• No results found

Als ouders uitgeput zijn. Een onderzoek naar de link tussen parentale burnout en opvoeding bij moeders en vaders van adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Als ouders uitgeput zijn. Een onderzoek naar de link tussen parentale burnout en opvoeding bij moeders en vaders van adolescenten"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ALS OUDERS UITGEPUT ZIJN

EEN ONDERZOEK NAAR DE LINK TUSSEN PARENTALE

BURNOUT EN OPVOEDING BIJ MOEDERS EN VADERS VAN

ADOLESCENTEN.

Aantal woorden: <15324>

Brecht Monteyne

Studentennummer: 01606837

Promotor: Prof. Dr. Katrijn Brenning

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Klinische Psychologie

(2)

Woord vooraf

Met trots kan ik een proces van zeven jaar studeren afsluiten. Ik ben blij dat ik dit kan doen aan de hand van deze scriptie. Toen ik aan mijn eerste opleiding (orthopedagogie) begon had ik nooit durven te dromen dat ik de capaciteit zou hebben om een wetenschappelijk traject tot een goed einde te brengen. In het traject van deze scriptie heb ik veel meer geleerd dan enkel wetenschappelijk werk. Ik heb hoofdzakelijk op een kritische manier leren kijken naar de wereld rondom me en heb beseft dat er veel mogelijkheden klaarliggen waar men het soms niet kan of wil zien. Ik heb deze inzichten niet allemaal op mezelf verzameld, hierbij kreeg ik de hulp van een grote groep mensen. Alle mensen hier bedanken is een onmogelijke opgave, wel tracht ik de belangrijkste hier even in de spotlights te zetten.

Allereerst wil ik een groot dankwoord uitspreken aan mijn promotor; Prof. Dr. Katrijn Brenning. De manier waarop zij mij heeft bijgestaan is naar mijn mening ‘uniek’. Nooit heb ik moeten wachten op een antwoord op mijn vele vragen en steeds waren deze antwoorden doortastend en exhaustief. Ze daagde me uit verder te denken en verder te zoeken en nam het zoekproces niet van mij over. Tegelijk benaderde ze mij als een ‘collega-onderzoeker’ en stond ze steeds als een gelijke tegenover mij. Ze gaf me het gevoel dat het onderzoek dat we deden een meerwaarde had voor het werkveld waardoor ik steeds gemotiveerd was om te blijven werken voor deze scriptie. Ook ben ik dankbaar dat ik mijn steentje heb kunnen bijdragen aan het nog zeer jonge onderzoeksveld van de parentale burnout.

Ik wens ook mijn ouders te bedanken. Zonder hen en hun emotionele en financiële ondersteuning had ik nooit kunnen staan waar ik vandaag sta. Door hen had ik de middelen om bijvoorbeeld mijn dataverzameling op een grondige manier te kunnen uitvoeren. Ze zijn steeds blijven geloven in mijn kunnen.

Verder wens ik ook iedereen te bedanken die mij heeft bijgestaan in het uitvoeren van mijn statistische analyses. Dit was voor mij ongetwijfeld de grootste uitdaging van mijn hele studieloopbaan.

Daarnaast wil ik ook al mijn vrienden bedanken voor de onvoorwaardelijke steun die ze me zijn blijven verlenen op de momenten dat ik het moeilijk kreeg en begon te twijfelen aan mijzelf.

(3)

Corona verklaring vooraf

De periode waarin wij deze scriptie hoorden af te werken liep van 2018-2020. In deze periode werden we in Vlaanderen, net als in de rest van de wereld geconfronteerd met de COVID-19-epidemie. Dit zorgde bij vele studenten voor het hypothekeren van het onderzoek van hun masterscriptie. Ook in deze studie zorgde dit voor beperkingen van het onderzoek. In het verloop van het onderzoek kwamen we tot de bevinding dat een herbevraging van alle ouders veel nieuwe informatie zou kunnen toevoegen. Daarom werd besloten om een jaar later een herbevraging te doen van de ouders. Dit om te kunnen beschikken over longitudinale data en zo onze informatie optimaal te kunnen interpreteren. Helaas brak in de periode waarin de herbevraging zou plaatsvinden de epidemie uit waardoor deze niet heeft kunnen plaatsvinden. We besloten verder te gaan me de data van onze eenmalige bevraging.

(4)

Abstract

De parentale burnout is een jong begrip waar nog niet veel onderzoek naar verricht werd. De overgang naar het ouderschap is voor vele ouders een uiterst positieve gebeurtenis maar voor sommige ouders draait dit uit op een nachtmerrie. In dit onderzoek ligt de focus op parentale burnout en het effect hiervan op hoe ouders in de opvoeding staan. We laten ons in het kijken naar opvoeding bijstaan door de zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan, 2000), waarin men uitgaat van behoefte-ondersteunende opvoeding. Om dit te bereiken moet volgens de auteurs voldaan zijn aan drie basisbehoeften: competentie, verbondenheid en autonomie. In deze scriptie zullen wij ons focussen op het verband tussen parentale burnout en de opvoedingsdimensies: responsiviteit, autonomieondersteuning en psychologische controle.

In voorgaand onderzoek werden hoofdzakelijk opgebrande moeders bevraagd en werd gesteld dat het voor toekomstig onderzoek belangrijk zou zijn zich te focussen op vaders. In dit onderzoek hebben we dan ook alles in het werk gesteld om zoveel mogelijk vaders erbij te betrekken. In deze studie wensten we moederrapportage en vaderrapportage naast elkaar te leggen evenals verbanden te onderzoeken tussen beiden. We beogen dit te doen aan de hand van een Actor Partner Interdependence Model (Cook & Kenny, 2005).

Aan de hand van vragenlijstonderzoek verzamelden we data bij 103 koppels (103 moeders en 103 vaders). We stelden de hypothese voorop dat er een negatief verband zou zijn tussen parentale burnout en responsiviteit en autonomie-ondersteuning en een negatief verband met psychologische controle. We verwachten zowel actor- als partnereffecten te zien in de APIM-analyse. Onze hypotheses werden bevestigd al werd er bij het onderzoeken van de partnereffecten enkel een significant partnereffect gevonden voor de psychologische controle bij de vader. Vanuit onze data konden we vaststellen dat er een positieve samenhang was tussen parentale burnout bij de moeder en psychologische controle bij de vader. Na bespreking van de resultaten worden in deze scriptie nog suggesties gedaan voor verder onderzoek alsook implicaties gepresenteerd voor de praktijk.

(5)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 1

Parentale Burnout ... 4

Definitie ... 4

Antecedenten van parentale burnout ... 7

Consequenten van Parentale Burnout ... 9

Opvoeding ... 11

De Evolutie in het Kijken Naar Opvoeding ... 11

Zelf-Determinatietheorie ... 12

Opvoeding en Psychisch Welzijn ... 16

De Link tussen parentale burnout en opvoeding ... 17

De Adolescent en zijn Ouders ... 18

De rol van de vaders ... 20

Huidige scriptie ... 21 Methode ... 22 Procedure en Participanten ... 22 Meetinstrumenten ... 23 Opvoeding ... 23 Parentale burnout ... 24 Resultaten ... 24 Preliminaire Analyses ... 24 Beschrijvende statistiek. ... 25 De achtergrondvariabelen ... 27 Verklarende Statistiek ... 27

Onderzoeksvraag 1: Samenhang tussen parentale burnout en opvoeding bij vaders en moeders. ... 27

Onderzoeksvraag 2. Actor en partnereffecten: APIM design ... 30

Discussie ... 34

(6)

Onderzoeksvraag 1: Samenhang tussen parentale burnout en opvoeding bij vaders

en moeders ... 34

Onderzoeksvraag 2: In welke mate hangt de mate van parentale burnout bij de ene ouder samen met de opvoedingsgedragingen van de andere ouder ... 35

Praktische Implicaties ... 35

Limitaties van het Onderzoek ... 36

Suggesties voor Toekomstig Onderzoek ... 36

(7)

Inleiding

In de documentaire ‘burning out’ die in 2017 de prijs won voor beste documentaire op het Docville-festival in Leuven zien we het leven binnen een chirurgische eenheid in één van de grootste ziekenhuizen van Parijs, een microsamenleving binnen een operatiekwartier als metafoor voor onze hedendaagse maatschappij. In de documentaire zien we verschillende artsen aan het werk. Het zijn allemaal mensen die hun job zo goed mogelijk willen uitvoeren. Ze willen een goede verzorging geven aan hun patiënten en geven het beste van zichzelf gedurende elke zware operatie die ze dag in dag uit volbrengen. Jarenlang proberen ze om op een goeie manier met deze werkdruk om te gaan, voor sommigen kan de werkdruk zwaarder worden en krijgen ze nog meer opdrachten. Hun werkbelasting wordt groter en ze voelen zich hierin weinig gesteund door het ziekenhuismanagement. Ze voelen zich steeds meer uitgeput en krijgen het gevoel dat ze minder energie hebben om hun werk op een goede manier uit te voeren. Na verloop van tijd zijn hun patiënten slechts nummers en is de energie om een goeie arts te zijn ver te zoeken.

