• No results found

De beoordeling van een laatste kans : een kwalitatief onderzoek dat vanuit het perspectief van deelnemers beschrijft hoe een laatste kans-traject als Flevodrome beoordeeld kan worden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De beoordeling van een laatste kans : een kwalitatief onderzoek dat vanuit het perspectief van deelnemers beschrijft hoe een laatste kans-traject als Flevodrome beoordeeld kan worden"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De beoordeling van een laatste kans

Een kwalitatief onderzoek dat vanuit het perspectief van deelnemers beschrijft hoe een laatste kans-traject als Flevodrome beoordeeld kan worden

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam

I. I. van der Sluis, studentnummer: 10000447

Begeleider: dr. K. H. M. Jurrius Tweede beoordelaar: dr. I. B. Wissink

(2)

2

Inhoudsopgave

Abstract ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 10 Resultaten ... 16

Deelvraag 1: Hoe ervaren de deelnemers van Flevodrome de kwaliteit van het traject? .... 16

Deelvraag 2: Op welke manier sluit het theoretische fundament van de methodiek van Flevodrome aan bij de wijze waarop de deelnemers de kwaliteit en werkzaamheid ervaren? ... 21

Deelvraag 3: Wat ervaren de deelnemers van Flevodrome als werkzame factoren van het traject? ... 25

Deelvraag 4: Zijn de werkzame factoren zoals ervaren door deelnemers van Flevodrome onder te brengen onder algemeen werkzame factoren of onder specifiek werkzame factoren?... 29

Deelvraag 5: Wat betekenen deze resultaten voor het waarderingskader van laatste kans-trajecten? ... 32 Discussie ... 34 Literatuurlijst ... 42 Bijlagen ... 46 Tabellen ... 46 Interviewgids ... 48

(3)

3

The evaluation of a last chance

A qualitative research that focuses on a way to evaluate last chance-tracks like Flevodrome from the participants’ perspective

Abstract Last chance-tracks are meant for multi-problem youths who aren’t able to attend a regular educational program or can’t get a regular job without extra support. The aim of those tracks is to change behavior and to teach practical labour skills and theory. Little research on those tracks has been performed. Therefore, a qualitative research on last chance-track Flevodrome is conducted. Thirteen participants were interviewed about the perceptions of quality and effectivity of a track at Flevodrome. The results indicate that the perceived quality of the track is positive. The following factors are perceived as effective: good atmosphere, involved staff, staffs’ clearness, small scale, participants’ motivation, holistic approach, evaluating goals, and including the participants’ system. These factors are assigned to common process factors and specific factors. With the results, a framework is composed to judge last chance-tracks from the participants’ perspective.

(4)

4 De beoordeling van een laatste kans: een kwalitatief onderzoek dat vanuit het perspectief van deelnemers beschrijft hoe een laatste kans-traject als Flevodrome beoordeeld kan worden

Het overgrote deel van de jongeren in Nederland redt zich in het reguliere onderwijs en op de arbeidsmarkt en heeft hierbij geen hulp nodig. Toch verliet in schooljaar 2013-2014 nog 1.9 procent van de jongeren tussen de 12 en 23 jaar het onderwijs zonder startkwalificatie (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2015). Zonder startkwalificatie halveert de kans op een baan en neemt de kans op delinquent gedrag toe (Van den Berg, 2007). In december 2014 schrijft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Jet Bussemaker in een brief aan de Tweede Kamer:

Het gaat om ongeveer 30.000 jongeren per jaar die vanwege een bijzondere

thuissituatie, gedragsproblemen of specifieke leerbehoeften kwetsbaar zijn om uit te vallen zonder afgeronde opleiding of goed arbeidsperspectief. Zij bevinden zich op het snijvlak van onderwijs, arbeidsmarkt en (jeugd)zorg en hebben extra aandacht nodig om goed te worden voorbereid op de toenemende eisen die de samenleving, het onderwijs en de arbeidsmarkt aan hen stellen (Rijksoverheid, 2014).

Voor deze kwetsbare jongeren zijn er speciale leerwerktrajecten die hen naar een passende baan of vervolgopleiding proberen toe te leiden. Voorbeelden van zulke trajecten zijn: Perspectief, het Borisproject, Stichting Herstelling, het 1000 Jongerenplan en Flevodrome. Perspectief is een organisatie met meerdere leerwerkbedrijven in Haarlem. Perspectief biedt jongeren leerwerktrajecten aan in de (scheeps)bouw, zorg en horeca (Ter Beek, 2013). Een traject bij Perspectief duurt twee jaar. Gemiddeld stroomt 75 procent van de deelnemers na het intensieve leerwerktraject uit naar een baan (Ter Beek, 2013).

Een ander leerwerktraject is het Borisproject. Dit landelijke project startte in 2010 met een pilot en begeleidde 400 leerlingen van het Voortgezet Speciaal Onderwijs naar een

(5)

5 leerwerkplek en daarna een baan (Ministerie van OCW, 2012). Na twee jaar was 52 procent van de deelnemers uitgestroomd naar een baan of BBL-opleiding (Ministerie van OCW, 2012). Stichting Herstelling in Amsterdam biedt leerwerktrajecten aan in de sectoren bouw, techniek, horeca, groen, straat maken en facilitair werk (Vrooland, 2011). Een traject duurt negen maanden en begeleidt jongeren naar een vervolgopleiding of een baan. Jaarlijks stroomt tussen de 50 en 65 procent van de deelnemers succesvol uit (Vrooland, 2011).

Het 1000 Jongerenplan, tenslotte, is een leerwerktraject voor jongeren in West-Overijssel. Deelnemers kampen onder andere met verslaving, schulden, zijn ongeschoold of hebben een justitieel verleden (Van Dam, 2012). De jongeren krijgen één jaar een

leerwerkplek bij een bedrijf en worden intensief begeleid door een trajectbegeleider. Na het traject stroomt 53 procent van de deelnemers uit naar een vervolgopleiding of baan (Van Dam, 2012).

De hierboven beschreven leerwerktrajecten delen een aantal kenmerken. De trajecten richten zich op jongeren die uitvallen in het onderwijs of niet zelfstandig de stap kunnen maken naar een baan. Er is bij de jongeren sprake van problematiek, die meestal meervoudig is. Jongeren kunnen zich zelfstandig aanmelden of worden aangemeld via instanties als de reclassering. De trajecten zijn laagdrempelig en op de praktijk gericht. Centraal staat het aanleren van algemene werknemersvaardigheden, zoals op tijd komen en leiding accepteren. Daarnaast wordt de jongeren geleidelijk steeds meer vakkennis geleerd. Het doel is dat deelnemers uitstromen naar een baan of vervolgopleiding. De jongeren worden tijdens het traject intensief begeleid en ketenpartners worden ingeschakeld als overige hulpverlening geïndiceerd is.

Hoewel er nog geen gezamenlijke noemer voor deze trajecten is, kunnen ze ook wel laatste kans-trajecten worden genoemd. De jongeren krijgen zo gezien middels een

(6)

6 reguliere jeugdhulpverlening zijn laatste kans-trajecten nauwelijks onderzocht. De weinige literatuur die erover te vinden is, staat bovendien op websites van leerwerktrajecten of

onderzoeksbureaus en is niet wetenschappelijk gepubliceerd. Mogelijke verklaringen voor het feit dat dit nog niet is onderzocht, zijn dat de trajecten vaak kleinschalig zijn en meestal op gemeentelijk niveau opereren. Tevens zijn de trajecten praktijkgericht en is de methodiek niet altijd theoretisch onderbouwd.

Veel onderzoek naar jeugdhulpverlening richt zich op de residentiële jeugdzorg (Harder, Knorth, & Zandberg, 2006). Ook de effectiviteit van jeugdzorginterventies wordt vaak onderzocht. Zo zijn er in Nederland tussen 1991 en 2006 bijna 100

jeugdzorginterventies onderzocht (Speetjens, 2007). Maar ondanks vele onderzoeken, weet men zelfs op die gebieden in wetenschappelijke zin nog niet goed wat er bij wie werkt in de jeugdzorg (Veerman, 2006). Uit de beschikbare cijfers over laatste kans-trajecten blijkt dat minstens de helft van de deelnemers aan een laatste kans-traject uitstroomt naar een baan of vervolgopleiding (Flevodrome, 2013; Ministerie van OCW, 2012; Ter Beek, 2013; Van Dam, 2012; Vrooland, 2011). Over de werkzaamheid en kwaliteit van de trajecten wordt

gespeculeerd, maar er is nog weinig over bekend.

De werkzame factoren binnen interventies in de jeugdzorg kunnen worden onderverdeeld (Van Yperen, 2003). Het kunnen zowel algemeen werkzame factoren

betreffen, zoals een goede structurering van het traject, als specifiek werkzame factoren, zoals een bepaalde methodiek (Karver, Handelsman, Fields, & Bickman, 2005; Van Yperen, 2003). Algemeen werkzame factoren dragen bij tot het resultaat van een interventie ongeacht de soort behandeling die gegeven wordt en de specifieke doelgroep (Van Yperen, 2003). Specifiek werkzame factoren gelden alleen voor bepaalde typen behandelingen en voor bepaalde doelgroepen (Van Yperen, 2003). Claims over de werkzaamheid van een interventie zijn alleen hard te maken als aangetoond kan worden dat een interventie meer doet dan alleen

(7)

7 uit algemeen werkzame factoren verklaard kan worden (Van Yperen, 2001).

Doordat er bij laatste kans-trajecten geen onderzoek is verricht naar werkzaamheid en kwaliteit, valt niet te zeggen of de uitkomst van succesvolle trajecten te wijten is aan factoren binnen de trajecten of aan de deelnemers en bijvoorbeeld hun motivatie. Als er onderzoek wordt verricht naar de kwaliteit en werkzaamheid, kunnen er gerichte verbeteringen in de trajecten worden aangebracht. Daardoor kan de positieve uitstroom van deelnemers aan laatste kans-trajecten mogelijk worden verhoogd. Dit onderzoek richt zich dan ook op de kwaliteit en werkzaamheid van een laatste kans-traject bij Flevodrome. De hoofdvraag luidt:

Op welke manier kan een laatste kans-traject als Flevodrome worden beoordeeld op kwaliteit en werkzaamheid vanuit het perspectief van de deelnemers?

