.5.2 Politieke discussie.
Vanaf 2000 was er een toename in het opleggen van de levenslange gevangenisstraf. In 2004 gaf Minister van Justitie Donner antwoord op vragen uit de Tweede Kamer over de levenslange gevangenisstraf en de daarmee samenhangende gratieprocedure. Naar aanleiding van Kamervragen antwoordde hij: “de Nederlandse rechter kan geen minimumduur bepalen voor levenslang; de levenslange gevangenisstraf duurt immers levenslang.”47 In 2009 gaf Staatssecretaris van Justitie Albayrak op een congres van de RSJ aan dat levenslang in beginsel levenslang is. “Uitsluiting uit de maatschappij kan noodzakelijk zijn indien een misdrijf zeer ernstig is en het risico dat iemand gevaarlijk blijft groot is. De rechter heeft de keuze om een tijdelijke of een levenslange gevangenisstraf op te leggen. Aangezien de rechter tegenwoordig kan kiezen uit een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 30 jaar of de levenslange gevangenisstraf mag er vanuit worden gegaan dat de rechter een weloverwogen beslissing neemt indien hij besluit levenslang op te leggen.”48 Vooral naar aanleiding van de casus Cevdet Y. lijken er vragen te worden gesteld over het regime en eventuele interventies tijdens de tenuitvoerlegging van de levenslange straf. Minister van Justitie Hirsch Ballin en Staatssecretaris van Justitie Albayrak geven in 2009 antwoord hierop. Zij geven aan dat er nog geen specifiek beleid is ontwikkeld ten opzichte van levenslanggestraften, maar achten het van belang dat er op een betere manier inhoud moet worden gegeven aan het verblijf van levenslanggestraften in een penitentiaire inrichting. Bij voorkeur zal deze inhoud afgestemd moeten worden op de betreffende doelgroep. Daarnaast hechten zij veel waarde aan het individuele karakter bij de beslissing op een gratieverzoek en dit individuele karakter maakt gratie veel bruikbaarder dan herziening of v.i. op een vast moment.49 Zij lijken dus niet af te willen stappen van de manier waarop de levenslange gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd. Hierop volgend meldde Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven in 2012: “levenslang is levenslang”. Teeven gaf hiermee aan dat als uitgangspunt wordt genomen dat een levenslanggestrafte na het opleggen van de straf in beginsel niet meer terugkomt in de maatschappij. 50 47 Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 1972. 48 Congres RSJ 2008. 49 Brief van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer op 16 oktober 2009, Kamerstukken II 2009/10, 32123 VI nr.10. 50 Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 832, p.2.
Van de sterke toename in het opleggen van de levenslange straf lijkt geen sprake meer te zijn. Na 2009 is deze toename gestopt en is de straf slechts enkele keren opgelegd. Komt dit doordat de tenuitvoerlegging van de levenslange straf in Nederland inhumaan zou zijn? Ik zal proberen antwoord te geven op deze vraag in de verdere uiteenzetting van mijn onderzoek. Eerst zal ik het huidige beleid en de regelgeving ten opzichte van levenslang gaan behandelen.
2.6 Huidige regelgeving en jurisprudentie ten aanzien van levenslang. 2.6.1 Wettelijk kader.
Artikel 10 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr.) bepaalt: ‘Gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk’. Het is in Nederland geheel uitgesloten dat er een levenslange gevangenisstraf aan kinderen onder de 18 jaar wordt opgelegd.51 De tijdelijke gevangenisstraf kan volgens artikel 10 lid 3 Sr. sinds 1 februari 2006 worden opgelegd voor ten hoogste 30 jaar.52 Vóór 1 februari 2006 bedroeg de maximale tijdelijke gevangenisstraf 20 jaar, maar vanwege het gat tussen de tijdelijke straf en de levenslange straf werd de maximale tijdelijke straf verhoogd. De veroordeelde zat immers na toepassing van de v.i. niet 20 jaar vast maar 13 jaar en 4 maanden. Laatstgenoemde termijn werd niet bevredigend bevonden in het geval van ernstige misdrijven.53 De wet bepaalt voor welke delicten de levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd. De rechter heeft in dat geval de keuze om een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 30 jaar of een levenslange gevangenisstraf op te leggen. De misdrijven die met levenslange gevangenisstraf worden bestraft zijn in de praktijk voornamelijk moord en doodslag gepleegd onder verzwarende omstandigheden. Daarnaast worden nog dertig andere delicten uit het Wetboek van Strafrecht bedreigd met deze straf. Over het algemeen gaat het om delicten betreffende de veiligheid van de staat, de algemene veiligheid van personen en misdrijven met een terroristisch oogmerk. Voorts staat er in de Wet internationale misdrijven van 2003 nog een aantal misdrijven dat wordt bestraft met levenslang.54 51 Zie art. 77b Sr. 52 Wet ‘Herijking strafmaxima’ van 22 december 2005, Stb. 2006, 23; Stb. 2006, 24. 53 Zie Rb. Haarlem 19 april 2001, LJN AF6172. 54 Factsheet 2011, p. 1‐2.
