• No results found

Mannen als reigers : opvattingen van individuele vrijheid van Minangkabause mannen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mannen als reigers : opvattingen van individuele vrijheid van Minangkabause mannen."

Copied!
282
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

INHOUD

Inleiding

1 Een dynamisch wereldbeeld: de noties van Alam en

rantau,

concepten in ontwikkeling

2 Adat Minangkabau en Minangkabause noties van individu en samenleving

3

4

5

Een theoretische benadering van Minangkabause opvattingen van individuele vrijheid

Perantau

en het concept van individuele vrijheid

Prema.n

en het concept van individuele vrijheid

6 Historisch perspectief: de ontwikkeling van het Minangkabause individualisme

Epiloog Noten Literatuur i 1 30 55 71 121 143 181 187 265

(3)

INLEIDING

In Indonesië komen drie belangrijke vormen van migratie voor. Naast de doorgaans door de overheid gesteunde 'transmigratie' van groepen mensen van dichtbevolkte naar dunbevolkte gebieden en een deels op nationale integratie gerichte bevordering van beroepsma-tige 'overplaatsing' van individuen en groepen mensen, is er een vorm dat als 'vrijwillige migratie' gezien wordt en bekend staat als

merantau.

Eén van de bevolkingsgroepen die beroemd zijn vanwe-ge het veelvuldig ondernemen van

merantau

is de Minangkabau, wier

'land van oorsprong' ligt in de huidige provincie West Sumatra. De Minangkabau maken ongeveer drie procent uit van de door Javanen getalsmatig gedomineerde Indonesische bevolking, hetgeen neerkomt op zo'n zes miljoen mensen. Geschat wordt dat tweederde hiervan in West Sumatra verblijft, en éénderde erbuiten, waarmee de hoge mate van migratie, tijdelijk of permanent, is aangegeven.1

Hoewel een permanent verblijf 'in de

rantau'

, i: ,~ voor Minangka-bauers dus een normaal verschijnsel is, betreft merantau in de meest gangbare opvatting een activiteit van individuele mannen, zoals in deze studie besproken zal worden. Veel studies van migra-tievormen in de moderne tijd zijn gericht op aspecten als omvang en richting van migratiestromen en op oorzaken en gevolgen ervan in economische en sociale termen.2 Mijn interesse gaat echter vooral uit naar de rol van opvattingen in een gedragsvorm als merantau: de vraag hoezeer noties als die van 'vrijheid', 'verbon-denheid', 'verantwoordelijkheid' of 'traditie' van belang zijn in het denken en doen van individuen. Ik heb het concept van indivi-duele vrijheid centraal gesteld, maar benadrukt moet worden dat het de individuele vrijheid van Minangkabause

mannen

betreft.3

Minangkabause

perantau,

'zij die naar de

rantau

gaan', staan bekend om hun individualisme. Minder bekend is een andere catego-rie Minangkabause mannen welke eveneens met een vorm van individu-alisme geassocieerd is. In de literatuur is deze zogenoemde

parewa

(4)

opvattin-gen van individuele vrijheid te bestuderen in verband met andere opvattingen als die van verbondenheid van Minangkabauers met hun geboorteplaats, heb ik in West Sumatra een veldonderzoek verricht dat plaatsvond van eind januari tot medio mei 1997, een jaar voor de politieke omwenteling van Suharto's val en de

reformasi.

Hoofdstuk 1 beschrijft het concept van de Alam Minangkabau ('Minangkabause wereld'), de legendarische en historische achter-grond van dit wereldbeeld en de implicaties ervan voor oriëntatie van handelen. Het toont dit beeld tevens in relatie met externe invloeden, zoals die van de koloniale staat en de natie-staat van Indonesië. Deze perioden zijn geserreerd behandeld, en worden in hoofdstuk 6 uitgebreider beschreven. Hoofdstuk 2 gaat in op de Minangkabause

adat,

de voornaamste Minangkabause waarden,

instel-lingen, gewoonten, en verdere implicaties voor de opvattingen van de samenleving en het individu. Hoofdstuk 3 is een bespreking van theoretische uitgangspunten en de onderzoeksstrategie, en gaat in kort bestek in op de veldwerksituatie.

Hoofdstuk 4 omvat de analyse van het concept van

perantau

op basis van veldwerkgegevens en literatuuronderzoek. Het onderzoek is onder meer gericht op de motivatie van

perantau

en brengt deze in verband met het wereldbeeld en de opvattingen van individuele vrijheid en verbondenheid van Minangkabause mannen. Ideeën van een op zelfstandige wijze vorm kunnen geven van het eigen bestaan als voorwaarde voor volwassenheid, en van bij willen dragen in het behoud en de ontwikkeling van de plaats van origine, vormen de voornaamste uitkomsten van dit onderzoek. Opgemerkt moet worden dat de gegevens en mijn onderzoeksnadruk hier tamelijk sterk normatief zijn. In hoofdstuk 5 staat op vergelijkbare wijze het concept van

parewa

centraal. In veel opzichten blijkt de

parewa

of de in het conceptuele verlengde liggende

preman

(een Indonesische term) de tegen-figuur van het perantau-ideaal. In andere opzichten echter niet. De overgebleven onduidelijkheden van dit concept binnen het kader van deze studie doet overigens aan de samenhang van tussen het wereldbeeld en het daar beter mee in verband te brengen individulisme van

perantau

volgens mij weinig af.

