• No results found

F.G.M. Broeyer, E.G.E. van der Wall, Een richtingenstrijd in de gereformeerde kerk. Voetianen en coccejanen 1650-1750; A. Wiggers, Rond de kerk in Zeeland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "F.G.M. Broeyer, E.G.E. van der Wall, Een richtingenstrijd in de gereformeerde kerk. Voetianen en coccejanen 1650-1750; A. Wiggers, Rond de kerk in Zeeland"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Recensies 533

In het boek worden drie aspecten van het civiele bouwen benadrukt. Allereerst de bouwwer-ken die door ingenieurs ontworpen werden, zoals forten, droogmakerijen, sluizen, stuwen, havens, wegen en dijken. Daarnaast gaat de auteur in op de ontwikkelingen in de beroeps-groep: militaire ingenieurs en stadsbouwmeesters werden experts op het gebied van vesting-bouw en architectuur, landmeters werden deskundigen op het gebied van de waterstaat en stonden aan de wieg van Rijkswaterstaat. Na de eenwording van Nederland kwamen kort na elkaar Rijkswaterstaat, de eerste wetenschappelijke ingenieursopleiding en het KI VI, de eerste belangenvereniging van civiel-ingenieurs tot stand. Het derde aspect van het civiele bouwen wordt gevormd door de context waarin deze ontwikkelingen plaatsvonden; enerzijds de fy-sieke context, zoals stad, landschap en havens, die ieder om hun eigen kunstwerken vroegen; anderzijds de politieke, culturele en maatschappelijke context. De denkbeelden waarop be-stuurders hun besluiten baseerden, stonden nooit op zichzelf maar wortelden in een brede maatschappelijke discussie.

Behalve deze thematisch-chronologische behandeling van het onderwerp bevat het boek ook vijf case-studies door diverse onderzoekers. In 'De vesting Willemstad als rationeel ontwerp' bijvoorbeeld (25-34), wordt door Toon Lauwen zelf een uitgebreid overzicht gegeven van de evolutie van het kreekdorp Ruigenhil tot de vesting Willemstad tijdens de Tachtigjarige Oorlog onder Willem van Oranje en vooral prins Maurits. De historisch-geograaf Gerard van de Ven beschrijft in 'Geniale ingreep uit 1781; stabiliserende Rijndelta' (91-100) de maatregelen die na de watersnoden van 1769 en 1770 werden genomen bij de Rijnsplitsing tussen Waal, Neder-rijn/Lek en IJssel. Deze studies vormen een goede illustratie en afwisseling bij de hoofdthe-ma's.

Nederland als kunstwerk geeft zeker geen compleet overzicht van de Nederlandse landschaps-inrichting, maar wel een goed inzicht in de ontwikkeling daarvan. De Nederlandse strijd tegen het water is een spreekwoordelijk, maar ook wat abstract gegeven. Aan de hand van de voor-beelden van Toon Lauwen wordt duidelijk weergegeven dat ingenieurs niet alleen tégen het water, maar ook mét het water gestreden hebben. Het water is de alles bepalende factor bij de vorming van het aanzien van Nederland. De besluitvorming over de inrichting van dit land was, is en zal altijd een belangenstrijd zijn. Toon Lauwen geeft aan welke oorzaken, ideeën en discussies ten grondslag lagen aan de besluitvorming. Daarnaast vormen de case-studies en vele foto's, kaarten en tekeningen een duidelijke en interessante aanvulling op de tekst. Hierbij is geput uit literatuur, kranten en archieven van musea, gemeenten en particulieren.

Niet alleen de technische, maar ook de bestuurlijke en historische invalshoek worden behan-deld. Dit maakt het boek tot een uiterst leesbaar en interessant werk, zowel voor ingenieurs als bestuurders en historici.

Marko Cortel

A. Wiggers, e. a., ed., Rond de kerk in Zeeland (Derde verzameling bijdragen van de Vereni-ging voor Nederlandse kerkgeschiedenis; Delft: Eburon, 1991,292 blz., ISBN 90 5166 228 9); F. G. M. Broeyer, E. G. E. van der Wall, ed., Een richtingenstrijd in de Gereformeerde Kerk. Voetianen en coccejanen 1650-1750 (Zoetermeer: Boekencentrum, 1994, 168 blz., ISBN 90 239 0292 0).

Zij worden in het ontkerkelijkte Nederland zeldzaam maar men komt ze nog tegen, van die mensen die op de vraag naar hun kerkelijke lidmaatschap antwoorden: ik behoor tot de Grote Kerk. Van grote betrokkenheid getuigt dat niet, want die benaming verwijst naar een tijd waarin

(2)

534 Recensies

de Hervormde Kerk volkskerk was. Een titel als Rond de kerk zouden zulke mensen kunnen thuisbrengen, maar de daaronder gepresenteerde bijdragen zouden hen direct in verwarring brengen. Nu hebben die, met alle eerbied, iets van een potpourri.

