• No results found

Het effect van promotieve factoren op persistent delinquent gedrag : een multilevel meta-analytisch onderzoek naar het verband tussen promotieve factoren en persistent delinquent gedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van promotieve factoren op persistent delinquent gedrag : een multilevel meta-analytisch onderzoek naar het verband tussen promotieve factoren en persistent delinquent gedrag"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van promotieve factoren op

persistent delinquent gedrag

Een multilevel meta-analytisch onderzoek naar het verband tussen promotieve factoren en persistent delinquent gedrag

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam

Student: Ariane Bonga (10254544) Begeleider: drs. M. Assink

Tweede beoordelaar: Prof. dr. G. J. J. M. Stams Amsterdam, september 2013

(2)

1 © Ariane Bonga 2013

Inhoudsopgave

VOORWOORD ... 2 SAMENVATTING ... 3 ABSTRACT ... 4 INLEIDING ... 5 METHODE... 11 Geselecteerde studies ... 11 Inclusiecriteria ... 12 Codering ... 13 Data analyse ... 13

File drawer analyse ... 14

De procentuele overeenkomst, Kappa en Inter-correlatie coëfficiënt (ICC) ... 15

RESULTATEN ... 16

Beschrijvende statistiek ... 16

Resultaten multilevel meta-analyse... 16

Kenmerken van de factor ... 18

Steekproefkenmerken... 19

DISCUSSIE ... 20

Beperkingen van huidige studie... 22

Aanbeveling voor toekomstig onderzoek en de klinische praktijk. ... 23

Conclusie ... 24

LITERATUURLIJST ... 25

BIJLAGES... 33

Bijlage 1 Zoektermen met betrekking tot het voorspellen van delinquente jeugdigen. ... 33

Bijlage 2 Codeformulier. ... 34

Bijlage 3 Resultaten moderator analyse, discrete variabelen. ... 39

(3)

2 © Ariane Bonga 2013

VOORWOORD

Na negen maanden ben ik dan eindelijk bevallen van mijn scriptie die ik heb geschreven in het kader van de master Forensische orthopedagogiek, aan de Universiteit van Amsterdam. Het schrijven van deze scriptie ging met ups en downs en was niet geworden wat het nu is zonder de begeleiding van Mark Assink en Geert Jan Stams. Daarnaast wil ik de vriendinnetjes bedanken die mijn stukken met mij hebben mee gelezen. In het bijzonder wil ik mijn moeder bedanken, voor het meelezen van mijn scriptie als ik het echt niet meer zag zitten.

Tot slot wil ik al mijn vrienden en vriendinnetjes bedanken, die met mij hebben mee geleefd in de kroeg, op de manege en tijdens het lunchen en studeren in de bibliotheek.

Ik wens jullie veel plezier met het lezen van mijn scriptie.

(4)

3 © Ariane Bonga 2013

SAMENVATTING

In deze multilevel meta-analyse van 8 studies en 3070 participanten is de invloed van

promotieve factoren op de ontwikkeling van persistent delinquent gedrag onderzoc ht. De

overall effectgrootte was significant met een gemiddeld effect (d = 0.543, p < 0.001). Met een

moderatoranalyse is de invloed van verschillende domeinen op persistent delinquent gedrag

onderzocht. De domeinen Gezin, School/Werk en Relatie vormden een sterkere buffer in de

ontwikkeling van persistent delinquent gedrag dan het domein Individuele (statische) Achtergrondkenmerken. Sommige domeinen, zoals de omgeving, bleken een zwakke buffer te

vormen in de ontwikkeling van persistent delinquent gedrag. Het domein Vaardigheden

verminderde de impact van promotieve factoren op persistent delinquent gedrag ten opzichte

van de invloed van het domein Individuele (statische) Achtergrondkenmerken. Daarnaast

bleek dat interventies gericht op promotieve factoren die vroegtijdig (12-15) werden ingezet een sterker effect hadden dan interventies tijdens de late adolescentie (16-23).

Key words: persistent delinquent gedrag, promotieve factoren, meta-analyse.

(5)

4 © Ariane Bonga 2013

ABSTRACT

This multilevel meta-analyse, which includes 8 studies and 3070 participants, examines the

impact of promotive factors on the development of life-course persistent delinquent behaviour.

The overall effect size was significant and medium in magnitude (d = 0.543, p < 0, 001). A

moderator analysis showed that not all domains, for example the domain environment, have

promotive impact on persistent delinquent behaviour. This study does exhibit, however, that

the domains Family, School/Work and Relationships increase the promotive impact of the

domain Individual (static) Background characteristics. The domain Skills on the other hand

decreases the promotive impact of the domain Individual (static) Background characteristics.

This study also present that interventions aimed at promotive factors during early adolescence

(12-15) display a stronger effect than interventions during the late adolescence (16-23).

Key words: Life-course-persistent delinquency, promotive factors, meta-analysis

(6)

5 © Ariane Bonga 2013

INLEIDING

Jeugddelinquentie is een verzamelterm voor verscheidene gedragingen van jeugdigen die volgens de wet verboden zijn (Blom & Van der Laan, 2006). Dit gedrag is in Nederland een veelvoorkomend en bekend probleem in de adolescentie (Donker & Slotboom, 2008). Uit zelfrapportage van adolescenten komt naar voren dat in 2010 ongeveer 40% van de jeugdigen in de leeftijdscategorie 12 tot en met 17 jaar wel eens een strafbaar feit heeft gepleegd (Van der Laan & Blom, 2011). Uit recent onderzoek blijkt daarnaast dat jeugddelinquenten tot 14 jaar steeds meer delicten zijn gaan plegen. Na deze leeftijd blijft het aantal delicten stabie l (Van der Laan, Blom, Tollenaar, & Kea, 2010).

Uit eerder onderzoek naar herhaaldelijk delinquent gedrag bij jeugdigen, ook wel persistent delinquent gedrag, komt naar voren dat deze jeugddelinquenten ernstige en langdurige schade veroorzaken aan de maatschappij (Loeber, Farrington, & Washbush, 1998; Smith, Thornberry, Rivera, Huizinga, & Stouthamer-Loeber, 2000). Uit onderzoek van Van der Laan, Blom, Tollenaar en Kea (2009) blijkt onder andere dat delicten meer werden gepleegd door jeugdigen die al eens waren veroordeeld, dan door nieuwe jeugddelinquenten. Daarnaast blijkt dat het aantal geregistreerde jeugdige persistent delinquenten is gestegen en dat zij in de totale geregistreerde criminaliteit oververtegenwoordigd zijn (Boerman, Tilburg, & Grapendaal, 2002; Jacobs, & Essers, 2002; Tollenaar, Huijbregts, Meijer, & Van Dijk, 2008).

Verschillende onderzoekers hebben een verklaring gezocht voor het verschijnsel dat delinquent gedrag zich bij de ene jeugdige wel ontwikkelt of doorzet en bij de ander niet. Volgens Moffitt (1993) gedraagt de meerderheid van de jeugd zich op een bepaald moment delinquent. Zij maakt een kwalitatief onderscheid tussen twee typen daders, namelijk jeugdigen die alleen in en rond de adolescentieperiode delinquent gedrag vertonen, de ‘adolescence-limited’ daders (AL-daders), en jeugdigen die al in de kindertijd starten met delinquent gedrag en dit tot na de adolescentiefase voortzetten, de ‘life-course persistent’ daders (LCP-daders). AL-daders, de grootste categorie, worden ook ‘desisters’ genoemd, terwijl LCP-daders ook wel als ‘persisters’ worden aangeduid.

De oorzaak van het delinquente gedrag bij AL-daders ligt volgens Moffitt (1993) in hun ongeremde streven naar individualisatie, onafhankelijkheid en ontplooiing van hun identiteit tijdens de adolescentie (Moffitt, 1993; Thornberry & Krohn, 2005). Zodra de sociale context in de aanloop naar hun volwassenheid verandert, zoals wanneer ze een baan of een relatie krijgen, past het delinquente gedrag niet meer in het leven van de jeugdige n. Ook een goede binding met ouders, school en samenleving zorgt er uiteindelijk voor dat de jeugdigen stoppen met het

(7)

6 © Ariane Bonga 2013

delinquente gedrag (De Jong, 2007; Farrington, 1995). Het delinquente gedrag van de AL-daders is te typeren als een overgangsfase van de adolescentie naar de volwassenheid. Het negatieve gedrag neemt af naarmate de jeugdige volwassen wordt.

Anders dan bij de AL-daders kan de oorzaak van delinquentie bij LCP-daders worden gezocht in neuropsychologische tekorten (Bartusch, Lynam, Moffitt, & Silva, 1997; Moffitt, Caspi, Harrington, & Milne, 2002). Deze tekorten komen tot uiting in cognitieve, motorische en gedragsproblemen. De problemen worden vervolgens geïntensiveerd door een risicovolle omgeving. Door dit complexe samenspel is het delinquente ontwikkelingstraject bij LCP-daders moeilijk te beïnvloeden, waardoor dit traject wordt doorgezet in de volwassenheid. Al met al kan gesteld worden dat het gedrag van de LCP-daders te typeren is als een langdurig traject van delinquent gedrag, dat voortkomt uit een samenspel van diverse tekorten in het leven van deze daders (Moffitt, 1993).