Hoofdstuk 6 beschrijft dit individualisme in historisch per-spectief, vooral gekeken naar de werking van externe invloeden van

(5)

met name economische en politieke aard. Hoewel de merantau-vorm die in hoofdstuk 4 centraal staat die van tijdelijke individuele migratie van jongemannen is, wordt nu tevens een andere wijze van institutionalisering van

merantau

besproken: de permanente gezins-migratie en de rol van perantau-organisaties met betrekking tot de ontwikkeling van de geboortegrond. In dit verband komt ook de rol van de moderne Indonesische natie-staat van de Nieuwe Orde nader aan de orde. De conclusies van hoofdstuk 6 zijn eindconclusies. De epiloog komt echter terug op de in hoofdstuk 3 begonnen theoreti-sche discussie. Aan de hand van de Minangkabause opvattingen van individuele vrijheid en van ontwikkeling valt namelijk iets te zeggen over theoretische uitgangspunten en over regeringsbeleid.

In de tekst van deze scriptie zijn Indonesische en Minangka-bause begrippen cursief weergegeven. Enkelvoud en meervoud hebben daarbij dezelfde vorm. Soms is een citaat gebruikt waarin begrip-pen een verouderde spelling hebben. Deze zijn ongewijzigd weerge-geven. De klein weergegeven cijfers in de tekst verwijzen naar eindnoten. Tenslotte wil ik mijn dank laten uitgaan naar alle Min-angkabauers die hun medewerking hebben verleend aan dit onderzoek, in het bijzonder naar Ar, die me enkele weken lang heeft geassis-teerd. Speciale dank gaat uit naar mijn begeleidster Leontine Visser en, bovenal, mijn vriendin Appie Booi, die de last van deze studie vergde op haar eigen manier met mij deelde.

(6)

1

EEN DYNAMISH WERELDBEELD: DE NOTIES VAN ALAM EN

RANTAU, CONCEPTEN IN ONTWIKKELING

Een van de eerste dingen die ik volgens Ar, die de komende weken mijn veldwerkassistent zou worden, moest weten wanneer ik de Minangkabau wilde begrijpen was de betekenis van de woorden alam takambang jadi guru. De natuur (alam) is onze eerste leraar (gu-ru), legde hij uit, de voorbeelden die de natuur biedt vormen een

leidraad voor het leven. We stonden op de Pucuk Lawang, dat een prachtig uitzicht bood op Ars dorp Bayur en het Maninjau meer, een hoog punt dat hij zeventien jaar had kunnen zien, maar waar hij nog nooit geweest was. Onderweg naar beneden gaf hij voorbeelden welke me, voorzover ik kon beoordelen, nogal willekeurig leken. Dat met takambang (i: berkembang) de notie van ontwikkeling wordt benadrukt begreep ik pas later: de 'zich ontwikkelende' natuur dient ons als leraar.

Alam heeft echter meerdere betekenissen. In Alam Minangkabau staat het voor de Minangkabause wereld, het Minangkabau gebied. Tegenwoordig wordt dat wel als synoniem gezien voor de Indonesi-sche provincie West Sumatra, maar in vroegere dagen werden er de daarin meer centraal gelegen hooglanden mee aangeduid. Dit hoofd-stuk beoogt een kennismaking met het gebied, een onderzoek naar de concepten van Alam en rantau (randgebied) en een poging om daarmee niet zozeer een accurate historische beschrijving van de Minangka-bau te geven als wel een illustratie van voorname kenmerken van een wereldbeeld in veranderende omstandigheden.

ALAM MINANGKABAU: DE DRIE LUHAK11 DE DA.REK EN DE RANTAU

De lengte-as van Sumatra ligt NW-ZO. Aan de westkant is de Indi-sche Oceaan; aan de oostzijde de Straat van Malakka, dat het grote eiland1

van het Maleise schiereiland scheidt (kaart 1). Langs die lengte-as ligt de Bukit Barisan ('rij van heuvels'), de bergketen die voor de geschiedenis van de Minangkabau van groot belang moet

(7)

zijn geweest. 2 Het laagland van de westkust is betrekkelijk smal;

de moerassige oostzijde, doorsneden door grote, tot ver landin-waarts goed te bevaren rivieren, veel breder. Ongeveer halverwege het eiland vormen enkele valleien, onderbroken door vulkaantoppen, het 'kernland' van de Minangkabau. Enkele diepere inzinkingen vormen bergmeren, waarvan die van Maninjau en die van Singkarak de grootste zijn. Hoewel een gedetailleerde topografische uiteenzet-ting hier niet gegeven kan worden, dienen voor een goed begrip van de concepten Alam, luhak, dan~k en rantau toch tenminste enkele namen genoemd te worden.