In datzelfde Parijs kunnen we ons Mark voorstellen, vader van drie kinderen die het gewoon is om dag in dag uit paraat te staan voor zijn kroost. Hij is zich bewust van het belang om een goede ouder te zijn en zal er ook alles aan doen om dat te zijn. Elke dag rijdt hij hen naar hun hobby’s, tracht hij geduld te hebben wanneer zij om zijn aandacht vragen, hij kookt voor hen en kuist het huis. Maar ook bij Mark wordt de draaglast opeens zwaarder. Op het moment dat een van de kinderen zijn been brak en er nog extra zorgen en verzorging bij komen, wordt het voor de vader te veel. Mark heeft na verloop van tijd de energie niet meer om naar zijn kinderen te luisteren en het ontbreekt hem steeds meer aan de capaciteit om nog attentief te zijn voor zijn kinderen. In het boek van Roskam, Raes en Mikolajczak (2017) zien we een gelijkaardige casusuiteenzetting en wordt de vergelijking gemaakt tussen enerzijds de professionele burnout en anderzijds een recent concept, parentale burnout.

De voorbije jaren groeide de aandacht voor wat men noemt parentale burnout. Op 18 november 2016 verscheen in De Morgen een artikel met volgende titel: “Parentale burnout: nieuwe hype of echt probleem?”. In het artikel wordt naar voren geschoven dat er een zware druk op de schouders van ouders ligt. Sommige ouders zouden in die mate stress ervaren dat ze niet meer in staat zijn empathisch te reageren op hun kinderen. Op

(8)

30 augustus 2018 verschijnen in De Standaard voor het eerst ook enkele cijfergegevens. In het artikel benaderden ze het onderzoek van Isabelle Roskam dat uitging van de Universiteit Leuven (Mikolajczak & Roskam, 2018). In het artikel stond te lezen: “zowat 30% van de Vlaamse ouders ervaart ‘soms’ moeite met het ouderschap”. Negen procent zou volgens het artikel behoren tot de risicogroep die aangeeft dagelijks tot wekelijks niet goed in zijn vel te zitten als ouder. Ze onderzochten een groep van 550 respondenten in Vlaanderen. Hieruit bleek dat 5% van die groep wekelijks gevoelens van parentale burnout ervaart en 4% zou de symptomen dagelijks ervaren. Een verontrustende uitspraak die in het artikel vermeld stond was dat 30% van de ouders ‘met’ een parentale burnout aangeeft hun kind niet langer te kunnen tonen hoe graag ze het zien. Naast het onderzoek in Vlaanderen, voerden Mikolajczak en Roskam (2018) ook onderzoek in andere landen. Bij een steekproef van Engelstalige ouders (931 Engelstalige ouders) kwamen ze tot een prevalentie van 5% parentale burnoutpopulatie. In een Franstalige steekproef (901 Franstalige ouders) stelden ze een burnoutpopulatie van 6%.

Ouders geven duidelijk aan overbelast te zijn, dat vinden we terug zowel in de wetenschappelijke literatuur als in de populaire media. Ze krijgen via vele kanalen te horen wat ze allemaal zouden kunnen doen: hoe ze een goede ouder kunnen zijn, wat gezonde voeding is, en dat beweging en voldoende slaap belangrijk zijn zowel voor hen als voor hun kind. Ouders krijgen te horen welke ‘score’ hun kind heeft op een bepaalde test en hoe het kind een onvoldoende behaalt voor rekenen. Kinderen worden steeds vaker gemeten en ook steeds vaker op een vergelijkende ladder gezet voor niet-fysieke kenmerken. Soenens en Vansteenkiste (2015) beschrijven hoe ouders worden ingelicht op welk percentiel hun kind zich bevindt en krijgen informatie over hoe hun kind zich positioneert ten opzichte van andere kinderen. Ze worden aangesproken op dit functioneren en de ontwikkeling van hun kind. Soms zullen ze hier zelfs expliciet verantwoordelijk voor worden gesteld.

Onze samenleving is complexer geworden, en op vele manieren ook veeleisender. In een onderzoek van Sur, Bhattacharyya, Sur, Jana en Debnath (2008) stellen ze dat onze fysiologische reacties om de steeds toenemende keuzestress en complexe situaties het hoofd te bieden de afgelopen duizend jaar niet aanzienlijk geëvolueerd zijn. Hiermee bedoelen ze dat evolutionair gezien onze hersenen de afgelopen millennia niet spectaculair geëvolueerd zijn, maar de eisen van de laatste decennia wel exponentieel en

(9)

aan een razend tempo zijn gegroeid. Ouders staan voor grotere uitdagingen in een snel veranderende samenleving. Ze moeten over meer zaken regels gaan opstellen, zoals de iPad en de computer, maar ook het versturen van sms’en en het gamen. Kinderen hebben steeds meer keuzes om hun vrije tijd in te vullen. Al vanop zeer jonge leeftijd zijn er allerhande mogelijkheden zoals circus, dans en knutselen. Niet alleen voor het kind vergt dit aanpassing maar ook voor de ouder is het een enorme klus om dit allemaal georganiseerd te krijgen (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Grenzen stellen is misschien moeilijker dan ooit voor ouders. Zo hebben veel jongeren naast hun echte leven ook een leven in een virtuele wereld, een wereld waar toezicht houden en regels stellen nog moeilijker is dan in het echte leven. Het is opvallend dat onze hedendaagse cultuur en het opvoedingsgedrag zich steeds meer aandient als een ‘koud buffet-cultuur’ (Kerkhofs, Dobbelaere, & Voyé, 1992). Ouders krijgen vanuit alle richtingen advies en ‘goede raad’ en trachten daaruit hun eigen pakket samen te stellen. Ouders krijgen info van de huisarts, van de leerkracht, van de buurvrouw en daarnaast zijn er ook verschillende zelfverklaarde deskundigen die de ouders voorzien van zeer uiteenlopend opvoedingsadvies. Daarnaast hebben ouders toegang tot een wereldwijd web waar ze opnieuw overladen worden met allerhande adviezen. Al deze informatie weet ons te vertellen hoe we ons kind kunnen “maken”. Het zet ons aan tot het hebben van een maakbaarheidsidee waarin ouders alles willen doen om te slagen en te streven naar een optimale opvoeding van hun kind. Dit maakbaarheidsidee ontstond al veel eerder tijdens de Franse Revolutie en wordt vaak in verband gebracht met het verlichtingsdenken van Jean-Jacques Rousseau en de hedendaagse postmoderne samenleving (Berting, 2006). Het komt erop neer dat zowel het negatieve als het positieve zaken zijn die er bij ons in zitten en naar buiten moeten worden gebracht met als gevolg dat men het idee van perfectie hoog gaat houden. De overheid schoof de definitie naar voren van positief ouderschap; dit zorgde er mogelijks voor dat ouders zich radeloos voelen omdat ze nooit dat perfecte beeld konden bereiken wat maakt dat ze vast komen te zitten in een gefrustreerd idealisme (Roskam et al., 2017). Op basis van dit overzicht wordt het duidelijk dat er druk wordt geplaatst op onze kinderen en op onze huidige ouders waardoor het opkomen van het concept parentale burnout geen verrassing is. Ten gevolge van deze complexer geworden samenleving heeft ook de opvoedingsindustrie een enorme groei gekend en heeft het zich proberen aan te passen aan die overbevraagde ouders en kinderen.

(10)

In wat volgt wordt er in deze literatuurstudie een overzicht gegeven van reeds bestaand onderzoek omtrent parentale burnout. We zullen het conceptualiseren vanuit het zeer selecte onderzoek dat reeds gebeurde naar dit recente syndroom. Vervolgens zullen we ook opvoeding conceptualiseren aan de hand van de Zelf-Determinatietheorie (Deci & Ryan, 2000).

Parentale Burnout

Definitie. Parentale burnout wordt in de literatuur beschreven als een specifiek syndroom dat ontstaat ten gevolge van een langdurige blootstelling aan opvoedingsstress. Mikolajczak et al. (2018) stellen dat dit syndroom niet alleen geldt voor moeders, want men kon aantonen dat ook vaders die energie investeren in hun vaderschap even vatbaar waren (Roskam et al., 2017). Het concept parentale burnout omvat drie dimensies (Mikolajczak, Brianda, Avalosse, & Roskam, 2018; Mikolajczak et al., 2018; Roskam et al., 2017). Een eerste betreft een overweldigende emotionele uitputting gerelateerd aan iemands ouderlijke rol. De ouders krijgen het gevoel dat ze te vaak betrokken moeten zijn bij het gezinsgebeuren en voelen zich overbevraagd. Ze voelen zich emotioneel uitgeput en bevinden zich aan het einde van hun Latijn. Het gaat hier niet louter over een tijdelijke oververmoeidheid, maar het betreft een diepgaande uitputting waarbij zelfs het denken aan wat men voor het kind moet doen al als een enorme opgave wordt ervaren (Roskam & Mikolajczak, 2018). Roskam (2018) stelt dat deze ouders hun tank leeg is en dat ze niet langer over de nodige brandstof beschikken die ze nodig hebben om hun ouderlijke rol te vervullen. Ouders hebben het gevoel dat ze in een overlevingsmodus zitten. Een tweede dimensie is dat ouders een emotionele afstand nemen van de kinderen. Ouders hebben dan het gevoel dat ze op automatische piloot voor hun kinderen zorgen en dat ze hun kinderen niet meer kunnen laten zien dat ze van hen houden (Roskam et al., 2017). In eerder onderzoek werd dit beschreven als ‘depersonalisatie’, een concept dat werd ontleend aan de dimensies van de professionele burnout. In het onderzoek van Roskam et al. (2017) verving men depersonalisatie binnen de parentale burnoutliteratuur echter door emotionele afstand. Ze stelden dat hoewel zeer uitgeputte werknemers hun cliënten als aantallen kunnen beschouwen, zeer uitgeputte ouders hun kinderen niet zullen ‘ontmenselijken’(Roskam, Brianda, & Mikolajczak, 2018). De ouders gaan het absolute

(11)

minimum doen voor hun kinderen maar niet meer; interacties zijn beperkt tot functionele aspecten ten koste van de emotionele aspecten (Mikolajczak et al., 2018). De ouder blijft van hun kind houden maar hij kan het kind niet langer de liefde tonen die hij voor hen voelt. De relatie zal meer en meer bestaan uit routines zoals huiswerk, eten en slapen (Roskam & Mikolajczak, 2018). Als laatste dimensie kenmerkt de parentale burnout zich door een gevoel van incompetentie in de ouderrol. De ouder heeft het gevoel dat hij nog weinig waardevols kan bereiken als ouder (Mikolajczak et al., 2018). De verzadiging van deze ouderlijke identiteit gaat gepaard met een verlies van plezier geassocieerd met het ouderschap (Roskam & Mikolajczak, 2018).