Aguilar, Sroufe, Egeland en Carlson (2000) hebben drie typen jeugdige delinquenten onderscheiden, namelijk het Lifetime Persistent type, het Childhood Limited type en het Adolescent Onset type. Net als Moffitt (1993) hebben Aguilar et al. (2000) onderscheid gemaakt op grond van het startmoment van delinquent gedrag. Zij omschreven de Lifetime persisters, als jeugddelinquenten die in de kindertijd (0-12) beginnen met antisociaal en deviant gedrag. Zij plegen veel en vaak ook ernstige delicten en zetten het delinquent gedrag voort in en na de adolescentiefase (13-23) (Loeber & Farrington, 1998). Childhood Limited offenders (‘lastige kinderen’) zijn jeugdigen die alleen in de kindertijd antisociaal gedrag laten zien en dat in de adolescentieperiode niet voortzetten. Tot slot beschrijven Aguilar et al. het Adolescent O nset type (‘late starters’), namelijk jeugdigen die tijdens de adolescentie met delinquent gedrag beginnen en dit voortzetten in de volwassenheid. In eerste instantie vertoont deze groep geen ernstig delinquent gedrag, maar na verloop van tijd kan dit gedrag in ernst toenemen (Bartusch, et al., 1997).

De grootste groep jeugddelinquenten blijkt te bestaan uit AL-daders, ‘desisters’, jeugdigen die geen permanent gevaar vormen voor de samenleving, omdat zij alleen in de adolescentie door antisociaal gedrag grenzen en normen aftasten (Paglia, & Room, 1999). De LCP-daders, ‘persisters’, zijn wel een permanent gevaar voor de samenleving omdat zij het antisociaal gedrag vanaf de kindertijd voortzetten tot na de adolescentie. Uit onderzoek van Moffitt et al. (2002) blijkt dat volwassenen, die in hun jeugd al tot het Lifetime Persistent type behoorden, drie tot vijf keer zoveel geweldsdelicten plegen als volwassenen die pas delinquent worden na hun adolescentie.

Ook kunnen groepen delinquente jeugdigen van elkaar worden onderscheiden op grond van het soort delinquent gedrag dat zij vertonen. Loeber, Wei, Stouthamer-Loeber, Huizinga en

(8)

7 © Ariane Bonga 2013

Thornberry (1999) hebben aangetoond dat bij jeugdigen drie delinquente ontwikkelingstrajecten te onderscheiden zijn, namelijk ‘openlijk probleemgedrag’, ‘heimelijk probleemgedrag’ en ‘autoriteitsconflicten’. Het eerste traject begint met lichte agressie, zoals pesten, en kan leiden tot ernstigere vormen van geweld zoals verkrachtingen en berovingen. Het tweede traject begint vóór het vijftiende levensjaar met lichtere vormen van strafbaar gedrag, zoals winkeldiefstal, en kan leiden tot ernstigere vormen van delinquentie, zoals autodiefstal en inbraak. Jeugdigen die het eerste of tweede traject doorlopen kunnen worden geschaard onder de persisters in de indeling van Aguilar et al. (2000), Moffitt (1993) en Thornberry en Krohn (2005). Het laatste traject start voor het twaalfde levensjaar en bestaat voornamelijk uit halsstarrig gedrag. Uiteindelijk kan dit tot ernstige ongehoorzaamheid en autoriteitsproblemen leiden. Jeugdigen die dit laatste traject doorlopen kunnen worden geschaard onder de desisters in de indeling van Aguilar et al. (2000), Moffitt (1993) en Thornberry en Krohn (2005).

Bovengenoemde indeling in categorieën van Aguilar et al. (2000), Moffitt (1993) en Thornberry en Krohn (2005), respectievelijk ontwikkelingstrajecten van Loeber et al. (1999) wordt niet ondersteund door onderzoek van Deković, Janssens en Van As (2001). Daaruit is gebleken dat zich binnen de trajecten een kleine groep jeugdigen bevindt, die het delinquent gedrag voortzet tot in de volwassenheid, waarbij de ernst van de delicten toeneemt naarmate de jeugdige ouder wordt. Zware delicten worden pas vanaf de volwassenheid gepleegd (Loeber et al., 1999). De ernst van het delinquente gedrag van een jeugdige wordt bepaald door het aantal trajecten waarin hij of zij zich bevindt, de leeftijd waarop met een traject wordt gestart en de snelheid waarmee een traject wordt doorlopen (Noom, Van der Veldt, Van Houdt, & Slot, 2009).

Het tot stand komen van een delinquent ontwikkelingstraject zoals hiervoor beschreven is afhankelijk van de aanwezigheid van verschillende factoren. Deze factoren kunnen apart van elkaar of in combinatie, de kans op het ontstaan van een traject vergroten of terugdringen. Factoren die een bedreiging vormen voor een positieve ontwikkeling en gerelateerd zijn aan delinquent gedrag, worden risicofactoren genoemd. Daarnaast worden protectieve factoren onderscheiden die beschermen tegen de invloed van de risicofactor door deze op te heffen. Tot slot zijn promotieve factoren te onderscheiden. Deze vormen een buffer tegen het ontwikkelen van delinquentie, ongeacht of er risicofactoren aanwezig zijn (Fergusson, Vitaro, Wanner, & Brendgen, 2007; Meij & Boendermaker, 2008).

Promotieve factoren zijn niet rechtstreeks van invloed op het ontstaan van persistent delinquent gedrag, maar moeten gezien worden als gebeurtenissen die in verband staan met het respectievelijk vergroten of verkleinen van de kans op een delinquent ontwikkelingstraject

(9)

8 © Ariane Bonga 2013

(Loeber, Slot, & Sergeant, 2001). Met andere woorden: een risicofactor kan worden opgeheven door een protectieve factor, terwijl een promotieve factor de impact van risicofactoren kan beperken.

Delinquent gedrag kan niet worden verklaard door één enkele aanwezige risico- of promotieve factor. Er is voortdurend sprake van interactie tussen verschillende factoren (Van der Laan, Blom, Verwers, & Essers, 2006). Onderzoekers hebben aangetoond dat cumulatie van risicofactoren een rol speelt in het ontstaan van jeugddelinquentie (Howell, 2003; Loeber, Burke, & Pardini, 2009). Hoe meer een jeugdige wordt blootgesteld aan risicofactoren, des te groter is de kans dat hij of zij op latere leeftijd delinquent gedrag gaat vertonen (Loeber, Farrington, Stouthamer-Loeber, & White, 2008; Rutter, Tizard, & Whitmore, 1970). Daarnaast blijkt dat hoe meer promotieve factoren er in het leven van de jeugdige zijn, des te groter de kans is dat er geen delinquent gedrag ontstaat, althans dat het op latere leeftijd afneemt (Deković, 1999; Pollard, Hawkins, & Arthur, 1999; Stouthamer-Loeber, Loeber, Wei, Farrington, & Wikström, 2002).

Verwante promotieve factoren worden onderverdeeld in domeinen. Deze domeinen zijn vastgesteld op basis van het Washington State Juvenile Court Pre-Screen Assessment (WSCJPA), een gevalideerd Amerikaans risicotaxatie- instrument. Met dit instrument wordt het risico op recidive bij jeugdige delinquenten ingeschat (Barnoski, 2004). In dit onderzoek worden de volgende domeinen onderscheiden: Gezin, School, Relaties, Omgeving, Vrije Tijd, Vaardigheden, Attitude, Geestelijke Gezondheid, Agressie, Delinquentie en Individuele Achtergrondkenmerken. In hun onderzoek naar risico- en promotieve factoren hebben Loeber et al. (2008a) en Van der Put, Deković, Stams, Hoeve en Van der Laan (2012b) factoren die aan elkaar verwant zijn, gegroepeerd in domeinen.

Allereerst toont de sociale controle theorie van Hirschi (1969) aan dat het domein Gezin van belang is om delinquent gedrag te kunnen verklaren (Hoeve et al., 2012). Volgens deze theorie is er een samenhang tussen delinquent gedrag van jeugdigen en een sterke affectieve band met het gezin. Patterson (1982) geeft met zijn ‘Coercion Theory’ een verklaring voor deze samenhang. Volgens Patterson kan het doorbreken van een circulair patroon van negatieve wisselwerkingen tussen het gezin en de jeugdige de kans op delinquentie beperken.

Vervolgens blijkt het domein School een belangrijk domein om delinquent gedrag te verklaren. Dit wordt onder andere onderbouwd door de ‘Strain Theory’ van Merton (1938). Volgens deze theorie kan er spanning ontstaan tussen de hoge druk vanuit de maatschappij om iets te betekenen in de samenleving en de ongelijke kansen binnen het onderwijssysteem. Door deze ongelijke kansen is het mogelijk dat jeugdigen het gevoel krijgen niet met de legale

(10)

9 © Ariane Bonga 2013

middelen aan de (te hoge) eisen van de samenleving te kunnen voldoen. Het terugvallen op illegale middelen, wat overeenkomt met delinquent gedrag, kan het uiteindelijke resultaat zijn.

Uit de ‘Interactionele Theorie’ van Thornberry, Lizotte, Krohn, Smith, & Porter (2003) blijkt het belang van het domein Relaties. Deze theorie stelt dat conventionele vrienden de beginnende delinquentie bij leeftijdsgenoten kunnen verminderen door binding te creëren met hen. Uiteindelijk geven de beginnende delinquente jeugdigen de voorkeur aan relaties met delinquente leeftijdsgenoten, in tegenstelling tot niet delinquente jeugdigen, die een voorkeur hebben voor conventionele vrienden.