Terwijl 'Minangkabau' vooral een etnische term is, zoals reeds Joustra terecht beweerde (Joustra 1923: 3), is 'Alam kabau' het best te omschrijven als 'het gebied waarin het Minang-kabause element overheerst'. Inherent aan het concept van de Alam Minangkabau zijn de noties van expansie en ontwikkeling, noties waarin alam takambang doorklinkt. Alam, in 1 Alam Minangkabau' ,

geeft ook het conceptuele verband aan tussen de luhak van het kernland en de rantau daarbuiten, als onafscheidelijk of onlosma-kelijk met elkaar verbonden (Naim 1984: 16-17}. De rantau zijn dan

1 de gebieden waarin het Minangkabause element niet overheerst' . 3 Om de kern (pusat) van de Alam Minangkabau aan te duiden is er behalve luhak nog een term, da.rek (i: da.rat; 'binnenland'), welke naar mijn ervaring minder wordt gebruikt. Volgens Graves omvat de

darek de luhak nan tigo ('de drie luhak') - Agam, Lima Puluh Kota

en Tanah Datar, ofwel het 'echte' of 'ware' Minangkabause land waaraan alle andere gebieden hun oorsprong ontlenen - vermeerderd met een vierde grote rijstvlakte, dat van Solok (Graves 1981: 3}. Naim noemt de streek van Solok zelfs 'de vierde luhak' (Naim 1984: 231). 4 In elk geval is het onderscheid tussen de drie (vier) luhak in de opvatting van de Minangkabau van belang, daar het voor hen begrensde en, hoewe 1 door wegen en vroeger voetpaden verbonden, van elkaar afgescheiden gebieden betreft, met elk haar karakte-ristieke kenmerken. 5 In de tambo Alam, de Minangkabause historio-grafie, 6 spelen de luhak nan tigo, zoals we zullen zien, een voorname ro 1 .

Rantau is een relatief begrip dat op zichzelf niet verwijst

(8)

'buitenkant' van een 'centrum' van variabele omvang. 1 Met rantau

orang bedoelen de Minang zoiets als 'het land van andere mensen',0

maar rantau kan ook betekenen dat het land door de Minangkabau bevolkt is geworden en cultureel met het 'centrum' verbonden is. Het komt dan voor in combinatie met namen die wél verwijzen naar bepaalde geografisch aanwijsbare gebieden. Zo refereert Rantau Hilir ('benedenstroomse rantau') aan het gebied ten oosten van de

darek, en Rantau Pesisir ('kuststrook rantau') aan het gebied ten

westen ervan. En Rantau Selatan ('zuidelijke rantau') betreft dan een gebied ten zuiden van Solok.

Anders dan in de woordcombinatie rantau orang worden deze

rantau wel opgevat als uitbreidingssfeer van de Alam Minangkabau.

In deze opvatting, die van 'geografische expansie', zijn de rantau

wel weer onderscheiden in de gedeelten die samen met de darek het eigenlijke 'Minangkabause rijk' vormden alszijnde een soort 'aan-hangsels van het stamland' (Joustra 1923: 118), en 'de kustlan-den'. Vóór het uitbreiden naar het laagland zou elke luhak dan als het ware een 'eigen' rantau hebben gehad, in de daartoe voor de hand liggende richtingen. Noordwaarts 'hoorde' Rantau Pasaman bij Agam; oostwaarts Rantau Kampar bij Lima Puluh Kota; en zuidwaarts Rantau Solok bij Tanah Datar (Naim 1984: 14). 9 Derhalve neemt Solok een eigenaardige plaats in: voldoende met 'de drie luhak'

verbonden om tot het kernland (darek) te worden gerekend, maar ten opzichte van die (eigenlijke) luhak toch wel rantau genoemd. Volgens Joustra noemde men dit gebied dan ook wel batang rantau

('stok' of 'steel' rantau) (Joustra 1923: 118),10 maar meer gang-baar is ekor rantau ( 'staart' rantau) . 11 Dit kan dan ook in ver-band worden gezien met een vergelijkbare positie die het Maninjau gebied lijkt in te nemen als uitbreiding van Agam en deel van de zogenoemde kepala rantau ('kop' rantau).