De deelvragen hierbij zijn:

1. Hoe ervaren de deelnemers van Flevodrome de kwaliteit van het traject? 2. Op welke manier sluit het theoretische fundament van de methodiek van

Flevodrome aan bij de wijze waarop de deelnemers de kwaliteit en werkzaamheid ervaren?

3. Wat ervaren de deelnemers van Flevodrome als werkzame factoren van het traject?

4. Zijn deze factoren onder te brengen onder algemeen werkzame factoren of specifiek werkzame factoren?

5. Wat betekenen deze resultaten voor het waarderingskader van laatste kans-trajecten?

Flevodrome biedt jongeren in Almere een leerwerktraject aan in de sector metaal en in Lelystad in de sector hout (Flevodrome, 2013). Een traject duurt een half jaar. Hierin kunnen erkende certificaten op metaal- of houtgebied worden behaald. Gemiddeld stroomt meer dan

(8)

8 70 procent van de deelnemers uit naar een baan of vervolgopleiding (Flevodrome, 2013).

De doelgroep bestaat uit jongeren van 15 tot 28 jaar die vanwege psychische, sociale of contextuele problemen geen opleiding volgen of baan hebben (Flevodrome, 2013). Velen zijn daarnaast in aanraking geweest met justitie. Deelnamecriteria zijn dat eenjongere enigszins gemotiveerd en leerbaar moet zijn (Flevodrome, 2013). Ook mag er geen sprake zijn van ernstige psychiatrische stoornissen of verslavingsproblematiek. Binnen Flevoland wil Flevodrome het gemakkelijkst toegankelijke vangnet zijn. Het traject bij Flevodrome rust op drie pijlers: re-integratie, hulpverlening en onderwijs (Flevodrome, 2013). Het streven is dat deelnemers een goede beroepshouding, de nodige vakkennis en een realistische en positieve toekomstvisie ontwikkelen. Gedragsverandering is leidend in het traject, niet het behalen van certificaten.

Deelnemers worden op de werkvloer begeleid door werkmeesters. Dit zijn ervaren vakmensen met een didactisch diploma. Daarnaast is er een gedragswetenschapper bij Flevodrome werkzaam, die onder andere een Toekomstplan voor elke jongere opstelt. In het Toekomstplan staan persoonlijke doelen, een situatieschets en uitgevoerd psychodiagnostisch onderzoek beschreven (Flevodrome, 2013). Het psychodiagnostisch onderzoek bestaat uit een intelligentie onderzoek, persoonlijkheidsonderzoek en beroepskeuzetest en kan worden uitgebreid met bijvoorbeeld een psychopathologietest als dit relevant lijkt te zijn.

De methodiek is erop gericht om de autonomie van jongeren te versterken door succeservaringen. Theoretisch wordt de methodiek ondersteund door drie wetenschappelijke theorieën (Flevodrome, 2013). Dit zijn de transactionele analyse, systeemtheorie en sociale informatieverwerkingstheorie (Flevodrome, 2013). De transactionele analyse stelt onder andere dat het functioneren van mensen wordt bepaald door de rol die zij innemen (Van Deth, 2014). Er zijn drie rollen; die van kind, ouder en volwassene. Een mens bevindt zich altijd in één rol en communiceert op basis daarvan met anderen (Van Deth, 2014). Flevodrome stelt

(9)

9 dat de verschillende rollen worden toegepast in de fasen van het traject (Flevodrome, 2013). Een deelnemer bevindt zich bij de start in de rol van kind. Gedurende het traject gaan de deelnemer en werkmeester steeds gelijkwaardiger met elkaar om. Het doel is dat de deelnemer autonoom en verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag uitstroomt in de rol van volwassene (Flevodrome, 2013).

Ten tweede de systeemtheorie. Deze theorie stelt dat mensen elkaar wederzijds beïnvloeden binnen sociale systemen, zoals een gezin (Van Deth, 2014). Gedachten, gevoelens en gedrag van individuen ontstaan in afhankelijkheid van anderen. Individuele gedragsverandering hangt daarom samen met verandering van de omgeving (Van Deth, 2014). Flevodrome stelt dat deze theorie wordt toegepast door ouders of betrokken

hulpverlening actief bij trajecten te betrekken (Flevodrome, 2013). Om gedragsverandering bij de deelnemers te bewerkstelligen moeten zij de mogelijkheid krijgen ook hun omgeving te veranderen.

Ten derde de sociale informatieverwerkingstheorie. Deze theorie valt onder de leertheorieën, waarvan de kern is dat zowel normaal als afwijkend gedrag is aangeleerd en dat dit ook weer afgeleerd kan worden (Van Deth, 2014). De theorie stelt dat afwijkend gedrag verklaard kan worden door tekorten of vervormingen in de informatieverwerking (Dodge, 1986). Mensen gedragen zich in vergelijkbare situaties verschillend, doordat zij dezelfde informatie verschillend verwerken en interpreteren (Dodge, 2006). Flevodrome (2013) stelt dat deze theorie hen ondersteunt bij het onderzoeken waar bepaald afwijkend gedrag vandaan komt. Als een deelnemer zich bijvoorbeeld agressief opstelt, wordt meer uitleg gegeven als hij anderen verkeerd interpreteert en worden gedragsalternatieven aangeleerd als hij deze niet heeft (Flevodrome, 2013). Daarnaast stelt Flevodrome dat er binnen het interne systeem van Flevodrome, de werkvloer, een continue wisselwerking is tussen gedrag en reacties hierop (Flevodrome, 2013).

(10)

10 Methode

Voorliggend onderzoek maakt gebruik van een kwalitatieve benadering. Met een kwalitatieve benadering wordt getracht de sociale wereld te begrijpen vanuit de interpretatie van

deelnemers in die wereld (Bryman, 2008). Er is gekeken vanuit het perspectief van

deelnemers aan een laatste kans-traject. Dit perspectief geeft de mogelijkheid om vanuit de praktijk, vanaf het meest basale niveau, te begrijpen hoe een dergelijk traject wordt ervaren (Boeije, 2005). Zo kan er meer inzicht worden verkregen in hoe deze kwetsbare doelgroep een traject ervaart dat kan worden beschouwd als een laatste kans om mee te draaien in het reguliere onderwijs of op de arbeidsmarkt.

Als onderzoeksmethode is er gebruik gemaakt van het semigestructureerde interview (zie Interviewgids). Dit houdt in dat er concepten en vragen zijn opgesteld als leidraad en dat er afhankelijk van de antwoorden van de respondent dieper op bepaalde onderwerpen is ingegaan (Bryman, 2008). De onderzoeker die de interviews heeft afgenomen liep tevens stage bij Flevodrome. Deze positie bood de kans om goed te kunnen doorvragen en informatie in de context te kunnen plaatsen, omdat de onderzoeker het traject en de deelnemers al meerdere maanden kende.

De onderzoeksgegevens zijn verzameld door interviews af te nemen bij deelnemers die ten tijde van het onderzoek een traject bij Flevodrome volgden en oud-deelnemers van Flevodrome. Er zijn in totaal dertien interviews afgenomen (zie Bijlagen, Tabel 4). Er is één jongere benaderd en geïnterviewd die een aantal jaar geleden een traject had gevolgd. Daarnaast zijn er twaalf deelnemers geïnterviewd, van wie één deelnemer voor de tweede keer een traject volgde bij Flevodrome (zie Bijlagen, Tabel 5). Ten tijde van het onderzoek bestond de populatie van Flevodrome uit vijfentwintig deelnemers. Als selectiecriterium is gehanteerd dat er een Toekomstplan voor de deelnemer was opgesteld. Een Toekomstplan wordt zes weken na start van het traject opgesteld en de deelnemers hadden zich dan een

(11)

11 beeld kunnen vormen van Flevodrome.

Vijftien deelnemers voldeden aan dit selectiecriterium. Alle deelnemers die ten tijde van het onderzoek een traject volgden, aan dit criterium voldeden en in de interviewperiode van maart tot mei 2015 aanwezig waren bij Flevodrome zijn benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Drie hiervan waren door langdurige afwezigheid of stage niet bij Flevodrome aanwezig in de interviewperiode. De twaalf deelnemers die zijn benaderd wilden allen vrijwillig aan het onderzoek meewerken. Tevens is nadrukkelijk verteld dat de gegevens anoniem zullen worden verwerkt. De namen van de deelnemers zijn daarom gefingeerd. Er zijn deelnemers van beide locaties geïnterviewd, waarvan deelnemers verschillende leeftijden en verschillende aanmeldredenen hadden. De deelnemers waren ten tijde van het onderzoek tussen de twee en zeven maanden bezig met het volgen van een traject bij Flevodrome. De interviews vonden plaats op Flevodrome, in een kantoor waar alleen de interviewer en respondent aanwezig waren.

Van de geïnterviewde deelnemers hadden er in juni 2015 vijf het traject positief afgerond en drie het traject negatief afgerond. Vier geïnterviewde deelnemers waren nog bezig met het traject. De oud-deelnemer had het traject toentertijd positief afgesloten. De uitstroomcijfers van de steekproef lijken overeen te komen met de algemene uitstroomcijfers van Flevodrome (2013), waarbij gemiddeld 70 procent van de deelnemers positief uitstroomt.

De operationalisering van de onderzoeksvragen luidt als volgt. In dit onderzoek is voor de eerste deelvraag de volgende definitie van kwaliteit gehanteerd: ‘kwaliteit is de mate waarin het geheel van de eigenschappen van een proces voldoet aan de eraan gestelde eisen, voortvloeiend uit het gebruikersdoel’ (Raad voor Gezondheidsonderzoek, 1990). Deze definitie is toegepast door te kijken naar de mate waarin het gehele traject voldoet aan de verwachtingen en ideeën die de deelnemers hadden over het doel van het traject.