De differentiële associatietheorie van Sutherland (1947) toont het belang van het vierde domein, Omgeving, aan. Jeugdigen associëren zich met gedrag dat zij het meest observeren in de directe omgeving. Het ‘Structureel Functionalisme’ van Durkheim (1858-1917), ontstaan in het begin van de twintigste eeuw, laat binnen dit domein tevens zien dat sociale cohesie verband houdt met jeugddelinquentie. Wanneer er sprake is van een sterke sociale cohesie binnen de buurt of wijk waar de jeugdige opgroeit, zal een jeugdige minder geneigd zijn tot het plegen van delicten dan wanneer er sprake is van een zwakke sociale cohesie (Ultee, Arts, & Flap, 2001).

De ‘Gelegenheidstheorie’ van Riley (1987) laat het belang zien van het domein Vrije Tijd. Deze theorie stelt dat jeugdigen die hun vrije tijd relatief veel buitenshuis doorbrengen, zonder controle van volwassenen, meer gelegenheid hebben delinquent gedrag te gaan vertonen, dan wanneer er goede controle is. De controle door volwassenen beperkt dus de gelegenheid voor delinquent gedrag.

Het belang van het domein Vaardigheden wordt door de ‘Anomie Theorie’ van Merton (1997) aangetoond. Volgens deze theorie zullen jeugdigen minder snel vervallen in delinquent gedrag wanneer zij over de juiste vaardigheid beschikken om op een conventionele manier met een bepaalde situatie om te gaan (Sattler, & Saklofske, 2001).

Uit de theorie van Eagly en Chaiken (1998) blijkt het belang van het domein Attitude in het verklaren van delinquentie. Attitude is volgens hen een psychologische tendens om een bepaalde persoon, stimulus of gebeurtenis met een voorkeur of afkeur te evalueren. Een instemmende attitude ten opzichte van sociale grenzen is daarmee een promotieve factor voor delinquent gedrag.

Het domein Geestelijke Gezondheid wordt door de ‘Leertheorie’ van Gray (1982) in verband gebracht met jeugddelinquentie. Volgens deze theorie kan een overactiviteit van het ‘Behavioral Activation System’ (BAS) of een onder activiteit van het ‘Behavioral Inhibition System’ (BIS) binnen het zenuwstelsel leiden tot jeugddelinquentie. Dergelijke neuro-

(11)

10 © Ariane Bonga 2013

psychologische afwijkingen worden onder andere aangetroffen bij ADHD, ODD en CD (Van Goozen et al., 2004).

De ‘Fearlessness Theory’ van Raine (1993) toont vervolgens het verband aan tussen het domein Agressie en het vertonen van delinquent gedrag. Als de jeugdige een normaal angstgevoel heeft zal hij rekening houden met de mogelijk negatieve consequenties van zijn agressieve gedrag, waardoor hij minder snel delinquent gedrag zal vertonen.

Om het belang van het domein delinquentie te verklaren is gekozen voor een sociologische benadering. Bijvoorbeeld de “Labeling theorie” (Becker, 1963; Durkheim, 1966; Goffman, 1959; Matza, 1969; Memmi, 1968). De theorie beweert dat delinquentie bij iemand niet voortkomt uit de handeling, maar uit de respons op deze handeling. Delinquent gedrag zal minder snel worden herhaald als er een negatieve herinnering aan het eerdere delinquente gedrag verbonden is, ook wel bekend als het Thomas-theorema (Thomas & Thomas, 1928).

Het belang van het laatste domein, Individuele Achtergrond Kenmerken, wordt vanuit de ‘Beheersingstheorie’ van Reckless en Dinitz (1967) bewezen. Volgens deze theorie verkleint een goed ontwikkeld geweten, onderdeel van de persoonlijkheid, de kans op delinquentie.

Onderzoeken naar de risico- en promotieve factoren van jeugddelinquentie trachten de verschillen in criminele potenties van jeugdigen op lange termijn te verklaren (McCord, Widom, & Crowell, 2001). Uit de wetenschappelijke literatuur komt naar voren dat er vooral onderzoek is gedaan naar de invloed van risicofactoren op persistent delinquent gedrag en in mindere mate naar de invloed van promotieve factoren (zie bijvoorbeeld Chen & Jacobson, 2013; Hawkins et al., 1998; Lipsey & Derzon, 1998; Loeber & Dishion, 1983; Loeber, Slot, Van der Laan, Hoeve, & Graas, 2010; Loeber & Stouthamer-Loeber, 1986; Van der Laan, Veenstra, Bogaerts, Verhulst, & Ormel, 2010).

Daarnaast blijkt uit de literatuur dat het ontwikkelen en versterken van promotieve factoren zeer belangrijk is voor het terugdringen van persistente jeugddelinquentie (Andrews & Bonta, 2010; De Kwaadsteniet de et al., 2011; Groenendaal & van Yperen, 1994; Loeber et al., 1998; Smith, et al., 2000; Van der Put et al., 2012b).Onderzoek heeft laten zien dat een behandeling gebaseerd op aanwezige promotieve factoren meer rendement geeft dan een behandeling waarbij daaraan geen aandacht wordt besteed (Andrews & Bonta, 2010; De Kwaadsteniet, Hagmayer, Krol, & Witteman, 2011; Loeber et al., 1998; Smith, et al., 2000). Het is daarom opvallend dat in de wetenschappelijke literatuur veel minder aandacht is voor de promotieve factoren dan voor risicofactoren. Onderzoek naar promotieve factoren, het inzichtelijk maken van de intensiteit van de factoren en van de mogelijke modererende werking

(12)

11 © Ariane Bonga 2013

ervan zal leiden tot systematisch overzicht van de promotieve factoren. Een dergelijk overzicht is dus van groot belang voor de wetenschap en de praktijk (Chen & Jacobson, 2013).

Tot op heden ontbreekt een systematisch overzicht van deze factoren. Deze meta-analyse richt zich op het verkrijgen van een systematisch overzicht van factoren die een negatieve invloed hebben op het ontstaan van persistent delinquent gedrag. Met dit overzicht wordt het makkelijker om vroegtijdig in te grijpen. Bovendien is een effectiever resultaat mogelijk (Van der Put et al., 2012b).

In deze studie zal eerst gekeken worden naar de sterkte van het effect van promotieve factoren op persistent delinquent gedrag. Vervolgens zal geanalyseerd worden welke domeinen een afzonderlijk modererend effect hebben op het verband tussen de promotieve factoren en persistent delinquent gedrag. Het effect van risicofactoren op de ontwikkeling van persistent delinquent gedrag wordt besproken door De Bot (2013).

METHODE

Geselecteerde studies

Voor het verzamelen van relevante studies voor de multilevel metanalyse zijn digitale databases geraadpleegd, namelijk PsycINFO, Google Scholar, ERIC, Web of Science Sociological Abstracts en Criminal Justice Abstracts. Met deze zoekmachines is gezocht naar tijdschriftartikelen, (boek)hoofdstukken, presentaties van papers, proefschriften en andere soorten reviews. Het doel was om zo veel mogelijk studies te vind en door gebruik te maken van een variëteit aan opgestelde zoektermen die gerelateerd zijn aan persistente delinquentie (de afhankelijke variabele), promotieve factoren (onafhankelijke variabele) en de doelgroep. Door combinaties van deze zoektermen in de databases in te voeren, werden studies inzichtelijk die geïncludeerd konden worden in de huidige studie (zie Bijlage 1). Daarnaast zijn referentielijsten van reviews doorgenomen, van Van Stouthamer-Loeber et al. (2002), Van der Put et al., (2012b) en Van der Put, Assink, De Vries en Stams (2012a).

Het doornemen van deze meta-analyses had tot doel te controleren op relevante studies die nog niet via de elektronische databanken naar voren waren gekomen. Tevens zijn auteurs van studies met onvoldoende statistische gegevens aangeschreven met het verzoek aanvullende gegevens te verschaffen. Op deze manier zijn ontbrekende statistische gegevens achterhaald, zodat deze studies konden worden meegenomen in de meta-analyse wanneer ze aan de inclusiecriteria voldeden. De studie van Van der Geest, Blokland en Bijleveld (2009) is vanwege een afwijkende analyse methode als enige uitgesloten.

(13)

12 © Ariane Bonga 2013

De zoekactie heeft geresulteerd in 8 studies met in totaal 3070 proefpersonen, die geïncludeerd konden worden. Deze studies betreffen alleen longitudinale onderzoeken binnen gepubliceerde tijdschriften tussen 2002 en 2013. De onderzoeken zijn uitsluitend uitgevoerd in de Verenigde Staten. In Tabel 1 worden de geïncludeerde studies overzichtelijk weergegeven. Wanneer in een studie over de invloed van promotieve factoren bij meerdere steekproeven werd gerapporteerd, dan is de studie opgedeeld in twee delen. Elk deel werd gezien als een aparte studie. In de referentielijst zijn geïncludeerde studies binnen huidig onderzoek aangeduid met een asterisk.