Met een verwijzing naar Naim valt alvast de positie van de plaatsen waarin ik mijn veldwerk heb verricht (Bayur-Maninjau, Solit Air en Painan) ten opzichte van 'de oorspronkelijke luhak'

aan te geven (zie kaart 2) . Volgens Naim begon men nieuwe rantau

te openen nadat de luhak zich hadden ontwikkeld en betrof dit om te beginnen de kapala rantau in de westelijke richting van het Maninjau meer (waar ook Bayur ligt) en daar voorbij, voorts de

(9)

ekor rantau ofwel het gebied van Solok (zie voor Solit Air) en van daaruit verbreidde deze rantau zich weer verder zuidwaarts (naar onder meer Painan), tot uiteindelijk de gehele westkust een aan-eengesloten rantau werd (Naim 1984: 231).

Ideologisch gesproken werd de gehele Alam Minang geleidelijk vanuit het centrum opgevuld door een groeiende en expanderende bevolking, eerst de luhak en darek, en vervolgens de rantau (Kato 1982: 112). Historisch gesproken moet de Rantau Hilir of Rantau Timur ( 'oost rantau' ) , die op haar best een marginale positie binnen de Alam toegedacht is, voor de Minangkabau een belangrijke rol hebben gespeeld (ibid.: 93). Niet alleen is het waarschijnlijk dat de eerste migranten via de oostelijke rivieren het binnenland hebben bereikt, 12 maar ook verliepen de Minangkabause handelscon-tacten met de buitenwereld lange tijd vooral via deze rivieren, en daarmee de migratie in tegengestelde, dus oostwaartse richting.13

De migratie westwaarts ging ook verder dan de tot nog toe genoemde uitbreiding van de Rantau Pesisir. Minangkabauers gingen zich ook vestigen langs de westkust van het noordelijk op Sumatra gelegen Aceh14 en zuidelijk langs de kust van Bengkulu. Naim heeft op een kaart de gebieden aangegeven van de Minangkabau (het huidi-ge West Sumatra) en haar rantau (die een groot deel van Sumatra bestrijken alsmede Negeri Sembilan in het huidige Maleisië) (Naim 1984: 65). Deze geografische opvatting van de Alam en rantau stemt, zo verderop ter sprake komt, niet overeen met politieke connotaties van een 'Minangkabause machtssfeer' of iets

derge-lijks. Centraal staat vooral de notie van expansie en ontwikke-ling, een notie welke sterk tot uitdruking wordt gebracht in de Minangkabause tamba.

HISTORIOGRAFIE MET PRINCIPES: DE EXPANDERENDE ALAM

Di mano titiak palito

Waar komt het licht vandaan Di baliak telong nan batali Van de lamp die vastzit Dari mano asa niniak kito

Waar komen onze voorouders vandaan Dari puncak gunung Marapi

(10)

De voorouders van de Minangkabau kwamen, zo is me vaak verteld, van de Merapi, de hoogste berg van de streek (289lm.). Ze zouden aan de voet ervan de nagari Pariangan Padang Panjang hebben ge-sticht en het ontstaan van alle andere nagari - het proces van dorpssegmentatie waarmee de ontwikkeling van de Alam Minangkabau gepaard ging - is voor de Minang met deze plaats van eerste vesti-ging verbonden (cf. Westenenk 1918: 7-13) .15 In die ontwikkeling kunnen volgens Minangkabause auteurs wel een aantal fasen worden onderscheiden zoals (1) de tijd van onwetendheid en het recht van de sterksten waarin men taratak (bewoonde plekken) en dusun (ge-huchten) oprichtte; (2) de fase waarin de dusun zich ontwikkelden tot kampung of koto (dorpse gemeenschappen); (3) de periode waarin de koto zich ontwikkelden tot nagari (autonome gemeenten) en waarin de nagari 'de drie luhak' en 'de twee lareh' zouden vormen, ofwel de kern van de Alam Minangkabau; en (4) de fase van 'ver-lichting' door de islam, waarin de adat werd aangepast (Esten 1993: 22-23) .16 Hieraan dient dan te worden toegevoegd dat ook het tijdperk van het Minangkabause koninkrijk in de tamba een belang-rijke plaats inneemt en dat het ontstaan daarvan vooraf ging aan de komst van de islam.

Afgezien van de vraag of deze indeling historisch gesproken adequaat of relevant is, geeft het verschillende aanleidingen om te bezien hoezeer de tamba de noties van expansie en ontwikkeling beschrijven. Om te beginnen zijn die inherent aan 'de wording van nagari'. Hoewel misschien teruggaand op een 'tijd van ontwetend-heid' is die ontwikkelingssequentie een adat institutie geworden die evenwel inmiddels niet meer functioneert .11 Een manier waarop nieuwe vestigingen ontstonden was door manaruko, het wegkappen van bos aan de rand van een bestaande nagari waarmee men nieuwe land-bouwgrond openlegde. Men bouwde veldhutten of wachthuisjes (dan-gau) en zo ontstonden er taratak .18 Het waren de mannen die aldus voorop gingen in de verplaatsing naar nieuwe verblijfsplekken (Naim 1984: 230-1; 306). Na uitbreiding en de komst van anderen onstonden er 'gemeenschaps-instituties' en daarmee dusun. Verdere groei en sterkere behoefte aan meer politieke structuur resul-teerde vervolgens in koto die verschillende wijken of huizenclus-ters kenden, en die, wanneer ze aan bepaalde voorwaarden zouden

