• No results found

Leefklimaat en depressieve coping : het verband tussen het leefklimaat en depressieve coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leefklimaat en depressieve coping : het verband tussen het leefklimaat en depressieve coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Leefklimaat en Depressieve Coping

Het verband tussen het leefklimaat en depressieve

coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskunde Wetenschappen Universiteit van Amsterdam K. Swart, studentnummer: 10008233 Begeleiding: dhr. drs. G.H.P. van der Helm Tweede Beoordelaar: dhr. prof. Dr. G.J.J.M. Stams Amsterdam, maart 2014

(2)

Leefklimaat en Depressieve Coping

Het verband tussen het leefklimaat en depressieve

coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg.

Group Climate and Depressive Coping

The relationship between group climate and depressive

coping in juveniles in residential youth care.

(3)

Abstract

This study examined the relationship between group climate and depressive coping in

juveniles in residential youth care. The sample included 367 juveniles. The data were obtained from the "Prison Group Climate Instrument (PGCI)’ and the ‘Utrechtse Coping List (UCL)’. Results show a positive relationship between ‘Support’, ‘Growth’ and ‘Depressive Coping’. Results also show a significant negative relationship between ‘Group Atmosphere’ and ‘Depressive Coping’. No significant relation was found between ‘Repression’ and ‘Depressive Coping’.

Keywords: residential youth care; group climate; depressive coping

Samenvatting

In dit onderzoek werd nagegaan of er een verband bestaat tussen het leefklimaat en depressieve coping bij jongeren in de residentiële jeugdzorg. De steekproef bedroeg 367 jongeren. De gegevens zijn verkregen door afname van de ‘Prison Group Climate Instrument’ (PGCI) en de ‘Utrechtse Coping Lijst’ (UCL). Er werden positieve verbanden gevonden tussen ‘Ondersteuning’, ‘Groei’ en ‘Depressieve Coping’ en er werd een negatief verband gevonden tussen ‘Sfeer’ en ‘Depressieve Coping’. Er bleek geen verband te bestaan tussen ‘Repressie’ en ‘Depressieve Coping’.

Sleutelwoorden: residentiële jeugdzorg, leefklimaat, depressieve coping

(4)

1. Inleiding

In Nederland verblijven ongeveer 6-7000 jongeren in een residentiële

jeugdzorginstelling (Van der Helm, 2011). In deze instellingen verblijven jongeren 24 uur per dag, vaak zeven dagen per week (Jongepier & Struijk, 2008). Jongeren die in de residentiële jeugdzorg verblijven hebben vaak internaliserende en/ of externaliserende problematiek (Van der Helm, Boekee, Stams, & van der Laan, 2011). Daarnaast zijn er vaak problemen binnen het gezin, de school en/of omgeving. De problematiek kent verschillende oorzaken en de combinatie van problemen kan verschillen per jongere (Gezamenlijke Jeugdinspecties, 2007; Van Dam, Nijhof, Scholte, & Veerman, 2010). Door uiteenlopende redenen kunnen of mogen jongeren daarom niet meer thuis wonen en worden in een residentiële jeugdzorginstelling geplaatst.

Residentiële jeugdzorg

Jongeren kunnen binnen de residentiële jeugdzorg zowel open als gesloten geplaatst worden afhankelijk van hun verblijfstitel.

In de open instellingen verblijven jongeren op vrijwillige basis. Bij deze jongeren is er vaak sprake van ontwikkelings-, gedrags-, en/of gezinsproblemen die binnen de reguliere

jeugdzorg behandeld kunnen worden (Cardea, z.j.).

Een gedwongen behandeling is sinds 1 januari 2010 zowel in een jeugdzorgPlus instelling als in een justitiële jeugdinrichting (hierna: JJI) mogelijk. Sinds die dag is er een scheiding gemaakt tussen civielrechtelijk en strafrechtelijk geplaatste jongeren (Boendermaker, 2008).

Jongeren die geplaatst worden op basis van een crisis- of civiele titel komen terecht in een jeugdzorgPlus instelling. De problemen die deze jongeren hebben zijn zo groot dat zij niet meer terecht kunnen in de reguliere hulpverlening. Vaak is er sprake van problemen met agressie, een verslaving of een andere bedreiging voor de ontwikkeling van de jongere (Rouvoet, 2010; Van Dam et al., 2010). Een gedwongen behandeling is dan geïndiceerd.

Jongeren die geplaatst worden op basis van een strafrechtelijke titel komen in een JJI terecht. Hier worden zij geplaatst in het kader van een voorlopige hechtenis, een jeugddetentie of een PIJ-maatregel1 (Dienst Justitiële Inrichtingen, 2010; Van Dam et al., 2010).

(5)

Binnen de residentiële jeugdzorginstellingen verblijven jongeren veelal in leefgroepen van meestal 8-12 jongeren onder leiding van twee of drie groepswerkers (Van der Helm, 2011). Deze vorm van samenleven heeft een grote impact op jongeren doordat jongeren veel tijd op een leefgroep doorbrengen (Van der Helm, Klapwijk, Stams, & Van der Laan, 2009). Het leven op een groep wordt dus in grote mate bepaald door de kwaliteit van het leefklimaat (Van der Helm, 2011).

Leefklimaat: van open tot gesloten

Uit onderzoek van Van der Helm, Stams en Van der Laan (2011) blijkt dat het leefklimaat van een leefgroep altijd is opgebouwd uit vier elementen: ‘Ondersteuning’, ‘Groei’, ‘Repressie’ en ‘Sfeer’. Het element ‘Ondersteuning’ duidt op de steun en

responsiviteit die een jongere krijgt van een groepsleider (Van der Helm et al., 2009; Van der Helm et al., 2011). ‘Groei’ gaat over de mate waarin een jongere goede zingeving en

omstandigheden in de instelling ervaart waardoor de jongere op een goede manier wordt voorbereid op een leven binnen of buiten de instelling en iets kan leren (Van der Helm et al., 2009; Van der Helm et al., 2011). ‘Repressie’ zegt iets over de mate en eerlijkheid van de controle en daarnaast iets over de oneerlijke en toevallige regels van de groepsleiders. Repressie zegt daarnaast ook iets over het aantal regels dat in een instelling wordt

gehanteerd en hoe (strikt) deze regels door de groepsleiders worden gehandhaafd (Harvey, 2007; van der Helm et al., 2009; Van der Helm et al., 2011). Het element ‘Sfeer’ van een leefklimaat gaat over de beleving van veiligheid en het vertrouwen tussen de jongeren zelf in zowel de sociale als de fysieke omgeving binnen de instelling (Van der Helm et al., 2009; Van der Helm et al., 2011). De samenstelling van de vier elementen kan variëren, waardoor een residentieel leefklimaat een geleide schaal is die kan lopen van open en ondersteunend tot gesloten en repressief (Janzig & Kerstens, 2005).

Bij een open en ondersteunend leefklimaat, ook wel een sociaal pedagogisch klimaat genoemd, is er sprake van een veilige, gestructureerde en rehabiliterende omgeving (Van der Helm, 2011). Bij een open leefklimaat ervaart een jongere steun van de groepsleider, is de groepsleider responsief naar een jongere ingesteld, is er een goede zingeving waardoor een jongere de kans heeft om te groeien. Daarnaast is er bij een open leefklimaat een goede sfeer tussen de jongeren onderling en is er geen sprake van repressiviteit (geen oneerlijke

bejegening van de regels/ controle) (Van der Helm, 2011).