Tabel 1 Kenmerken Geïncludeerde studies

studie Jaar Land Aantal

Desisters Aantal Persisters N (einde) leeftijds range

Aiyer, S. M., Williams, J. L., Tolan, P. H., & Wilson, M. N. 2013 USA 75 188 118 12,3-19,6

Gunnison, E., & Mazerolle, P. 2007 USA 532 662 1224 14,0-24,0

Loeber, R., Pardini, D. A., Stouthamer-Loeber, M., & Raine, A. 2007 USA 152 100 361 7,0- 20,0

Stouthamer-Loeber, M., Loeber, R., Wei, E., Farrington, D. P., & Wikström, P. O. H. 2002 USA 66 101 417 13,0-18,0

Stouthamer-Loeber, M., Wei, E., Loeber, R., & Masten, A. S. 2004 USA 394 109 437 13,0-25,0

Van Domburgh, L., Loeber, R., Bezemer, D., Stallings, M., & Stouthamer-Loeber, M. 2009 USA 63 212 310 7,0-20,0

Wiesner, M., Capaldi, D. M., & Kim, H. K. 2012 USA 141 19 203 9,5-26,5

Inclusiecriteria

De studies die uiteindelijk geïncludeerd zijn, dienden aan drie vooraf opgestelde inclusiecriteria te voldoen. Er moest een vergelijking zijn gemaakt tussen ‘jeugdigen die al in de kindertijd beginnen met deviant en delinquent gedrag en dit gedrag doorzetten tot in de volwassenheid’ en ‘jeugdigen die pas na de kindertijd met deviant, delinquent gedrag beginnen en na de adolescentie stoppen met dit gedrag’. Echter, omdat deze begrippen niet universeel zijn is er gekozen voor een ruimere begripsomschrijving. Aan het eerste criterium werd ook voldaan als de groep jeugdigen die alleen in en rond de adolescentieperiode delinque nt gedrag vertoonden werd vergeleken met de groep jeugdigen die reeds in de kindertijd starten met een delinquent ontwikkelingstraject dat zich minimaal tot in de adolescentiefase voortzet.

De studies moesten verder promotieve factoren betreffen en bovend ien moesten in de resultaten paragraaf zowel significante als niet- significante effectgroottes van de promotieve factoren inzichtelijk gerapporteerd worde n. Auteurs van studies die geen bruikbare of uitsluitend significante effectgroottes rapporteerden, zijn per e- mail gevraagd om alsnog bruikbare effectgroottes of de niet-significante effectgroottes aan te leveren. Wanneer de betreffende auteur deze gegevens niet kon geven, werd een schatting gemaakt van de ontbrekende effectgroottes. De onbekende niet-significante effectgroottes hebben de waarde nul gekregen, met cohen’s d als de gebruikte maat voor de effectgrootte. Dit is een

(14)

13 © Ariane Bonga 2013

conservatieve schatting, aangezien de niet-significante ratio’s in werkelijkheid iets afwijken van nul. Het voordeel van deze pro cedure is dat de betreffende studies zonder niet- significante effectgroottes meegenomen kunnen worden in de analyse.

Codering

Op basis van primair literatuuronderzoek is vastgesteld welke moderatoren relevant zijn in de studie. De moderatoren zijn in een codeformulier verwerkt (zie Bijlage 2), waarmee deze promotieve factoren systematisch in kaart zijn gebracht. Zowel continue als categorische variabelen zijn in het codeformulier opgenomen. Het formulier bestaat uit twee delen, namelijk deel A ‘Kenmerken studie’ en deel B ‘Effectgrootte studie’. Deel A bevat de algemene en methodologische kenmerken van de geïncludeerde studie, waaronder de kwaliteit van de studie (het soort, medisch of sociaal wetenschappelijk, tijdschrift waarin het artikel gepubliceerd is en het aantal keren dat er naar het artikel gerefereerd is in andere onderzoeken), de manier waarop de steekproef geselecteerd is en het percentage culturele minderheden. Deel A is eenmalig per studie1 ingevuld. Deel B betreft het effect van de domeinen van de promotieve factoren binnen de geïncludeerde studies op persistent delinquent gedrag. Alle studies bevatten namelijk meerdere promotieve factoren. Om de effectgroottes van al deze verschillende factoren in huidig onderzoek te gebruiken, is deel B voor elke studie meerdere malen ingevuld, namelijk per factor binnen de desbetreffende studie. Tot slot is een systematisch overzicht gecreëerd van de significante factoren uit de geïncludeerde studies. Om onduidelijkheden tijdens het coderen te beperken is gekozen voor een proefcodering, voorafgaand aan de definitieve codering. Deze proefcodering is tevens uitgevoerd door huidige onderzoeker A.I.H.P. Bonga en mede-masterstudent T. de Bot, vervolgens is na overleg met medeonderzoekers, drs. M. Assink en Prof. dr. G. J. J.M. Stams, overgegaan tot het definitieve coderen. Tijdens het coderen heeft ook overleg plaatsgevonden tussen huidige onderzoeker en de medeonderzoekers.

Data analyse

Huidig onderzoek heeft gebruik gemaakt van een multilevel meta-analyse in plaats van de standaard meta-analysemethode voor promotieve factoren op persistent delinquent gedrag. Het voordeel van deze methode is kleinere standaardfouten en een betere schatting van het gemiddelde effect (Glass, 1976). Tevens is de relatie tussen effectgrootte en steekproefgrootte in de studies met deze analysemethode onafhankelijk (Villar, Mackey, Carroli, & Donner, 2001). In de geanalyseerde studies werden verschillende maten voor effectgrootte gerapporteerd (Odds-ratio’s, F, t, Wald, en 2), die de samenhang tussen persistent delinquent gedrag en de diverse promotieve factoren uitdrukt. Deze maten zijn omgerekend naar cohen’s

1

(15)

14 © Ariane Bonga 2013

d. Deze maat geeft het gestandaardiseerde verschil tussen twee populatiegemiddelde n weer. De resultaten van de geïncludeerde studies dienen onafhankelijk te zijn, zodat uitgesloten wordt dat een bepaalde studie meer gewicht heeft binnen de multilevel meta-analyse dan de overige studies (Lipsey en Wilson 2001; Mullen 1989; Rosenthal, 1991).

Met behulp van formules van Lipsey en Wilson (2001) en Wilson’s programma voor het berekenen van effectgroottes (2001) heeft deze omrekening plaatsgevonden. De waarden van de effectgrootte indiceren of het effect groot (d=.80), middelgroot (d=.50) of klein (d=.20) is (Cohen, 1988; Van den Bercken & Voeten, 2002). Cohen’s d heeft de waarde nul als nulpunt en kan daardoor probleemloos in de analyses vanuit het gespecialiseerde programma MlWin worden meegenomen.

MlWin wordt gebruikt om hiërarchische, multilevel data te analyseren. MlWin houdt echter geen rekening met het feit dat de waarde één voor odds-ratio's "geen effect" betekent en hanteert tevens de waarde nul als het absolute nulpunt ("geen effect"). Bij gebruik van odds-ratio’s zouden daardoor onjuiste uitkomsten verkregen worden in de analyses met MlWin. Binnen huidig onderzoek werd elke continue moderator variabele gecentreerd rond het gemiddelde en voor de categorische variabelen is gebruik gemaakt van dichotome dummy’s. Vervolgens is het overall effect uitgerekend. Dit gemiddelde effect bepaalt de mate van het effect van respectievelijk alle promotieve factoren op persistent delinquent gedrag. Vervolgens heeft er een homogeniteitsanalyse plaatsgevonden (Rosenthal, 1991).

Aansluitend is er een moderator analyse uitgevoerd met de continue en categorische moderatoren wanneer sprake was van heterogeniteit. Tot slot is met deze moderator analyse inzichtelijk gemaakt welke moderatoren de meeste invloed hebben op persistent delinquent gedrag (zie Bijlage 3 & 0).

File drawer analyse

Sommige studies worden niet gepubliceerd, vanwege niet- significante of negatieve onderzoeksresultaten. Hierdoor zijn de gepubliceerde studies geen goede weergave van alle relevante studies die betrekking hebben op het thema dat in huidig onderzoek centraal staat. Dit staat ook wel bekend als het ‘file drawer probleem’ (Bijleveld, 2009; Rosenthal, 1979). Door binnen huidig onderzoek het ‘fail-save number’ te berekenen, is gecontroleerd voor dit probleem. Het fail-save number is een berekening van het hypothetische aantal ongepubliceerde studies waarbij geen effect gevonden is, dat nodig is om de conclusie van de meta-analyse neer te halen. Door d eze inschatting te vergelijken met een berekende kritieke waarde voor het fail-save number, kan bepaald worden of de conclusie van de meta-analyse verworpen moet worden (Bijleveld, 2009). De kritieke waarde van dit nummer is in huidig

(16)

15 © Ariane Bonga 2013

onderzoek berekend met de formule van Rosenthal 5*k+10 (waarin k staat voor het totaal aantal opgenomen studies). Wanneer het fail-save number groter of gelijk is aan de berekende kritieke waarde, is het resultaat van de analyse robuust te noemen. Wanneer het fail-save number onder deze kritieke waarde valt, is er mogelijk sprake van een file drawer probleem. In huidig onderzoek is er geen sprake van een ‘file-drawer effect’ (Rosenthal, 1979), berekend met SPSS- macro’s (Rosenthal, 2005). Het fail-save number is namelijk 79504,24 wat de kritieke waarde (578) van Rosenthal overschrijdt ( 5*k +10). Hieruit kan opgemaakt worden dat de resultaten van huidig onderzoek robuust zijn, waardoor de kans dat de conclusie verworpen zal worden zeer klein is.