(11)

voldoen, nagar i konden worden. 19

Voor het ontstaan van de drie luhak moeten we volgens de tamba terugkeren naar Pariangan Padang Panj ang. Daar, in de oer-nagar i, openbaarde de natuur haar wetten aan de stamvaders van de Minangkabau, de cultuurhelden Datuk Ketemanggungan en diens half-broer Datuk Perpatih nan Sabatang, die in de Minangkabause histo-riografie een eeuwenlang leven hebben en in belangrijke episoden steeds weer een beslissende rol spelen.20 Bij de besluitvorming om de drie luhak, 'de drie districten', te gaan bevolken, is sprake van een derde broer, Datuk Sri Maharajo nan Banego-nego,21 en tezamen vormen zij 'de drie datuk' (datuak nan batiga).

De drie kwamen bijeen om de richting van de bewoning van het land te bespreken. Ter oriëntatie hadden ze de Merapi beklommen, ieder via een zijde, en na te hebben uitgewisseld wat ze van daaraf hadden gezien, coördineerden ze de verhuizing van hun mensen. Datuk Perpatih nan Sabatang richtte zich op het gebied in het oosten waaraan de naam luhak Tanah Datar gegeven werd, vanwege gebrek aan vlak land (luhak betekent 'tekort'), en dat ook wel als luhak nan tua ( 'de oudste luhak' ) bekend raakte. Da tuk Ketemang-gungan ontfermde zich over het westen, luhak Agam, een naam die zou aangeven dat er slechts weinig mensen heen gingen, en de bijnaam luhak nan tangah ('de middelste luhak') kreeg. De derde datuk oriënteerde zich op het noorden, dat luhak Lima Puluh Kota zou gaan heten omdat er vijftig families naar toe verhuisden, en ook wel luhak nan bungsu ('de jongste luhak') genoemd zou worden. Nadat de bevolking gevestigd was, zo wil het verhaal in deze versie, bedacht men zich nieuwe gebieden te openen rondom de luhak: de rantau (Hilir, Pesisir en Selatan).22

Na verloop van tijd, vervolgen de tamba, toen de orde van luhak en lareh reeds gevestigd was, arriveerde Adityawarman. Dit is een historisch verifieerbare figuur: opgegroeid aan het hof van het Javaanse rijk Majapahit, zou hij zich in 1347 als heerser over de Minangkabau gevestigd hebben in Pagarruyung, Tanah Datar, waar-mee hij zich losmaakte van de macht van Majapahit, dat hij enkele

jaren vertegenwoordigd had in een gebied ten oosten van de Minang-kabau, een gebied aan de bovenloop van de Batang Hari (Dobbin 1983: 61-2). Adityawarman markeert het begin van het Minangkabause

(12)

koningschap, dat de Alam verenigde en, nu op wellicht meer milita-ristishe wijze, verder uitbreidde (Toeah 1985: 108).

Het is opmerkelijk dat Adityawarman als buitenstaander en vreemd element een zo belangrijke rol in de Minangkabause tambo erkend gekregen heeft, al wordt beweerd dat hij Minangkabaus bloed bezat en met een Minangkabause gehuwd was (Toeah 1985: 92-5). 23 Wat zijn heerschappij ook 'toevoegde' aan de Minang, destijds een overwegend animistische boerensamenleving, was een hindu-Javaans hof en, zo beweerd wordt, een tantristisch-boeddhistische cultus (Dobbin 1983: 118). 24 Hoe dan ook, het model waarin het koning-schap het symbool was van de eenheid van de Alam Minangkabau, zo is de algemene opvatting, zou nog eeuwenlang gehandhaafd blijven.

Adityawarman zelf zou, als koning der Minangkabau, volgens de tambo voorts nog een aanval van Majapahit afgeslagen hebben (Toeah 1985: 96) en is onmiskenbaar een Minangkabause held. Toch wordt altijd benadrukt dat in het koningschap weinig wereldlijke macht gevestigd was waar het de luhak aangaat, waar de nagari een grote mate van onafhankelijkheid behielden.25 Interessant is dat in wezen de Javaanse aanspraak op de Minangkabau ontkend wordt. Er is een verhaal dat elke Minangkabauer kent en dat mij steeds weer verteld werd, waarin de Minangkabau Majapahit te slim af was en haar onafhankelijkheid behield, en waaraan ze zelfs haar naam zou danken, het verhaal van 'de overwinnende kerbau' (menang ker-bau). 26 Het vormt ook een allegorie van behoud van eigenheid onder druk van externe invloeden.