De drie dimensies van parentale burnout die we reeds hebben vermeld vinden hun oorsprong in de traditionele professionele burnout literatuur. De meest gebruikte definitie van professionele burnout is afkomstig van Maslach, Jackson, en Leiter (1997): "Burnout is een syndroom van emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde persoonlijke prestaties”. Roskam et al. (2017) kon aantonen dat burnout kan optreden in de context van opvoeding, hierbij wordt parentale burnout geïdentificeerd als een afzonderlijk en uniek syndroom dat zowel theoretisch als praktisch verschilt van de werkgerelateerde burnout.

De conceptualisatie en de meting van de parentale burnout kende een ontwikkeling in drie golven. Zo werd in een eerste golf de parentale burnout niet geconceptualiseerd als een afzonderlijk syndroom los van de professionele burnout. In een tweede golf kwam een parentale burnout conceptualisatie tot stand, afgeleid van die van de professionele burnout. In een derde golf werd parentale burnout en de meting ervan benaderd met behulp van een inductieve methode (Roskam, Brianda, & Mikolajczak, 2018). Specifiek werd er vertrokken vanuit de getuigenissen van ouders. Bij deze laatste golf kwam er een toevoeging aan het construct met een extra dimensie, namelijk ‘contrast’: men kan niet spreken van parentale burnout wanneer de huidige staat van een persoon niet contrasteert met een vorige periode. In het boek van Roskam en Mikolajczak (2018) gaat men dieper in op deze laatste dimensie; het contrast. Men spreekt er over een contrast ten opzichte van de voorgaande periode, het niet langer zijn wie hij of zij was als ouder. Ouders zouden daarbij moeite hebben om zichzelf nog te herkennen in het gedrag die ze ten aanzien van hun kind stellen. Uit dit bewustwordingsproces komt schaamte voort en verlies van het trotse gevoel als ouder. Dit idee over het contrast is klinisch zeer

(12)

relevant volgens Roskam en Mikolajczak: zo zal men bij een ouder die zich altijd al uitgeput heeft gevoeld en nooit de energie ervaren heeft om in contact te treden met zijn kinderen niet spreken van parentale burnout.

In de literatuur vinden we terug dat parentale burnout enerzijds samenhangt met professionele burnout, depressie en ouderlijke stress maar anderzijds ook duidelijk te onderscheiden valt (Roskam et al., 2017; Van Bakel, Van Engen, & Peters, 2018). Hiernavolgend zullen we de gelijkenissen en verschillen tussen deze conceptueel verwante begrippen bespreken. Wat betreft het onderscheid tussen professionele burnout en parentale burnout blijkt dat ouders binnen een parentale burnout met gelijkaardige stressoren geconfronteerd worden die sterke gelijkenissen vertonen met de stressoren binnen een professionele wereld (vb. excessieve belasting, onverwachte wendingen, gebeurtenissen waar je geen controle over hebt en weinig ondersteuning), maar deze stressoren situeren zich dus binnen de context van het ouderschap (Maslach & Goldberg, 1998). Daarnaast worden ouders ook belast met de maatschappelijke mythe om een perfecte ouder te zijn (Layne, 2006); deze stressor bevindt zich niet in de werkcontext. Roskam et al. (2017b) stellen bovendien dat mensen in de ‘ouderlijke context’ langer zullen kunnen doorgaan voordat ze zich uitgeput voelen dan in een jobcontext.

Wat betreft het onderscheid met ouderlijke stress blijkt dat, net zoals stress op het werk niet steeds zal leiden tot burnout op het werk, ouderlijke stress ook niet altijd leidt tot parentale burnout (Mikolajczak, Brianda, et al., 2018). Het gaat over een tekort aan middelen ten opzichte van de last die het ouderschap met zich meebrengt. De gevolgen van ouderlijke stress zijn dat ouders minder plezier zullen ervaren in hun ouderschap. Ouders kunnen op zich veel stress verdragen zolang ze genoeg middelen en

hulpbronnen hebben ter compensatie van de effecten van de stress die ze ervaren. Wanneer deze middelen uitgeput geraken en dit voor een lange tijd zo blijft, kan de burnout gaan doorbreken. Bij ouderlijke stress hebben we het niet over de uitputting van de ouderrol en de emotionele afstand van het kind. Er werd in het begin van het ontstaan van het concept ‘parentale burnout’ veel getwijfeld en gespeculeerd of dit label wel zinvol was. In het onderzoek stelden ze dat deze ouders niet enkel verkeren in een depressie, stress of een burnout maar daar bovenop ook nog eens volledig opgebrand zijn in hun thuisomgeving. De prevalentie van parentale burnout van 5-6 % bevestigt volgens hen dat sommige ouders zo uitgeput zijn dat de term ‘parentale burnout’

(13)

effectief geschikt is en een toegevoegde waarde heeft. Tussen de constructen ouderlijke stress en parentale burnout werden matige correlaties gevonden en men kon hieruit besluiten dat er een significant verband is, maar toch zijn deze constructen niet inwisselbaar (Van Bakel et al., 2018).

Wat betreft het onderscheid met depressie blijkt dat depressie en parentale burnout risicofactoren zijn voor elkaar. We nemen aan dat parentale burnout een toestand is van contextgebonden negatieve gevoelens in één deel van het leven en depressie meer een algemeen negatief gevoel is over verschillende domeinen heen. Vanuit deze aanname valt verder te redeneren hoe een parentale burnout kan leiden tot een depressie. Volgens Roskam en Mikolajczak (2018) is het dan ook van belang om zo vroeg als mogelijk parentale burnout te identificeren en te behandelen. Zo kan er voorkomen worden dat een parentale burnout zal leiden tot een meer gegeneraliseerde depressie.

Parentale burnout valt dus te onderscheiden van de professionele burnout, ouderlijke stress en depressie. In wat volgt zullen we vanuit voorgaand onderzoek stilstaan bij de antecedenten en de consequenten van de parentale burnout.

Antecedenten van parentale burnout. Op basis van voorgaand onderzoek naar antecedenten van parentale burnout, zullen we hiernavolgend zes factoren naar voren schuiven die een rol blijken te spelen in het ontstaan en in stand houden van parentale burnout. De eerste factor verwijst naar de stabiele kenmerken van de ouder

zelf. Men vond dat naarmate ouders van wie de persoonlijkheid zich meer typeert als

hoog op neuroticisme, laag op consciëntieusheid en laag op altruïsme vaker opgebrand zijn (Le Vigouroux, Scola, Raes, Mikolajczak, & Roskam, 2017; Meeussen & Van Laar, 2018; Mikolajczak, Raes, et al., 2018). In een studie van Vigouroux en Scola (2018) kon men aantonen dat de persoonlijkheid van de ouders meer dan 40% verklaarde van de variantie van parentale burnout. Daarnaast stelt Mikolajczak en collega's (2018) dat naast persoonlijkheid ook angst bij de ouder en een vermijdende hechtingsstijl van de ouder een risicofactor kan zijn voor parentale burnout.

Een tweede factor is die van de beleving van de ouderrol. De onderzoekers bekeken bijvoorbeeld in welke mate ouders het gevoel hebben dat ze hun vrijheid verloren zijn in hun ouderrol, en in welke mate hun ouderrol restrictief aanvoelt. Wanneer ouders

(14)

kunnen vertonen en dit samengaat met inconsequent optreden bij ongewenst gedrag, dan gaat dit vaker gepaard met parentale burnoutsymptomen (Mikolajczak, Raes, et al., 2018).

Het gezinsfunctioneren wordt gezien als een derde belangrijke risicofactor. Hier gaat het over de toenemende belasting door de taken die ze als ouder moeten opnemen, relatiesatisfactie, een chaotische thuissituatie en veel afwezig zijn in het gezinsleven. Zo zien we in onderzoek (Mikolajczak, Raes, et al., 2018) dat factoren op het vlak van gezinsfunctioneren 46% van de variantie van de oorzakelijke factoren kon verklaren. Daarnaast stelde men dat positief gezinsfunctioneren geassocieerd was met lagere burnout. Tot slot verklaarden weinig conflicten en huwelijkstevredenheid 29% van variantie van de oorzakelijke factoren (Mikolajczak, Raes, et al., 2018). In de studie van Séjourné et al. (2018) werd gesteld dat de moeilijkheid in het vinden van een evenwicht tussen persoonlijke en professionele toewijding gelinkt was met de parentale burnout.