A. J. Jelsma opent Rond de kerk in Zeeland met een opstel over de verschuivingen in de Nederlandse kerkgeschiedschrijving in de afgelopen jaren: minder en anders theologisch, oe-cumenischer en opener, meer historisch. Weerspiegelen de veertien volgende bijdragen die vernieuwingen?

De onderwerpen van drie opstellen spelen in voor-reformatorische tijden: de premonstratenzers en hun abdij te Middelburg (H. Janssens), zestiende-eeuwse processies te Goes (F. J. de Klerk) en rederijkerstoneel (M. J. Blok). De eerste twee zijn geschiedenissen van (kerkelijke) instel-lingen, de derde een analyse van de theologische elementen van de betrokken rederijkerstekst. Twee volgende betreffen de reformatietijd: leer en leven van een menniste hageprediker (S. Vooistra), respectievelijk de vooral financieel-bestuurlijke aspecten van de beginnende her-vormde gemeente van West-Souburg (F. van der Doe). Aandacht voor de zeventiende eeuw vragen een schets van de nadere reformatie in Zeeland (W. J. op 't Hof), gijzelingen van protestantse en rooms-katholieke geestelijken in het Staats-Vlaamse grensgebied (A. R. Bauwens) en de Gereformeerde Kerk en politiek omstreeks 1700 (M. van der Bijl). Meer (kerk)politiek op basis van theologische tegenstellingen dan theologie als zodanig. Het ego-document van de gereformeerde plattelandsdominee Guarnerus Soetens (1725-1790) (F. A. van Lieburg) biedt meer vroomheid en pastoraat; vroomheid en pastoraat waren in de zaak-Stenhuis volledig onderworpen aan kerkelijk-burgerlijke rechtspraak (A. C. Tramper) en het derde opstel over achttiende-eeuwse zaken is een kritische beoordeling van het standaardwerk van Josua van Iperen over de invoering van de Psalmberijming van 1773 (J. R. Luth). De zeventiende- en achttiende-eeuwse bijdragen concentreerden zich rondom de Grote Kerk. De vroege jaren van ds. Albert Goedkoop (A. de Groot) speelden zich inderdaad ook rondom de Zeeuwse Hervormde Kerk af, maar dat blijkt slechts een springplank te zijn geweest: zijn ware bestemming vond hij in 1815 in de protestantse kerk van België. Twee voorbeelden van andere geestelijke emigraties sluiten de bundel af: de Afgescheiden gemeente van Wolphaartsdijk en zijn predikant H. H. Middel (A. J. Barth) en de vrijzinnige Protestantenbond op Tholen (E. H. Cossee).

Dus inderdaad weinig theologie. Maar ook weinig oecumene, want er zijn nauwelijks bijdra-gen die niet-hervormde zaken behandelen, zeker als we de voor-reformatorische niet meetel-len. Het volgende criterium 'openheid' heeft historisch-wetenschappelijk iets ruimhartigs subjectiefs. Sympathie voor het beschreven onderwerp wordt wel regelmatig aangetroffen in de onderhavige opstellen, lijkt me; overmatig geërgerd heeft me dat niet. Er staat bovendien voldoende sympathie voor ketters en niet-officiële vroomheid tegenover om het geheel open te noemen. Resteert nog het laatste kenmerk van de moderne Nederlandse kerkgeschiedschrijving: dat zij historisch(er) is geworden; geen normatief-pedagogisch theologisch, maar een verkla-rend-descriptief sociaal-wetenschappelijk vak. Sommige bijdragen (bijvoorbeeld over de Zeeuwse Rekenkamer als bron voor plaatselijke organisatorische aspecten zoals te West-Souburg, of over de feitelijke werking van de rechtspraak in kerkelijke kwesties, vergelijk geval Stenhuis) zijn verrassender dan andere, maar dat oordeel is natuurlijk wat subjectief. Goede geschiedschrijving dus, zou ik denken.

Veel meer theologie bevat natuurlijk de bundel over de richtingenstrijd tussen voetianen en coccejanen. Die bundel dankt ook zijn ontstaan aan het symposium gehouden bij het afscheid als hoogleraar te Utrecht van de gereformeerde dogmahistoricus bij uitstek C. Graafland. Deze beschrijft zelf de structuurverschillen tussen voetiaanse en coccejaanse geloofsleer. Een flink stuk theologie bieden ook F. G. M. Broeyer (hoe de coccejaan Franciscus Burman in voetiaans

(3)

Recensies 535

vaarwater belandde), E. G. E. van der Wall ('De coccejaanse theoloog Petrus Allinga en het cartésianisme') en W. J. van Asselt ('Pierre de Joncourt en zijn protest tegen de coccejaanse exegese').