Bij een gesloten leefklimaat is er sprake van een onveilig gevoel op de groep, wantrouwen jongeren elkaar en de groepsleiding, is er weinig wederzijds respect en is er

(6)

weinig toekomstperspectief voor de jongeren. Hierdoor is de sfeer op de groep slecht, voelen jongeren zich weinig gesteund, zijn er minimale kansen voor een jongere om te groeien en ligt de nadruk op het straffen van jongeren (veel repressiviteit) (Van der Helm et al., 2011; Van der Helm et al., 2011).

De kwaliteit van het leefklimaat is voor een jongere, zoals eerder beschreven, van groot belang omdat het in grote mate het leven op de groep bepaalt waar de jongere veel tijd doorbrengt. Het leven op een groep brengt echter meer gevolgen met zich mee, omdat binnen de residentiële jeugdzorginstellingen een groot deel van de gedragsbeïnvloeding plaatsvindt binnen de leefgroep (Boendermaker, 2001). Het leven op een groep kan dus van invloed zijn op het coping-gedrag van een jongere.

(Depressieve) Coping

Een copingstijl is een voor een persoon typerende, aangeleerde voorkeur om een (alledaags)probleem of de ontwikkelingstaken in het leven te benaderen (Bijstra, Jackson, & Bosma, 1994; Jaspers, Van Asma & Van den Bosch, 1989; Pearlin & Schooler, 1978). De keuze voor een stijl is vaak relatief onafhankelijk van het soort probleem of de situatie (Jaspers et al., 1989). Het inzetten van een effectieve coping-strategie kan ervoor zorgen dat klachten voorkomen kunnen worden, het welbevinden in stand gehouden kan worden of kan bevorderen dat men zich prettig gaat voelen in sociaal opzicht. Ook kan de zelfwaardering van een persoon versterken (Bijstra et al., 1994; Omgaan met Coping: problemen &

gebeurtenissen, z.j.).

In deze studie zal de focus liggen op de depressieve copingstijl bij jongeren in residentiële instellingen. Depressieve coping is één van de zeven copingstijlen die een mens kan hanteren. Het is een passieve copingstijl (Van Scheppingen & Van der Helm, 2012). Een depressieve copingstijl kan zich in verschillende vormen uiten: mensen laten zich volledig door een probleem in beslag nemen, mensen gaan dingen (zeer) somber inzien, mensen gaan piekeren of mensen gaan zich in zichzelf terugtrekken (Bijstra et al., 1994;

Omgaan met Coping: problemen & gebeurtenissen, z.j.).

Uit eerder onderzoek van Bijstra et al. (1994) is naar voren gekomen dat jongeren die een depressieve copingstijl hanteren een relatief lage zelfwaardering en een negatief

welbevinden hebben. Bij vrouwen bleek dit verband sterker te zijn dan bij mannen (Bijstra et al., 1994). Het hanteren van een depressieve copingstijl heeft een negatieve invloed op het psychosociaal functioneren van jongeren en de ontwikkeling op dit gebied (Bijstra et al.,

(7)

om psychologische problemen te ontwikkelen en als gevolg daarvan zichzelf gaan beschadigen met zelfmoord als ergste vorm(Cooper & Livingston, 1991).

Om deze negatieve gevolgen in de toekomst te kunnen voorkomen is het van belang dat er onderzoek wordt gedaan naar depressieve coping in de residentiële jeugdzorginstellingen.

Huidig onderzoek

Zoals eerder beschreven brengen jongeren in residentiële jeugdzorginstellingen veel tijd door op de leefgroep en is het leefklimaat daarom van belang voor de kwaliteit van leven. Nog niet onderzocht is of het leefklimaat binnen een residentiële instelling ook van invloed is op de depressieve coping van jongeren (een factor die op zichzelf ook van invloed kan zijn op de kwaliteit van het leven).

Daarom zal in deze studie de volgende vraag centraal staan: Wat is het verband tussen het

leefklimaat en depressieve coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg? Deze vraag

zal middels onderstaande deelvragen worden beantwoord.

1. Wat is het verband tussen een open leefklimaat en depressieve coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg?

2. Wat is het verband tussen een gesloten leefklimaat en depressieve coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg?

Op basis van huidige literatuur wordt verwacht dat een open leefklimaat een negatief verband zal hebben met depressieve coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg. Immers, een open leefklimaat (sociaal pedagogisch klimaat) kan bijdragen aan meer emotionele stabiliteit bij jongeren, waardoor een jongere minder snel geneigd zal zijn een depressieve copingstijl te hanteren (Van der Helm et al., 2009). Deze verwachting houdt in dat naarmate een jongere meer ondersteuning, groei en “goede” sfeer binnen de residentiële jeugdzorginstelling ervaart des te minder depressieve coping een jongere hanteert.

Daarnaast wordt verwacht dat een gesloten (repressief) leefklimaat een positief verband heeft met depressieve coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg. Immers, een gesloten leefklimaat zorgt, in tegenstelling tot een open leefklimaat, tot emotionele instabiliteit bij jongeren; bij jongeren zou door de repressie een aangeleerde hulpeloosheid ontstaan, wat een vorm van depressieve coping is (Van der Helm et al., 2011). Dit houdt in dat wordt verwacht dat naarmate een jongere meer repressie binnen de residentiële

(8)

Logischerwijs zal op basis van bovenstaande verwachtingen geconcludeerd worden dat een open en gesloten leefklimaat in een instelling verband houdt met depressieve coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg.

(9)

2. Onderzoeksmethode 2.1. Participanten

Aan dit onderzoek hebben in totaal 367 jongeren deelgenomen, waarvan 250 (68.1%) jongens en 115 (31.1%) meisjes. Van twee (.5%) jongeren bleef het geslacht onbekend. De leeftijd van de jongeren liep van 7 tot en met 24 jaar (M = 16.02, SD = 1.590).

Wat betreft de afkomst van de jongeren kan vermeld worden dat 270 (73.6%) jongeren in Nederland waren geboren en 67 (18.3%) jongeren in het buitenland. Jongeren die in het buitenland geboren waren kwamen bijvoorbeeld uit landen als Curaçao, Suriname en Marokko. Van 30 (8.1%) jongeren bleef de afkomst onbekend.

Wat betreft de afkomst van de ouders van de deelnemende jongeren kan vermeld worden dat 162 (44.1%) vaders en 187 (51.0%) moeders in Nederland geboren waren. Er waren 169 (46.0%) vaders in het buitenland geboren en 147 (40.1%) moeders. Bij vaders die in het buitenland geboren waren werden landen zoals Suriname, Marokko en Curaçao het meest genoemd. Bij moeders waren dit landen zoals Curaçao, Marokko, Suriname en Turkije. Van 36 (9.9%) vaders en van 33 (8.9%) moeders bleef de afkomst onbekend.

Qua vrijetijdsbesteding van de jongeren kan vermeld worden dat 103 (28.1%)

jongeren (N = 367) het liefst niks doen en tv kijken, 166 (45.2%) jongeren (N = 367) het liefst sporten, 266 (72.5%) jongeren (N = 367) het liefst chillen met anderen, 145 (39.5%) jongeren (N = 367) het liefst drinken en feesten, 75 (20.4%) jongeren (N = 367) het liefst wiet roken en 108 (29.4%) jongeren (N = 367) het liefst iets anders doen in hun vrije tijd. Andere

vrijetijdsbestedingen waren bijvoorbeeld dansen, zwemmen en muziek luisteren.