De procentuele overeenkomst, Kappa en Inter-correlatie coëfficiënt (ICC)

De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd door middel van meerdere methoden vastgesteld. Hiermee wordt de mate van overeenstemming bepaald tussen verschillende beoordelaars. Als dezelfde resultaten naar voren komen bij het coderen van de diverse studies, kan aangenomen worden dat de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid hoog is. Veelgebruikte maten voor de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zijn de procentuele overeenkomst, de Kappa voor categorische variabelen en de interclass-correlatie (ICC) voor continue variabelen. Huidig onderzoek laat een hoge interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zien met een Kappa tussen de 1 (100% overeenstemming) voor de items domein, leeftijdscategorie, type effect grootte, meting van de factor en soort factor en een Kappa van 0.56 (63.6 % overeenstemming), voor het item, gemeten delinquentie. De ICC varieert tussen de 1 (100% overeenkomst) voor het item eind totaal en een ICC van 0.97 (90,9% overeenkomst) voor het item totale uitval van de studie. Bovenstaande waardes zijn gebaseerd op 10 studies die onafhankelijk van elkaar door de huidige onderzoeker en een mede- masterstudent opnieuw zijn gecodeerd.

(17)

16 © Ariane Bonga 2013

RESULTATEN

Beschrijvende statistiek

In deze multilevel meta-analyse werden in totaal acht studies geïncludeerd, die gepubliceerd zijn tussen 2002 en 2013. De steekproefgrootte varieerde van 118 tot 1224 deelnemers, met een gemiddelde leeftijd van de steekproef (aan het begin van de studie) van 9.69 jaar (SD = 3.06; range = 7.0 – 14.0 jaar). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers aan het einde van de studie was 20.07 jaar (SD = 3.29; range =12.0 – 26.5 jaar) In totaal bestond de steekproef uit 91.3% jongens, 0.0% meisjes en voor 8.7% uit jongens en meisjes. Zie Tabel 1 voor een beschrijving van de geïncludeerde studies.

Resultaten multilevel meta-analyse

Om de variabiliteit te kunnen verklaren, is een moderatoranalyse uitgevoerd in MlWin. Deze analyse laat een significant gemiddeld overall effect zien (Z = 4.72, p < 0.001). Dit houdt in dat een significant verband is gevonden tussen de aanwezigheid van promotieve factoren en het ontwikkelen van persistent delinquent gedrag (Cohen,1988). In Tabel 2 staan gegevens met betrekking tot de overall effect size weergegeven. Vervolgens blijkt uit de homogeniteitanalyse dat het gewogen gemiddeld effect niet heterogeen is verdeeld (Q(8) = 1.887, p < .10). Dit betekent dat de variantie in de steekproefgrootte mogelijk niet kan worden verklaard door studie of steekproef kenmerken. Deze meta analyse bestaat echter uit slechts acht studies waarvan twee studies minder dan vijf effectgroottes rapporteren. Hierdoor is er sprake van een minder optimale power van de heterogeniteit toets. Wat betekent dat kleine verschillen in effect sizes tussen de verschillende studies niet zorgen voor een significant resultaat van de toets, ook al zijn de verschillen wel daadwerkelijk aanwezig. Vanwege de minder optimale power is gekozen om een grotere overschrijdingswaarde aan te nemen bij de toets voor heterogeniteit (α =.10).

De homogeniteitanalyse laat een gemiddeld overall effectgrootte zien van d= 0.543 (p < 0.001). In Tabel 2 & Tabel 3 zijn de discrete en continue moderatoren met een significant effect (vanaf p < 0.05) weergegeven. Alle resultaten, inclusief de niet significante effectgroottes, zijn terug te vinden in Bijlage 3 voor de discrete moderatoren en in 0 voor de continue moderatoren.

(18)

17 © Ariane Bonga 2013

Tabel 2 Significante Resultaten van Discrete Moderatoren

Moderator variabelen # Studiesa # ESb β (SD) Gem. dc Z Qd ∆fite

Overall 8 115 - 0.543 4.722*** 1.887 -

Ken merken van de factor

Domein 8 115 1.889 81.71*** Individuele (statische) Achtergrondkenmerken (RC)f 3 8 0.464 Gezin 8 29 0.144 (0.040) 0.608 3.600*** School en Werk 3 9 0.141 (0.047) 0.605 3.000 ** Re latie 4 8 0.264 (0.062) 0.728 4.258 *** Vaardigheden 2 4 -0.235 (0.081) 0.229 -2.901 *** Geestelijke Ge zondheid 3 7 -0.032 (0.059) 0.432 -0.545 Delinquentie 2 3 0.112 (0.060) 0.576 1.867

Overige individuele ken me rken 4 15 0.182 (0.043) 0.646 4.233***

Soort Fac tor 1.887 2.937

Dynamisch (RC) 7 90 0.555

Statisch 8 25 -0.042 (0.025) 0.513 -1.68

Leeftijdsfac tor (leeftijdscateg orie) 1.910 9.999*

Life course (0-23) (RC) 3 37 0.616

Schoolleeftijd (5-12) 4 12 -0.156 (0.117) 0.460 -1.33

Vroege adolescentie (13-15) 2 20 -0.023 (0.081) 0.593 -0.284

Late adolescentie (16-23) 3 16 -0.104 (0.053) 0.512 -1.962*

Adolescentie (11-23) 3 30 -0.003 (0.046) 0.613 -0.065

Meting van de factor

Ze lfrapportage 0 0 1.878 11.331*** Nee (RC) 8 56 0.520 Ja 5 58 0.089 (0.026) 0.609 3.423*** Ouderrapportage 1.882 3.181 Nee (RC) 8 54 0.534 Ja 6 60 0.049 (0.027) 0.569 1.815

Rapportage door leraar 1.872 12.501***

Nee (RC) 7 90 0.534 Ja 4 24 0.109 (0.031) 0.643 3.516*** Officiee l register 1.912 11.697*** Nee (RC) 7 106 0.582 Ja 5 8 -0.155 (0.045) 0.427 -3.444** Gedragsobservatie 1.887 0.027 Anders 1.880 58.987*** Nee (RC) 8 113 0.515 Ja 1 1 1.812 (0.236) 2.327 7.678***

Omschrijvi ng steekpr oef

Geslacht 1.923 1.023

Man (RC) 7 105 0.589

Vrouw 0 0 0 0.589 0.000

Be ide 1 10 -0.343 (0.339) 0.246 -1.011

Land waar data is verz amel d 0 0 1.887 0.000

USA (RC) 8 115 0.543

(19)

18 © Ariane Bonga 2013 Europa 0 0 Australië/Nieuw-Zeeland 0 0 Niet westers 0 0 *** p < .001, ** p < .01, * p < .05 a

# Studies = aantal onafhankelijke studies. b # ES= aantal effectgroottes. cGe m. d = ge middelde effectgrootte. dQ = Ho mogenite it van effect (Z). eΔFit = verschil van model zonder moderator (X2). f (RC) = Refe rentie categorie.

Tabel 3 Significante Resultaten van Continue Moderatoren

Moderator vari abelen # ESa β₀ (SD) β₁ (SD) Zb Qc Δfitd

Omschrijvi ng steekpr oef

Sa mple descriptors Totaal Blank 115 0.545 (0.273) -0.00003 (0.00496) -0.006 1.902 0.200 Percentage minderheden Afrikaans-Amerikaans 115 0.660 (0.166) -0.00399 (0.00408) -0.9778 1.896 0.955 Latino's 115 0.551 (0.132) -0.00134 (0.00870) -0.154 1.906 0.187 Native A mericans 0 0.543 (0.115) 0.00000 (0.00000) 0.000 1.894 0.000 Aziat isch 0 0.543 (0.115) 0.00000 (0.00000) 0.000 1.894 0.000 Marokkaans 0 0.543 (0.115) 0.00000 (0.00000) 0.000 1.894 0.000 Turks 0 0.543 (0.115) 0.00000 (0.00000) 0.000 1.894 0.000 Antilliaans 0 0.543 (0.115) 0.00000 (0.00000) 0.000 1.894 0.000

Andere (niet gespecificeerd) etnische minderheid 0 0.413 (0.132) 0.00795 (0.00493) 0.000 1.881 2.636

Gestelde diagnose persisters 15 0.399 (0.117) 0.00483 (0.00164) 2.945** 0.624 4.97

*** p < .001, ** p < .01, * p <.05

a# ES= aantal effectgroottes. b Z = significantie van de moderator. cQ = Homogeniteit van effect (Z). dΔFit = verschil van

model zonder moderator (χ2).

Kenmerken van de factor

Uit de moderatoranalyse van discrete variabelen bleek dat binnen de categorie ‘kenmerken van de factor’ de moderatoren Domein, Leeftijd van de factor (leeftijdscategorie) en meting van de factor significante resultaten gaven.

Domeinen

Vijf domeinen die betrekking hebben op het verminderen van de impact van risicofactoren lieten een significant resultaat zien. Een positief verband is gevonden tussen het domein Individuele (statische) Achtergrondkenmerken en de domeinen Gezin (Z= 3.6, p < 0.001), School en werk (Z= 3.000, p < 0.005), Relatie (Z= 4.258, p <0.001), en Overige individuele kenmerken (Z= 4.233, p < 0.001). Een negatief verband is gevonden tussen het domein Individuele (statische) Achtergrondkenmerken (Z= -2.901, p < 0.005) en Vaardigheden (Z= -2.901, p <0.001).