Een vierde factor die naar voren komt is de invloed van maatschappelijke factoren. In eerder onderzoek ging men op zoek of de ervaren druk om een perfecte moeder te zijn samenhangt met parentale burnout (Meeussen & Van Laar, 2018). Door deze ervaren druk lijken ouders zichzelf geen fouten toe te staan en gaan ze de zorgtaken van hun partner overnemen, wat op zijn beurt bleek samen te hangen met een ‘stijging’ in parentale burnout. In meer recent onderzoek van Sorkkila en Aunola (2019) gaat men dieper in op de invloed van maatschappelijke factoren. Er werd onderzoek gedaan naar het fenomeen van sociaal voorgeschreven perfectionisme; het volmaakt willen zijn in de ogen van de ander. Men zag dat hoe hoger het niveau was van sociaal voorgeschreven perfectionisme, hoe hoger het niveau van parentale burnout. Wat ook opviel in dit onderzoek was dat moeders een hogere mate aan zelfgericht perfectionisme en sociaal voorgeschreven gedrag vertoonden dan vaders, bijgevolg waren moeders dus ook vaker opgebrand.

Een vijfde factor zijn de kindfactoren. In het onderzoek van Roskam, Raes en Mikolajczak (2017) werd gevonden dat bepaalde sociodemografische factoren (vb. aantal kinderen) en de eigenheid van het kind (vb. temperament) veel minder variantie verklaren dan initieel verwacht, wat volgens hen niet wil zeggen dat ze geen rol spelen (Lindström et al., 2010; Caisa Lindström, Åman, & Norberg, 2011; Mikolajczak, Raes, Avalosse, & Roskam, 2018; Séjourné, Sanchez-Rodriguez, Leboullenger, & Callahan, 2018). Aan de

(15)

andere kant werd hypothetisch gesteld dat het aantal kinderen op zich geen effect zou hebben maar het een uitlokkende factor kan zijn wanneer het kind ervaren wordt als een ‘moeilijk’ kind (Mikolajczak, Raes, et al., 2018). Zo zullen veeleisende kinderen of kinderen met een beperking mogelijks meer tijd vragen van de ouders en zullen deze ouders meer tijd investeren in een passende zorg voor hun kind. Verder kunnen ook de attitudes van de ouders en de representaties die ze hebben van hun kinderen, vooral bij ouders van kinderen met een beperking beïnvloeden in welke mate deze ouders lijden aan parentale burnout (Séjourné et al., 2018). Het gaat over hoe de ouders kijken naar hun kinderen en hoe zij hun gedrag beleven.

Tot slot, blijkt uit recent onderzoek van Sorkkila en Aunola (2019) dat verschillende gezinsgerelateerde achtergrondvariabelen, zoals de leeftijd van de ouders, de werkloosheid en de waargenomen slechte financiële situatie van het gezin een impact hebben op het al dan niet risico lopen op parentale burnout.

Op basis van bovenstaand literatuuroverzicht blijkt dat parentale burnout het gevolg is van een complex aan oorzaken. Ouders komen in de gevarenzone wanneer de risico’s (stressverhogende factoren) meer beginnen te wegen dan hun hulpbronnen (stressverlagende factoren) (Mikolajczak & Roskam, 2018).

Consequenten van parentale burnout. Naast een verscheidenheid aan antecenten, werd ook een verscheidenheid aan consequenten in verband gebracht met parentale burnout. Hiernavolgend wordt een overzicht gegeven van enkele vaak voorkomende consequenten, achtereenvolgens uitgewerkt voor de ouder zelf, voor de partnerrelatie en tot slot in relatie met het kind.

Wat betreft consequenten voor de ouder zelf blijkt dat opgebrande ouders zich vaak bijzonder schuldig voelen en een gevoel van schaamte ervaren (Roskam & Mikolajczak, 2018), omdat ze denken dat er iets mis is met hen en dat hun omgeving zou denken dat ze slechte ouders zijn. Deze uitgebrande ouders geven vaak aan verlangens te hebben om het gezinsleven te ontvluchten; dit kan gepaard gaan met zelfmoordgedachten en druggebruik (Meeussen & Van Laar, 2018; Mikolajczak, Brianda, et al., 2018). Als we hier nog eens terugdenken aan de professionele burnout en de vluchtmogelijkheden die hij of zij heeft om aan de werklast te ontsnappen dan zien we een ander verhaal. De werknemer kan beslissen om zijn job stop te zetten of met ziekteverlof te gaan. Bij het

(16)

ouderschap is verlof of onderbreking vaak onmogelijk. Een andere vaak voorkomende consequent van parentale burnout is slaaptekort. Het is een proces dat zich na verloop van tijd in stand zal houden en een verbetering zal verhinderen. Mikolajczak, Brianda, et al. (2018) stellen dat aan de ene kant slaapgebrek ervoor zorgt dat je minder middelen hebt om met de stressoren om te gaan en dat anderzijds stress de hoeveelheid en de kwaliteit van de slaap vermindert (Roskam & Mikolajczak, 2018).

Naast de gevolgen voor de ouders zijn er ook gevolgen voor de verschillende relaties van de betrokkenen. In het onderzoek van Roskam et al. (2018) werden significante effecten gevonden van parentale burnout voor de partnerrelatie. Gevolgen voor de partnerrelatie waren de mate van conflict en partnervervreemding (Meeussen & Van Laar, 2018; Mikolajczak, Brianda, et al., 2018). Zo kan conflict ontstaan in de relatie omdat hij/zij de partner als verantwoordelijke ziet voor de situatie omdat hij/zij te weinig ondersteuning biedt. De uitgebrande ouders zijn vaak geïrriteerd en worden omwille van minimale zaken kwaad op hun omgeving. Dit maakt dat de partnerrelatie vaak onder druk komt te staan.

De ouderlijke uitputting heeft ook vaak een invloed op het kind. Er werd een significante invloed gevonden voor de aanwezigheid en de beschikbaarheid van de ouders voor het kind. De belangrijkste bevinding hierbij betreft de samenhang tussen parentale burnout en verwaarlozing en/of het gewelddadig gedrag ten aanzien van het kind (Meeussen & Van Laar, 2018; Mikolajczak, Brianda, et al., 2018; Mikolajczak, Raes, et al., 2018). In het onderzoek van Mikolajczak, Brianda, et al. (2018) gaf het merendeel van de opgebrande moeders aan verwaarlozend gedrag te stellen, verbaal en soms fysiek geweld te gebruiken. Verder konden ze uit hun data concluderen dat de associatie die ze vonden tussen parentale burnout en verwaarlozing en/of gewelddadig gedrag ten aanzien van hun kinderen even sterk geassocieerd bleef wanneer men controleerde voor opleidingsniveau, inkomen en verslaving. Deze resultaten laten ons de noodzaak inzien om dit syndroom verder te gaan onderzoeken.

Parentale burnout kan een bedreiging vormen voor het welzijn van de ouder, zijn/haar partner en het kind, en komt voor in alle soorten gezinnen binnen alle lagen van de bevolking. De resultaten uit voorgaand onderzoek tonen ons bovendien aan dat er mogelijks een verband is tussen de uitgeputte ouder en hoe hij in zijn opvoeding staat. In het volgende hoofdstuk gaan we dieper in op opvoeding. We kijken historisch naar hoe

(17)

de focus verschoven is in het opvoedingsdenken. Vervolgens conceptualiseren we opvoeding aan de hand van een recente toonaangevende theorie binnen de opvoedingsliteratuur; de Zelf-Determinatietheorie (Deci & Ryan, 2000).

Opvoeding

De evolutie in het kijken naar opvoeding. In de geschiedenis van de opvoedingsliteratuur vond een belangrijke verschuiving plaats van de studie van opvoedingsconfiguraties naar de studie van opvoedingsdimensies (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Met de opvoedingsconfiguraties wordt verwezen naar de vier opvoedingsstijlen die in de afgelopen decennia vaak werden gehanteerd in het beschrijven van de opvoeding. Zo werd er gesproken over democratisch, permissief, autoritair en verwerpend/verwaarlozend opvoeden. Binnen dit paradigma ligt de focus op de kruising van twee assen: warmte en controle. Binnen een opvoedingsdimensie kunnen de opvoedingsgedragingen van ouders variëren. Er vond een algemene verschuiving plaats van categoriaal naar dimensioneel denken. De Zelf-Determinatietheorie (ZDT) die voor het eerst beschreven werd door Deci en Ryan (2000) is één belangrijk kader die deze dimensionele visie op opvoeding mee heeft vormgegeven. Hoewel de ZDT niet enkel een ontwikkelingstheorie is, lijkt ze zeer relevant voor de socialisatie van kinderen, hun internalisering en ontwikkeling (Joussemet, Landry, & Koestner, 2008). Indien men immers bepaalde specifieke probleemgedragingen van adolescenten wenst te remediëren via de opvoedingsstijl van de ouders, dan is er informatie nodig over welke specifieke dimensie van de opvoedingsstijl specifieke ontwikkelingsuitkomsten beïnvloedt (Vansteenkiste & Soenens, 2013). De ZDT probeert dus een meer exhaustieve kijk op opvoeding weer te geven.