2.2. Werving

Het huidig onderzoek is onderdeel van de longitudinale studie, gestart in 2010, dat onderzoek doet naar het leefklimaat binnen de residentiële jeugdzorg in Nederland. Het

longitudinale onderzoek is in samenwerking met een groot aantal partners, zoals diverse (open en gesloten) jeugdzorginstellingen, de Hogeschool Leiden en de Universiteit van Amsterdam opgezet.

De eerste drie jaar van het leefklimaatonderzoek hebben de partners actief diverse jeugdzorginstellingen en JJI’s benaderd om deel te nemen aan het leefklimaatonderzoek. Inmiddels is het leefklimaatonderzoek dusdanig bekend dat de partners ook zelf benaderd worden door residentiële jeugdzorginstellingen om deel te mogen nemen.

(10)

Aan het longitudinale onderzoek mogen zowel jongens als meisjes deelnemen tussen de 12 en 18 jaar. Jongeren werden bij binnenkomst in een jeugdzorginstelling gevraagd of zij wilden deelnemen aan het longitudinale onderzoek. Deelname aan het onderzoek was alleen mogelijk als een jongere maximaal twee maanden in een instelling verbleef. Dit was

noodzakelijk om zo bij binnenkomst een goed beeld van de jongere zelf te krijgen en zijn/ haar visie op de instelling. Deelname aan het onderzoek was vrijwillig. Om jongeren te motiveren om deel te nemen aan het onderzoek, kregen de jongeren een vergoeding in de vorm van telefoonkaarten tot shampoos als dank voor hun medewerking. De vergoeding varieerde per instelling. Voor deelname aan de nameting, die plaatsvond na het verlaten van de instelling, kreeg een jongere een Irischeque van €30 als beloning.

2.3. Procedure

Voor het longitudinale leefklimaatonderzoek werd gebruik gemaakt van zowel kwalitatief en kwalitatief onderzoek (observatie).

Bij jongeren die bereid waren te participeren in het leefklimaatonderzoek en in aanmerking kwamen voor deelname (zie § 2.2 Werving, voor voorwaarden deelname) werden op diverse tijdstippen gestructureerde vragenlijsten en semi-gestructureerde interviews afgenomen. De eerste meting vond plaats bij binnenkomst, de tweede meting na zes maanden en de derde meting na 12 maanden. Sinds november 2011 vond er, zes maanden na het verlaten van de instelling, ook een vierde meting (nameting) plaats. Deze werd gedaan op het moment dat de jongere was teruggekeerd in de maatschappij. Een jongere werd bij de laatste meting nog binnen de instelling gevraagd of hij/zij wilde deelnemen aan de nameting.

Jongeren die bij binnenkomst (eerste meting) van een instelling aangaven te willen participeren in het longitudinale onderzoek hebben schriftelijk toestemming gegeven door het tekenen van een ‘informed consent’ (in tweevoud: één voor de jongere en één voor de

onderzoekers). De interviewer lichtte de jongere in dat hij/ zij een geheimhoudingsplicht heeft en alleen de interviewer zelf of andere onderzoekers de gegevens konden inzien. Daarnaast lichtte de interviewer de jongere in dat zijn gegevens anoniem zouden worden verwerkt. Om de anonimiteit te waarborgen werd er bij de vragenlijsten van de jongeren gebruik gemaakt van codenummers in plaats van namen.

De vragenlijsten werden tijdens de eerste, tweede en derde meting afgenomen in de instelling waar een jongere op dat moment verbleef. De nameting vond plaats bij de jongere thuis. De duur van het afnemen van een vragenlijst kon variëren van een kwartier tot meer dan

(11)

een half uur.

De groepsleiders (medewerkers) van de deelnemende jongeren vulden op dezelfde meetmomenten als die van de jongeren een gestructureerde vragenlijst in. De vragenlijsten voor de medewerkers werden van te voren naar de instelling opgestuurd zodat deze bij aanvang van het interview al waren ingevuld. Mocht dit onverhoopt niet gebeurd zijn, dan werd de vragenlijst ter plekke ingevuld (en opgestuurd naar de Hogeschool Leiden voor verzameling van de data). Op de vragenlijsten werd gewerkt met het codenummer van de jongere waarover de medewerker de vragenlijst invulde. Op deze manier werd de anonimiteit gewaarborgd.

Voor het huidig onderzoek werd uitsluitend gebruik gemaakt van de vragenlijsten van de jongeren. Alle vragenlijsten werden afgenomen door studenten van de Hogeschool Leiden en de UvA in het kader van de vierdejaars onderzoeksopdracht of masterscriptie. De gebruikte data was afkomstig uit het databestand van het longitudinale onderzoek en bestreek de periode 2010 tot en met juni 2013. In totaal werd er gebruik gemaakt van de gegevens van 367

jongeren uit 24 verschillende instellingen (hierbij werden verschillende locaties van één instelling apart geteld). Van de jongeren kwamen er 76 (20.7%) uit een open instelling, 200 (54.5%) uit een JeugdzorgPlus instelling en 91 (24.8%) uit een JJI (N = 367).

2.4. Meetinstrumenten

Om de verwachtingen van het huidige onderzoek te toetsen en om een antwoord te formuleren op de hoofdvraag werd gebruik gemaakt van de onderzoeksgegevens afkomstig van twee vragenlijsten.

Prison Group Climate Instrument (PGCI)

Allereerst werd gebruik gemaakt van de Prison Group Climate Instrument (zie Bijlage 1.1, voor de leefklimaatvragenlijst). De PGCI werd gebruikt om te meten hoe een jongere zijn verblijf in de leefgroep ervoer (Van der Helm et al., 2011).

De PGCI is opgebouwd uit items van bestaande meetinstrumenten en door Van der Helm et al. (2011) geschikt gemaakt voor specifiek gebruik op leefgroepniveau voor jongeren tussen de 14 en 18 jaar. De PGCI bestaat uit 50 items, waarvan er 36 onderverdeeld kunnen worden in vier leefklimaatschalen: ‘Ondersteuning’, ‘Groei’, ‘Sfeer’ en ‘Repressie’.

(12)

Antwoordmogelijkheden waren op basis van een vijf punt Likert-schaal en varieerden van 1 =

‘Helemaal niet van toepassing’ tot 5 = ‘Helemaal wel van toepassing’.

Van der Helm et al. (2011) hebben de betrouwbaarheid van dit meetinstrument onderzocht en zij vonden bewijs voor een goede interne consistentie van de vier schalen van het leefklimaat en de totale leefklimaatschaal. Daarnaast werd in hetzelfde onderzoek van Van der Helm et al. (2011) de validiteit getoetst door middel van een confirmatieve factoranalyse op basis

waarvan de vier schalen en de totale leefklimaatschaal zijn gevormd. Er werd een goede constructvaliditeit gevonden (Van der Helm et al., 2011).

In deze studie was de interne consistentie van de (totale) leefklimaatschalen goed (‘Ondersteuning’ α = .86, ‘Groei’ α = .88, ‘Repressie’ α = .74, ‘Sfeer’ α = .79 en totale leefklimaatschaal α = .85). De betrouwbaarheid van de schaal ‘Sfeer’ kon na het verwijderen van item 48 (‘Er is frisse lucht en voldoende daglicht op de groep’) toenemen tot α = .80. Bij de totale leefklimaatschaal werd de betrouwbaarheid beter na het verwijderen van item 33 (α = .87).