2.6.2 Het opleggen van de levenslange straf.
Voordat de rechter kan overgaan tot het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, moet hij in het individuele geval kijken naar een aantal aspecten. Ten eerste moet er worden gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit. Ten tweede wordt er gekeken naar de aard en de ernst van eventuele eerdere veroordelingen van de verdachte. Voorts neemt de rechter de bevindingen van de deskundigen ten aanzien van de persoon en de persoonlijkheid van de verdachte mee in zijn oordeel. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de recidivekans. Daarnaast wordt de bescherming van de maatschappij van belang geacht.55 Er bestaat echter geen vast criterium voor de rechter. Al deze elementen liggen op een glijdende schaal, wat in elke zaak een andere veroordeling kan opleveren.56
In de praktijk wordt er vaak voor gepleit dat de levenslange gevangenisstraf de enige adequate manier van vergelding is, dan wel de enige waarborg vormt ter beveiliging van de maatschappij.57 Het aspect van vergelding staat centraal binnen het strafrecht. Van oudsher geldt dat hetgeen is misdaan, door evenredige leedtoevoeging moet worden vergolden.58 De doodstraf was vanuit vergeldingsperspectief het maximaal haalbare als straf voor veroordeelden van ernstige strafbare feiten, maar deze is in 1870 vervangen door de levenslange gevangenisstraf. Indien de levenslange gevangenisstraf niet ten volle ten uitvoer zou worden gelegd, kan deze straf niet als vervanging worden gezien van de doodstraf. Van Laanen is van mening dat de levenslange gevangenisstraf ten voordele komt van de veroordeelde, immers de veroordeelde behoudt zijn recht op leven en andere fundamentele rechten.59 Voorts kan levenslang worden gezien als de enige mogelijkheid om te voorkomen dat een veroordeelde ooit nog terugkeert in de maatschappij.60 Dit beschermingsaspect wordt vaak genoemd in zaken waarbij levenslang is opgelegd.61 Van Laanen stelt dan ook dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van de veroordeelde
55 Zie o.a. HR 9 maart 1999, NJ 1999, 435. 56 Van Hattum 2006, p. 760. 57 Hamer & de Bont 2005, p. 2254. 58 Van Dijk, Sagal‐Grande & Toornvliet 2002, p. 200. 59 Van Laanen 2003, p. 425‐426. 60 Vgl. HR 11 februari 1977, AB 1977, 282. TBS niet in beschouwing genomen. 61 Zie o.a. Rb. Almelo 12 april 2005, LJN AT3589; Rb. Arnhem 11 maart 2005, LJN AS9903; Rb. Utrecht 6 oktober 2004, LJN AR3401; Rb. Utrecht 6 februari 2004, LJN AO3150; HR 9 maart 1999, NJ 1999, 435.
wanneer er sprake is van gevaar voor de samenleving.62 Het uitgangspunt in de praktijk is dat een levenslange gevangenisstraf inhoudt dat de straf duurt tot de dood erop volgt, maar in Nederland zijn er twee uitzonderingen op. De veroordeelde kan een gratieverzoek indienen bij de Minister van Justitie of een civiele procedure beginnen bij de rechter.