Naast de hierboven beschreven evolutie in de conceptualisatie van opvoeding van een meer categoriale kijk naar een dimensionele visie zit er ook een evolutie in hoe we kijken naar de opvoeding van een kind (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Klassiek redeneerden we zeer psychoanalytisch, opvoeding ging over het in bedwang houden van de driften van het kind. Opvoeding was iets reactief dat enkel plaats vond wanneer probleemgedrag zich voordeed. Het had hoofdzakelijk een controlerende functie met gehoorzaamheid als doel (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Binnen de

(18)

zelfdeterminatietheorie wordt een andere kijk gehanteerd. Daar gaat opvoeden over het aanmoedigen en faciliteren van groei. Het doel van opvoeding binnen deze redenering ligt veeleer op creativiteit, leerplezier en vitaliteit (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Binnen de ZDT is opvoeding een proactief gegeven, ook wanneer er zich geen probleemgedrag voordoet ga je opvoeden, je gaat trachten problemen te voorkomen. In het denkkader van de ZDT bestaat de uitdaging erin om ontwikkeling van onderaf te voeden in plaats van deze van bovenaf te willen sturen (Vansteenkiste & Soenens, 2015). We zijn immers allemaal geboren met een natuurlijke exploratiedrang die ons stuwt in onze ontwikkeling (Deci & Ryan, 2000). Hoe kunnen we die natuurlijke exploratiedrang gaan versterken? Wat zijn die vitamines voor groei en ontwikkeling? Hierop trachten Deci en Ryan (2000) binnen de ZDT een antwoord te geven.

Binnen de wetenschap heerst er verdeeldheid aan opvoedingsliteratuur die niet steeds even goed op elkaar is afgestemd. Door deze brede verspreiding van opvoedingsadvies worden termen en begrippen vaak door elkaar gebruikt en met elkaar verward waardoor er niet steeds eenduidigheid bestaat binnen het “opvoedingsjargon”. De ZDT biedt een duidelijk theoretisch kader en wordt ondersteund door recente onderzoeksgegevens rond opvoeding. In het kader van deze huidige scriptie maakten we de keuze om aan de hand van deze theorie de terminologie op een meer eenduidige manier te kunnen hanteren binnen een afgebakend kader.

Zelf-Determinatietheorie. In de literatuur en in de praktijk zie je in navolging van onze postmoderne samenleving met zijn oneindige keuzemogelijkheden een steeds meer eclectische manier van werken. De ZDT probeert een antwoord te geven op die versnippering aan ideologieën en denkkaders die heeft plaatsgevonden. Het is een algemene theorie over menselijk functioneren die van toepassing is op verscheidene levensdomeinen en op veel aspecten van het menselijk functioneren (Vansteenkiste & Soenens, 2015). De ZDT kijkt niet meer naar twee dimensies zoals ze wel deden bij de benadering waar gebruik gemaakt werd van de vier opvoedingsstijlen. Deze opvoedingsstijlen werden op het veld geplaatst tussen twee dimensies, namelijk: controle en responsiviteit. De ZDT zal de responsiviteitsdimensie bewaren maar zal de controledimensie opsplitsen in gedragsmatige controle en psychologische controle.

(19)

Binnen de ZDT wordt vertrokken vanuit de psychologische basisbehoeftes die wij als mens hebben, de behoeften waarmee we allemaal geboren worden. Deze behoeftes zijn de kern van de theorie (Deci & Ryan, 2000). Ze worden gezien als ‘de vitamines voor groei’, het zijn ook de basiselementen die de kern van succesvol ouderschap vormen (Ryan, Deci, Grolnick, & La Guardia, 2006). Een eerste basisbehoefte is de behoefte aan competentie wat verwijst naar een gevoel van effectiviteit, het gevoel dat je een activiteit tot een goed einde kan brengen (Smetana, 2017). De tweede is de behoefte aan verbondenheid, deze verwijst naar het ervaren van een warme en hechte band met anderen. Een laatste is de behoefte aan autonomie en die verwijst naar het ervaren van psychologische vrijheid. Ouders, leerkrachten en hulpverleners kunnen via de opvoeding bijdragen kinderen te voorzien van deze behoeften en werken zo mee aan de ontwikkeling van kinderen en jongeren (Deci & Ryan, 2000). Vanuit deze drie basisbehoeften worden drie opvoedingsdimensies geconceptualiseerd. Ze worden in de literatuur vaak besproken als de drie assen waar ze elk op een dimensie worden geplaatst met een afzonderlijke negatieve en positieve pool. Zo wordt voor competentie ouderlijke structuur tegenover chaos geplaatst, voor verbondenheid is dat ouderlijke responsiviteit tegenover afwijzing en voor autonomie is dat autonomie-ondersteuning tegenover psychologische controle. De opvoedingsdimensies zijn dus gelinkt aan de bevrediging van de drie psychologische basisnoden (Deci & Ryan, 2015).

In wat volgt zullen we de drie basisbehoeftes meer in detail omschrijven en bekijken we hoe Deci en Ryan (2000) deze drie basisbehoeften uitwerken binnen het opvoedingsdomein.

Competentie: structuur versus chaos. Binnen competentiebevrediging wens je dat je kind het gevoel heeft dat hij of zij dingen goed kan. Ouders trachten structuur te bieden aan het kind met als doel dat het kind zich maximaal kan ontplooien. Ze kunnen dit doen door duidelijke regels en verwachtingen te stellen aan het kind, gepaste uitdagingen aan te bieden met voldoende vertrouwen in het kind en ondersteunende feedback te voorzien (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Structuur betekent het bevorderen van competentiegevoelens en hierbij is het van belang dat het kind kan leren eerder dan dat hij enkel het gewenste gedrag zal vertonen (Vansteenkiste & Soenens, 2015).

(20)

Structuur zoals geconceptualiseerd vanuit de ZDT wordt binnen de literatuur in verband gebracht met gedragsmatige controle zoals beschreven in de klassieke opvoedingsliteratuur maar deze concepten betekenen niet volledig hetzelfde. Binnen het klassieke ontwikkelingspsychologisch redeneren gaat gedragscontrole vooral over het houden van toezicht en het in de gaten houden van de kinderen zodat het kind zou doen wat de ouder wenst. Binnen de ZDT krijgt structuur een andere invulling, het gaat veel meer over het optreden als een ‘compagnon de route’ om samen de weg te bewandelen en het kind te ondersteunen zodat hij optimaal zijn doelen kan bereiken. Ouders kunnen het kind dan helpen door het bieden van procesgerichte steun (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Het bieden van structuur ondersteunt de competentie en ondersteunt en bevordert een gezonde ontwikkeling (Joussemet, Landry, & Koestner, 2008). Deze opvoedingsdimensie zou adolescenten beschermen tegen externaliserend of antisociaal gedrag (Soenens & Vansteenkiste, 2010).

Aan de andere kant van de dimensie vinden we ouders terug die kinderen een chaotische opvoeding aanbieden. Deze opvoeding is zeer weinig afgestemd op de ontwikkelingsmogelijkheden van hun kind. Een chaotische opvoeding karakteriseert zich als een opvoeding waar de interventie van de ouder zeer onvoorspelbaar is of te ingrijpend. Vansteenkiste en Soenens (2015) beschrijven het als een opvoeding die zich kenmerkt door een gebrek aan structuur, onuitgesproken of verwarrende verwachtingen, gebrekkige en ongepaste hulp (het afwijzen van de hulpvraag), gebrekkige informatie en weinig positieve feedback en een gebrek aan ondersteuning bij zelfinzicht.

Verbondenheid: responsiviteit versus afwijzing. Kinderen voelen verbondenheid wanneer hun ouders met hen meeleven en betrokken zijn bij wat ze doen en vertellen. Ook tijd delen met hen is belangrijk, dit bevordert het opbouwen van een stevige band (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Responsiviteit is de opvoedingsdimensie die vanuit de ZDT naar voren wordt geschoven als de dimensie die ingaat op de behoefte aan verbondenheid. Het betreft de mate waarin ouders zich beschikbaar stellen voor het kind en reactief zijn voor de signalen van het kind (Deci & Ryan, 2015). Dit betreft ook de liefde en warmte die heersen tussen ouder en kind.

Responsiviteit bestaat uit 2 deelcomponenten die verweven zijn met elkaar. Enerzijds gaat het over de mate waarin ouders warm en vriendelijk zijn en anderzijds gaat

(21)

het over de mate waarin ouders paraat staan om voor hun kind ongemak en spanning weg te nemen. Het betreft ons gevoel verbonden te zijn met anderen, het gevoel van samenleven met anderen in een vellige gemeenschap of eenheid (Ryan & Deci, 2002). Relationele steun uit zich in het aanwezig zijn voor de kinderen. Responsieve ouders zullen tijd met hen doorbrengen en zijn actief betrokken bij hun interesses. Deze ouders zijn attentief voor de gevoelens van hun kind, bieden steun en troost, stellen zich toegankelijk op, tonen fysieke affectie en doen leuke activiteiten met hun kind of met het gezin. Daartegenover stellen ze dat een gebrekkige relationele steun zich kenmerkt door een niet consequente aanwezigheid en beschikbaarheid in het leven van het kind en een afstandelijke of zelfs kille houding ten aanzien van hun kind (Vansteenkiste & Soenens, 2015).

Autonomie: autonomie-ondersteuning versus psychologische controle. Bij autonomie-ondersteuning heb je de wens dat je kind vrijwillig gaat functioneren en dat eigen interesses zich kunnen ontwikkelen. Wanneer deze behoefte tussen ouder en kind tot stand gekomen is, kan het kind een andere mening hebben dan mama en papa en ervaren ze ook de ruimte om dit te uiten. Wanneer ze zich boos of verdrietig voelen ervaren ze ook de ruimte om deze emoties te uiten (Vansteenkiste & Soenens, 2013). Autonomie-ondersteunend opvoeden gaat over je nieuwsgierigheid als ouder en de mate waarin je kan openstellen voor de talenten van je kind. Het hebben van een basisvertrouwen in het kind opdat hij zal opgroeien en ontwikkelen (Vansteenkiste & Soenens, 2015).