Tot slot is er een trend gevonden tussen het domein Individuele (statische) Achtergrondkenmerken en het domein Delinquentie (Z= 1.867, p <0.1).

Meting van de factor

De wijze waarop factoren bij de participanten zijn gemeten zijn van invloed op de effectgroottes. Zo bleek dat de effectgroottes van studies waarbij de onderzoekers gebruik

(20)

19 © Ariane Bonga 2013

gemaakt hadden van gegevens uit officiële registers (Z= -3.444, p < 0.005) het effect verminderden. Daarnaast bleek dat onderzoekers die gebruik hadden gemaakt van gegevens uit Zelfrapportage (Z= 3.123, p < 0.001), Rapportage van de leraar ( Z= 3.516, p < 0.001) en Anders verkregen gegevens (Z= 7.678, p < 0.001) het effect versterkten. Terwijl het moment waarop de factor gemeten is (Late adolescentie (16-23), (Z= -1.962, p <0.05) het effect verminderde.

Uit de resultaten bleek dat als onderzoekers gebruik gemaakt hadden van gegevens verkregen uit Ouder rapportage (Z= 1.815, p < 0.10) net geen significante effectgroottes werden verkregen. Aangezien deze analyse gebaseerd is op slechts zes studies, kan wel gesproken worden van een trend. Omdat de resultaten gebaseerd zijn op een kleine steekproef is er sprake van een lage power. Hieruit kan afgeleid worden dat wanneer sprake zou zijn van een grotere steekproef, de analyse mogelijk wel een significant resultaat zou hebben opgeleverd.

Tot slot is het opmerkelijk dat binnen de analyse van de moderator Soort factor de dynamische factoren een hoger gemiddeld effect lieten zien dan de statische factoren (d = 0.555) ondanks dat dit resultaat niet significant is (Z= -1.68, p < 0.10), maar wel sprake is van een trend.

Steekproefkenmerken

Uit de resultaten blijkt dat de steekproef kenmerken, Jaarlijks gezinsinkomen (proefpersonen met een hoog inkomen2 (Z= -1.630, p < 0.10) en proefpersonen met een laag inkomen3 (Z= -1.692, p < 0.10)), Omschrijving van de onderzoeksgroep en het aantal leeftijden van invloed zijn op de effectgroottes. Zo blijkt dat he t Jaarlijks gezinsinkomen van de proefpersonen het effect vermindert. Terwijl de moderator Omschrijving van de onderzoeksgroepen (Persistent serious delinquents – Not persistent serious delinquents4, ( Z= 1.935, p <0.10), Aantal leeftijdsgroepen (Één (leeftijds-) groep (d= 0.428) groter werd als er gemeten werd binnen de factor Twee (leeftijds-) groepen5, ( Z= 1.936, p <0.10)) en Percentage gestelde diagnoses bij groep persisters (Z= 2.495, p < 0.05) het effect deed toenemen.

2

Een studie, 18 effectgroottes

3

Twee studies, 23 effectgroottes

4

Twee studies, 29 effectgroottes

5

(21)

20 © Ariane Bonga 2013

DISCUSSIE

Het doel van de huidige studie was het onderzoeken van het verband tussen promotieve factoren en persistent delinquent gedrag. Daarnaast is onderzocht of dit verband werd beïnvloed door verschillende domeinen van promotieve factoren. Om dit doel te realiseren is gekozen voor een meta-analyse van promotieve factoren waarbij een multilevel aanpak is gehanteerd. In deze meta-analyse zijn acht primaire studies geïncludeerd waarin gerapporteerd wordt over 115 effectgroottes. Met behulp van een moderator analyse zijn de effectgroottes berekend. Uit deze analyse bleek een significant gemiddeld overall effect ( Z= 4.722, p < 0.001, d = 0.543). Vervolgens bleek uit de homogeniteitanalyse dat de gewogen gemiddelde effectgrootte niet homogeen is. ( Q(8) = 1.887, p < 0.10). Echter waren voor deze meta-analyse slechts een klein aantal studies beschikbaar, wat geresulteerd heeft in een lagere power. Deze lage power maakt het mogelijk om een ruimer significantieniveau te kiezen (.10 in plaats van .05). Door het lagere significantieniveau is de homogeniteits analyse significant met een p-waarde < .10 en is het toegestaan om een moderatoranalyse uit te voeren. Uit de resultaten kan opgemaakt worden dat niet alle domeinen een even sterke promotieve invloed hebben op persistent delinquent gedrag.

De domeinen Gezin, School & Werk en Relatie vertoonden een sterker verband tussen promotieve factoren en persistent delinquent gedrag dan factoren uit het domein Individuele (statische) Achtergrondkenmerken. De eerste drie domeinen laten namelijk een hoger effect zien dan het domein Individuele (statische) Achtergrondkenmerken. Positieve gezinsfactoren vergroten de kans op een positieve ontwikkeling van het kind. De jeugdige krijgt een goed voorbeeld en zijn morele ontwikkeling zal op niveau zijn waardoor hij een positieve zelfregulatie zal hebben (Bushway, Krohn, Lizotte, Philips & Schmidt, 2013; Chen, & Jacobson, 2013; Crick & Dodge, 1994; Hoeve, 2009; Kohlberg, 1984; Sutherland, 1974). Een goed voorbeeld, een goede zelfregulatie en een schooldiploma of het hebben van werk zijn belangrijke componenten voor het opbouwen van een conventioneel bestaan. Een conventioneel bestaan versterkt de positieve binding met de heersende maatschappij en daarmee zal het de impact van risicofactoren beperken. Dit kan worde n verklaard door ‘The Law of Effect’ van Thorndike (1927). Thorndike gaat er vanuit dat mensen graag bij een groep willen horen. Als blijkt dat delinquent gedrag in de groep niet geaccepteerd wordt zal de jeugdige minder snel persisteren, omdat hij dan buiten de groep valt. Met andere woorden, een conventioneel bestaan en goede binding met de maatschappij kunnen de impact van risico factoren verminderen en de kans op persistent delinquent gedrag verkleinen (Fredricks & Eccles, 2006; Lopez et al., 2012; Mahoney & Cairns, 1997; Merton, 1938). Het al door Hirschi

(22)

21 © Ariane Bonga 2013

(1969), Thorndike, (1927) en Van der Put et al. (2011) geconstateerde sterk promotieve verband tussen de domeinen Gezin, School & Werk en Relatie en persistent delinquent gedrag wordt met huidig onderzoek bevestigd.

In huidige studie is, conform het Thomas-theorema (Thomas & Thomas, 1928), een sterker verband gebleken tussen promotieve factoren en persistent delinquent gedrag binnen het domein Delinquentie dan binnen het domein Individuele (statische)

Achtergrondkenmerken.

Opmerkelijk is dat het domein Vaardigheden een zwakker significant verband vertoont tussen promotieve factoren en persistent delinquent gedrag dan het domein Individuele

(statische) Achtergrondkenmerken. Uit een onderzoek van Bijleveld, Van der Geest en Hendriks (2012) kan immers opgemaakt worden dat jeugdigen tussen 14 en 16 jaar met een gemiddeld cognitief vermogen (IQ 90-110) minder vaak en minder zwaar worden veroordeeld dan jeugdigen met een laag cognitief vermogen (IQ < 85). Ee n mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de eerste groep uit de handen van de politie weet te blijven. Hun delinquent gedrag kan niet worden onderzocht, terwijl aangenomen kan worden dat zij wel degelijk een groot gevaar vormen voor de maatschappij (Loeber et al., 1999; Van der Laan et al., 2009). Dit kan een aanwijzing zijn dat goede vaardigheden ook risico kunnen vormen voor het ontwikkelen van persistent gedrag. Huidige resultaten zouden een aanwijzing kunnen zijn voor dit verband. Vervolgonderzoek naar het verband tussen sterk ontwikkelde vaardigheden en georganiseerde criminaliteit kan van belang zijn voor de wetenschap.

Loeber et al. (2008a) en Van der Put et al. (2012b) hebben aangetoond dat de mate waarin jeugdigen worden blootgesteld aan facto ren binnen de domeinen verandert naarmate zij ouder worden. Factoren binnen het individuele en het gezinsdomein zijn vooral van invloed tijdens de vroege kindertijd (4-6 jaar). Factoren binnen de domeinen Relaties en School spelen vooral een rol tijdens de late kindertijd (7-12 jaar). Tot slot bleken de factoren binnen de domeinen Werk en Omgeving van invloed tijdens adolescentiefase (13-23). Uit de resultaten van huidig onderzoek blijkt dat een aantal domeinen de impact van risicofactoren beperken en daardoor een sterk promotief effect hebben op de ontwikkeling van persistent delinquent gedrag. Deze resultaten sluiten aan bij het Sociaal Ecologisch Ontwikkelingsmodel van Bronfenbrenner (1977) en de Differentiële Associatietheorie van Sutherland (1943). Helaas was bij een groot deel van de primaire studies niet duidelijk tijdens welke leeftijdsfase de factoren gemeten zijn, waardoor in huidige studie een groot deel van de leeftijdscategorieën geschat moest worden.