2.7 Perspectief op invrijheidsstelling? 2.7.1 De civiele procedure.
Ten eerste kan een levenslanggestrafte een civiele procedure aanspannen tegen de overheid bij de civiele rechter.63 In deze procedure moet de levenslanggestrafte aantonen dat hij onrechtmatig wordt vastgehouden, en de overheid hiermee een onrechtmatige daad pleegt jegens de gedetineerde. Deze procedure lijkt echter alleen op papier te bestaan. Er is immers tot nog toe geen levenslanggestrafte in vrijheid gesteld door de civiele rechter.64 Minister van Justitie Donner noemde deze procedure in 2004 slechts een ‘theoretische mogelijkheid’65, waarna in 2009 Staatssecretaris van Justitie Albayrak stelde dat gratie de enige mogelijkheid tot vrijlating biedt voor een levenslanggestrafte.66 Dit brengt mij tot de conclusie dat deze procedure geen reëel perspectief tot vrijlating voor een levenslanggestrafte kan bieden.
2.7.2 De gratieprocedure.
Voorts heeft de levenslanggestrafte de mogelijkheid tot het indienen van een gratieverzoek. Artikel 122 van de Grondwet luidt: “Gratie wordt verleend bij Koninklijk Besluit na advies van een bij de wet aangewezen gerecht en met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften.” De gratieprocedure waar de Grondwet over spreekt is geregeld in de Gratiewet 1987 en in artikel 558‐560b Wetboek van Strafvordering. Gratie kan alleen worden verleend indien de straf van de veroordeelde onherroepelijk is. De functie van gratie betreft dan ook het opheffen van ondoelmatigheden of onrechtvaardigheden van het strafrechtstelsel. Ingevolge artikel 2 Gratiewet kan gratie worden verleend: 62 Van Laanen 2003, p. 423. 63 HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602, r.o. 2.10. 64 Factsheet 2011, p. 5. 65 Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 1972, p. 4170. 66 Kamerstukken II, 2009/10, nr. 24587, 377, p. 32.
a. ‘op grond van een omstandigheid, waarmede de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een ander straf of maatregel, of tot het afzien daarvan; dan wel
b. indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechttoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.’
De gedetineerde richt zijn verzoekschrift aan de Kroon en vervolgens zal deze door de Minister van Justitie aan het Openbaar Ministerie van het betreffende gerecht worden gezonden. Het Openbaar Ministerie zal vervolgens een voorstel aan de Minister doen en het verzoek inclusief een verslag daarover, eventueel na het horen van de verzoekende gedetineerde, voor advies zenden naar het betrokken gerecht. Het gerecht zal vervolgens een advies, met redenen omkleed en ondertekend naar de Minister van Justitie zenden. Tenslotte zal bij Koninklijk Besluit het verzoek worden afgewezen of ingewilligd.67 Deze gratieprocedure geldt voor alle gedetineerden, ook voor de levenslanggestraften.
2.7.3 Volgprocedure langgestraften.
Tot 1 januari 1988 werd gratie geregeld in de Gratieregeling 1976. Vanaf 1957 gold in de praktijk de zogenaamde Samkaldenregeling. Verantwoordelijk Minister Samkalden achtte ‘voorkoming van de verstoring van reclasseringskansen’68 destijds als grond voor gratieverlening aan (levens)langgestraften. 69 In 1978 werd deze Samkaldenregeling opgenomen in de ‘Volgprocedure langgestraften’.70 Deze procedure moest ervoor zorgen dat er bij zeer lang gestraften – veroordeelden tot straffen van 6 jaar of langer – regelmatig gecontroleerd werd of er nog een doel gediend werd bij een verdere tenuitvoerlegging van de straf. Na het uitzitten van één derde van de straf werd de gedetineerde onderworpen aan een hernieuwd klinisch‐psychologisch onderzoek. Op basis van dit onderzoek werd er vanuit 67 Art. 1‐17 Gratiewet. Zie ook Noorduyn 2007, p. 218. 68 Handelingen II 1956/57, 4500, p. 2307‐2308. 69 Wetsvoorstel Forum Levenslang 2011, p. 6. 70 Circulaire van 7 juni 1978, 133/378. Richtlijnen voor de selectie‐ en detentiebegeleiding van langgestraften en van tot gevangenisstraf veroordeelden die tevens ter beschikking van de regering zijn gesteld.
penitentiair en reclasseringsoogpunt advies en aanbevelingen uitgebracht aangaande de gedetineerde. Deze aanbevelingen konden ervoor zorgen dat een levenslange straf op jaren werd gesteld, oftewel de levenslange gevangenisstraf kon worden omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf.71 Met toepassing van de v.i. kon de gedetineerde worden vrijgelaten. Met deze procedure werd nog enigszins recht gedaan aan het resocialisatieproces binnen het Nederlandse strafrechtsstelsel. De procedure is echter in 2000 afgeschaft.