Utrechtse Coping Lijst (UCL), 1988/ 1993 (UCL)

Daarnaast werd voor dit onderzoek gebruik gemaakt van de schaal ‘Depressieve Reactiepatroon’ van de Utrechtse Coping Lijst (Zie Bijlage 1.3, voor de vragenlijst). Met de UCL werd gemeten welk copinggedrag een jongere gebruikt bij een confrontatie met

problemen, oftewel welke copingstijl een jongere hanteerde in stressvolle situaties (COTAN, 1994).

De UCL bestaat uit 47 items die onderverdeeld kunnen worden onder zeven domeinen die elk een copingstijl weergeven.

De schaal ‘Depressieve Reactiepatroon’, die alleen voor dit huidig onderzoek werd gebruikt, bestaat uit zeven items die niet omgescoord hoefden te worden. De items konden gescoord worden op een vijf punt Likert-schaal, waarbij de antwoordmogelijkheden varieerden van 1 = ‘helemaal oneens’ tot 5 = ‘helemaal mee eens’.

De interne consistentie van de ‘Depressieve Reactiepatroon schaal’ van de UCL was met een Cronbach’s alpha van .61 voldoende te noemen. Na het verwijderen van item 31 (‘Denk ik aan iets leuks’) nam de betrouwbaarheid toe (α = .697). COTAN (1994) beoordeelde de UCL als voldoende betrouwbaar en valide.

(13)

2.5. Data-analyse plan

Om de samenhang tussen de variabelen van de leefklimaatschalen en depressieve coping te berekenen werd er gebruik gemaakt van Pearson product moment correlatiecoëfficiënt (één-zijdige toetsing).

Vervolgens werd met behulp van Structuated Equation Modelling (SEM) (zie Figuur 1, voor Padmodel leefklimaat en depressieve coping) in AMOS getoetst welke verbanden een open en een gesloten leefklimaat hebben met depressieve coping. Er werd gekozen voor een model met één afhankelijke variabele, namelijk depressieve coping. De onafhankelijke variabelen van dit model, de predictoren, waren een open leefklimaat (bestaande uit de

leefklimaatschalen ‘Ondersteuning’, ‘Groei’ en ‘Sfeer’) en een gesloten leefklimaat (bestaande uit de leefklimaatschaal ‘Repressie’).

Figuur 1

(14)

3. Resultaten

3.1. Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties

Tabel 1.

Gemiddelden, Standaarddeviaties en Correlaties van de PGCI Schalen (333 < N <340) (1) en de UCL Schaal ‘Depressieve Coping’ (N = 294) (2).

Schalen M SD Ondersteuning Groei Repressie Sfeer Depressieve

Coping PGCI (1) Ondersteuning 3.45 .84 1.00 Groei 3.34 1.00 .73** 1.00 Repressie 3.32 .76 -.53** -.49** 1.00 Sfeer 3.19 .85 .63** .54** -.52** 1.00 UCL (2) Depressieve Coping 2.64 .73 .19** .18** -.04 -.04 1.00

**p < .01 (bij één-zijdige toetsing)

(1) Prison Group Climate Instrument (2) Utrechtse Coping Lijst

In Tabel 1 zijn de gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van de meetinstrumenten binnen dit onderzoek weergegeven. De gemiddelden en standaarddeviaties van de variabelen waren ‘Ondersteuning’ M = 3.45 en SD = .84, ‘Groei’ M = 3.34, SD = 1.00, ‘Repressie’

M = 3.32 en SD = .76, ‘Sfeer’ M = 3.19 en SD = .85 en ‘Depressieve Coping’ M = 2.64 en SD = .73.

Uit Tabel 1 bleek dat ‘Depressieve Coping’ significant positieve relaties heeft met ‘Ondersteuning’ (r = .19, N = 285, P < .001) en ‘Groei’(r = .18, N = 290, p < .001). Dit betekent dat naarmate de jongeren meer ondersteuning van de groepsleiding ervoeren en het gevoel hadden dat zij konden groeien, zij vaker een depressieve copingstijl hanteerden. ‘Depressieve Coping’ bleek niet significant samen te hangen met ‘Repressie’ of ‘Sfeer’. Significant positieve verbanden werden gevonden tussen ‘Sfeer’ en ‘Ondersteuning’ (r = .63,

N = 328, p < .000), ‘Sfeer’ en ‘Groei’ (r = .54, N = 336, p < .000) en tussen ‘Groei’ en

‘Ondersteuning’ (r = .73, N = 329, p < .000). Dit betekent dat naarmate de jongeren meer sfeer op de groep ervoeren, zij zich meer ondersteund voelden door de groepsleiding en meer

(15)

meer konden groeien, zij meer ondersteuning van de groepsleiding ervoeren. Tenslotte

werden er significant negatieve verbanden gevonden tussen ‘Repressie’ en ‘Sfeer’ (r = -.52, N = 336, p < .000), ‘Repressie’ en ‘Ondersteuning’ (r = -.53, N = 328, p < .000) en ‘Repressie’ en ‘Groei’ (r = -.49, N = 336, p < .000). Dit betekent dat naarmate de jongeren meer repressie ervoeren zij minder sfeer op de groep ervoeren, zich minder ondersteund voelden door de groepsleiding en zij minder het gevoel hadden dat ze konden groeien.

3.2. Structural Equation Modelling

Figuur 2

Padmodel voor (een Open en Gesloten) Leefklimaat en Depressieve Coping

DEPRESSIEF_1 e2 ONDERSTEUNING_1 ,26 GROEI_1 SFEER_1 REPRESSIE_1 ,14 -,28 -,51 ,54 ,63 -,53 -,49 ,74

Om te onderzoeken welke verbanden er bestonden tussen het leefklimaat en depressieve coping werden er een aantal vergelijkingsmodellen toegepast op de data in het statistisch software pakket AMOS 18. In deze studie wordt alleen het best passende model getoond (Figuur 2). Het bleek dat een model uitgesplitst in de leefklimaatschalen en ‘Depressieve Coping’ het meest representatief was voor dit ondezoek. ‘Depressieve Coping’ was in dit model de afhankelijke variabele. De fit-index (CFI, TLI en RMSEA) en het Chi-kwadraat model, ook wel aangeduid als de waarschijnlijkheidsratio, werden gebruikt om de model fit te evalueren (Kline, 2005). De volgende waarden waren indicatief voor een goede fit: NFI en CFI > .90, TLI > .95 en RMSEA < .05, waarbij een niet significante Chi-kwadraat een exacte model fit aangaf (Hu & Bentler, 1999; Arbuckle, 2007; Kline, 2005).

(16)

Het model (Figuur 2) toonde een exacte fit met de data wanneer de nulhypothese

significantietest was: χ2 (1) = .173, p = .677 en NFI = 1.000; CFI = 1.000; TLI = 1.021; RSMEA = 0.000.

Uit Figuur 2 bleek, tegen de verwachting in, dat de variabelen ‘Ondersteuning’ en ‘Groei’, die passen bij een open leefklimaat, positief voorspellend waren voor ‘Depressieve Coping’. Dit betekent dat naarmate jongeren meer ondersteuning van de groepsleiding ervoeren en meer het gevoel hadden dat zij konden groeien, zij vaker een depressieve copingstijl hanteerden. Daarbij bleek ‘Ondersteuning’ de sterkste voorspeller voor

‘Depressieve Coping’. Daarnaast bleek, zoals verwacht, ‘Sfeer’ eveneens onderdeel van een open leefklimaat, negatief voorspellend te zijn voor ‘Depressieve Coping’. Dit betekent dat naarmate jongeren meer sfeer op de groep ervoeren, zij minder vaak een depressieve copingstijl hanteerden.