(12)

12 Flevodrome hadden en hun algemene beoordeling van het traject. Een voorbeeld van een bijbehorende interviewvraag was ‘welk rapportcijfer zou je Flevodrome geven?’. Hiermee kan een gemiddeld rapportcijfer voor Flevodrome worden berekend. Ook was er in de interviews gevraagd naar de verwachtingen die de deelnemers hadden van het traject, de doelen die de deelnemers binnen het traject hadden en de mate waarin zij aangaven deze verwachtingen en doelen te behalen.

Kwaliteit wordt bepaald door het gehele traject. Om dit doelgericht te kunnen analyseren was er op aspecten van het traject dieper ingegaan. De volgende aspecten waren afzonderlijk in de interviews besproken: de begeleiding op de werkvloer, de trajectduur, de doelgroep, stage en het Toekomstplan. Een bijbehorende interviewvraag was ‘wat vind je van de begeleiding die je hier krijgt?’. Op basis van de algemene beoordeling die de deelnemers Flevodrome gaven, de mate waarin ze aangaven hun verwachtingen en doelen te behalen, en of en in welke mate de deelnemers kritiek uitten op aspecten van het traject, kan er worden bestudeerd hoe de deelnemers de kwaliteit van het traject ervaren.

Bij de tweede deelvraag zijn de theorieën uit het theoretisch fundament van de methodiek van Flevodrome als volgt geoperationaliseerd. De transactionele analyse is

geoperationaliseerd door te bestuderen of de deelnemers verschillen opmerkten gedurende het traject, betreffende de begeleiding en de taken die de deelnemers uitvoeren. Een

interviewvraag die hierbij is betrokken was bijvoorbeeld ‘is de begeleiding veranderd gedurende het traject?’. Het criterium voor een positieve bijdrage van de transactionele analyse aan de verklaring van de ervaren kwaliteit en werkzaamheid van het traject is dat meer dan de helft van de deelnemers gedurende het traject verschillen in begeleiding en zelfstandigheid opmerkt.

De systeemtheorie is geoperationaliseerd door te bestuderen wie er bij de trajecten van de deelnemers betrokken waren en wat de deelnemers hiervan vonden. Een bijbehorende

(13)

13 interviewvraag was ‘wat vind je ervan dat je ouders of hulpverlening in het traject worden betrokken?’. Het criterium voor een positieve bijdrage van de systeemtheorie aan de

verklaring van de ervaren kwaliteit en werkzaamheid van het traject is dat meer dan de helft van de deelnemers positief tegenover de systeembetrekking staat.

De sociale informatieverwerkingstheorie is geoperationaliseerd door de mening van de deelnemers over de regels bij Flevodrome te bestuderen. Daarnaast is bij deze theorie betrokken of deelnemers dachten dat gedragsverandering bij Flevodrome mogelijk is. Ook of de deelnemers aangaven dingen te hebben geleerd die verband houden met

gedragsverandering en of ze aangaven zich wat van de evaluaties aantrekken valt binnen het kader van deze theorie. Een interviewvraag die hier bijvoorbeeld bij is betrokken luidde ‘denk je dat Flevodrome gedrag kan veranderen?’. Het criterium voor een positieve bijdrage van de sociale informatieverwerkingstheorie aan de verklaring van de ervaren kwaliteit en werkzaamheid van het traject is dat meer dan de helft van de deelnemers denkt dat

gedragsverandering door het volgen van een traject bij Flevodrome mogelijk is. Daarnaast is hierbij betrokken of meer dan de helft van de deelnemers aangeeft indirect dingen te hebben geleerd die mogelijk gedrag positief beïnvloeden of aangeeft zich wat van de evaluaties aan te trekken.

Bij deelvraag drie zijn de werkzame factoren van het traject bij Flevodrome

onderzocht. Werkzame factoren zijn factoren die bijdragen aan de succesvolle uitkomst van een traject (Van Yperen, 2003). Dit zijn factoren die hoger of beter scoren dan in niet-succesvolle trajecten (Van Yperen, 2003). Dit is geoperationaliseerd door te bestuderen wat de deelnemers aangaven als factoren die ervoor zorgen dat ze het bij Flevodrome goed doen, terwijl dat daarvoor niet zo was. Deze factoren kunnen als de werkzame factoren van

Flevodrome worden benoemd. Ook is onderzocht wat de deelnemers aangaven over wat Flevodrome wel of niet werkzaam maakt voor andere deelnemers. Een hierbij betrokken

(14)

14 vraag was ‘denk je dat Flevodrome iets anders had kunnen doen bij jongens die negatief uitstromen of komt dat door de jongens zelf?’. Op die manier kan er worden bestudeerd welke factoren volgens de deelnemers bijdragen aan trajecten die niet-succesvol worden afgerond.

Er is eveneens onderzocht of de werkzame factoren die deelnemers bij Flevodrome ervoeren onder algemeen werkzame of specifiek werkzame factoren kunnen worden

ondergebracht. Dit is geoperationaliseerd door te bestuderen of de ervaren werkzame factoren ongeacht de doelgroep of behandeling gelden en algemeen werkzame factoren zijn, of alleen gelden voor een specifieke doelgroep of specifieke behandeling en specifiek werkzame factoren zijn (Van Yperen, 2003). Naast de ervaren werkzame factoren zijn de aspecten uit het theoretische fundament die bij minimaal de helft van de deelnemers positief bijdroegen aan hoe ze de kwaliteit en werkzaamheid van het traject ervaren, met de onderverdeling vergeleken. Tevens zijn de ervaren werkzame factoren bij Flevodrome vergeleken met de voorbeelden van bekende algemeen werkzame factoren die Van Yperen (2003) heeft benoemd.

Tot slot is er bij de laatste deelvraag een waarderingskader opgesteld voor laatste kans-trajecten vanuit het perspectief van de deelnemers. Een waarderingskader kan worden gebruikt ter beoordeling, waarbij het zowel van belang is ‘wat’ er wordt beoordeeld, als ‘hoe’ dat wordt beoordeeld (Inspectie van het Onderwijs, 2014). ‘Wat’ er wordt beoordeeld, is geoperationaliseerd door de aspecten die aan de werkzaamheid van het traject bij Flevodrome bijdragen in het waarderingskader van laatste kans-trajecten te plaatsen. ‘Hoe’ deze factoren worden beoordeeld, is geoperationaliseerd door ze op dezelfde wijze als beschreven in deze methodiek te onderzoeken.

De interviews zijn opgenomen met een recorder en daarna getranscribeerd. De

(15)

15 verlopen met behulp van de drie stappen van coderen van Boeije (2005). De eerste stap is open coderen (Boeije, 2005). Er is in beeld gebracht welke verschillende antwoorden de respondenten hebben gegeven op de vragen. Voor elk nieuw antwoord is er een nieuwe code toegevoegd.

De tweede stap is axiaal coderen (Boeije, 2005). In deze fase worden de codes beter beschreven en geordend ten opzichte van elkaar. Sommige codes zijn samengevoegd of als ‘niet relevant’ bestempeld. Tussentijdse ideeën en verwachtingen zijn getoetst bij nieuw verzamelde gegevens. De derde stap is selectief coderen (Boeije, 2005). Hier is verdere structuur tussen de codes aangebracht. De relaties tussen de codes komen naar voren, waarna de gegevens zijn geïntegreerd om de onderzoeksvragen te beantwoorden.

In kwalitatief onderzoek worden de betrouwbaarheid en validiteit anders gehanteerd dan in kwantitatief onderzoek (Bryman, 2008). De externe betrouwbaarheid is zoveel

mogelijk gewaarborgd door het onderzoeksproces transparant te beschrijven (Bryman, 2008). Het onderzoek is door één onderzoeker uitgevoerd, waardoor de interne betrouwbaarheid van het onderzoek is gewaarborgd (Bryman, 2008). De interne validiteit is zoveel mogelijk gewaarborgd door relevante antwoorden die respondenten tijdens de interviews gaven, in andere bewoording terug te koppelen of de strekking van een antwoord na te vragen (Bryman, 2008). Zo kan er worden gecontroleerd of antwoorden goed begrepen worden.

Laatste kans-trajecten delen een aantal belangrijke kenmerken, waardoor er mogelijk sprake is van inhoudelijke generalisatie (Boeije, 2005). De theoretische inzichten uit dit onderzoek zijn daarom mogelijk toepasbaar op andere laatste-kans trajecten. Dit zou de externe validiteit waarborgen. De resultaten betreffen een voorzichtige indicatie, want van een onderzoek met een beperkte steekproef is de generaliseerbaarheid beperkt (Bryman, 2008). Ondanks de beperkte steekproef kwam er na het analyseren van elf interviews geen relevante nieuwe informatie meer naar voren. Er zijn daarna nog twee interviews gehouden,

(16)

16 waaruit eveneens geen relevante nieuwe informatie naar voren kwam. Het is dan ook

waarschijnlijk dat bij de steekproefomvang van dertien deelnemers het punt van theoretische saturatie is bereikt (Boeije, 2005).

Resultaten

Deelvraag 1: Hoe ervaren de deelnemers van Flevodrome de kwaliteit van het traject?

Allereerst wordt het algemene beeld dat de deelnemers hadden van Flevodrome geschetst. Drie kwart van de deelnemers gaf een vrij volledige beschrijving, die overeenkomt met de visie van Flevodrome (2013).

Het is eigenlijk een soort van school, centrum, trainingscentrum dat jongeren die uitgevallen zijn helpt, door

wat van manier dan ook uitgevallen. Van school uitgevallen, of werk, of whatever en die echt helemaal de

weg kwijt zijn. En niet meer weten hoe en wat. En Flevodrome helpt ze dan weer naar school gaan, een

ritme opbouwen, of naar werk of iets (Thijs, 23).