(23)

22 © Ariane Bonga 2013

Uit de resultaten van huidig onderzoek is gebleken dat hulpverlening tijdens de late adolescentie (16-23) een minder sterk promotief effect vertoont dan interventies tijdens eerdere leeftijdsfases. Hieruit kan worden opgemaakt dat interventies die zich richten op de domeinen Gezin, Relatie en School & Werk vooral vóór de adolescentie moeten worden ingezet.

Naast de leeftijd van de jeugdige is ook het Statische of Dynamische kenmerk van de factor van invloed op de effectiviteit van de interventie. Uit de literatuur lijkt naar voren te komen dat de invloed van Statische factoren veel sterker is dan die van Dynamische factoren (Philipse, Koeter, Van der Staak, & Van den Brink, 2006; Stahler et al, 2013; Van de Rakt, Ruiter, Nieuwbeerta, & De Graaf, 2009). Uit de resultaten van huidig onderzoek blijkt daarentegen dat Dynamische en Statische factoren allebei een redelijk sterk effect hebben op de ontwikkeling van persistente delinquentie. Daaruit volgt dat interventies die zich richten op Dynamische factoren wel degelijk een promotief effect hebben.

Delfos (2010), Blokland en Palmen (2012) stellen dat meisjes beschikken over meer promotieve factoren dan jongens op de zelfde leeftijd. Zij verklaren het verschil door te wijzen op de verschillende ontwikkelingspaden van jongens en meisjes. Uit huidig onderzoek is echter naar voren gekomen dat onderzoeken met beide geslachten in de steekproef een minder groot effect op persistent delinquent gedrag tonen dan onderzoeken met alleen jongens. Dit vraagt om vergelijkend onderzoek naar de promotieve factoren bij jongens en meisjes.

Over het algemeen is een antisociale persoonlijkheidsstoornis een risicofactor voor persistent delinquent gedrag (Moffitt, 1993; Thornberry & Krohn, 2005; Vermeiren, De Clippele, Deboutte, 2000). Uit de resultaten van huidig onderzoek kan worden opgemaakt dat een gediagnosticeerde antisociale persoonlijkheidsstoornis juist een promotieve invloed kan hebben op de ontwikkeling van persistent delinquent gedrag indien in een vroeg stadium wordt geïntervenieerd. (Cohn, Van Domburgh, Vermeiren, Geluk, & Doreleijers, 2012; Fontaine, Fida, Paciello, Tisak en Caprara, 2012).

Tot slot kan uit de resultaten van huidig onderzoek worden opgemaakt dat etnische minderheden over minder promotieve factoren beschikken dan autochtonen. Aangezien etnische minderheden meer overlast veroorzaken dan autochtonen is meer onderzoek naar promotieve factoren bij etnische minderheden van belang voor de klinische praktijk en de wetenschap.

Beperkingen van huidige studie

Een van de belangrijkste beperkingen van huidige studie is dat de resultaten van huidig onderzoek zijn gebaseerd op onderzoek uit de Verenigde Staten, waardoor de resultaten mogelijk niet representatief zijn voor de populatie jeugddelinquenten wereldwijd

(24)

23 © Ariane Bonga 2013

niet zondermeer gegeneraliseerd kunnen worden naar bijvoorbeeld de Europese populatie jeugddelinquenten (Hoyle et al., 2002).

Een andere belangrijke beperking van huidige studie is dat onderzoeken binnen de criminologische sector zich tot voor kort vooral richtten op de invloed van risicofactoren (Wong et al., 2012), wat een verklaring kan zijn voor het kleine aantal geïncludeerde studies en effectgroottes. De kleine steekproef resulteerde in een lage power. Door deze lage power is het mogelijk dat resultaten uit huidig onderzoek niet significant naar voren komen, waardoor deze met enige voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd.

Vervolgens bleken binnen de primaire studies geen duidelijke criteria gebruikt te zijn bij het bepalen van de steekproef persisters en de steekproef desisters. In huidig onderzoek is daarom gekozen om deze criteria te clusteren, zodat deze gegevens konden worden gebruikt. Het nadeel van het clusteren van gegevens is wel dat binnen genoemde groepen verschillende gegevens zijn vergeleken. Daarom moeten deze resultaten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd (Hoyle, Harris, & Judd, 2002).

Tot slot is de invloed van leeftijdsfactor sterk aanwezig in de aanpak van persistent delinquent gedrag (Deković, 1999; Pollard, Hawkins, & Arthur, 1999). Aangezien de leeftijdsfasen geschat moesten worden is het mogelijk dat de effectanalyses binnen de

verschillende leeftijdsfases niet geheel betrouwbaar zijn. De resultaten moeten dus met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.

Aanbeveling voor toekomstig onderzoek en de klinische praktijk.

Ondanks bovengenoemde beperkingen kunnen de volgende aanbevelingen worden gedaan. Zoals al eerder beschreven, is er nog weinig wetenschappelijke literatuur over de invloed van promotieve factoren op persistent delinquent gedrag. Het overall effect van huidig onderzoek bevestigt het belang voor de focus op promotieve factoren in de toekomstige pedagogische, criminologische wetenschap en klinische praktijk (Wong et al., 2012).

Toekomstig onderzoek

Om te beginnen laten de resultaten een verschil zien tussen promotieve factoren voor meisjes en voor jongens. Vergelijkend onderzoek naar promotieve factoren voor jongens en meisjes zal de kennis over de impact van promotieve factoren bij jongens en bij meisjes vergroten en tevens een sterkere wetenschappelijke onderbouwing verschaffen voor het ontwikkelen van nieuwe interventies die zich mogelijk zouden moeten specialiseren op de verschillende seksen.

Eveneens wijzen huidige resultaten op een mogelijk positief verband tussen sterke sociale vaardigheden en persistent delinquent gedrag. In de wetenschappelijke literatuur wordt deze factor als een buffer, promotief beschouwd. Het is daarom van belang dat emp irisch

(25)

24 © Ariane Bonga 2013

onderzocht wordt, in welke mate goed ontwikkelde vaardigheden een risico vormen voor persistent delinquent gedrag.

Tot slot veronderstellen de resultaten dat etnische minderheden over minder promotieve factoren beschikken dan autochtonen. Deze resultaten zijn gebaseerd op

Amerikaans onderzoek. Meer onderzoek naar promotieve factoren voor etnische minderheden in Europa zullen de externe validiteit van nieuwe meta-analyses over promotieve factoren verhogen.

Klinische Praktijk

Uit de resultaten van huidig onderzoek blijkt dat het domein Buurt en Omgeving een klein effect heeft op de negatieve ontwikkeling van persistent delinquent gedrag. Het wordt daarom afgeraden om interventies specifiek op de buurt te richten.

Eveneens is uit de resultaten gebleken dat de domeinen Gezin, School/Werk en Relatie, een middel groot effect hebben op het beperken van persistente delinquentie. Hieruit kan opgemaakt worden dat interventies die zich op deze domeinen richten een positief rendement kunnen opleveren.

Daarnaast blijkt uit de resultaten dat het stellen van een diagnose de impact van deze risicofactor beperkt. Er wordt daarom geadviseerd om tijdig onderzoek te doen naar een mogelijke gedragsstoornis.

Tenslotte is het van belang dat interventies vroegtijdig en consequent worden ingezet, aangezien dit de impact van de risicofactoren bij de jeugdigen zal verkleinen en de kans op gedragsverandering zal verhogen.

Conclusie

Uit de resultaten van huidig onderzoek kan geconcludeerd worden dat de invloed van promotieve factoren van groot belang is voor de ontwikkeling van persistent delinquent gedrag. Met name de factoren binnen de domeinen Gezin, School/ Werk en Relatie zullen een buffer vormen tegen een persistente ontwikkeling. Daarentegen zijn er aanwijzingen dat factoren binnen het domein Vaardigheden de impact van risicofactoren kunnen versterken.

Daarbij is het van groot belang voor de forensische orthopedagogiek dat behandeling gericht op het belonen, versterken van positief gedrag, een sterk effect heeft op de negatieve ontwikkeling van persistent delinquent gedrag. Hieruit kan opgemaakt worden dat naast het “Risk Need Responsivity principe“ ook het “Good Need Responsivity principe” van belang is voor de hulpverlening rondom persistent delinquent gedrag.

Kortom, vroegtijdig interveniëren gericht op de promotieve factoren die voor handen zijn, zullen de maatschappelijke problemen rondom persistente delinquenten in de toekomst verminderen.

(26)

25 © Ariane Bonga 2013

LITERATUURLIJST

Aguilar, B., Sroufe, L. A., Egeland, B., & Carlson, E. (2000). Distinguishing the early onset persistent and adolescence-limited antisocial behavior types: From birth to 16 years. Development &

Psychopathology, 12, 109-132.

*Aiyer, S. M., Williams, J. L., Tolan, P. H., & Wilson, M. N. (2013). Predicting desistance in a high-risk sample: examining the influence of individual and contextual factors. Journal Of

Community Psychology, 41, 408-424. doi: 10.1002/jcop.21545

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating Criminal Justice, Policy and Practice. Psychology

Public Policy, and Law, 16, 39-55

Barnoski, R. (2004). Outcome evaluation of Washington State’s research-based programs for juvenile

offenders. Olympia, USA: Washington State Institute for Public Policy.

Bartusch, D. R. J., Lynam, S. R., Moffitt, T. E., & Silva, P. A. (1997), Is age important? Testing A general versus A developmental theory of antisocial behaviour. Criminology, 35, 13-47. Becker, H. (1963). Outsiders. Glencoe: Free Press.