HISTORIOGRAFIE MET PRINCIPES: DE INCORPORERENDE ALAM

Tenminste vanaf de zestiende eeuw, misschien eerder, kwam de Alam Minangkabau onder invloed van de islam. Aanvankelijk concentreerde deze zich op de plaatsen in de rantau die de verbinding met de buitenwereld vormden, maar vervolgens drong het zo diep tot in het kernland door dat het tot een herdefinitie van de Alam leidde. 21 De oorsprong ervan werd in islamitische termen herschreven en het is daarom dat er in tambo gesproken wordt van Nur Muhammad, 'het Licht van Muhammad', waarmee Allah de kosmos creëerde, en waarvan de uitstraling de tastbare wereld vormde (Abdullah 1972: 183).

(13)

Na enige tijd, vervolgt de tamba, zou Iskander28

zijn ver-schenen, en hij vestigde het eerste koninkrijk op aarde. De wereld breidde zich uit terwijl Iskander drie zonen voortbracht. Een ervan was Maharaja Diraja, wiens boot vastliep op de top van de Merapi ten tijde van een zondvloed, en die de grondlegger van het Minangkabause koninkrijk zou worden. Toen het water zich terugtrok en de wereld zich uitspreidde daalde de raja met zijn gevolg neer van de Merapi en het begin van de Alam Minangkabau was gemaakt

(cf. Naim 1984: 60) . 29

Ook wordt verteld dat tot het gevolg van Maharaja Diraja een hond behoorde, een Siamese kat, een bosgeit en een tijger, ofwel mensen die de namen en kenmerken van die dieren droegen. Als wederdienst voor hun hulp aan de raja zou elk van hen huwen met een van diens dochters. Allah zond vier wolkenpartijen die neer-hingen boven de drie luhak en een vierde streek, waarna deze bewoond zouden worden: Tanah Datar door de heerser (Yang

Dipertu-an) zelf, Agam door de dragers van het symbool van de tijger, Lima Puluh Kota door degenen met het symbool van de geit, en het vierde gebied door hen met het symbool van de kat. Met de tijd breidde de bevolking zich uit en vulde het de Alam (Toeah 1985: 39-40).30

Voorts worden Datuk Ketemanggungan (als nazaat van Maharaja Diraja) 31 en Datuk Perpatih nan Sabatang ten tonele gevoerd en vervolgens ook Adityawarman (volgens sommigen een afstammeling van Iskander). De komst van de laatste zou voor onenigheid tussen de twee halfbroers hebben gezorgd. De Alam was door deze wetgevers verdeeld in twee adat typen - 'de twee lareh' - de in principe aristocratische Koto Piliang traditie en de principieel democrati-sche Bodi Caniago traditie, en de incorporatie van het koningschap in dit systeem leidde tot een conflict (Abdullah 1972: 185-6).

Dobbin heeft getracht te reconstrueren wat er historisch gezien gebeurd kan zijn ( Dobbin 1983: 62-63) . 32 Van meer belang hier is echter dat het koningschap onlosmakelijk met de Alam Minangkabau verbonden raakte en dat op een gegeven moment, hoewel onzeker is wanneer precies, de islam er een al even onlosmakelijk bestanddeel in is gaan vormen en een van de ideologische funda-menten werd van de Alam. 33 Met het concept van de Rajo nan Tigo

(14)

heersen-de opvatting dat heersen-de Alam Minangkabau een harmonieuze wereld is van adat en islam (Abdullah 1972: 198).

De Rajo nan Tigo Sela bestond uit de Rajo Adat ('koning van '

traditie'), de Rajo Ibadat ('koning van religie') en de Rajo Alam ('de koning van de wereld') - respectievelijk residerend in Buo, sumpur Kudus en Pagarruyung, betrekkelijk dicht bijeen liggende plaatsen in Tanah Datar - en werd bijgestaan door een soort minis-terraad, de Basa Ampek Balai. 34 Met de instelling van dit triumvi-raat lijkt, op conceptueel nivo, binnen de Alam de islam een vol-waardige plaats naast de adat te hebben gekregen. De Rajo Alam was evenwel de primus inter pares en gewoonlijk wordt met Yang Diper-tuan in het bijzonder aan de Rajo Alam gerefereerd.35

De relatie met de rantau was voor de in Tanah Datar reside-rende raja anders dan die met het kernland. Het adat gezegde luhak bapanghulu, rantau barajo geeft aan dat het onderscheid dat binnen het concept van Alam Minangkabau gemaakt werd tussen de luhak en rantau, correspondeerde met een onderscheid in politieke organisa-tie: in het kernland waren de leiders de penghulu (clanhoofden), maar in de rantau waren dat raja. Dat wil zeggen dat de lokale macht in belangrijke plaatsen in de rantau in handen was van kleine raja, maar tevens dat de politieke, economische en fiscale controle van de raja van het centrum zich over die plaatsen kon uitstrekken. De kleine raja stonden niet op zichzelf maar waren veelal leden van de koninklijke familie of hoofden met koninklijke benoemingen. 3 6 En daarmee , in de woorden van Ka to,

definieerde het koningschap de contouren en sfeer Minangkabau (Kato 1982: 39-41).