Deze deelnemers zagen Flevodrome als ‘tussentraject’ of ‘time out’ voordat ze beginnen met een opleiding of baan. Ze gaven aan dat Flevodrome meer is dan het leren bewerken van hout of metaal. De deelnemers noemden het een traject voor jongeren die zijn uitgevallen,

problemen hebben of begeleiding nodig hebben. Flevodrome werd een aantal keer beschreven als laatste kans.

Omdat dit de laatste kans is in mijn leven. Ik wil toch verder. Ik wil toch mijn opleiding kunnen doen.

Dus dan moet ik alles pakken wat ik hier kan. Er is geen weg meer terug, anders heb ik niks (Levi, 24).

Een kwart van de deelnemers gaf een beperkte beschrijving van Flevodrome en noemde het een traject of stage waar ze hout of metaal leren bewerken.

Nou je leert hout, ja dat is het een beetje. Ja, als je para bent kan je gewoon tabacaatje roken. Ja, ik

(17)

17 Gedurende het analyseproces leek de factor leeftijd een rol te spelen. Toen hier nader naar werd gekeken, bleek inderdaad dat de deelnemers gecategoriseerd kunnen worden in een jonge leeftijdscategorie, van 16 tot 22 jaar, en oudere leeftijdscategorie, van 22 jaar en ouder. In het algemeen beschreven jonge deelnemers Flevodrome als werkplaats en beschreven oudere deelnemers Flevodrome als een traject dat meeromvattend is. Deelnemers in de oudere leeftijdscategorie leken meer inzicht in het traject te hebben.

Betreffende de verwachtingen voor het traject, gaf twee derde van de deelnemers aan dat ze geen verwachtingen had of niet wist wat te verwachten van het traject. Dit waren met name deelnemers in de jonge leeftijdscategorie. De meeste deelnemers zijn opgegroeid in Almere of Lelystad, maar wisten niet dat Flevodrome bestond. De deelnemers gaven aan dat het traject ze meeviel nu ze het traject volgen.

Ik ben naar de gemeente gestapt en toen vertelden ze over Flevodrome en ik vond het helemaal niets

toen ze het zeiden. Maar toen ik het zag en hier kwam vond ik het wel leuk, omdat ik ook een paar

mensen leerde kennen hier (Bryan, 24).

Als doel in het traject noemden alle deelnemers het behalen van certificaten. Toen er werd gevraagd naar de mate waarin dit doel uitkomt, gaf drie kwart van de deelnemers aan dat ze goed bezig zijn met het maken van de opdrachten voor de certificaten. Drie deelnemers noemden dat het ze niet lukt om (meerdere) certificaten te behalen. Ze zagen het traject hierdoor als (deels) mislukt. Twee van deze deelnemers hadden het traject in juni 2015 negatief afgerond.

Ja, als ik geen certificaten heb en geen werk, dan heb ik alleen maar hout gemaakt en mee naar huis

genomen. Dan sta ik weer gewoon op straat. Ja, that’s it dan, zeg maar (Bastiaan, 20).

Naast het behalen van certificaten, noemden de deelnemers drie andere doelen. Ten eerste noemde een derde van de deelnemers het vinden van een baan als doel. Dit waren deelnemers in beide leeftijdscategorieën. Ze volgden een traject vanwege het behoud van een uitkering.

(18)

18 Deze deelnemers zagen Flevodrome als dagbesteding en mogelijkheid om de kans op een baan te vergroten. Ze gaven aan dat ze voldoende hulp bij het solliciteren krijgen. Met het verkrijgen van een baan, zou het doel behaald zijn.

Eerst deed ik helemaal niets. Uitslapen, luieren, luieren, luieren. En zit ik hier. En mijn energie gaat

wel weer omhoog nu ik weer aan het werk ben en solliciteren. Dus er komt wel een beetje energie en

dat ik werk zou gaan vinden als ik zo verder zou gaan (Bastiaan, 20).

Ten tweede noemde een derde van de deelnemers als doel om er bij Flevodrome achter te komen wat ze in de toekomst willen en welke mogelijkheden er zijn. Dit waren veelal

deelnemers in de jonge leeftijdscategorie. Betreffende de mate waarin dit doel uitkomt, gaven twee deelnemers aan dat ze bij Flevodrome een duidelijker toekomstbeeld beginnen te

krijgen.

Ten derde noemde een derde van de deelnemers als doel om zoveel mogelijk vakkennis te leren. Dit waren allemaal deelnemers in de oudere leeftijdscategorie. Deze deelnemers gaven aan verder te willen in de hout of metaalbewerking en wisten dit al voor ze aan het traject begonnen. Hun verwachtingen voor het traject waren om zoveel mogelijk vakkennis te leren. Deze deelnemers gaven aan bij Flevodrome veel vakkennis te leren, alleen het werktempo en de werkdruk zouden voor hen soms hoger mogen.

Naast dit algemene beeld, is er in de interviews dieper op aspecten van het traject bij Flevodrome ingegaan om de bijdrage hiervan aan de ervaren kwaliteit te onderzoeken. Deze aspecten worden hieronder achtereenvolgens besproken. De helft van de deelnemers gaf aan dat het per jongere verschilt of het traject van zes maanden lang genoeg is. Een kwart van de deelnemers was van mening dat het traject te kort duurt. De vier deelnemers van wie het traject is verlengd gaven aan daar blij mee te zijn.

(19)

19 Dat vind ik wel een mooi traject, niet te kort, niet te lang, maar gewoon net om je die push te geven om

door te gaan. En soms krijg je verlenging van twee maanden ofzo. Als je net geen schoolplek ofzo hebt

gevonden, dan houden ze je nog even (Alex, 22).

Het leeftijdsbereik van de doelgroep van Flevodrome loopt uiteen, maar dit stoorde drie kwart van de deelnemers niet. Een deelnemer in de jonge leeftijdscategorie gaf aan dat hij meer zijn best doet doordat de meeste deelnemers ouder zijn. Drie deelnemers uit de oudere leeftijdscategorie gaven aan het verschil in leeftijd af en toe vervelend te vinden. Zij gaven aan dat de deelnemers in de jonge leeftijdscategorie soms niet serieus aan het werk zijn. Tussen de leeftijdscategorieën leken verschillen in motivatie te zijn. Deelnemers in de jonge leeftijdscategorie leken in het algemeen minder gemotiveerd te werken op de werkvloer dan deelnemers in de oudere leeftijdscategorie.

Ze zijn een generatie jonger dan ik, dat is het enige nadeel. Ze zijn soms gewoon zo ongeïnteresseerd.

[…] Zo was ik ook wel vroeger, daar niet van. Maar het is gewoon soms wel irritant omdat je dan, dat heb je al gehad weet je. […] Als je dan serieus bezig bent en je ziet dat, ja ga alsjeblieft ergens anders buiten spelen ofzo (Jaap, 27).

Ook is er dieper ingegaan op hoe de deelnemers de begeleiding op de werkvloer ervaren om te onderzoeken op welke manier dit bijdraagt aan de ervaren kwaliteit van het traject. Alle deelnemers gaven aan op de werkvloer voldoende hulp te krijgen van de werkmeesters. De meeste deelnemers van Flevodrome liepen tijdens het traject stage bij bedrijven om

werkervaring op te doen. De aansluiting tussen Flevodrome en de stages werd als goed ervaren. De deelnemers gaven aan het fijn te vinden dat de werkmeesters van Flevodrome betrokken zijn bij de stages.

Over het Toekomstplan gaven alle deelnemers aan dat de persoonlijke doelen in het Toekomstplan hun eigen doelen goed reflecteren. Een derde van de deelnemers noemde kritiekpunten op het Toekomstplan. Zo noemde een deelnemer dat persoonlijke doelen soms

(20)

20 al behaald zijn, maar vervolgens later nog worden geëvalueerd omdat het plan eens per zes weken wordt aangepast. Daarnaast herkenden twee deelnemers zich niet geheel in de situatieschets. Ook werden resultaten uit het psychodiagnostisch onderzoek door sommigen niet herkend of begrepen.

Nou mijn moeder zei van wel, echt van ‘dit is Bastiaan gewoon’. Bij elke zin zo van ‘ja echt, ja ja, je hebt gelijk’. Maar nou sommige woorden, want er zaten wel moeilijke woorden in (Bastiaan, 20).

Tot slot zouden bijna alle deelnemers een traject bij Flevodrome aan anderen aanraden en dit in het bijzonder aan jongeren met problemen. Ruim de helft vond dat interesse in hout of metaal hier niet noodzakelijk voor is. De deelnemers gaven Flevodrome als rapportcijfer gemiddeld een 7.9 en geen enkele deelnemer gaf een onvoldoende. Hierbij zijn geen verschillen te zien tussen deelnemers die het traject in juni 2015 positief of negatief afrondden.

Die jongen, Bas, ik zei tegen hem, je hebt niets te doen G, kom bij mij op school, het is gewoon leuk

hier en hij vindt [sic]. Houtbewerken kan hij nog wel dus ik zeg, het is wel wat voor jou. En hij is nu

ook hier naar toe. Hij moet morgen beginnen, dus… (Chris, 18).

Samenvattend kan het volgende worden gesteld over de ervaren kwaliteit. Er is op sommige gebieden een verdeling in twee leeftijdscategorieën. In het algemeen hadden deelnemers toen ze aan het traject startten geen verwachtingen of negatieve verwachtingen in vergelijking met hoe ze Flevodrome later, tijdens het moment van dataverzameling, ervoeren. De meeste deelnemers hadden een realistisch beeld van Flevodrome. Deelnemers in de jonge

leeftijdscategorie leken hier echter een wat minder juist inzicht in te hebben dan deelnemers in de oudere leeftijdscategorie.