Na 1986, is slechts eenmaal gratie verleend aan een levenslanggestrafte, dit ging om een terminaal zieke man in 2009. De tweede grond van artikel 2 van de Gratiewet, de doelmatigheidsgrond, wordt veelal aangehaald bij het indienen van een gratieverzoek. Deze grond is namelijk het meeste van toepassing bij het uitzitten van een lange gevangenisstraf.72 Zijne Majesteit de Koning zal bij zijn besluit moeten laten vaststellen of het na te streven doel van de straf nog in redelijkheid wordt gediend. Hij zal met behulp van het OM en de rechter die de straf heeft opgelegd, in elke individuele zaak, op basis van verschillende factoren een beslissing moeten nemen. Welke factoren hierbij een rol spelen blijft onduidelijk, gezien het feit dat er geen uitgebreide redenering wordt gegeven bij het wel of niet verlenen van gratie. De mogelijkheid tot gratie lijkt voor de levenslanggestrafte in beginsel ook niet veel perspectief op invrijheidsstelling te bieden.
2.8 Conclusie.
De levenslange gevangenisstraf is, tegelijk met de afschaffing van de doodstraf in 1870, geïntroduceerd in Nederland. Vanaf 1956 kent het Nederlandse detentiesysteem het resocialisatiebeginsel. Dit beginsel moet er voor zorgen dat de tenuitvoerlegging van de (levenslange)straf gericht word op de uiteindelijke terugkeer van de gedetineerde in de maatschappij. In de wet zijn een beperkt aantal misdrijven te vinden waarvoor deze straf gegeven kan worden. Bovendien moet de rechter in elke individuele casus letten op een aantal factoren voordat hij een levenslange gevangenisstraf kan opleggen. De belangrijkste factoren zijn de ernst van het bewezenverklaarde feit, de persoonlijkheid van de dader, eventuele eerdere veroordelingen van de dader en het recidivegevaar. Een 71 Wetsvoorstel Forum Levenslang 2011, p. 6. 72 Zie HR 16 juni 2009, LJN BF3741, r.o. 2.6 in het bijzonder: ‘met name bij langere vrijheidsstraffen kan zich een situatie ontwikkelen waarin met de verdere tenuitvoerlegging van de straf geen enkel in ons strafrecht erkend doel in redelijkheid meer wordt gediend, zodat verkorting van de straf door middel van gratie verantwoord wordt geacht.’
levenslanggestrafte heeft twee mogelijkheden tot verkorting van zijn gevangenisstraf, namelijk via een civiele procedure of door middel van een gratieverzoek. Eerder heb ik al geconcludeerd dat de civiele procedure louter een theoretische mogelijkheid is en feitelijk geen reëel perspectief tot vrijlating van de gedetineerde biedt. Tot aan 1986 werd aan vrijwel iedere levenslanggestrafte gratie verleend. Dit zorgde ervoor dat de gevangene zijn levenslange gevangenisstraf niet uit hoefde te zitten tot aan zijn overlijden. De laatste gratieverlening destijds was aan Hans van Zon, die in 1969 was veroordeeld tot levenslang. Na 1986 is er enkel aan een terminaal zieke gedetineerde gratie verleend. De ‘Volgprocedure langgestraften’ is in 2000 afgeschaft, waardoor er geen geregelde controle meer plaatsvindt betreffende de voortzetting of beëindiging van de (levenslange) straf. Het initiatief tot een gratieverzoek ligt bij de veroordeelde. Diverse (voormalige) Ministers van Justitie hebben kenbaar gemaakt dat levenslang daadwerkelijk levenslang inhoudt. Hieruit zou kunnen blijken dat gratie ook geen reële kans tot vrijlating van de levenslanggestrafte biedt. In het volgende hoofdstuk zal ik op basis van nationale jurisprudentie en die van het EHRM uitgebreid onderzoek doen naar de eventuele strijd die de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf kan opleveren met het EVRM.