begrensde en van de Alam Hoewel het rantau concept met betrekking tot het koningschap derhalve een niet te verwaarlozen politieke connotatie heeft, lijkt de betekenis van het koningschap toch vooral symbolisch en sacraal van aard. Dit is vooral ten opzichte van het kernland duidelijk. Politiek gezien vormden de luhak nooit een eenheid. Het bestond uit een aantal betrekkelijk zelfstandige nagari waar het leiderschap - hier meer hiërarchisch, daar meer democratisch - bij penghulu lag. Dit systeem lijkt onaangetast te zijn gebleven, ondanks de incorporatie van de instelling van het koningschap

(15)

macht van de

raja

ook geweest mag zijn, conceptueel werd in de positie van de

Yang Dipertuan

de gehele Alam verenigd, zodat het koningschap haar bestaansreden behield. 37 Er wordt dan ook wel beweerd dat wat er aldus gedefinieerd werd niet zozeer een konink-rijk was, maar de Alam Minangkabau (Kato 1982: 41).

Hoe terecht of onterecht deze beweringen over het koninkrijk ook mogen ziJn, na de incorporatie van de islam binnen het koning-schap was de basis van de herdefinitie van de Alam tweeledig:

adat

en islam. En hoe de relaties tussen de

raja

en de

nagari

ook ge-weest mogen zijn, ook op

nagari

nivo is deze herdefinitie her-kenbaar, in de opname van islamitische functionarissen in de

adat

organisatiestructuren: de

malim

binnen het Koto Piliang model en de

imam-chatib

binnen het Bodi Caniago type (Abdullah 1972: 198). Echter, hoezeer de islam ook was doorgedrongen en opgenomen in de opvattingen en de structuren van de Minangkabau, niet voor ieder-een was, om het zo te zeggen, deze herdefiniëring grondig genoeg. Begin negentiende eeuw raasde een militante religieuze hervor-mingsbeweging door het Minangkabause land, bekend als de

padr i,

welke

nagari

innam en een einde maakte aan het koninkrijk.38

In de

nagari

bestreden de

padri

onder meer de gewoonten van hanengevechten en gokken, het gebruik van sterke drank

(tuak)

en opium (en aanvankelijk ook tabak en sirih), welke op marktplaatsen veelal voor onrust en wanorde zorgden (Dobbin 1983: 130; 174). Nadat

nagari,

met geweld of niet, overgingen tot de

padri,

werden voor zowel bestuurlijke als religieuse zaken nieuwe functionaris-sen (zoals

kadi

en

imam)

benoemd, terwijl echter de

adat

functio-narissen niet verdwenen

(ibid:

133). Hoewel de politieke en socia-le structuur van

nagari

daarmee uiteindelijk niet substantieel veranderd zou worden, zou de islamitische component in de defini-tie van de Alam evenwel versterkt worden (Abdullah 1972: 200).

De mate van succes van de

padri

hing niet slechts af van haar overtuigingskracht of militaire macht, maar kende ook economische motieven. 39 Bovendien varieerde de weerstand van

nagar i

en kreeg de beweging te maken met de interventies van de Hollanders, die de Minangabau uiteindelijk in 1837 zouden 'pacificeren'. De expansie van de hervormingsbeweging verschilde dan ook per

luhak.

40 De berg-nagari in Agam en de

nagari

rond het Maninjau meer waren al

(16)

in 1821 (ten tijde van de eerste confrontaties met de Hollanders) stevig in handen van de

padri,

en ook in Lima Puluh Kota en in Solok had de beweging voet aan de grond gekregen. Ook de

berg-nagar i

in Tanah Datar en rond het meer van Singkarak (zoals Solit Air) hadden zich bekeerd tot de

padri,

maar in de vlakte van Tanah Datar was er sterk verzet. Daar was de beweging tegenover

nagari

komen te staan die hun autonomie wilden handhaven en bestreed het de

raja,

wier levenswijze naar de normen van de

padri

onvoldoende islamitisch was. De Rajo Alam werd verdreven, vele volgelingen vermoord, het triumviraat kwam ten einde (Dobbin 1983: 134-8).41

Was daarmee een symbool van eenheid verloren gegaan, het sociale systeem, maar ook de opvatting van de Alam Minangkabau, bleek stevig genoeg om ook zonder