Alle deelnemers hadden als doel het behalen van certificaten, al kan er een verdere driedeling worden gemaakt. Een deel noemde zich vooral op het vinden van een baan te richten, een deel op het leren van vakkennis en een deel op erachter komen wat ze in de

(21)

21 toekomst willen.

Hierbij zijn het vooral deelnemers in de jonge leeftijdscategorie die aangaven erachter te willen komen wat ze in de toekomst willen en deelnemers in de oudere leeftijdscategorie die aangaven vakkennis te willen leren. Bovendien lijkt er een verschil in motivatie te zijn, waarbij de deelnemers in de oudere leeftijdscategorie in het algemeen serieuzer aan het werk leken te zijn op de werkvloer. Betreffende de mate waarin deze doelen uitkomen, gaven de meeste deelnemers aan goed met hun doelen bezig te zijn. Als kritiekpunt noemde een aantal deelnemers dat ze niet meerdere certificaten kunnen behalen binnen de duur van het traject en dat ze daardoor dat doel niet bereiken.

Bij de aspecten die afzonderlijk zijn besproken om te onderzoeken op welke manier zij bijdragen aan de ervaren kwaliteit van het traject, vallen de volgende resultaten op. De deelnemers gaven aan voldoende begeleiding op de werkvloer te krijgen. Volgens de helft van de deelnemers verschilde het per jongere of de trajectduur van zes maanden goed is. Niet alle deelnemers herkenden zich geheel in hun Toekomstplan, wel reflecteerden de opgestelde persoonlijke doelen goed hun eigen doelen. Een groot aantal deelnemers in de oudere

leeftijdscategorie stoorde zich soms daarnaast aan het gedrag van deelnemers in de jonge leeftijdscategorie. Tenslotte gaven de deelnemers Flevodrome gemiddeld het rapportcijfer 7.9 en bijna alle deelnemers zouden het traject aanraden aan anderen. Over de kwaliteit van het traject kan geconcludeerd worden dat de deelnemers die in het algemeen als positief ervaren.

Deelvraag 2: Op welke manier sluit het theoretische fundament van de methodiek van Flevodrome aan bij de wijze waarop de deelnemers de kwaliteit en werkzaamheid ervaren?

Flevodrome (2013) stelt dat de methodiek theoretisch wordt ondersteund door elementen uit de transactionele analyse, systeemtheorie en sociale informatieverwerkingstheorie. Per

(22)

22 theorie wordt bestudeerd of aspecten behorende tot de theorie bijdragen aan de verklaring van de manier waarop de deelnemers de kwaliteit en werkzaamheid van het traject ervaren.

Transactionele analyse

Allereerst de transactionele analyse. Hierbij is onderzocht of de jongeren verschillen in zelfstandigheid en begeleiding merkten gedurende het traject. Twee derde van de deelnemers gaf aan dat de begeleiding gedurende het traject hetzelfde is gebleven. Twee deelnemers in Almere gaven aan dat ze gedurende het traject zelfstandiger zijn gaan werken. Ze legden daarbij een link met de fysieke ruimte. Dat wil zeggen, in Almere starten de deelnemers in een leslokaal en stromen ze later in het traject door naar de grotere werkplaats.

Ja, je moet wel een beetje proberen zelfstandig [sic]. Ja, want Bas [werkmeester] die zit er ook heel erg

op, daar in dat lokaaltje. En de werkplaats is wel groter (Jaap, 27).

Twee deelnemers in Lelystad merkten ook een verschil op. Zij gaven aan dat er in het begin van het traject meer ruimte was om een praatje te maken met de werkmeester dan later in het traject. Dit kan indirect worden beschouwd als een meer zelfstandige manier van werken. Van de vier deelnemers die een verschil merkten, vallen er drie in de oudere

leeftijdscategorie. Eén deelnemer gaf aan het prettig te vinden later in het traject serieuzer bezig te zijn met houtbewerking, de ander gaf over het verschil aan:

Waardoor ik precies weet, hoe ik het moet doen en wat het beste ervan is. En Thomas [werkmeester]

zegt weer, dat ik gewoon het moet maken, zeg maar. De opdracht komt en dan ga ik hem maken. Maar

dan komt hij niet even naar me toe van ‘dat kun je het beste zo doen, want anders moet het straks weer opnieuw’ (Bastiaan, 20).

Op basis van deze resultaten lijken de meeste deelnemers geen verschillen te merken in begeleiding en zelfstandigheid gedurende het traject. Hierdoor lijkt de transactionele analyse in de praktijk geen (directe) bijdrage te leveren aan de verklaring van hoe de deelnemers de

(23)

23 kwaliteit en werkzaamheid van het traject ervaren.

Systeemtheorie

Elf van de dertien deelnemers gaven aan dat er een ouder of hulpverlener aanwezig was bij voortgangsgesprekken. Hiervan gaven er negen aan dit prettig te vinden, met name dat hulpverlening erbij betrokken wordt.

Jawel, want eigenlijk hoorde ze [gezinsvoogd] alleen negatieve dingen over mij. En nu hoorde ze ook

gewoon normale dingen (Stijn, 16).

Drie deelnemers gaven aan dat hulpverlening niet altijd bij netwerkgesprekken aanwezig heeft kunnen zijn en meer betrokken had mogen worden. Daarentegen zeiden twee

deelnemers dat ze Flevodrome en het externe sociale systeem liever gescheiden houden. Wat hier mogelijk meespeelde, was dat beide deelnemers aangaven dat er negatieve dingen met het systeem besproken zijn. In het algemeen lijkt het betrekken van het systeem van de deelnemers positief bij te dragen aan hoe de deelnemers de kwaliteit en werkzaamheid van het traject ervaren. Hierdoor lijkt de systeemtheorie in de praktijk een positieve bijdrage te leveren aan de verklaring van de ervaren kwaliteit en werkzaamheid van het traject.

Sociale informatieverwerkingstheorie

Alle deelnemers gaven aan dat de regels bij Flevodrome duidelijk en redelijk zijn en dat deze goed worden gehanteerd. Een derde van de deelnemers gaf aan niet te kunnen beoordelen of Flevodrome gedrag kan veranderen. Anderen stelden dat gedrag alleen kan worden veranderd als een jongere zelf gemotiveerd is om te veranderen. Een kwart van de deelnemers noemde het traject bij Flevodrome te kort om gedragsverandering teweeg te brengen.

Maar sommige jongens die zijn ook gewoon zo doorgedraaid. Die leren ook gewoon niet, die

(24)

24 al iets zo heeft gedaan en zo denkt, en als je dan dat verandert. Dan ja, in een half jaar gaat dat dan

ook niet lukken (Thijs, 23).

In de evaluatiemomenten wordt onder andere gedrag geëvalueerd. Drie kwart van de deelnemers gaf aan zich niet veel aan te trekken van de beoordeling die ze bij de algemene (werk)doelen krijgen. De verklaring die de meesten hiervoor gaven is dat ze goede

beoordelingen krijgen en op die doelen niet hoeven te verbeteren. Een kwart van de deelnemers gaf aan vaardigheden bij Flevodrome geleerd te hebben die mogelijk gedrag positief veranderen, zoals communiceren, omgaan met andere mensen en niet beïnvloedbaar zijn.

En omdat ik ook agressie heb, ik had hier paar keer ruzies gehad, maar gewoon met de mond en

uiteindelijk los ik het weer zelf op. En daar krijg ik complimenten van. En daar komt niemand tussen

(Bryan, 24).

In het algemeen gaven de meeste deelnemers niet aan dat Flevodrome gedrag verandert. Wel noemde een aantal deelnemers indirect dat ze vaardigheden bij Flevodrome hebben geleerd die hun gedrag mogelijk positief veranderen. De sociale informatieverwerkingstheorie lijkt in de praktijk geen (directe) bijdrage te leveren aan de verklaring van de ervaren kwaliteit en werkzaamheid van het traject.

Samenvattend kan het volgende worden gesteld over de bijdragen van de drie theorieën aan de verklaring van de ervaren kwaliteit en werkzaamheid van het traject. Ten eerste lijkt de transactionele analyse hier in het algemeen niet aan bij te dragen. De meeste deelnemers merkten geen verschillen in begeleiding en zelfstandigheid gedurende het traject. Een derde van de deelnemers merkte wel dat er gedurende het traject meer zelfstandigheid wordt verwacht. Dit waren vooral deelnemers in de oudere leeftijdscategorie.

Ten tweede lijkt de systeemtheorie in het algemeen positief bij te dragen aan de ervaren kwaliteit en werkzaamheid van het traject. De meeste deelnemers ervoeren het als

(25)

25 prettig dat het externe sociale systeem bij het traject betrokken wordt. Ten derde lijkt de sociale informatieverwerkingstheorie in het algemeen niet bij te dragen aan hoe de

deelnemers het traject ervaren. De meeste deelnemers leken zich niet bewust te zijn van de continue wisselwerking tussen gedrag en reacties op dit gedrag. Een aantal deelnemers gaf wel op een indirecte manier aan vaardigheden bij Flevodrome te hebben geleerd die gedrag mogelijk positief veranderen.

Deelvraag 3: Wat ervaren de deelnemers van Flevodrome als werkzame factoren van het traject?

Er worden door de deelnemers zeven werkzame factoren genoemd, waarvan de eerste twee opvallend frequent genoemd worden. Als eerste werkzame factor noemden alle deelnemers dat er bij Flevodrome een goede sfeer is. Ze noemden dat er ruimte is voor een praatje of grapje, zowel onderling als met het personeel. De deelnemers gaven aan op de werkvloer niet continue serieus te hoeven werken, maar wel op een praktische manier te werken aan hun toekomst. Drie deelnemers gaven aan dat ze niet vrijwillig een traject volgen, maar het door de goede sfeer niet erg vinden om bij Flevodrome te zijn. Deze sfeer, waarbinnen de

deelnemers aangaven dat ze zonder hoge druk op een praktische manier kunnen leren, lijkt goed bij de deelnemers aan te sluiten. Veel van de deelnemers gaven aan van school of werk te zijn uitgevallen door een te hoge (werk)druk of te theoretische manier van leren.