Hoofdstuk 3
Het EVRM en de nationale rechter
3.1 Inleiding.In het vorige hoofdstuk is de ontwikkeling van de levenslange gevangenisstraf aan bod gekomen. Het wettelijke kader is geschetst en de procedures tot mogelijke invrijheidsstelling zijn behandeld. Nederland is een van de lidstaten die zich heeft aangesloten bij het EVRM en het EVRM heeft veel invloed op het nationale recht, voornamelijk op het strafrecht. Volgens artikel 120 Gw. is de Nederlandse rechter niet bevoegd om wetten in formele zin te toetsen aan de Grondwet. Artikel 93 en artikel 94 van de Grondwet geven de verplichting om formele wetgeving en de Grondwet buiten toepassing te laten in het geval van strijd met een ‘een ieder verbindende bepaling’ van een internationaal verdrag. Het EVRM is een internationaal verdrag waarin vele grondrechten gewaarborgd worden. Het verdrag geeft duidelijke materiële vereisten voor de beperking en regulering van grondrechten.73 Uiteraard zijn deze materiële vereisten uitgebreid uitgewerkt in de rechtspraak van het EHRM, waardoor de nationale rechter bij rechterlijke toetsing voorkeur geeft aan de bepalingen van het EVRM. Het EHRM legt deze bepalingen vaak evolutief uit, wat ervoor kan zorgen dat nationale wetgeving van lidstaten niet meer in overeenstemming is met het verdrag.74 Momenteel mag iedere staat in beginsel zelf vorm geven aan de manier waarop zij de internationale verplichtingen laten doorwerken in de nationale rechtsorde. Echter indien het EHRM in een concrete zaak de betekenis van een verdragsbepaling heeft uitgelegd, dan vormt deze uitleg res interpretata.75 Deze interpretaties geven inhoud aan de verplichtingen van de lidstaten van het EHRM. Lidstaten mogen niet afwijken van deze interpretaties van het EHRM en moeten dit laten doorwerken in het nationale recht. Nederland kent via artikel 93‐94 rechtstreekse werking van bepalingen van het EVRM, maar de rechter kent ook grenzen in zijn rechtsvormende taak.76 Elke lidstaat kent in beginsel wel een ‘margin of appreciation’, waardoor het EHRM enigszins een terughoudende opstelling inneemt bij het constateren van schendingen van het verdrag.77 In dit hoofdstuk zullen zaken centraal staan 73 Fleuren & Gerards 2013, p. 19. 74 Fleuren & Gerards 2013, p. 20. 75 Fleuren & Gerards 2013, p. 43. 76 Fleuren & Gerards 2013, p. 36. 77 Fleuren & Gerards 2013, p. 19‐43.
waarin de levenslange gevangenisstraf is opgelegd. Voornamelijk de invloed van artikel 3 en artikel 5 van het EVRM zullen uitgebreid besproken worden door middel van jurisprudentie. In de tweede paragraaf zullen de artikelen 3 en 5 van het EVRM uiteengezet worden, daarna zullen een aantal resoluties van de Raad van Europa aan bod komen. Vanaf paragraaf 3 zullen een aantal belangrijke zaken van het EHRM behandeld worden. In deze zaken wordt een lijn uitgezet voor de tenuitvoerlegging van de levenslange straf. Voorts zal de Nederlandse jurisprudentie, het antwoord op de jurisprudentie van het EHRM, behandeld worden. In eerste instantie zou er geëindigd worden met de zaak Vinter, maar het EHRM heeft tijdens mijn onderzoek een nieuwe uitspraak gedaan met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Brengen deze uitspraken gevolgen met zich mee voor het nationale beleid ten opzichte van de levenslange gevangenisstraf?
3.2 Het EVRM en aanbevelingen.
Zoals gezegd oefent het EVRM veel invloed uit op het Nederlandse strafrecht. Onze wetgever en rechter dienen zich niet alleen aan de Nederlandse wetgeving te houden, maar dienen ook aansluiting te zoeken bij bepalingen uit het EVRM. Dit verdrag kent een aantal belangrijke grondrechten, artikel 3 en artikel 5 EVRM zijn voornamelijk van belang voor beoordeling van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.