Bijleveld, C. C. J. H. (2009). Methode en Technieken van Onderzoek in de Criminologie. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.

Bijleveld, C. C. J. H., Van der Geest, V., & Hendriks, J. (2012). Vulnerable Youth in Pathways to Adulthood. In R. Loeber, M. Hoeve, N. W. Slot, & P. H. Van der Laan (Eds.), Persisters

and Desisters in Crime from Adolescence into Adulthood. (pp. 105-125). Surry: Ashgate

Publishing Limited

Blom, M., & Van der Laan, A. M. (2006). Jeugddelinquentie: Risico’s en bescherming: Bevindingen uit

de WODC Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit 2005. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).

Blokland, A. A. J., Palmen, H. (2012). Criminal Career Patterns. In R. Loeber, M. Hoeve, N. W. Slot, & P. H. Van der Laan (Eds.), Persisters and Desisters in Crime from Adolescence into

Adulthood. (pp. 105-125). Surrey: Ashgate Publishing Limited

Boerman, F., Van Tilburg, W., & Grapendaal, M. (2002) Landelijke criminaliteitskaart 1999. Aangifte-

en verdachtenanalyse op basis van HKS-gegevens. Zoetermeer: KLPD.

Bronfenbrenner, U. (1977). Toward an experimental ecology of human development. American

psychologist, 32(7), 513-531

Bushway, S. D., Krohn, M. D., Lizotte, A. J., Phillips, M. D., & Schmidt, N. M. (2013). Are risky youth less protectable as they age? The dynamics of protection during adolescence and young adulthood. Justice Quarterly, 30, 84-116

Chen, P., & Jacobson, K. C. (2013). Impulsivity Moderates Promotive Environmental Influences on Adolescent Delinquency: A Comparison Across Family, School, and Neighbourhood Context. Journal of Abnormal Child Psychology, 1-11. doi: 10.1007/s10802-013-9754-8 Crick, N. R., & Dodge, K. A. (1994). A Review and Reformulation of Social Information-Processing

(27)

26 © Ariane Bonga 2013

Cohen, J. (1988). Statistical Power Analysis for the Behavioral Sciences. Hillsdale NJ: Lawrence Erlbaum.

Cohn, M., Van Domburgh, L., Vermeiren, R., Geluk, C., & Doreleijers, T. (2012). Externalizing psychopathology and persistence of offending in childhood First time arrestees. European

child & adolescent psychiatry, 21, 243-251. doi: 10.1007/s00787-012-0257

De Bot, T. (Het effect van risicofactoren op persistent delinquent gedrag : Een Multilevel

meta-analytisch onderzoek naar het verband tussen risicofactoren en persistent delinquent gedrag) (Unpublished master’s thesis).Universiteit van Amsterdam, Amsterdam.

De Jong, J. D. (2007). Kapot moeilijk, een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent

groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam: Aksant.

De Kwaadsteniet, L., Hagmayer, Y., Krol, N. P. C. M., & Witteman, C. L. M. (2011). De rol van verklaringen in de keuze van effectieve interventies. Kind en Adolescent, 32, 146-155. Deković, M. (1999). Risk and protective factors in the development of problem behavior during

adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 28, 667–685.

Deković, M., Janssens, J. M. A. M., & Van As, N. M. C. (2001). Gezinsfactoren en het gebruik van geweld. In R. Loeber, N. W. Slot & J. A. Sergeant (Eds.), Ernstige en gewelddadige

jeugddelinquentie. Omvang oorzaken en interventies. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van

Loghum.

Delfos, M. F. (2010). 3 Puberteit en adolescentie in het perspectief van sekseverschillen.

Grensoverschrijdend gedrag van pubers, 37

Donker, A. G., & Slotboom, A. M. (2008). Adolescentie en delinquentie. Jeugdcriminologie.

Achtergronden van Jeugdcriminaliteit. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Onder redactie

van I. Weijers en C. Eliaerts.

Durkheim, E. (1966) Suicide. (Eds.) George Sampson. Trans. John. A. Spaulding. & George Simpson. New York, NY: Free Press.

Eagly, A. H., & Chaiken, S. (1998). Attitudes structure and function. In D. T. Gilbert, S. Fiske, & G. Lindsey (Eds.), The handbook of social psychology, 1, 269-322. New York: McGraw-Hill. Farrington, D. P. (1986). Age and crime. Crime and justice, 189-250

Farrington, D.P. (1995). Development of offending and antisocial behavior from childhood: Key findings from the Cambridge study in delinquent development. Journal of Child Psychology,

360-6, 929-964.

Fergusson, D. M., Vitaro, F., Wanner, B., & Brendgen, M. (2007). Protective and Compensatory Factors Mitigating the Influence of Deviant Friends on Delinquent Behaviors during Early Adolescence. Journal of Adolescence, 30, 33-50.

Fontaine, R. G., Fida, R., Paciello, & M. S., Caprara, G. V. (2012). The mediating role of moral disagreement in the development course from peer rejection in adolescence to crime in early adulthood. Psychology, Crime & Law. 1-19.

(28)

27 © Ariane Bonga 2013

Fredricks, J. A., & Eccles, J. S. (2006). Is Extracurricular Participation Associated With Beneficial Outcomes? Concurrent and Longitudinal Relations. Developmental Psychology, 42, 698-713. doi: 10.1037/0012-1649.42.4.698.

Glass, G. (1976). Primary, secondary and meta-analysis of research. Educational Researcher, 5, 3-8. Goffman, E. (1959) The presentation of self in everyday life. Garden City, NY: Doubleday.

Gray, J. A. (1982). The Neuropsychology of Anxiety. New York: Oxford Univ. Press.

Groenendaal, J. H. A., & Van Yperen, T. A. (1994). Beschermende en bedreigende factoren. In Rispens, J., Goudena, P. P., & Groenendaal, J. H. A. (Eds.), Preventie van psychosociale problemen bij kinderen en jeugdigen. (pp. 90-118). Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum.

*Gunnison, E., & Mazerolle, P. (2007) Desistance from Serious and Not So Serious Crime: A comparison of psychosocial risk factors. Criminal Justice Studies, 20(3), 231-253.

Hawkins, J. D., Herrenkohl, T., Farrington, D. P., Brewer, D., Catalano, R. F., & Harachi, T. (1998). A review of predictors of youth violence. In R. Loeber & D. P. Farrington (Eds.), Serious and

violent juvenile offenders: Risk factors and successful interventions. Thousand Oaks, CA:

Sage.

Hirschi, T. (1969). Causes of Delinquency. Berkeley: University of California Press.

Hoeve, M., Dubas, J. S., Eichelsheim, V. I., Van der Laan, P. H., Smeenk, W., & Gerris, J. R. M. (2009). The relationship between parenting and delinquency: A meta-analysis. Journal of abnormal

child psychology. 37, 749-775

Howell, J. C. (2003). Diffusing research into practice using the comprehensive strategy for serious, violent, and chronic juvenile offenders. Youth Violence and Juvenile Justice, 1, 219-245.

Hoyle, R. H., Harris, M. J., & Judd, C. M. (2002). Research methods in social relations. London: Holt, Rinehart & Winston.

Jacobs, M., & Essers, A. (2002). De misdaad van de straat; achtergronden van veelplegers Tijdschrift

voor Criminologie, 44, 140-152.

Kohlberg, L. (1984). Moral stages and moralization: the cognitive-developmental approach. In T. Lickona, moral development and behavior: theory, research and social issues. New York, Lipsey, M. W., & Derzon, J. H. (1998). Predictors of Violent or Serious Delinquency. In Adolescence

and Early Adulthood: A Synthesis of Longitudinal Research. In R. Loeber & D. P. Farrington

(Eds.), Serious and Violent Juvenile Offenders: Risk Factors and Successful Interventions (pp. 86-105). Thousand Oaks: Sage Publications, Inc.

Lipsey, M. W., & Wilson, D. B. (2001). Practical meta-analysis. Thousand Oaks: Sage.

*Loeber, R., Pardini, D. A., Stouthamer-Loeber, M., & Raine, A. (2007). Do cognitive, physiological, and psychosocial risk and promotive factors predict desistance from delinquency in males?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Over the past decades, the Kabompo River Basin in Zambia is affected by deforestation and land degradation as a consequence of intensified agriculture and

Methods: The efficiency of the procedure was determined by spiking blood with SKBR-3 cells, enrichment with the CellSearch system, followed by single cell sorting

Integrated RF filtering, RF channel selection, interference rejection, active feedback receiver, fre- quency translation loop, down-conversion, up-conversion, passive mixers,

Op basis hiervan kan verwacht worden dat in wat voor stemming de consument verkeert – positief of negatief – dit weinig tot geen effect zal hebben op de attitude die de

An innovation systems approach is warranted because we are not interested only in adoption of innovations as a decision-making process outcome (i.e., [32,51,52]), and we do not

The coaching system implemented elements of consciousness raising, stimu- lus control and the Information Deficit Model to be able to present positive feedback messages, overviews

Differently, if the increased load on processing of behaviorally neutral feature is accompa- nied by decrease in the selective bias toward action-relevant feature, this would

Note that this experimental apparatus, as combined with the electromagnetic position tracking system (miniBIRD 800TM, Ascension Technology Corporation, Shelburne, VT, USA),