Als tweede werkzame factor noemden elf deelnemers dat het personeel van Flevodrome betrokken is bij hen. De deelnemers gaven aan dat het personeel voor hen klaarstaat en dat ze zich begrepen, gewaardeerd en gerespecteerd voelen. Drie kwart van de deelnemers gaf aan een goede band te hebben met het personeel. Hier hadden de deelnemers het in het bijzonder over de werkmeesters. Dat de werkmeesters ervaren vakmensen en geen

(26)

26 ‘normale’ leraren of hulpverleners zijn draagt er mogelijk aan bij dat ze goed bij de

belevingswereld van de deelnemers aansluiten.

En ik ben ook weken en weken hier niet geweest, toen lag ik gewoon verrot in mijn bed. Toen stonden

ze gewoon op een gegeven moment naast mijn bed. Toen werd ik gewoon wakker gemaakt door Pim

[locatieleider], opeens zit hij op je bureaustoel (Thijs, 23).

Een derde werkzame factor die hiermee samenhangt, is dat een derde van de deelnemers noemde dat het personeel duidelijk tegen ze is. Het personeel is eerlijk tegen hen over hun toekomstperspectief en hierdoor weten de deelnemers waar ze aan toe zijn. Drie deelnemers gaven aan dat dit op voorgaande scholen anders was en dat ze deze duidelijkheid waarderen. Een jongere die een paar jaar geleden een traject bij Flevodrome had gevolgd en nu

loodgieter is, gaf aan dat Flevodrome een keerpunt in zijn leven was:

Nou toen ik hier zat was ik eigenlijk best wel een probleemjongere eigenlijk. Het interesseerde me

allemaal niets, iedereen kon lekker een eind wegfluiten. Maar ja, toen kwam ik hier en hun hebben me

langzaam dingen geleerd en zodoende is er dit van me terechtgekomen. […] Toen hebben ze me toch wel even goed wakker geschud, van anders gebeurt er dit met je en dat wil je niet. En toen dacht ik van:

ja, jullie hebben eigenlijk best wel gelijk (Jesse, 20).

Een vierde werkzame factor is kleinschaligheid. Ruim helft van de deelnemers gaf aan de kleine groep bij Flevodrome prettig te vinden. Eén werkmeester begeleidt maximaal zes deelnemers en daarnaast is er ondersteunend en aansturend personeel. De groepsgrootte bij Flevodrome is een stuk kleiner dan in de meeste settingen, zoals scholen, waar de deelnemers voor Flevodrome waren. De deelnemers gaven aan deze kleinere groepsgrootte goed te vinden. Als redenen hiervoor noemden ze dat er door dekleinschaligheid veel individuele begeleiding en contact met de werkmeester mogelijk is. Daarnaast komen de deelnemers in contact met andere jongeren. De kleinschaligheid lijkt een belangrijke positieve bijdrage te leveren aan hoe de deelnemers de werkzaamheid van Flevodrome ervaren.

(27)

27 Nou, behulpzaam, zorgzaam, toch wel bij dingen willen betrekken, weer het goed straks op te kunnen

pakken. Ze [personeel] zijn niet streng, maar ze willen je voor heel veel dingen behoeden wat ze bij

wijze zien aankomen, zeg maar. En dat is ook een heel stuk goedheid van hun, dat ze al ruim van

tevoren dingen zien, voordat je die stappen wel neemt (Tom, 30).

De vijfde werkzame factor is de holistische aanpak van Flevodrome. Een derde van de deelnemers noemde dat Flevodrome hen behalve op de werkvloer ook met overige zaken helpt, zoals het aanvragen van een uitkering of een doorverwijzing naar de geestelijke gezondheidszorg. Deze holistische aanpak lijkt voor een aantal deelnemers een belangrijke werkzame factor te zijn, omdat deze problemen er eerder voor hebben gezorgd dat ze zijn uitgevallen van school of werk.

Door hun praat ik ook veel meer over problemen en over mezelf. Ik denk zelf dat ik hier gewoon los

ben gekomen omdat ze me zoveel helpen enzo. Ik zat een beetje vast zeg maar toch, met mezelf. [...]

Waar ze mee helpen... financiële problemen, thuissituaties als ze zouden kunnen, werksituaties, nou ja

alles (Alex, 22).

Er lijkt een tweedeling te zijn tussen deelnemers die aangaven problemen bij Flevodrome te bespreken en deelnemers die dit niet doen. Van de deelnemers die daar geen behoefte aan hadden, gaven de meesten aan al genoeg begeleiding van andere instanties te krijgen. Ze gaven daarbij aan Flevodrome als dagbesteding te zien om hout of metaal te leren bewerken.

Ik zit al op een hogeschool van gedragsverandering en daar is al een hele hoop aan mij geknutseld. […] Maar qua gedrag niet nee, maar dan kan je niet in de schaduw staan van wat daar gebeurt. Dat is zo

intensief: je wordt als het ware helemaal uit elkaar en afgebrokkeld (Jaap, 27, in tbs-kliniek).

De zesde werkzame factor is het evalueren van doelen. De deelnemers evalueren elke week algemene (werk)doelen met hun werkmeester. Na de opstelling van het Toekomstplan evalueren de deelnemers elke week ook persoonlijke doelen. Drie kwart van de deelnemers gaf aan dit als nuttig en prettig te ervaren, omdat ze hierdoor goed weten hoe ze er voor staan

(28)

28 en waar ze aan moeten werken. Vooral het evalueren van persoonlijke doelen leken de

deelnemers te waarderen en is iets wat de deelnemers in voorgaande settingen meestal niet deden, maar wat ze wel leken te waarderen.

Tot slot is de zevende werkzame factor motivatie. Alle deelnemers noemden één factor noodzakelijk voor een succesvol traject en dat is motivatie van de jongere zelf om te veranderen. Een traject zonder succesvolle uitkomst is volgens de deelnemers te wijten aan de jongere zelf.

Ja, ik denk dat iedereen wel kan veranderen. Maar wel als ze willen, als ze niet willen dan niet. Als je

verkeerd bezig bent... En anders niet nee (Jaap, 27).

Bij vier deelnemers kwam naar voren dat zij weinig gemotiveerd aan het traject begonnen waren. Zo gaf een deelnemer die voor de tweede keer een traject volgde aan dat hij de eerste keer vrij weinig aan het traject heeft gehad omdat het hem niet interesseerde. Ook ten tijde van het onderzoek leek hij weinig intrinsieke motivatie te hebben.

Ja kijk, ik ben nu wat ouder hè, en ik wil niet zeggen verstandiger, of ja, een klein beetje. Maar ja, toen

had ik het niet. Ja, ik houd nog steeds niet van de bouw, weet je. Maar nu is het dus voor behoud van

mijn uitkering en toentertijd omdat geen enkele school mij aannam. En heb ik het wel gehaald, maar ik

ben er nooit in verder gegaan (Dylan, 25).

Van deze vier deelnemers hadden er in juni 2015 twee het traject negatief en één het traject positief afgerond. Eén deelnemer was nog bezig met het traject. Meer deelnemers volgden binnen een kader een traject bij Flevodrome, bijvoorbeeld voor het behoud van een uitkering. Een aantal hiervan leek het traject vooral te volgen vanuit extrinsieke motivatie, omdat ze het verplicht zijn.

Ja, ik vind het wel leuk om te doen, omdat ik wel dingen kan behalen en mijn toekomst kan verbeteren.

Maar als het aan mij ligt dan hoef ik niet te komen, snap je? Ik kan niet anders. Ik ga niet de hele dag

(29)

29 Samenvattend zijn er zeven werkzame factoren door de deelnemers ervaren. De twee factoren die het meest frequent werden genoemd, zijn de goede sfeer en de betrokkenheid van het personeel. De deelnemers vonden de (werk)sfeer bij Flevodrome prettig. De betrokkenheid van het personeel zorgde ervoor dat de deelnemers zich begrepen en gewaardeerd voelden, in het bijzonder door de werkmeesters. Ook de duidelijkheid van het personeel leek de

deelnemers aan te spreken. De deelnemers ervoeren de kleinschaligheid van Flevodrome eveneens als werkzame factor, omdat ze hierdoor veel begeleiding krijgen. Deelnemers benoemden de holistische aanpak van Flevodrome als werkzame factor, doordat hierdoor ook problemen op andere levensgebieden worden aangepakt. Het evalueren van doelen werd door deelnemers als nuttig ervaren. Tevens stelden deelnemers dat motivatie van jongeren zelf om te veranderen noodzakelijk is voor een succesvol traject.

Deze benadering zorgt ervoor dat een aantal valkuilen, waardoor de deelnemers eerder zijn uitgevallen van school of werk, bij Flevodrome anders worden aangepakt. De werkmeesters lijken goed bij de belevingswereld van de deelnemers aan te sluiten. De deelnemers voelen zich gewaardeerd door het personeel en ervaren de werksfeer als prettig. Zo kunnen ze zonder hoge druk en met veel begeleiding op een praktische manier verder werken aan hun toekomst. De holistische aanpak en het evalueren van doelen zorgen ervoor dat duidelijk wordt wat er op verschillende levensgebieden moet veranderen. De deelnemers die enigszins gemotiveerd zijn om te veranderen, krijgen hier op deze manier de mogelijkheid toe.

Deelvraag 4: Zijn de werkzame factoren zoals ervaren door deelnemers van

Flevodrome onder te brengen onder algemeen werkzame factoren of onder specifiek werkzame factoren?