3.2.1 Artikel 3 en artikel 5 EVRM.
Artikel 3 EVRM verbiedt dat mensen onderworpen worden aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Het onnodig lang duren van een gevangenisstraf kan als inhumaan gekwalificeerd worden. Om het uitzichtloze karakter van de straf te kunnen beoordelen, zal artikel 5 EVRM ook van belang zijn. Artikel 5 lid 1 sub a EVRM spreekt over de noodzaak van het bestaan van een ‘causal link’ tussen de gronden voor de vrijheidsbeneming en de veroordeling door de rechter, deze gronden voor de vrijheidsbeneming moeten blijven bestaan gedurende detentie. Artikel 5 lid 4 EVRM geeft de veroordeelde het recht om zijn detentie door een rechter te laten toetsen. In de rechtspraak is de eis ontwikkeld dat indien een gedetineerde van zijn vrijheid is beroofd door een levenslange gevangenisstraf, hij de oplegging van deze straf na verloop van tijd regelmatig door een onafhankelijke rechter moet kunnen laten toetsen op zijn
rechtmatigheid.78 In eerste instantie lijkt de gratieprocedure te voldoen aan de eisen die zijn neergelegd in artikel 3 en artikel 5 EVRM, maar geeft deze procedure in de praktijk voldoende houvast? In de derde paragraaf zal ik aan de hand van jurisprudentie een antwoord proberen te zoeken op de vraag of de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland als inhumaan kan worden gekwalificeerd.
3.2.2 Resoluties en aanbevelingen van de Raad van Europa.
Het EHRM neemt voor de beoordeling van eventuele schendingen van artikel 3 en artikel 5 EVRM ook diverse resoluties en aanbevelingen van het Comité van Ministers van de Raad van Europa in ogenschouw.79 De Raad van Europa heeft zich in 1976 uitdrukkelijk uitgelaten over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. Zij is van mening dat de levenslange gevangenisstraf zonder een perspectief op vrijlating als inhumaan kan worden gezien.80 De Raad haalde in mijn ogen drie belangrijke punten aan: ‐ verlof zou een integrerend onderdeel moeten zijn van de tenuitvoerlegging van de straf en indien er een gunstige prognose is gesteld met betrekking tot een gedetineerde moet deze met toepassing van de wettelijke regeling voorwaardelijk in vrijheid kunnen worden gesteld. Indien de v.i. wordt geweigerd op grond van algemene preventie, wordt dit in de ogen van de Raad van Europa als onrechtvaardig beschouwd.81 ‐ er moet een beoordelingsmoment voor v.i. van levenslanggestraften worden gecreëerd. Dit moet in elk geval plaatsvinden na 8 tot 14 jaar detentie en regelmatig herhaald worden.82 ‐ er zullen stappen moeten worden genomen om bij het publiek begrip te kweken voor de mogelijke terugkeer van levenslanggestraften in de samenleving.83 Deze lijn is voortgezet door de Raad van Europa door in 2003 een oproep te doen om een regeling voor v.i. van levenslanggestraften in het leven te roepen.84 In 2006 herhaalde de 78 EHRM 18 juli 1994, NJ 1995,234, m.nt. Knigge (Wynne vs. VK). 79 Factsheet 2011, p. 10. 80 Rapport bij Resolutie 76 (2), in het bijzonder punt 76: “it is inhuman to imprison a person for life without any hope of release. A crime prevention policy which accepts keeping a prisoner for life even if he is no longer a danger to society would be compatible neither with modern principles on the treatment of prisoners during the execution of their sentence nor with the idea of the reintegration of offenders into society. Nobody should be deprived of the chance of possible release. Just how far this chance can be realised must depend on the individual prognosis”. 81 Art. 9 Resolutie 76 (2). Zie ook Factsheet 2011, p. 11. 82 Art. 12 Resolutie 76 (2). 83 Art. 15 Resolutie 76 (2). 84 Art. 4a Resolutie 2003 (22): “In order to reduce the harmful effects of imprisonment and to promote the resettlement of prisoners under conditions that seek to guarantee safety of the outside community, the law should make conditional release available to all sentenced prisoners, including life‐sentence prisoners”. De levenslanggestraften worden in het bijzonder genoemd.