Volgens Joussemet et al. (2008) mag autonomie-ondersteuning niet worden verward met toegeeflijkheid wat een gebrek is aan structuur of met verwaarlozing wat een gebrek is aan betrokkenheid. Volgens hen zou autonomie-ondersteuning de manier zijn waarop structuur en betrokkenheid worden geboden door de ouders. Ouders die autonomie-ondersteunend zijn bieden op een democratische manier structuur en respecteren de interesses en gevoelens van kinderen (Joussemet et al., 2008). Binnen autonomie-ondersteunend ouderschap zijn er drie kernelementen terug te vinden (Ryan & Deci, 2017). Een eerste is empathie waar de ouder probeert om het kind te begrijpen en zich in te leven in het perspectief van het kind. Ten tweede geven de ouders de kinderen de kans om betekenisvolle keuzes te kunnen maken waar dit mogelijk is. Een derde

(22)

kernelement stelt dat wanneer de kinderen geen keuze krijgen de ouders hiervoor het kind een zinvolle rationale geven.

Opvoeding en psychisch welzijn. Heeft de behoefte-ondersteunende manier van opvoeden een impact op het welzijn van de adolescent en het verloop van zijn verdere leven? Dat is een vraag die Deci en Ryan (2017) zichzelf ook stelden. In het fundament van de ZDT maakt men de veronderstelling dat een grotere

basisbehoeftetevredenheid zal resulteren in verbeterd welzijn en daar tegenover staat dat een grotere behoeftefrustratie het welzijn zal verminderen (Ryan & Deci, 2017). Dit werd door Chen et al. (2015) ook over verschillende culturen heen onderzocht. Het is niet zo dat deze deprivatie of ondersteuning steeds op exact dezelfde manier naar voren zal komen bij elk individu. Het is de noodzakelijkheid van deze behoeftes die

ongewijzigd blijft over verschillende culturen heen.

In het onderzoek van Chen et al. (2015) werd na onderzoek bij vier verschillende bevolkingsgroepen inderdaad gevonden dat de bevrediging van elk van de drie

behoeftes bijdroeg aan de predictie van welzijn. We zijn als mens volgens de ZDT inherent georiënteerd om ons te ontwikkelen in de richting van grotere autonomie, verbondenheid en zelfregulering (Ryan & Deci, 2017). Ondanks die inherente ontwikkelingsdrang hebben we volgens Ryan en Deci (2017) ook sociale voedingsstoffen nodig en steun vanuit onze omgeving. Wanneer deze steun en

voedingsstoffen ontbreken, bijvoorbeeld in de opvoeding dan kan dit negatieve effecten hebben op de ontwikkeling en zo een invloed uitoefenen op de biologische,

psychologische en sociale capaciteiten van een kind (Ryan & Deci, 2017). Voor ouders is het een hele opgave om een balans te vinden tussen het bijbrengen van waarden en normen anderzijds moeten zij de drive van hun kinderen zien te koesteren om zichzelf te uiten en hun unieke interesses en capaciteiten na te streven. Ouders hopen hierbij hun kinderen te stimuleren om waarden, normen en regels eigen te maken en uiteindelijk autonoom te kunnen functioneren in de samenleving (Joussemet et al., 2008). Wanneer jongeren hierin slagen, is deze internalisering gunstig voor het leren, het welzijn en de psychosociale aanpassing van kinderen (Joussemet et al., 2008). In een onderzoek van Roth, Assor, Kanat-Maymon en Kaplan (2007) werd geconcludeerd dat autonomie-ondersteunend in de opvoeding staan geassocieerd was

(23)

met het gevoel van competentie van leraren, terwijl het negatief geassocieerd was met emotionele uitputting. In deze studie stelde men dat kinderen minder druk gaan ervaren en minder de perceptie hebben van een bedreiging van “een wakende ouder” die hen boven het hoofd hangt.

De link tussen parentale burnout en opvoeding. We haalden reeds aan dat parentale burnout enkele consequenten met zich meebrengt. We kunnen op basis van ons literatuuroverzicht zowel een direct als indirect verband verwachten tussen parentale burnout en opvoeding. Enerzijds kunnen we aannemen dat parentale burnout een indirecte invloed zal hebben op een adequate opvoeding omwille van de link met ouderlijk welzijn en spanning in de partnerrelatie. Zoals eerder besproken denken we specifiek aan de neiging tot wegvluchten van het gezin, slaapproblemen en gevoeligheid voor verslaving, maar ook verhoogd conflict en partnervervreemding. Ook is er reeds evidentie voor een direct verband tussen parentale burnout en opvoeding, meer specifiek tussen parentale burnout en gewelddadig en verwaarlozend gedrag ten aanzien van het kind (Mikolajczak, Brianda, et al., 2018). Men vergeleek in de studie ook het percentage verklaarde variantie met jobgerelateerde burnout. Wanneer men keek naar verwaarlozing van kinderen was dit bij de jobgerelateerde burnout slechts 3% terwijl dit voor de parentale burnout 30% bedroeg. Wanneer men keek naar het geweld jegens kinderen zag men een gelijkaardig beeld. Zo verklaarde het slechts 1% binnen de jobgerelateerde burnout terwijl het bij de ouderlijke burnout 26% verklaarde. In het artikel (Mikolajczak, Brianda, et al., 2018) werd geconcludeerd dat dit syndroom een bedreiging kan zijn voor het welzijn van kinderen, zelfs in de meest opgeleide gezinnen.

De ouders met symptomen van parentale burnout vertonen daarnaast ook vaker overbeschermend ouderschap waarin ze onjuiste representaties hebben van de intenties van het kind (Le Vigouroux et al., 2017). Ouders met symptomen van parentale burnout ervaren vaak enorm veel druk om een goede ouder te zijn en willen een doorgedreven perfectionisme nastreven, en omwille van dit streven ervaren ze opnieuw veel stress (Hubert & Aujoulat, 2018). Grolnick (2003) stelt dat ouders die druk ervaren meer controlerend gedrag zullen vertonen en minder psychologisch beschikbaar zijn. Psychologisch beschikbaar zijn betekent dat de ouder niet enkel fysiek aanwezig is maar ook emotioneel en cognitief aanwezig en betrokken is bij wat het kind doet. Het is de

(24)

mogelijkheid om als ouder aandacht te hebben voor je kind en het vermogen om na te denken hoe je jezelf als ouder responsief kan gaan opstellen ten aanzien van je kind (Danner-Vlaardingerbroek, Kluwer, van Steenbergen, & van der Lippe, 2013). Hierin herkennen we de eerder beschreven dimensie van autonomie-ondersteuning binnen de

ZDT. Kan een opgebrande ouder zijn kind nog ondersteunen in zijn behoeftebevrediging?

Het lijkt vanzelfsprekend dat deze opgebrande ouders moeite zullen ervaren in hun psychologische betrokkenheid naar hun kind. Niettemin werd deze mogelijk directe link tussen parentale burnout en behoefte-ondersteunend opvoeden (autonomieondersteuning, responsiviteit en structuur) tot op heden nog niet empirisch onderzocht.

De Adolescent en zijn Ouders

In het bestek van dit onderzoek hebben we ervoor gekozen om stil te staan bij de groep jongeren die zich in de adolescentiefase bevinden. We kozen voor deze periode omdat dit typisch wordt beschreven als een turbulente periode voor zowel de ouders als hun jongere. Volgens Craeynest (2013) wordt in de meeste literatuur de adolescentieperiode gezien als de periode die aanvat wanneer lichamelijke veranderingsprocessen zichtbaar worden. Als algemeen gemiddelde neemt men als begin van de adolescentiefase meestal de leeftijd tussen 11 en 13 jaar, dit is ook de periode waar we de overstap maken van de basisschool naar het secundair onderwijs. Het einde van de adolescentie is niet gemakkelijk eenduidig te plaatsen. Het wordt gezien als het moment waarop iemand volwassen wordt, maar dit is sterk afhankelijk van de cultuur waarin men opgroeit. De meeste ontwikkelingspsychologen opteren voor een maatschappelijke invulling van het begrip volwassenheid, wanneer mensen op de een of andere manier een eigen positie innemen in de samenleving. De adolescentie beslaat in onze maatschappij een zeer lange periode. De eerste fase, van 12 tot 16 jaar (vaak voorgesteld als de puberteit), is de periode die wij van naderbij zullen bekijken in dit onderzoek.