(30)

30 algemeen werkzame factoren en specifiek werkzame factoren. De werkzame factoren die deelnemers bij Flevodrome ervaren zijn vergeleken met voorbeelden van bekende algemeen werkzame factoren die Van Yperen (2003) heeft benoemd. Een aantal werkzame factoren die deelnemers bij Flevodrome ervoeren, komt hiermee overeen (zie Tabel 1). Zo komen de factoren betrokkenheid en duidelijkheid van het personeel overeen met ‘goede kwaliteit van de relatie cliënt-behandelaar’. De factor kleinschaligheid komt overeen met ‘goede

werkomstandigheden van de behandelaar’, want hieronder vallen een draaglijke caseload en goede ondersteuning (Van Yperen, 2003). De factor motivatie is gelijk aan ‘goede motivatie van de cliënt’. Naast de factoren die overeenkomen met voorbeelden benoemd door van Yperen (2003), kan de factor goede sfeer als algemeen werkzame factor worden beschouwd. Deze factor draagt bij aan de succesvolle uitkomst van het traject ongeacht de soort

(31)

31 Tabel 1

Ervaren algemeen werkzame factoren door deelnemers van Flevodrome vergeleken met voorbeelden van algemeen werkzame factoren volgens Van Yperen (2003)

Algemeen werkzame factoren Flevodrome

Voorbeelden algemeen werkzame factoren (Van Yperen, 2003)

Goede sfeer -

Betrokkenheid van personeel Goede kwaliteit van de relatie cliënt-behandelaar Duidelijkheid van personeel Goede kwaliteit van de relatie cliënt-behandelaar Kleinschaligheid Goede werkomstandigheden van de behandelaar

Motivatie Goede motivatie van de cliënt

- Goede structurering van de interventie

- Professionaliteit van de behandelaar

- Uitvoering van de interventie zoals deze uitgevoerd

hoort te worden

Noot. Wanneer geen tekst weergegeven staat, betekent dit dat factoren niet overeen komen.

Naast algemeen werkzame factoren kunnen er specifiek werkzame factoren vanuit het perspectief van deelnemers worden benoemd (zie Tabel 2). Zo ervaren de deelnemers de holistische aanpak als werkzame factor. Dit is een specifiek werkzame factor, want het is een onderdeel van de methodiek van Flevodrome. Het evalueren van doelen is eveneens een specifiek werkzame factor, want is eveneens een onderdeel van de methodiek van

Flevodrome. Vanuit het theoretische fundament van de methodiek kan de systeembetrekking worden benoemd als derde specifiek werkzame factor.

(32)

32 Tabel 2

Ervaren specifiek werkzame factoren door deelnemers van Flevodrome

Specifiek werkzame factoren Flevodrome Holistische aanpak

Evalueren van doelen Systeembetrekking

Concluderend kunnen vijf werkzame factoren die worden ervaren door deelnemers van Flevodrome worden ondergebracht onder algemeen werkzame factoren. Dit zijn: goede sfeer, betrokkenheid van personeel, duidelijkheid van personeel, kleinschaligheid en motivatie. Een aantal hiervan komt overeen met bekende voorbeelden opgesteld door Van Yperen (2003). Daarnaast kunnen er drie specifiek werkzame factoren worden benoemd. Dit zijn: holistische aanpak, evalueren van doelen en systeembetrekking. Deze factoren behoren tot de methodiek van Flevodrome.

Deelvraag 5: Wat betekenen deze resultaten voor het waarderingskader van laatste kans-trajecten?

Op basis van de resultaten is er een waarderingskader voor laatste kans-trajecten opgesteld vanuit het perspectief van deelnemers. Een waarderingskader kan worden gebruikt ter beoordeling, waarbij zowel van belang is ‘wat’ er wordt beoordeeld, als ‘hoe’ dat wordt beoordeeld (Inspectie van het Onderwijs, 2014). ‘Wat’ er wordt beoordeeld in het waarderingskader voor laatste kans-trajecten, zijn de algemeen en specifiek werkzame factoren die de deelnemers bij Flevodrome ervaren (zie Tabel 3).

(33)

33 Tabel 3

Waarderingskader laatste kans-trajecten vanuit het perspectief van deelnemers

Factoren Goede sfeer

Betrokkenheid van personeel Duidelijkheid van personeel Kleinschaligheid

Motivatie

Holistische aanpak Evalueren van doelen Systeembetrekking

‘Hoe’ dat wordt beoordeeld, is door ze op dezelfde wijze als in voorliggend onderzoek te bestuderen. Deze wijze houdt in dat er in semigestructureerde interviews met deelnemers van andere laatste kans-trajecten op deze factoren kan worden ingegaan. Zo kan er worden onderzocht of de werkzame factoren bij Flevodrome gegeneraliseerd kunnen worden en of deze factoren op dezelfde wijze en in dezelfde mate terug te zien zijn. Hierbij kan er gebruik worden gemaakt van dezelfde operationaliseringen als in voorliggend onderzoek. Daarbinnen kunnen factoren enerzijds als werkzame factor worden benoemd als deelnemers dit letterlijk als werkzame factor benoemen. Dit geldt bij Flevodrome voor de factoren: goede sfeer, betrokkenheid van personeel, duidelijkheid van personeel, kleinschaligheid, motivatie en holistische aanpak. Anderzijds kunnen factoren als werkzame factor worden benoemd als er dieper op een aspect van het traject wordt ingegaan en dit bij minimaal de helft van de deelnemers een positieve bijdrage levert aan de werkzaamheid van het traject. Dit geldt bij Flevodrome voor de factoren: evalueren van doelen en systeembetrekking.

(34)

34 Discussie

Dit onderzoek beschrijft hoe een laatste kans-traject als Flevodrome kan worden beoordeeld op kwaliteit en werkzaamheid vanuit het perspectief van deelnemers. De voornaamste conclusies worden eerst per deelvraag besproken, waarna er op een aantal conclusies wordt gereflecteerd.

Uit de resultaten komen kritiekpunten op aspecten van het traject naar voren, maar in het geheel ervaren deelnemers Flevodrome als positief. Het traject bij Flevodrome voldoet aan de doelen die de deelnemers er willen behalen. Er kan worden geconcludeerd dat de deelnemers de kwaliteit van het traject in het algemeen als positief ervaren. Er is op meerdere gebieden een categorisering gemaakt in een jonge leeftijdscategorie en een oudere

leeftijdscategorie. Dit is gedaan omdat er uit de analyse van de interviews een opvallende tweedeling merkbaar werd. In het algemeen tonen deelnemers in de oudere leeftijdscategorie meer inzicht in het traject en weten ze beter wat ze in de toekomst willen. Tevens lijken ze meer motivatie te hebben op de werkvloer dan deelnemers in de jonge leeftijdscategorie.

Flevodrome stelt dat de methodiek theoretisch wordt ondersteund door de

transactionele analyse, systeemtheorie en sociale informatieverwerkingstheorie. Vanuit het perspectief van deelnemers levert alleen de systeemtheorie een positieve bijdrage aan de verklaring van de ervaren kwaliteit en werkzaamheid van het traject. In het algemeen ervaren de deelnemers het als prettig dat hun systeem bij het traject betrokken wordt. Dit komt overeen met onderzoek dat uitwijst dat complexe problematiek niet alleen vraagt om ingrijpen bij de jongere zelf, maar ook bij diens omgeving (Henggeler & Schaeffer, 2010; Van der Laan, Slotboom, & Stams, 2010).

De aspecten behorende tot de transactionele analyse en sociale

informatieverwerkingstheorie leveren in het algemeen geen directe bijdrage aan de verklaring van hoe deelnemers de kwaliteit en werkzaamheid van het traject ervaren. Daarnaast biedt

(35)

35 voorliggend onderzoek inzicht in wat de deelnemers als overige werkzame factoren van het traject ervaren. De factoren die vanuit het perspectief van deelnemers zorgen voor de

succesvolle uitkomst van een traject bij Flevodrome zijn: een goede sfeer, betrokkenheid van personeel, duidelijkheid van personeel, kleinschaligheid, holistische aanpak en motivatie.

Hiermee wordt inzicht verkregen in wat Flevodrome vanuit het perspectief van deelnemers onderscheidt van voorgaande settingen. Een aantal valkuilen, waardoor de deelnemers eerder zijn uitgevallen van school of werk, lijkt bij Flevodrome anders te worden aangepakt. De deelnemers kunnen bij Flevodrome zonder hoge druk op een praktische manier leren. Deelnemers zijn eerder onder andere uitgevallen door een te hoge werkdruk of te theoretische manier van leren op school. De deelnemers ervaren de werksfeer en

kleinschaligheid als prettig. De groepen bij Flevodrome zijn kleiner dan de meeste voorgaande settingen.

Daarnaast krijgen de deelnemers veel begeleiding van de werkmeesters. Zij lijken door duidelijkheid en betrokkenheid goed bij de belevingswereld van de deelnemers aan te sluiten. Uit eerder onderzoek komt naar voren dat een goede relatie tussen cliënt en

behandelaar één van de beste voorspellers is van de positieve uitkomst van een interventie (Martin, Garske, & Davis, 2000; Shirk & Karver, 2003). Tevens zorgt de holistische aanpak ervoor dat er, onder andere door middel van evaluaties, inzichtelijk wordt wat er moet

veranderen op meerdere levensgebieden. Ook hierbij duidt eerder onderzoek eveneens op het belang van ingrijpen op meerdere levensgebieden bij jongeren met complexe problematiek (Henggeler & Schaeffer, 2010; Van der Laan et al., 2010). Deze factoren lijken er

gezamenlijk voor te zorgen dat deelnemers ervaren dat het bij Flevodrome wel goed gaat. De werkzame factoren binnen interventies in de jeugdzorg kunnen worden

onderverdeeld in algemeen en specifiek werkzame factoren. De algemeen werkzame factoren die de deelnemers bij Flevodrome ervaren zijn: goede sfeer, betrokkenheid van personeel,

(36)

36 duidelijkheid van personeel, kleinschaligheid en motivatie. Op het gebied van motivatie valt op dat deelnemers die vanuit een kader een traject volgen, in het algemeen minder

gemotiveerd lijken te zijn dan deelnemers die op (meer) vrijwillige basis een traject volgen. De specifiek werkzame factoren die de deelnemers bij Flevodrome ervaren zijn: holistische aanpak, evalueren van doelen en systeembetrekking. Het feit dat er specifiek werkzame factoren door de deelnemers worden ervaren, zou bewijs kunnen leveren voor de

werkzaamheid van het traject. Dit betekent dat onderdelen uit de methodiek toegevoegde waarde lijken te hebben.