Raad van Europa dit nogmaals en voegde daaraan toe dat deze terugkeer in de samenleving stapsgewijs moet plaatsvinden.85
3.3 Jurisprudentie met betrekking tot het opleggen van de levenslange gevangenisstraf. Er zal in chronologische volgorde een overzicht worden gegeven van de belangrijkste uitspraken in de jurisprudentie betreffende artikel 3 en artikel 5 EVRM met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf.
3.3.1 Kotälla ’77 en ‘78.
In dit arrest liet de Hoge Raad zich uit over de levenslange gevangenisstraf en de eventuele strijd met artikel 3 EVRM. Kotälla zat een levenslange gevangenisstraf uit wegens een veroordeling voor oorlogsmisdaden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de tenuitvoerlegging van zijn straf verslechterde zijn gezondheid en was hij van mening dat gegeven zijn omstandigheden de verdere tenuitvoerlegging van zijn straf een onrechtmatige daad inhield. Hij deed een beroep op artikel 3 EVRM en noemde zijn straf onmenselijk en onwaardig. De Hoge Raad oordeelde echter dat er geen sprake was van een onmenselijke of vernederende behandeling of straf in de zin van artikel 3 EVRM indien de Staat bij ernstige achteruitgang van de gezondheidstoestand van de veroordeelde de straf voorzet. Er moet wel passende medische verzorging worden verstrekt aan de veroordeelde.86 Kotälla vervolgde zijn strijd door zijn zaak bij het EHRM voor te brengen. Het Hof was het eens met de Hoge Raad dat het handelen van de Nederlandse autoriteiten niet in strijd was met artikel 3 EVRM en verklaarde de klacht niet‐ontvankelijk. Het Hof stelde dat er geen bewijs te vinden was dat de Nederlandse autoriteiten de gezondheid van de klager hadden genegeerd, of geen passende medische hulp hadden geboden.87 3.3.2 Hong H. ’99. Hong H. werd veroordeeld tot levenslang voor het plegen van een moord. Weliswaar kon er een persoonlijkheidsstoornis worden vastgesteld bij de verdachte, maar dit was geen reden om de levenslange straf niet op te leggen. Hong H. klaagde bij de Hoge Raad over schending 85 Aanbeveling 2006 (2), punt 107. 86 HR 11 februari 1977, NJ 1977, 255, r.o. 1. 87 ECieRM 6 mei 1978, Kotälla t. Nederland (ontv.besl.), D&R, 14, p.238‐245.
van artikel 3. Hij was van mening dat hij op basis van een eerdere veroordeling van 8 jaar gevangenisstraf in combinatie met de oplegging van een levenslange gevangenisstraf zou komen te overlijden in de gevangenis en dit kon volgens hem niet de bedoeling zijn. De Hoge Raad besloot dat deze situatie, mits er passende medische verzorging wordt verleend, niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Bovendien kan een levenslanggestrafte te allen tijde een gratieverzoek indienen. Voorts klaagde Hong H. over de schending van artikel 5 lid 4 EVRM. Volgens hem werd er op grond van de strafoplegging door het hof de waarborg van ‘supervision’ aan hem onthouden. Ten aanzien van een eventuele schending op basis van artikel 5 lid 4 EVRM oordeelde de Hoge Raad dat de veroordeelde een beroep kan doen op de mogelijkheid tot het indienen van een gratieverzoek en voorts kan de veroordeelde een beroep doen op de burgerlijke rechter. A‐G mr. Jörg gaat in zijn conclusie in op uitspraken van het EHRM om duidelijk te maken dat er in deze casus geen sprake is van een schending van artikel 5 lid 4 EVRM. Hij stelt dat het EHRM in de zaak Wynne t. VK88 een onderscheid maakt tussen ‘mandatory life sentence’ en ‘discretionary life sentence’. Bij eerstgenoemde is de oplegging van de levenslange gevangenisstraf imperatief door de wet voorgeschreven, de nadruk ligt hier op het punitieve karakter. Bij laatstgenoemde ligt de nadruk voornamelijk op de beveiliging van de maatschappij tegen gevaarlijke misdadigers. De ‘mandatory life sentence’ kan ook worden opgelegd aan geestelijk gezonde en ongevaarlijke daders, de oplegging van de straf vindt dan zijn rechtvaardiging in de ernst van het gepleegde feit. Gezien het punitieve karakter van deze straf, kan de veroordeelde aan artikel 5 lid 4 EVRM geen recht ontlenen om opnieuw de rechtmatigheid van de opgelegde straf te laten beoordelen. Daarentegen kan bij het opleggen van een ‘discretionary life sentence’ na verloop van tijd sprake zijn van het ontbreken van een bestaand strafelement en/of er hoeft niet langer voor de veiligheid van de maatschappij te worden gevreesd. Volgens A‐G mr. Jörg voldoet Nederland aan de waarborgen van het EVRM met artikel 2 Gratiewet en de ‘Volgprocedure langgestraften’. Daarnaast heeft de veroordeelde ook de mogelijkheid om een kort geding tegen de Staat aan te spannen bij de burgerlijke rechter.89 Voor Hong H. bestonden er genoeg mogelijkheden om de rechtmatigheid van de opgelegde straf te laten beoordelen. 88 EHRM 18 juli 1994, NJ 1995,234, m.nt. Knigge (Wynne vs. VK). 89 HR 9 maart 1999, NJ 1999, 435, in het bijzonder de concl. van A‐G Jörg punt 17‐21.
3.3.3 Léger t. Frankrijk ‘06.
Léger werd in 1966 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor onder andere moord. Aanvankelijk bekende hij zijn daden in 1964, maar een jaar later trok hij zijn bekentenis in. Vanaf 5 juli 1979 kwam Léger in aanmerking voor v.i., maar diverse keren werd zijn verzoek afgewezen op andere gronden. Na 41 jaar detentie kwam Léger in oktober 2005 vrij onder voorwaarden, waarna hij een zaak startte bij het EHRM. Hij stelde dat er sprake zou zijn van een schending van artikel 3 EVRM. In deze zaak werd een belangrijke uitspraak gedaan door het EHRM met betrekking tot het bestaan van een ‘irreducible’ straf. Léger klaagde over de duur van de periode van zijn detentie. Het EHRM oordeelde dat Léger vanaf 1979 met regelmaat om v.i. kon verzoeken en dat er hierdoor genoeg procedurele waarborgen bestonden. Op basis van deze waarborgen stelde het Hof zij dat de levenslange gevangenisstraf de jure (wettelijk) en de facto (feitelijk) verkortbaar was en dat er geen sprake was van een ‘irreducible’ straf en/of een schending van artikel 3 EVRM.90 Voorts voerde Léger aan dat de tenuitvoerlegging van zijn straf inhumaan was op grond van artikel 3 EVRM, doordat hij constant in onzekerheid verkeerde wat betreft de mogelijkheid tot het voortzetten van zijn leven buiten de gevangenis. Het EHRM oordeelde dat Léger geen exceptionele inhumane behandeling heeft gekregen die een schending van artikel 3 EVRM kon opleveren.91 Het EHRM ging ook nog kort in op de noodzaak van de lidstaten om maatregelen te nemen om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen tegen gewelddadige misdrijven. Het punitieve gedeelte van de straf kan niet gezien worden als een schending van artikel 3 EVRM. Indien het punitieve gedeelte van de straf is verlopen kan ten behoeve van de beveiliging van de maatschappij ‐ in het geval van gevaar bij het vrijlaten van veroordeelde ‐ de straf worden voortgezet.92 3.3.4 Kafkaris t. Cyprus ’08. Kafkaris werd in 1989 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor het plegen van meerdere moorden. Destijds was het op Cyprus gangbaar dat een levenslanggestrafte na 20 jaar werd vrijgelaten. In mei 1996 werd deze wetgeving aangepast, waardoor een levenslange gevangenisstraf niet langer werd omgezet in 20 jaar. Kafkaris kwam na 20 jaar 90 EHRM 11 april 2006, 19324/02, (Léger t. Frankrijk), par. 90‐92. 91 EHRM 11 april 2006, 19324/02, (Léger t. Frankrijk), par. 93. 92 EHRM 11 april 2006, 19324/02, (Léger t. Frankrijk), par. 91. Zie ook EHRM 28 mei 2002, 46295/99, (Stafford t. VK), par. 80.