Deze periode wordt vaak gezien als een onevenwichtige periode waarin jongeren vaak in de knoop liggen met zichzelf en waarin ze zich onberekenbaar opstellen ten aanzien van anderen (Craeynest, 2005). Anderzijds is de adolescentie ook een periode van kansen en mogelijkheden (Rodríguez-Meirinhos, Antolín-Suárez, Brenning, Vansteenkiste, & Oliva, 2019). Adolescenten krijgen steeds meer interesses en krijgen ook vaak de ruimte om die te verkennen. Adolescenten geven aan meer keuzevrijheid te

(25)

ervaren en het vermogen te bezitten hun eigen groei en welvarendheid te bevorderen. Ze streven naar meer autonomie en gaan hun sociale rollen herdefiniëren. De fase van de adolescentie hoeft dus niet alleen gezien te worden als een overgangsperiode met moeilijkheden (Craeynest, 2005). Binnenin deze periode schuilt er ook een periode van mogelijkheden en kansen waar de adolescent zich kan ontwikkelen, waar hij keuzes kan maken over wie hij is en wat hij graag zou willen doen met zijn toekomst. De specifieke opvoedingsdimensies die we onderzoeken op basis van de ZDT lijken ook een heel centrale rol te spelen binnen deze adolescentiefase. Vansteenkiste en Soenens (2015) stellen dat het ontwikkelen van identiteit en de daarmee gepaarde identiteitskeuzes zeer cruciaal zijn tijdens de periode van de adolescentie. Zo zou het tot stand komen van een stabiele identiteit ons in staat moeten stellen om veerkrachtig in het leven te staan net wanneer onze identiteitsontwikkeling onder druk gezet wordt en het zou ons persoonlijk en relationeel functioneren ondersteunen. Onze identiteit moet bijdragen aan het richting geven in ons leven, hoe we onszelf beschrijven, de groepen waartoe we behoren en de waarden en principes waar we belang aan hechten. Dit toont ons het belang van autonomie en autonomieondersteuning binnen deze periode van de adolescentie.

Alles wat vroeger zeker was voor de adolescent kan hij nu in vraag gaan stellen, en dat kan voor de adolescent momenten met zich meebrengen waarin hij zich zeer eenzaam voelt. Hij of zij kan soms het gevoel krijgen dat er niets meer is om zich aan vast te houden (Vansteenkiste & Soenens, 2015). Het beeld dat hij van zijn ouders had opgebouwd, een beeld van de alleswetende ander, blijkt niet meer te stroken met de werkelijkheid. Wanneer de ouders dan onbegrijpend zouden reageren op zijn kritiek, kunnen de conflicten in hevigheid toenemen en kan hij zich daar achteraf soms erg slecht bij voelen. Hier zien we duidelijk het belang van de opvoedingsdimensie responsiviteit. Er doet zich een drastische herstructurering voor in de relatie tussen de adolescent en zijn ouders. Ze proberen zich geleidelijk aan te ontdoen van de ouderlijke bevoogding, ze trachten een meer horizontale relatie tussen hen beiden te laten ontstaan. Dit geruzie en conflict hoeft niet steeds negatief te zijn, zo stelt de Amerikaanse psychologe Judith Smetana (2006). Volgens haar zijn hoge niveaus van conflict schadelijk maar ze stelt dat conflict dat naar voren komt als debatteren en kibbelen tussen de adolescent en zijn ouder zelfs zeer functioneel en waardevol kan zijn. Verder stelt ze ook dat structurele veranderingen binnen een gezin zoals echtscheidingen en hertrouwen leiden tot een

(26)

tijdelijke toename van conflict. Hier zien we opnieuw het belang van warmte en verbondenheid. Na het doornemen van de literatuur lijken we steeds meer evidentie te vinden voor wat de ZDT naar voor schuift. Studies uitgevoerd in verschillende onderzoekslaboratoria met verschillende theoretische perspectieven en terminologie ondersteunen het belang van autonomie-ondersteuning en betrokkenheid voor aanpassing van adolescenten (Grolnick, 2009).

De rol van de vaders. In vergelijking met moeders blijven vaders dramatisch ondervertegenwoordigd in ontwikkelingsonderzoek (Phares & Compas, 1992). In het overgrote deel van bestaand onderzoek naar gezinsfunctioneren zijn de respondenten moeders. Het aandeel in deze studies van vaders werd vaak via de moeders gerapporteerd door middel van een volmacht (Macfadyen, Swallow, Santacroce, & Lambert, 2011). Deze uitval van vaders in het onderzoek is te wijten aan verschillende factoren. Vroeger had men in het onderzoek naar opvoeding vaak geen aandacht voor de vaders. Zo zou het gescheiden zijn van de ouders een rol spelen, het foutief inschatten van de vaders als ongeïnteresseerd, minder bereid of niet in staat om aan het onderzoek deel te nemen. Nochtans bleek uit onderzoek dat vaders niet moeilijker te werven zijn dan moeders. Wat naar voren kwam als reden tot weigering van deelname, waren tijdsduur van het onderzoek en het aantal gegevens die gevraagd werden en niet het geslacht (Phares & Compas, 1992). Vandaag zijn steeds meer vaders betrokken bij de opvoeding van hun kinderen en mogelijks is dit te wijten aan een verandering in de manier waarop de samenleving de rol van de vader ziet of aan het steeds flexibelere, gezinsvriendelijke werkbeleid dat de afgelopen jaren is ingevoerd (Macfadyen et al., 2011).

In het onderzoek naar de parentale burnout werden ook hoofdzakelijk conclusies getrokken vanuit getuigenissen van moeders (Roskam, Brianda, & Mikolajczak, 2018). De resultaten van deze studies benadrukken de behoefte aan cijfergegevens van parentale burnout bij vaders. Om aan deze tekortkoming van voorgaand onderzoek tegemoet te komen, willen we in deze masterproef nagaan hoe moeders het ervaren om opgebrand te zijn als ouder en het effect daarvan op hun opvoeding alsmede het verschil met de beleving van de vaders. We verwachten dat beide ouders die zichzelf zien als opgebrand, meer moeite zullen ervaren om hun ouderlijke taken te vervullen. Vermoedelijk zullen deze ouders zich minder competent voelen in hun ouderrol en zullen ze bijgevolg ook

(27)

meer de wens hebben om zich te distantiëren van het gezin. In functie van deze scriptie achten wij het dan ook van belang om zowel moeders als vaders te betrekken in het onderzoek. Daarnaast houden wij ook rekening met het feit dat er mogelijks een wederzijdse beïnvloeding is tussen deze twee actoren binnen het gezin. Dit zal onderzocht worden aan de hand van een Actor Partner Interdependence model (APIM, Cook & Kenny, 2005). Hoewel partnereffecten tot op vandaag nog niet werden onderzocht in het domein parentale burnout en opvoeding, toonde voorgaand onderzoek (Brenning, Soenens, Van Petegem, & Kins, 2017) in het opvoedingsdomein bijvoorbeeld wel aan dat zowel hechtingsangst bij de moeder als bij de vader verband hield met respectievelijk meer verlatingsangst bij de moeder en de vader. Verder zag men ook dat verlatingsangst bij moeders en vaders verband hield met respectievelijk maternale en vaderlijke overbescherming (Brenning et al., 2017). In deze studie vond men ook één significant partnereffect tussen maternale gehechtheidsangst en vaderlijke separatieangst.

Huidige Scriptie

Een eerste hypothese die we in dit onderzoek naar voren schuiven is de hypothese dat er een link bestaat tussen parentale burnout en de opvoeding bij zowel de moeders als bij de vaders. We verwachten dat de opgebrande ouders minder in staat zullen zijn om behoefte-ondersteunend op te voeden en hierdoor minder responsief zullen zijn, minder autonomie-ondersteunend en meer psychologisch controlerend gaan optreden. We zullen ook stilstaan bij het gemiddelde verschil tussen moeders en vaders en het verschil in sterkte van het verband.

Een tweede hypothese die we vooropstellen vertrekt vanuit de literatuur van het Actor Partner Interdependence Model (APIM). Dit is een model dat het mogelijk maakt om zowel de actor als partnereffecten gelijktijdig in te schatten (Cook & Kenny, 2005). Het tracht een beeld van onderlinge afhankelijkheid te geven en wordt in de laatste decennia meer en meer gehanteerd binnen de sociale wetenschappen (Cook & Kenny, 2005). Binnen dit onderzoek zullen we het gebruiken om inzicht te krijgen in welke mate parentale burnout bij de ene ouder invloed heeft op zijn eigen opvoedingsgedrag alsook op het opvoedingsgedrag van de partner. Samenvattend luidt onze hypothese dat parentale burnout een negatief effect heeft op het behoefte-ondersteunend opvoeden. We willen hierbij specifiek de aandacht vestigen op de eventueel aanwezige verbanden tussen maternale burnout en paternale opvoeding of paternale burnout en maternale opvoeding.

(28)

Methode

Procedure en Participanten

Voor dit onderzoek verzamelden we alle data door middel van schriftelijke vragenlijsten. In functie van het opzet van onze studie (APIM-design), hebben we ons gericht op ouders van adolescenten waar zowel moeder als vader bereid waren om deel te nemen. De totale initiële steekproef (N = 129 gezinnen) werd verzameld via twee verschillende scholen in Brugge alsook via sneeuwbalverzameling. Na het contacteren van een tiental verschillende scholen, waren twee scholen bereid om deel te nemen. Op school 1 (KSO-school, N = 67 gezinnen) werd samen met de school besloten dat het oudercontact een ideaal moment zou zijn om zowel ouders als de jongeren in te lichten over ons onderzoek. Een tweede school waar we participanten verzamelden was een school voor algemeen secundair onderwijs (ASO; humane wetenschappen, N = 36 gezinnen). Naast het contacteren van ouders via de scholen verworven we nog een groep participanten via de sneeuwbalmethode. Zowel een medestudent als ik deelden aan ouders van adolescenten in onze omgeving (familie, vrienden en kennissen) vragenlijsten uit en kregen deze ingevuld terug. Via deze weg konden we bijkomend 26 gezinnen motiveren om deel te nemen. Deze gezinnen waren woonachtig te Gent (N = 3), Brugge (N = 5) en regio Antwerpen (N = 18).