Op basis van de resultaten is er een waarderingskader voor laatste kans-trajecten opgesteld. Het waarderingskader zou voor andere laatste kans-trajecten ook van waarde kunnen zijn, omdat laatste kans-trajecten belangrijke kenmerken delen. Onder andere het doel en de doelgroep van de trajecten zijn hetzelfde. Daarnaast zijn belangrijke onderdelen uit de trajecten gelijk. Zo zijn laatste kans-trajecten meestal kleinschalig, bieden ze intensieve begeleiding en schakelen ze ketenpartners in indien nodig. Het is daarom mogelijk dat werkzame factoren bij Flevodrome, zoals kleinschaligheid en holistische aanpak, bij andere laatste kans-trajecten eveneens werkzame factoren zijn. Er zou sprake kunnen zijn van inhoudelijke generalisatie.

Het waarderingskader voor laatste kans-trajecten bestaat uit de werkzame factoren bij Flevodrome. Deze kunnen op dezelfde wijze en met dezelfde operationaliseringen onderzocht worden bij andere laatste kans-trajecten. Zo kan er bij andere laatste kans-trajecten worden beoordeeld of de factoren en in welke mate de factoren bijdragen aan de werkzaamheid en kwaliteit, vanuit het perspectief van deelnemers. De factoren in het waarderingskader zijn: goede sfeer, betrokkenheid van personeel, duidelijkheid van personeel, kleinschaligheid, motivatie, holistische aanpak, evalueren van doelen en systeembetrekking.

(37)

37 verklaard of bieden suggesties voor vervolgonderzoek. Uit het theoretisch fundament van Flevodrome lijken de transactionele analyse en sociale informatieverwerkingstheorie niet bij te dragen aan de verklaring van hoe deelnemers de kwaliteit en werkzaamheid van het traject ervaren. Gedragsverandering, behorende tot de sociale informatieverwerkingstheorie, wordt bijvoorbeeld niet direct door de deelnemers ervaren. Als deze theorieën niet werkzaam zouden zijn in de praktijk, dan zou dit zorgelijk kunnen zijn voor de effectiviteit van het traject. Flevodrome ziet gedragsverandering als leidend in het traject en niet het behalen van certificaten. De deelnemers lijken verhoudingsgewijs meer belang te hechten aan het behalen van certificaten. Het is echter ook mogelijk dat de gebruikte onderzoeksbenadering niet de juiste is om deze vraag te beantwoorden. De gedragsverandering zou onbewust kunnen plaatsvinden en niet op een directe wijze kunnen worden ervaren door de deelnemers. Mogelijk is het zelfs niet gewenst dat deelnemers de gedragsverandering op directe wijze ervaren. Met een andere onderzoeksmethode of vanuit een ander perspectief kan er wellicht meer inzicht worden verkregen in de (onbewuste) bijdrage van het theoretisch fundament in de praktijk.

De hersenen van mensen zijn tot en met de late adolescentie, tot 22 jaar, nog volop in ontwikkeling (Crone, 2008). Er vinden in de adolescentie belangrijke veranderingen in cognitieve vaardigheden plaats. De adolescentie is met name een belangrijke periode om kritisch en hypothetisch te leren denken (Crone, 2008). Bovendien is de adolescentie de periode waarin deelnemers leren om langetermijnkeuzes te maken (Crone, 2008). Het feit dat deelnemers in de jonge leeftijdscategorie op een aantal gebieden minder inzicht lijken te hebben dan deelnemers in de oudere leeftijdscategorie, zou hiermee kunnen samenhangen. Wellicht zijn zij door hun hersenontwikkeling nog minder in staat om het traject en hun toekomst te overzien dan deelnemers in de oudere leeftijdscategorie.

(38)

38 over wat een effectieve groepsgrootte is binnen de (residentiële) jeugdzorg (De Lange,

Eijgenraam, & De Baat, 2010). Er komen wel aanwijzingen naar voren dat verblijf in relatief kleine leefgroepen, van acht tot tien personen, een werkzame factor binnen de residentiele jeugdzorg zou kunnen zijn (Clough, Bullock, & Ward, 2006; Harder et al., 2006). Nader onderzoek kan zich richten op de meest effectieve groepsgrootte van laatste kans-trajecten, waarbij wellicht ook optimale personeelsbezetting en personeelskosten kunnen worden meegenomen.

Er lijkt in het algemeen een verschil in motivatie te zijn tussen deelnemers die verplicht een traject volgen of deelnemers die op (meer) vrijwillige basis een traject volgen. Een deelnamecriterium voor een traject bij Flevodrome is enige motivatie van de jongere. Deelnemers noemen motivatie als werkzame factor en als noodzakelijk voor een succesvol traject. Bij de deelnemers die verplicht een traject volgen, lijkt er sprake te zijn van

extrinsieke motivatie en geen intrinsieke motivatie om te veranderen. Dit houdt in dat de deelnemers ‘moeten’ veranderen en niet ‘willen’ veranderen (Verstuyf & Vansteenkiste, 2008). De nagestreefde gedragsverandering staat onder controle van een extern verplichtende instantie, bijvoorbeeld de gemeente, in plaats van dat de deelnemers het zelf onderschrijven. Dit kan wellicht een gedragsverandering met zich meebrengen, maar deze verandering zal van korte duur zijn als de verandering niet persoonlijk wordt onderschreven door de jongere (Verstuyf & Vansteenkiste, 2008).

De geringe motivatie hoeft een succesvolle uitkomst van de trajecten niet in de weg te staan, maar verder onderzoek hiernaar is gewenst. Door op langere termijn te onderzoeken wat de effecten van een traject bij Flevodrome zijn, kan er worden vastgesteld of trajecten van deelnemers die vanuit een kader een traject volgen even werkzaam zijn. Als motivatie en effectiviteit van het traject sterk samen blijken te hangen, hebben deze deelnemers mogelijk een andere aanpak nodig. Er zijn meer suggesties voor vervolgonderzoek te noemen. Dit

(39)

39 onderzoek kijkt vanuit het perspectief van deelnemers. Vanuit dit perspectief kan niet worden onderzocht welke factoren een onbewuste rol spelen bij de kwaliteit en werkzaamheid van het traject. Verder onderzoek zou laatste kans-trajecten vanuit een ander perspectief kunnen onderzoeken, bijvoorbeeld dat van het personeel.

Voor dit onderzoek zijn er alleen jongens geïnterviewd, omdat de populatie bij Flevodrome bijna geheel uit jongens bestaat. Aan andere laatste kans-trajecten nemen meer meisjes deel. Jongens en meisjes verschillen in gedragingen en deze worden door

verschillende motieven gestuurd (Delfos, 2010). Wellicht ervaren meisjes een laatste kans-traject op een andere manier. Vervolgonderzoek bij andere laatste kans-kans-trajecten zou meisjes kunnen betrekken. Interessant zou hierbij ook zijn om het effect van homogene en heterogene groepen te onderzoeken met betrekking tot de sekse van de deelnemers.

Nader onderzoek bij andere laatste kans-trajecten zou het opgestelde

waarderingskader deductief kunnen toetsen en wellicht inductief kunnen aanvullen. Ook zou er op grotere schaal kunnen worden gekeken wat de langetermijneffecten van laatste kans-trajecten zijn. Zo verschillen laatste kans-kans-trajecten bijvoorbeeld in duur. Interventies met een langere totale duur hebben over het algemeen betere uitkomsten (Boendermaker & Ince, 2008). Er kan worden onderzocht of de duur van de trajecten van invloed is op de mate van gedragsverandering.

Voorliggend onderzoek kent een aantal beperkingen. Als onderzoeksmethode is er gebruik gemaakt van het semigestructureerde interview. In interviews kunnen respondenten de neiging hebben sociaalwenselijk te antwoorden of zich beter voor te doen (Bryman, 2008). De onderzoeker is tevens stagiaire bij Flevodrome. Enerzijds hebben respondenten hierdoor mogelijk sociaal-wenselijker geantwoord of minder kritiek durven geven dan wanneer de onderzoeker een buitenstaander was geweest. Anderzijds voelden de respondenten zich mogelijk meer op hun gemak, omdat ze de onderzoeker een paar maanden kenden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook dit is een voor het ministerie van Justitie belangrijk kennisgebied, omdat ken- nis over factoren die prosociaal gedrag zoals samenwerking of het naleven van sociale

Hierbij is voor de factoren bedrijfsgrootte, sponsorgelden, Financial rating en rentelasten onderzocht of deze van invloed zijn op het niveau van risicoverslaggeving. Bewezen is

Deze woningbouw is hard nodig voor onze eigen inwoners die op zoek zijn naar een woning, maar op deze manier profiteren alleen de verenigingen die “iets in te leveren” hebben

Het grasveld tussen snelweg A73 en, op de achtergrond, woonwijk Weezenhof in Nijmegen waar acht chalet-wo- ningen komen voor bewoners die in een woonwijk en daklozenopvang niet

Bewoners die daar aan toe zijn kunnen in aanmerking komen voor een woning die door het Leger, via de Stedelijke Woningdienst, van een woningcorporatie wordt

START initiatie op zaterdag 23 oktober 2021 van 9.30 uur tot 16 uur in Oudergem. De precieze locatie en het programma worden later meegedeeld aan wie

Nu ik in dit m·tikel, op verzoek van de redactie, het vraagstuk van de kunstmatige inseminatie als humanist zal belichten - zij het ook dat de gegeven

In de eerste plaats bevatten de methoden technieken die feitelijk als algemeen werkzame factor opereren (zoals het structureren van de hulp via doelgericht werken) of die