‘Repressie’, de variabele van een gesloten leefklimaat, bleek tegen de verwachting in niet voorspellend te zijn voor ‘Depressieve Coping’, maar bleek wel sterke negatieve relaties te hebben met ‘Ondersteuning’, ‘Groei’ en ‘Sfeer’. Dit betekent dat repressie geen direct verband heeft met depressieve coping, maar dat naarmate jongeren meer repressie ervoeren op de leefgroep, zij een minder goede sfeer ervoeren, minder het gevoel hadden te kunnen

(17)

4. Discussie

In deze studie werd het verband tussen het leefklimaat en depressieve coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg onderzocht. Aan de hand van de

onderzoeksgegevens kan geconcludeerd worden dat ondersteuning en groei (van een open leefklimaat) positief voorspellend zijn voor het hanteren van depressieve coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg en dat de factor sfeer negatief voorspellend is. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat repressie (gesloten leefklimaat) binnen een instelling effect heeft op het leefklimaat binnen de groep, maar niet voorspellend is voor depressieve coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg. Een open leefklimaat heeft daarmee wel een direct verband met depressieve coping, maar een gesloten leefklimaat niet.

Er werd verwacht dat een open leefklimaat een negatief verband zou hebben met depressieve coping. Dit zou betekenen dat naarmate de jongeren meer ondersteuning ervoeren, zij meer kans hadden om te groeien en een betere sfeer ervoeren. En dus dat zij minder depressieve coping zouden hanteren. De onderzoekresultaten ondersteunden echter niet al deze verwachtingen.

Tegen de verwachting in bleek dat naarmate de jongeren meer het gevoel hadden dat zij konden groeien, zij meer depressieve coping hanteerden. Daarnaast bleek tegen de verwachting in dat naarmate jongeren meer ondersteuning ervoeren, zij meer depressieve coping hanteerden. Een verklaring voor deze twee bevindingen zou kunnen zijn dat jongeren die een zekere mate van groei door maken en zich ondersteund voelen door de groepsleiding bezig zijn met een proces van innerlijke bewustwording, zoals ookVan der Helm, Klapwijk, van der Laan en Stams in 2009 vonden . Immers, jongeren die ondersteuning zoeken en willen groeien erkennen daarmee indirect dat zij problemen hebben. Bij deze jongeren is er sprake van probleembesef. Naarmate jongeren verder in hun behandeling komen, zullen zij mogelijk tegen steeds meer problemen van zichzelf aan lopen. De behandeling op zichzelf kan er op deze manier mogelijk toe bijdragen dat, ondanks de ervaren steun en groei, de jongeren steeds meer depressieve coping gaan hanteren. Dit kan komen doordat zij steeds worden

geconfronteerd met hun problemen. Ondersteuning voor deze verklaring werd ook in de praktijk gevonden. Binnen een begeleid woonvoorziening, waar de auteur van deze studie werkt, verbleef een cliënt die zeer gemotiveerd was om te leren (groeien) en alle steun aangreep van de groepsleiding die hij kon krijgen. De cliënt sprak meerdere keren uit dat hij zich ondersteund voelde door de groepsleiding en daarnaast maakte de cliënt een zekere groei door, zij het minutieus (bijvoorbeeld zelf een bed kunnen opmaken). Tijdens het

(18)

behandeltraject werd de cliënt echter keer op keer geconfronteerd met problemen die hij niet kon oplossen vanwege zijn autistische stoornis. De behandeling maakte dat hij met zijn neus op de feiten werd gedrukt en moest leren leven met de beperkingen van zijn autisme. De confrontatie van de problemen die hij keer op keer ervoer maakte dat hij steeds meer een depressieve copingstijl ging hanteren. Hij piekerde dagelijks, was soms helemaal in zichzelf gekeerd en zag de dingen van het leven dusdanig somber in dat hij overwoog zichzelf te beschadigen. Hij had zelfs suïcidale gedachten. De gedragingen van de cliënt liepen daarmee precies in lijn met de gevonden onderzoeksresultaten. Onderzoeken van Claeys (2001) naar zelfbeschadiging en depressie ondersteunden de verklaring in dat opzicht dat mensen met verdriet en hulpeloosheid een gebrekkig vermogen hebben om problemen op te lossen (zoals bij de cliënt). Zij kunnen daardoor eerder overgaan tot een extreme vorm van depressieve coping, zoals zelfbeschadiging, om innerlijke rust te creëren.

In lijn met de verwachting werd een sterk negatief verband gevonden tussen de sfeer op de groep en depressieve coping. Deze bevinding is in overeenstemming met literatuur waaruit naar voren komt dat jongeren die in een meer stabiele emotionele omgeving verkeren minder snel geneigd zijn om een depressieve copingstijl te hanteren (Van der Helm et al., 2009; Westerbeek, 2010). Het gevonden resultaat werd eveneens door de praktijk

ondersteund. Tijdens een huisvergadering van een begeleid woonvoorziening kregen twee cliënten een discussie over problemen die betrekking hadden op het “samenwonen”. De cliënten spraken naar elkaar uit dat de onderlinge relatie goed was, maar dat de problemen die ze ervoeren in het samenwonen te maken hadden met hun eigen autisme. De cliënten gaven aan deze problemen te durven bespreken, omdat de verhoudingen in huis (sfeer) goed waren. Zij gaven zich op deze manier een stukje bloot. Emotioneel gezien voelden de cliënten zich veilig in de groep om hun eigen beperkingen bespreekbaar te maken. De problemen werden uitgesproken en de cliënten hielpen elkaar zelfs met het zoeken naar een oplossing. Het innerlijke gepieker en het in zichzelf keren (de depressieve coping) nam daardoor bij de eerder beschreven cliënt op het “woongebied” af.

Tenslotte werd verwacht dat een gesloten leefklimaat een positief verband zou hebben met depressieve coping. Dit zou betekenen dat naarmate de jongeren op een groep meer repressie zouden ervaren zij meer depressieve coping zouden hanteren. Het huidige onderzoek ondersteunde deze verwachting echter niet; er werd geen significant verband gevonden tussen repressie en depressieve coping. Daarentegen toonden de onderzoeksresultaten wel significant negatieve verbanden met de open leefklimaatschalen. Dit betekent dat naarmate de jongeren

(19)

konden groeien en ze minder sfeer op de groep ervoeren (en andersom). De

onderzoeksresultaten lieten hiermee zien dat repressie geen verband houdt met depressieve coping, maar dat repressie op een groep wel in grote mate effect heeft op het leefklimaat. Een mogelijke verklaring voor deze onderzoeksresultaten zou kunnen zijn dat jongeren die zich qua regels onjuist bejegend voelen door de groepsleiding en teveel controle ervaren een andere copingstijl inzetten dan depressieve coping. Het zou een logische reactie zijn dat als jongeren meer repressie ervaren, zij boos worden en zich opstandig gaan gedragen. Mogelijk werd daarom geen significant verband gevonden tussen repressie en depressieve coping. De negatieve verbanden tussen repressie en de overige leefklimaatschalen kunnen mogelijk als volgt verklaard worden: wanneer jongeren meer repressie ervaren zullen zij zich

waarschijnlijk niet gelijk behandeld voelen door de groepsleiders. Dit kan zorgen voor scheve verhoudingen binnen de groep, waardoor de sfeer mogelijk verslechtert. De jongeren zullen wellicht het gevoel hebben dat de groepsleiding er alleen is om te controleren en te beheersen in plaats van ondersteuning te bieden. Naarmate de controle toeneemt, zullen de jongeren zich mogelijk steeds minder ondersteund voelen. Door de repressie zal er waarschijnlijk geen goed samenwerkingsverband zijn tussen de jongeren en de groepsleiders. Jongeren zullen eerder bezig zijn met het uiten van hun woede jegens de groepsleiding dan iets te leren van de groepsleiding. Het leerproces, en daarmee de kansen om te groeien, voor de jongeren

stagneert op deze wijze. De literatuur ondersteunt deze mogelijke verklaring in dat opzicht dat meer punitief straffen zou leiden tot (groeps)opstanden en een negatief behandelklimaat (Van der Helm, 2011; Van der Helm et al., 2011).