In totaal verzamelden we een steekproef van 232 ouders (103 vaders en 129 moeders) die deelnamen aan het vragenlijstonderzoek. Bij 103 gezinnen (80%) konden we beide ouders motiveren om deel te nemen aan het onderzoek. We verzamelden 26 vragenlijsten waarbij slechts één ouder deelnam aan het onderzoek. In alle 26 gevallen waren dit de moeders die de vragenlijst hebben beantwoord. Deze data hebben we niet verder gebruikt binnen het bestek van deze scriptie. De uiteindelijke proefgroep bedroeg 206 participanten (dit is 103 moeders en 103 vaders). De gemiddelde leeftijd bij de moeders was 44 jaar (de leeftijd liep van 30-60 jaar) en bij de vaders was dat 47 jaar (de leeftijd tussen 20 en 76 jaar). De ouders waren hoofdzakelijk samenwonend (79%). Vijftien ouders leefden alleenstaand na een scheiding, en 19 ouders kwamen uit een scheiding maar bevonden zich reeds in een nieuwe relatie. Tot slot waren twee ouders alleenstaand omwille van overlijden van hun partner. De vaders waren hoofdzakelijk voltijds werkzaam (82%), 6% werkte 4/5, 6% werkte halftijds en 4% was op het moment

(29)

van deelname niet in dienst. Bij de moeders werkte 34% voltijds, 21% werkte 4/5, 18% werkte deeltijds, 4% was op het moment van deelname niet in dienst.

Bij het invullen van de vragenlijsten werden de ouders expliciet bevraagd om één van hun kinderen (met leeftijd tussen 11 jaar en 18 jaar) voor ogen te houden. Zo zien we dat 65 jongens beschreven werden en 157 meisjes. Dit kan te maken hebben met de aard van de scholen (kunsthumaniora en sociale wetenschappen). Vermoedelijk zijn dit richtingen die voornamelijk door meisjes gevolgd worden. De gemiddelde leeftijd bij zowel de jongens als de meisjes was 15 jaar.

Meetinstrumenten

In functie van dit onderzoek stelden wij een vragenlijstbundel samen van verschillende reeds bestaande en gevalideerde vragenlijsten. In functie van haalbaarheid werd besloten in dit stadium van het onderzoek nog geen verdere bevraging van de adolescent in het onderzoek mee te nemen.

Opvoeding. In functie van het screenen van de opvoeding vanuit het perspectief van de ZDT gebruikten we een samengestelde maat op basis van deelschalen. Om de

responsiviteit te beoordelen, kregen de ouders een 7-itemversie van de subschaal voor

acceptatie-afwijzing uit de herziene Child Report on Parenting Behavior Inventory (CRPBI; Schaefer, 1965). Een voorbeelditem van deze schaal is: “Ik kan ervoor zorgen dat mijn kind zich beter voelt als hij of zij van streek is”. Alle items werden gescoord op een schaal van 1 (helemaal niet) tot 5 (heel veel). De acceptatie-afwijzingsschaal van de CRPBI, en de aangepaste 7-item versie van deze schaal meer specifiek, werd reeds in voorgaand onderzoek gebruikt als geldige en betrouwbare maat voor responsiviteit (Barber et al., 2005; Soenens et al., 2006). In deze studie was de interne consistentie goed voor deze subschaal met een Cronbach’s alpha van 0.85 en 0.83 voor respectievelijk moeder- en vaderrapportage. We bekwamen deze schaalscore door de gemiddelde score te berekenen over de zeven items heen voor responsiviteit.

Om autonomie-ondersteunend ouderschap te meten maakten we gebruik van de subschaal 'Autonomie-ondersteuning' van de Perceptions of Parents-Scale (POPS; Grolnick et al., 1991) die bestaat uit zeven items. Een voorbeelditem is: ''Waar mogelijk, laat ik mijn kind kiezen wat te doen''. In deze studie was de interne consistentie goed voor

(30)

deze subschaal met een Cronbach’s alpha 0.84 en 0.81 voor moeder- en vaderrapportage respectievelijk. We bekwamen deze schaalscore door de gemiddelde score te berekenen over de acht items heen voor autonomie-ondersteuning.

Om psychologisch controlerend ouderschap te meten gebruikten we de 8-items uit de Psychological Control Scale-Youth Self Report (PCS-YSR; Barber, 1996). Een voorbeelditem is: ''Ik ben minder vriendelijk tegen mijn kind wanneer hij of zij de dingen niet op mijn manier ziet''. In deze studie was de interne consistentie ook voor deze subschaal goed met een Cronbach’s alpha van 0.79 en 0.75 voor moeder- en vaderrapportage respectievelijk. We bekwamen deze schaalscore door de gemiddelde score te berekenen over de acht items heen voor psychologische controle.

Ook uit voorgaand onderzoek bleek de psychometrische kwaliteit en validiteit van de drie bovenstaande schalen, zoals gerapporteerd door de ouders, goed te zijn (Barber et al., 2005; Grolnick et al., 1991; Soenens et al., 2007).

Parentale burnout. Voor het meten van klachten van parentale burnout werd een verkorte versie gebruikt van de Parental Burnout Assessment (PBA: Roskam, 2018). De vragenlijst gaat de emotionele uitputting na bij de ouders alsook de emotionele afstand en het gevoel van incompetentie in de ouderrol. De verkorte versie (Schrooyen, Beyers, & Soenens, 2020) telt acht items waarop telkens kan worden geantwoord op de 7-punten-Likertschaal waarbij één staat voor “nooit” en zeven staat voor “elke dag”. Zo krijgen de participanten vragen als: “Ik denk dat ik niet meer de goede vader/moeder ben die ik eerder was voor mijn kinderen”. In deze studie was de interne consistentie uitstekend voor deze schaal met een Cronbach's alpha van 0.93 en 0.86 voor respectievelijk moeder- en vaderrapportage.

Resultaten Preliminaire Analyses

Alvorens elke analyse werd uitgevoerd werden de assumpties van de desbetreffende analyse getest, zoals de normaliteit van de variabelen. Daarnaast werd ook steeds gekeken of er sprake was van multicollineariteit en werd er gekeken naar de verdeling van de residuals en naar heteroscedasticiteit en controleerden we of onze data

(31)

al dan niet onderhevig was aan outliers. Indien dit aan de orde was zullen we deze bij de resultaten van de analyse rapporteren. Aan het begin van de analyses deden we een inspectie van de dataset op invoerfouten en ontbrekende antwoorden, vervolgens stonden we stil bij de beschrijvende statistiek. Daarna gingen we over naar de MANCOVA’s voor het bepalen van de te includeren controlevariabelen, de correlatie-toetsen en de hoofdanalyses. We maakten gebruik van een hiërarchische regressie en een APIM-analyse.

Allereerst hebben we gekeken naar de correlaties (zie Tabel 1). Daarnaast werd de onderzoeksvraag getoetst aan de hand van hiërarchische regressieanalyses. Deze hiërarchische regressieanalyses verlopen steeds in twee stappen: in een eerste stap worden de controlevariabelen in het model geplaatst zodat bepaald kan worden hoeveel variantie van de opvoeding van vader of moeder kan worden verklaard door de gezamenlijke controlevariabelen. In de tweede stap wordt de onafhankelijke variabele parentale burnout aan de modellen toegevoegd. Daarmee kan worden bepaald wat de verklaarde variantie is van opvoeding door parentale burnout, bovenop de reeds verklaarde variantie van de controlevariabelen is. Omdat de afhankelijke variabele opvoeding is opgedeeld in drie constructen, namelijk responsiviteit, autonomie-ondersteuning en psychologische controle, én deze bovendien zijn afgenomen bij zowel vader als moeder, zijn zes regressieanalyses uitgevoerd. De resultaten van het tweede model van de regressieanalyses worden beschreven in Tabel 2.

We maakten voor de analyses gebruik van SPSS 26.0, hierbij werd een grenswaarde van 0.05 aangehouden om significantie aan te tonen.

Beschrijvende statistiek. Tabel 1 presenteert een overzicht van de gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van de verschillende variabelen in deze studie. Wij zullen ons hier beperken tot het bespreken van de matige tot sterke correlaties. We vonden enkele positieve correlaties. We zien een positief significante correlatie tussen de mate van parentale burnout en de mate van psychologische controle voor zowel de vaders (r=.24, p<.05) als de moeders (r=.34, p<.05) afzonderlijk. We vonden ook een significant positieve relatie tussen de psychologische controle van moeder en de mate van parentale burnout van vader (r=.20, p<.05). Daarnaast zagen we dat de mate van parentale burnout

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We bring together insights from signaling theory and the employer image literature to argue that entrepreneurial job advertisements signal distinct, and often unobserved,

Change of both transmitted and reflected intensities The enhancements of the total transmitted intensity η tr , the total reflected intensity η re , and the intensity outside

steeds in gang gezet door de tussenkomst van verlangen. Niet alle gevolgen hiervan zijn gunstig, zoals de dood van Actaeon, Zagreus, Semele en Morrheus. Naast pijl en boog is het

Door de unieke combinatie in het huidige onderzoek van reputatiemanagement, gedrag van medewerkers en sociale media (Facebook), is het goed om in vervolgonderzoek te

This term is used to describe the feeling that arises when a musical piece is complete and there is no need for anything further (Sears, Chaplin, McAdams, 2014, 404). A theoretical

Figure 2 shows the estimated posterior densities of the testlet variance para- meter using an informative and a vague prior under the TRT model, given sampled values in Condition 7

There- fore, the third hypothesis tested was if transformational leader behavior (a) augments and (b) moderates the relationships between the initiating structure behav-

Keywords: Sport coaches, human resources, performance appraisal, feedback, appraiser, expectations,