Zeventiende-eeuwse mensen, zelfs als zij hun godsdienst identificeerden met een verwijzing naar de Grote Kerk, zagen verschillen tussen die twee stromingen. Zij kozen tenminste voor één van beide standpunten. Dat lijkt echter minder geschied te zijn op grond van hun uiteenlo-pende filosofische denktrant, in bijbelexegese en waardering voor het Oude Testament. Maar wel op grond van verschillen in manieren van preken en verschillen in concrete opstelling als christen in de samenleving. Twintigste-eeuwse dogmageschiedkundigen en kerkhistorici heb-ben gelijk als zij de dynamische verbondstheologie van Coccejus het belangrijkste punt van strijd achten, aldus W. J. op 't Hof ('De verschillen in het licht van hun verklaringen van de Heidelbergse Catchismus'). Maar Op 't Hof meent dat de mensen van toen meer letten op allegorische en typologische prediking, en dat nadruk gelegd werd op christelijke vrijheid danwei puriteinse precisie, dus meer of minder zondagsrust. En op de theocratie, een moeilijk begrip voor een desondanks simpel te herkennen zaak: of men voor of tegen Oranje was, en de kerk vrij van inmenging van de magistraat behoorde zijn, of niet (M. van der Bijl, 'De twee-dracht in politiek perspectief'; J. van Sluis geeft een exemplarisch geval dat bovendien inder-tijd veel opzien baarde 'Het omzwaaien van Johannes vander Waeyen', een voetiaansgezinde dominee en regentenzoon die coccejaan werd).

De zeven opstellen in deze bundel gezamenlijk verhelderen dus werkelijk de strijd tussen deze twee hoofdrichtingen in de Gereformeerde Kerk van de zeventiende en achttiende eeuw. Déze twee hoofdrichtingen, niet dé hoofdrichtingen. Het openingsartikel van J. van den Berg geeft aan, dat 'Het stroomlandschap van de Gereformeerde Kerk in Nederland tussen 1650 en

1750' een veelstromenland was. En dat niet alleen theologisch, of misschien zelfs vooral ook niet-theologisch. Jelsma heeft gelijk. De kerkgeschiedenisbeoefening is gewoon geschiedschrij-ving geworden; zelfs indien er een flinke scheut functionele theologie aan toegevoegd wordt.

G. J. Schutte

D. Bronkhorst, e. a., Tropenecht. Indische en Europese kleding in Nederlands-lndië, E. Wils, ed. (Den Haag: Stichting Tong Tong, 1996,168 blz., ISBN 90 801433 5 9 (geb.), ISBN 90801433 4 0(pbk.)).

Tropenecht is de titel van het voorbeeldig geïllustreerde boek dat Dorine Bronkhorst en Esther Wils maakten bij de tentoonstelling die onder dezelfde naam werd gehouden tijdens de Pasar Malam in Den Haag in 1994. De ondertitel luidt: Indische en Europese kleding in Nederlands-lndië.

Is het een wetenschappelijk boek? Nee. Het is de catalogus in boekvorm bij een tentoonstel-ling waar veel werk in is gestoken. Het boek geeft een fraai, helder geschreven overzicht van de kleding die in de kolonie werd gedragen, ja, door wie? Volgens de auteurs gaat het boek over de (Indo-)Europese bevolkingsgroep. Wat ontbreekt is een beschouwing over de vraag hoe groot de invloed van de schijnbaar typische koloniale kleding op de inheemse bevolking was. Wie bijvoorbeeld het fraaie hoofdstuk over de pyama als huisdracht leest, mist het aardige detail dat inheemse jongens in de stad naar de bioscoop gingen met sarong, pici (vroeger pitji gespeld) op het hoofd en een gestreken pyamajasje. Ook Chinese heren gingen wel op infor-meel bezoek in een keurig gestreken pyama. De pyama was gestreept, van het soort dat men nu nog in de Hema koopt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zondag 28 februari 2021 vanuit de Opstandingskerk 9.30 Ds Gertjan Robbemond Om 18.30 Uur van Lofprijzing vanuit de Kruiskerk door Ds... Orde van dienst zondag 21 februari 2021

Net als in Nederland loopt het aantal coronagevallen hier op. We hebben al een aantal maanden een avondklok en we moeten overal mondkapjes dragen. Alles is

Wij staan voor het geven en doen geven van zorg en hulpverlening aan mensen die dat, om welke reden ook, nodig hebben.. Het kan gaan om mensen binnen de gemeente of daarbuiten,

Onze stichting is opgericht in december 2015 en heeft als doel diaconale projecten te faciliteren die door leden van de kerk gestart zijn en waarbij deze projecten het doel hebben

7 Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien.’ 8 Daarop zei Filippus: ‘Laat ons de Vader zien,

Mede ter invulling van het ons actief richten op de groep gemeenteleden in de leeftijd 20 – 45 jaar is eind 2019 besloten om het binnen de Hervormde gemeente van Ommen

Heer, U bent mijn kracht, de rots waarop ik bouw Heer, U bent mijn waarheid, de vrede van mijn hart En niets in dit leven zal ons scheiden Heer.. Zo weet ik mij veilig, want uw

We zijn de Heer dankbaar voor zijn zegen door middel van deze ambtsdragers.. De aftredende ambtsdragers bedanken we heel hartelijk voor hun trouwe inzet, ook in de lastige