4.1. Beperkingen en aanbevelingen voor verder onderzoek

Het huidig onderzoek kende enkele beperkingen die in overweging moeten worden genomen bij het aannemen van de onderzoeksresultaten.

Het eerste aandachtspunt betrof een mogelijke bias in de samenstelling van de steekproef. Uit literatuur bleek dat mensen die depressief zijn last kunnen hebben van

lusteloosheid, verminderde interesse in dingen en zich tevens uitgeput kunnen voelen (Spijker & Claes, 2014). Mogelijk hebben juist daardoor de jongeren die eerder geneigd zijn/

gevoeliger zijn om een depressieve copingstijl te hanteren, gekozen om niet te participeren in het onderzoek. Hierdoor kunnen de gevonden onderzoeksresultaten een vertekend beeld geven van de werkelijkheid; mogelijk zijn sommige verbanden in werkelijkheid sterker of zwakker.

(20)

Een tweede punt van aandacht betrof de eerlijkheid van de jongeren bij het invullen van de vragenlijsten. Uit onderzoek bleek dat sociaal gevoelige onderwerpen, zoals in deze studie het machteloos voelen in een instelling en het depressieve gevoel, bedreigend zijn voor jongeren. Door deze bedreiging zullen jongeren meer sociaal wenselijk gaan antwoorden en worden gedragingen van ongewenst sociaal gedrag vaak onder-gerapporteerd (Verstraete, 2008). Verstraete (2008) vond echter in hetzelfde onderzoek dat naarmate mensen meer anonimiteit ervaren, zij minder sociaal wenselijk zullen antwoorden. Bij het

leefklimaatonderzoek werd de anonimiteit van de jongeren altijd gewaarborgd en werden jongeren hier ook op geattendeerd. De kans op sociaal wenselijke antwoorden en daarmee een vertekening van de onderzoeksresultaten werd hierdoor aanzienlijk gereduceerd.

Tot slot betrof een punt van aandacht de externe validiteit. Aan dit onderzoek participeerden zowel jongeren van gesloten als open instellingen. Daarbij verbleef, zoals eerder vermeld, een meerderheid van de participanten in een gesloten setting. De

onderzoeksresultaten werden daardoor een betere representatie voor jongeren in een gesloten setting dan voor jongeren in een open instelling. Een post hoc analyse toonde aan dat de fit van het model bij een separate steekproef minder goed passend was voor open instellingen. Wat impliceerde dat het onderzoek beter te generaliseren is naar jongeren in gesloten setting dan jongeren in een open instelling.

Gezien het feit dat het onderzoek beter te generaliseren is naar jongeren in een gesloten instelling dan jongeren in een open instelling is het aan te bevelen om in

vervolgonderzoek gebruik te maken van separate steekproeven. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op de rol die de elementen ondersteuning en groei spelen in het veroorzaken van depressieve coping bij jongeren binnen de residentiële jeugdzorg. Onderzoek naar de rol van deze elementen is van belang, omdat dit voor de groepsleiders handvaten kan geven hoe zij in de praktijk moeten handelen om depressieve coping te voorkomen.

4.2. Praktische implicaties

Aangezien jongeren binnen de residentiële jeugdzorg veel tijd op de leefgroep doorbrengen, was het van belang te onderzoeken of er verbanden bestonden tussen het leefklimaat op een groep en depressieve coping bij de jongeren. De bevindingen zijn voor de praktijk van belang in die zin dat groepsleiders zich meer bewust worden van de effecten die het leefklimaat, dat zij mede neerzetten, op jongeren kan hebben. Daarnaast maakten de onderzoeksresultaten inzichtelijk waardoor depressieve coping bij een jongere kon ontstaan. Hierdoor kan

(21)

de ontwikkeling van de jongere ten goede komen.

Groepsleiders kunnen zo in hun achterhoofd houden dat naarmate jongeren meer ondersteuning ervaren en meer het gevoel hebben dat zij kunnen groeien, zij ook meer kans hebben om een depressieve copingstijl te gaan hanteren. Een belangrijke oorzaak hiervan is waarschijnlijk gelegen in het feit dat jongeren meer probleembesef ontwikkelen, maar ook hun beperking onder ogen moeten leren zien. Groepsleiders kunnen er samen met jongeren aan gaan werken om te leren omgaan met de beperkingen en toch perspectief voor een beter bestaan voor ogen houden. Verder kunnen groepsleiders zorg dragen voor een goede sfeer op de groep, omdat naarmate de sfeer beter is op de groep de depressieve coping van jongeren afneemt. Daarnaast kunnen groepsleiders rekening houden dat zij met de repressie die zij uitoefenen invloed hebben op het leefklimaat, maar dat dit geen directe invloed heeft op de depressieve coping bij jongeren. Kortom voor groepsleiders voldoende handvaten om depressieve coping bij jongeren aan te pakken en te voorkomen.

(22)

6. Referentielijst

Arbuckle, J.L. (2007). Amos User’s Guide. Chicago: SPSS.

Bijstra, J.O., Jackson, S., & Bosma, H.A. (1994). De Utrechtse Coping Lijst voor Adolescenten. Kind en adolescent, 15, 67-74. Doi: 10.1007/BF03060546 Boendermaker, L. (2001). Behandeling van antisociaal gedrag in justitiële

behandelinrichtingen voor jongeren. Kind en adolescent, 22, 159-168. Doi 10.1007/BF03060820

Boendermaker, L. (2008). Nieuw zorgaanbod voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen: JeugdzorgPlus- drang en dwang in de jeugdzorg. Jeugd en Co Kennis, 2, 8-20. Doi 10.1007/BF03087442

Cardea. (z.j.). Opgehaald 13 februari 2014, van http://www.cardea.nl/nl-NL/

Welkom+bij+Cardea

Claeys, H. (2001). Zelfverwonding: informatie voor patiënten. Psychopraxis, 3, 100-105. Doi: 10.1007/BF03071925

Clough, R., Bullock, R., & Ward, A. (2006). What works in residential child care: A review

of research evidence and the practical considerations. Londen: National Children’s

Bureau.

Cooper, C. & Livingston, M. (1991). Pilot Study: Depression and coping mechanisms in prisoners. Work & Stress, 5, 149-154. Doi: 10.1080/02678379108257011

COTAN (1994). Utrechtse Coping Lijst, UCL, 1988 – 1993. Opgehaald 25 januari 2014, van http://www.cotandocumentatie.nl/test_details.php?id=494

Department of Health (1998). Caring for children away from home. Messages from research. Chichester, Engeland: John Wiley & Sons.

Dienst Justitiële Inrichtingen (2010). Straffen en maatregelen. Opgehaald 13 februari 2014, van http://www.dji.nl/Onderwerpen/Jongeren-in- detentie/Straffen-en-maatregelen/ Gezamenlijke Jeugdinspecties (2007). Veiligheid in justitiële jeugdinrichtingen: opdracht met

risico’s. Utrecht: Inspectie Jeugdzorg.

Harvey, J. (2007). Young men in prison. Surviving and adapting to life inside. Portland, OR: Willan Publishing.

Hu, L.T. & Bentler, P.M. (1999). Cut-off criteria for fit indices in covariance structure analysis: Conventional criteria versus new alternatives. Structural Equation

(23)

van Loghum.

Jaspers, J.P.C., Van Asma, M.J.O., & Van den Bosch, R.J. (1989). Coping en psychopathologie: een overzicht van theorie en onderzoek. Tijdschrift voor

Psychiatrie, 31, 587- 599. Opgehaald 15 februari 2014, van

http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/articles_823pdf.pdf Jongepier, N. & Struijk, M. (2008). Residentiële jeugdzorg, een vak apart: Tijd voor

herwaardering van het pedagogisch basisklimaat. Jeugd en Co Kennis, 2, 19- 25. Doi: 10.1007/BF03087479

Omgaan met Coping: problemen & gebeurtenissen. (z.j.). Opgehaald 15 februari 2014, van

http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&frm=1&source=web&cd=10&ved =0CGoQFjAJ&url=http%3A%2F%2Fwww.asvz.nl%2Fdocumenten%2FOMGAANM ET2.ppt&ei=6nP_UtGJGIS60QXE1IHwDQ&usg=AFQjCNGtIOa8BUJuT3skrDvKH AVzc6cprA

Kline, R.B. (2005). Principles and practice of Structural Equation Modeling (2nd edition). New York: The Guilford Press.

Pearlin, L.I. & Schooler, C. (1978). The Structure of Coping. Journal of Health and Social

Behavior, 19, 2-21. Opgehaald 14 februari 2014, van www.jstor.org/stable/2136319

Rouvoet, A. (2010). Stand van zaken gesloten jeugdzorg. Brief aan de Tweede Kamer, 9

maart 2010. Den Haag: Ministerie van Jeugd en Gezin.

Spijker, J. & Claes, S. (2014). Stemmingsstoornissen in de DSM-5. Tijdschrift voor de

Psychiatrie, 3, 173-176. Opgehaald 24 maart 2014, van

http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/56-2014-3-artikel-spijker.pdf Thomson, L., McArthur, M., Long, R., & Cammileri, P. (2005). What works in residential

care? Watson: Institute of child protection studies.

Van Dam, C., Nijhof, K., Scholte, R., & Veerman, J.W. (2010). Evaluatie Nieuw

Zorgaanbod: Gesloten jeugdzorg voor jongeren met ernstige gedragsproblemen. Eindrapport. Nijmegen: Radboud Universiteit & Praktikon.

Van der Helm, G.H.P. (2010). ‘Wat werkt’ in gesloten jeugdzorg: Onderzoek naar de

ontwikkeling van jongeren in de gesloten jeugdzorg en justitiële jeugdinrichtingen.

Leiden: Hogeschool Leiden.

Van der Helm, G.H.P. (2011). First do no harm. Living group climate in secure juvenile

correctional institutions. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Van der Helm, G.H.P., Boekee, I., Stams, G.J.J.M., & Van der Laan, P.H. (2011). Fear is the key: Keeping the balance between flexibility and control in a Dutch youth prison.

(24)

Journal of Children’s Services, 6, 248-263. Doi: 10.1108/17466661111190947

Van der Helm, G.H.P., Klapwijk, M., Stams, G.J.J.M., & Van der Laan, P.H. (2009). ‘What works’ for juvenile prisoners: the role of group climate in a youth prison. Journal of

children’s services, 4, 36- 48. Doi: 10.1108/17466660200900011

Van der Helm, G.H. P., Stams, G.J.J.M., & Van der Laan, P.H. (2011). Measuring group climate in prison. The Prison Journal, 91, 158-176. Doi: 10.1177/0032885511403595 Van Scheppingen, L. & Van der Helm, G.H.P. (2012). Leefklimaatonderzoek: Beschrijving

van de vragenlijsten Jongeren. Opgehaald 14 februari 2014, van

https://elo.hsleiden.nl/bbcswebdav/pid-212386-dt-content-rid-343869_1/

courses/ssw1213-opgeslotenjongeren-algemeen/Documenten/Informatie%20met% 20betrekking%20tot%20SPSS%20Beschrijving%20vragenlijsten%20

Leefklimaatonderzoek%20jongeren/Beschrijving%20vragenlijsten%20 Leefklimaatonderzoek%20jongeren.pdf

Verstraete, B. (2008). Het sociaal wenselijk antwoorden bij adolescentenenquêtes. Opgehaald 16 maart 2014, van http://www.opleiding-jgz.be/eindwerken/bestanden/

eindwerk%20B%20Verstraete.pdf

Westerbeek, J. (2010). De sociale vorming van depressie: tussen jobstijding en erepenning. Delft: Uitgeverij Eburon.

White, H. R., Shi, J., Hirschfield, P., Mun, E. I., & Loeber, E. R. (2010). Effects of

institutional confinement for delinquency on levels of anxiety and depression among male adolescents. Youth Violence and Juvenile Justice, 8, 295-313.

(25)

Bijlagen

Bijlage 1: Gebruikte vragenlijsten voor de huidige studie met voorwoord en slot Bijlage 1.1: Vragenlijst 1: Leefklimaat op de groep

(26)

Bijlage 1.1

VRAGENLIJST 1: leefklimaat op de groep

Het gaat erom wat jij vindt. Er zijn geen foute antwoorden. Omcirkel het juiste antwoord

Helemaal niet van toepassing Een beetje niet Er tussen in Een beetje wel Helemaal wel van toepassing

Vragen over de afdeling/leefgroep

1. De sfeer op de afdeling is aangenaam 1 2 3 4 5

2.

Je kan altijd bij iemand terecht met een

persoonlijk probleem 1 2 3 4 5

3. Uitzonderingen op de regels zijn mogelijk 1 2 3 4 5

4.

Je moet altijd overal toestemming voor

vragen 1 2 3 4 5

5. Ik voel mij prettig op de afdeling 1 2 3 4 5

6. Eigen initiatief wordt aangemoedigd 1 2 3 4 5

7. Regels kan je ter discussie stellen 1 2 3 4 5

8. De groepsleiding behandelt mij met respect 1 2 3 4 5

9. Ik vertrouw de groepsleiding 1 2 3 4 5

10.

Ik word in mijn waarde gelaten door de

groepsleiding 1 2 3 4 5

11.

De groepsleiding behandelt mij onpartijdig en

oprecht 1 2 3 4 5

12.

De groepsleiding heeft aandacht voor mijn

argumenten en gevoelens 1 2 3 4 5

Vragen over privacy en cohesie

13. Ik kom op de afdeling voldoende tot rust 1 2 3 4 5

14. Ik heb vaak last van geluiden van anderen 1 2 3 4 5

(27)

Helemaal niet van toepassing Een beetje niet Er tussen in Een beetje wel Helemaal wel van toepassing 16.

Als ik wil, kan ik mij terugtrekken om rustig

te doen wat ik wil 1 2 3 4 5

17. Op de groep vertrouwen we elkaar 1 2 3 4 5

18.

We lopen elkaar op de groep soms behoorlijk

in de weg 1 2 3 4 5

19. Ik voel me hier vaak chaotisch 1 2 3 4 5

Vragen over perspectief en zingeving

20. Ik werk hier aan mijn toekomst 1 2 3 4 5

21.

Mijn verblijf hier is gericht op terugkeer naar

buiten 1 2 3 4 5

22. Mijn leven heeft hier zin 1 2 3 4 5

23.

Ik leer hier hoe ik buiten weer aan de slag

kan 1 2 3 4 5

24.

Ik heb voldoende contact met mensen van

buiten 1 2 3 4 5

Vragen over veiligheid en conflicten

25. Ik voel me hier altijd veilig 1 2 3 4 5

26. De groepsleiding krijgt altijd zijn zin 1 2 3 4 5 27. Soms ben ik bang voor andere groepsgenoten 1 2 3 4 5

28. Je kan hier iedereen vertrouwen 1 2 3 4 5

Vragen over de groepsleiding

29. Ik krijg de ruimte van de groepsleiding 1 2 3 4 5 30.

De groepsleiding stimuleert mij om met

(28)

Helemaal niet van toepassing Een beetje niet Er tussen in Een beetje wel Helemaal wel van toepassing 31.

Zolang ik mij niet met de groepsleiding

bemoei, bemoeit die zich ook niet met mij 1 2 3 4 5

32. Klachten worden hier altijd serieus genomen 1 2 3 4 5

Vragen over de behandeling, activiteiten/opleiding en personeel

33. Ik verdoe mijn tijd hier 1 2 3 4 5

34. Wat ik hier leer is zinvol 1 2 3 4 5

35. Ik weet waar ik hier aan werk 1 2 3 4 5

36. Ik verveel mij soms enorm 1 2 3 4 5

37. Ik leer hier goede dingen 1 2 3 4 5

38. Ik kan kiezen wat ik hier wil doen 1 2 3 4 5

39.

Er zijn altijd voldoende mensen om mij te

helpen 1 2 3 4 5

40. Ze begrijpen me hier onvoldoende 1 2 3 4 5

41.

De groepsleiding heeft het vaak te druk voor

mij 1 2 3 4 5 Helemaal niet van toepassing Een beetje niet Er tussen in Een beetje wel Helemaal wel van toepassing

Vragen over bejegening en structuur

42.

De groep is een plaats waar ik mezelf kan

zijn 1 2 3 4 5

43.

Ook als ik uit mijn dak ga, proberen ze mij

(29)

Helemaal niet van toepassing Een beetje niet Er tussen in Een beetje wel Helemaal wel van toepassing

Vragen over kwaliteit en leefomgeving

44.

We overleggen regelmatig met de

groepsleiding 1 2 3 4 5

45. Er is hier niks te doen 1 2 3 4 5

46. Soms is het hier vies en stinkt het 1 2 3 4 5

47. Ik word depressief van deze omgeving 1 2 3 4 5

48.

Er is frisse lucht en voldoende daglicht op de

groep 1 2 3 4 5

49.

Ik kan me altijd ergens terugtrekken wanneer

ik dat wil 1 2 3 4 5

(30)

Bijlage 1.2

VRAGENLIJST 6: omgaan met een probleem

Het gaat erom wat jij vindt. Er zijn geen foute antwoorden. (omcirkel het juiste antwoord)

Helemaal niet van toepassing Een beetje niet Er tussen in Een beetje wel Helemaal wel van toepassing

Als er iets ergs gebeurt:

1.

Denk ik dat er altijd iets nog ergers kan

gebeuren 1 2 3 4 5

2. Probeer ik me te ontspannen 1 2 3 4 5

3. Wil ik alleen zijn 1 2 3 4 5

4. Word ik boos 1 2 3 4 5

5. Word ik somber 1 2 3 4 5

6. Ga ik iets anders doen zodat ik niet aan het probleem denk 1 2 3 4 5

7. Word ik boos op anderen 1 2 3 4 5

8. Geef ik toe om problemen te vermijden 1 2 3 4 5

9. Laat ik het maar 1 2 3 4 5

10. Praat ik er met iemand anders over 1 2 3 4 5

11. Doe ik er meteen wat aan 1 2 3 4 5

12. Vertel ik mijzelf dat het niet zo erg is 1 2 3 4 5

13. Zie ik het probleem als een uitdaging 1 2 3 4 5

14. Ga ik er even uit 1 2 3 4 5

15. Wacht ik af 1 2 3 4 5

16. Ga ik roken, drinken of iets lekkers eten 1 2 3 4 5

17. Ga ik wat anders doen 1 2 3 4 5

(31)

Helemaal niet van toepassing Een beetje niet Er tussen in Een beetje wel Helemaal wel van toepassing

Als er iets ergs gebeurt:

mogelijk uit de weg

20. Blijf ik positief over de toekomst 1 2 3 4 5

21. Blijf ik cool 1 2 3 4 5

22. Zoek ik naar een oplossing 1 2 3 4 5

23. Ga ik iets doen om het beter te maken 1 2 3 4 5

24. Ga ik piekeren over vroeger 1 2 3 4 5

25. Ga ik leuke mensen opzoeken 1 2 3 4 5

26. Loop ik weg van de situatie 1 2 3 4 5

27. Reageer ik mijn spanningen af 1 2 3 4 5

28. Wacht ik af 1 2 3 4 5

29. Ga ik hulp vragen 1 2 3 4 5

30. Ga ik iets drinken of slikken 1 2 3 4 5

31. Denk ik aan iets leuks 1 2 3 4 5

32. Ga ik over alles goed nadenken 1 2 3 4 5

33.

Kan ik alleen nog maar aan het probleem

denken 1 2 3 4 5

34. Ga ik aan andere dingen denken 1 2 3 4 5

35.

Ga ik iets anders doen om me prettig te

voelen 1 2 3 4 5

36.

Denk ik dat anderen het ook moeilijk

hebben 1 2 3 4 5

37.

Denk ik dat het vanzelf wel beter zal

gaan 1 2 3 4 5

38. Laat ik mijn gevoelens zien 1 2 3 4 5

(32)

Helemaal niet van toepassing Een beetje niet Er tussen in Een beetje wel Helemaal wel van toepassing

Als er iets ergs gebeurt:

troosten en mij begrijpt

40. Laat ik het gewoon gaan 1 2 3 4 5

41. Ga ik erom lachen 1 2 3 4 5

42. Laat ik merken dat ik ermee zit 1 2 3 4 5

43.

Ga ik er met vrienden of familie over

praten 1 2 3 4 5

44. Laat ik het zitten 1 2 3 4 5

45.

Maak ik me niet druk, het komt wel

goed 1 2 3 4 5

46. Weet ik het even niet 1 2 3 4 5

47.

Zeg ik tegen mezelf dat het wel goed

komt 1 2 3 4 5

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The figures below show the absolute part of the transfer function of sound pressure, as measured by the microphone, to the volume velocity, as measured by the reference sensor

The increase of damping of the zeros belonging to the motion-control loop is an important advantage of collocated active vibration control when it comes to performance improvement

They are used in the fabrication of a growing range of devices such as transducers (such as ultrasonic acoustic wave), actuators (microfludic pump), pressure sensor

In conclusion, the media (e.g. lean, moderate, rich), the source (e.g. top management versus immediate supervisor), and the format of written one-way communication (hard copy

Voordat analyses met deze schaal konden worden uitgevoerd, zijn alle items waar mensen met een positieve attitude het waarschijnlijk eerder mee eens zullen zijn en dus hoog op

Moving from general mechanisms and potential links between climate change mitigation technologies and poverty reduction through small-scale enterprise to understanding practice,

The study reported in this article investigated the impact of a collaborative course design strategy in promoting instructors' professional development for

In deze studie is dan ook de invloed van zowel maladaptief als adaptief perfectionisme op eetstoornis-symptomen in de sport onderzocht, waarna er vervolgens gekeken is naar