Yang Dipertuan

bewaard te kunnen blijven (De Josseling de Jong 1951: 8-9). De

padri

waren op hun beurt verslagen en het Hollandse koloniale bestuur zou het cen-traal gezag gaan vertegenwoordigen. Niettemin had de hervormings-beweging voor een fundamentele herdefinitie van de Alam Minangka-bau gezorgd. De islam werd niet langer opgevat als een van de beide bouwstenen van de Alam, maar vanaf dan als de basis waarop de

adat

berust. Of, zoals Kato het zegt, de belangrijkste invloed van de

padri

op de

adat

was dat voortaan islam en

adat

één waren in een nieuw idee van de Alam Minangkabau (Kato 1982: 100). 42 Al zou men over de praktische gevolgen van dit principe nog regel-matig blijven strijden en debateren, de incorporatie van de islam

in de Alam was daarmee totaal: de

adat

werd door de universele en door God gegeven islam potentieel vervolmaakt (cf.

ibid.:

101).

KOLONISATIE DOOR EXTERNE KRACHTEN: GEBIEDEN EN IDEEEN

Om de verdere ontwikkeling van de Alam Minangkabau te begrijpen dient de komst van de Europeanen in de regio te worden bedacht. Door de commerci~le expansie van Europeanen werden bestaande handelsnetwerken opgenomen en opnieuw gecombineerd in een wereld-omvattend systeem van handelsrelaties, waaraan ook Sumatra niet ontkwam. 43

Van de beide kusten was de Rantau Pesisir voor de Minangkabau lang van minder belang geweest dan de Rantau Hilir, waar de rivieren de verbinding met de Straat van Malakka en het

(17)

Maleise schiereiland vormden, de kortste zeilroute tussen India en China en een brandpunt voor voorname politieke configuraties die deze handelsroute trachtten te domineren, vanaf het rijk van Srivijaya (zevende eeuw) tot het sultanaat van Johor (zeventiende eeuw) (Dobbin 1983: 5-6). Toen de Portugezen in 1511 Malakka innamen, stimuleerde dat de handel aan Sumatra' s westkust, waar plaatsen als Tiku, Pariaman, Padang, Painan en Indrapura zouden opbloeien als havens voor zowel Aziatische als Europese schepen. 44

Commercieel was de westkust voor externe handelaren onder meer aantrekkelijk omdat er, vanaf halverwege de zestiende eeuw, peper verbouwd werd, een produkt dat van grote waarde voor de internati-onale handel was. Aceh domineerde de havens tot halverwege de ze-ventiende eeuw, toen de Hollanders, georganiseerd in de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC), 45 succes boekten in hun poging de peperhandel te monopoliseren. In 1663 verwierf de VOC die

monopo-liepositie (hoewel ze haar interesse juist verlegde naar goud) met het 'Contract van Painan', dat de basis zou gaan vormen voor alle daaropvolgende Nederlandse claims op de westkust (ibid.: 71-9).

De Nederlanders waren echter niet de enige westerse gegadig-den voor Sumatra's westkust en terwijl de concurrentie van vooral Britse privé-handelaren toenam, verzwakte hun positie in de ach-tiende eeuw. Vanwege de gebeurtenissen in Europa kwamen de Neder-landse belangen aan de westkust gedurende twee perioden (1781-1784 en 1795-1819) zelfs helemaal in Britse handen. 46 Toen de Nederlan-ders hun plaats weer kwamen innemen was er vanuit het binnenland inmiddels een 'nieuw' handelsproduct tot aan de kust doorgesij-peld: koffie. De Hollandse bemoeienis met de padri is dan ook in verband te zien met hun poging te profiteren van het gewas waarmee juist weer hoge winsten te behalen len. Dobbin spreekt in dit verband zelfs van een 'coffee mania' (ibid.: 96) .47

De strategie van het handelsmonopolisme had de Hollanders nooit bewogen een voet in het binnenland te zetten, 48 maar nu een grotere mate van beheersing van de productie en accumulatie wense-lijk zou worden, brak een nieuw tijdperk aan, een tijdperk van territoriale controle en bestuurlijke overheersing. De westkust zou 'de Westkust' worden; een gebiedsdeel van Nederlands-Indië. Nadat de padri, niet zonder slag of stoot,49 verslagen waren, was

(18)

een onomkeerbaar proces ingezet: de opname van de Minangkabau in een grotere politieke eenheid. Consequenties voor de concepties van Alam en rantau waren onvermijdelijk. Belangrijke ontwikkelin-gen in dit verband betroffen vooral een aantal bestuurlijke en infrastructurele maatregelen die het Nederlandse gouvernement zou nemen in haar streven het gebied politiek te stabiliseren en economisch te exploiteren: de vestiging van enkele centraal gele-gen vesterkingele-gen, verbetering van transportverbindingen en het opzetten van een bestuurssysteem.

Men had een gebied veroverd waarin, in de woorden van Mi-chiels, de eerste gouverneur van West Sumatra, 'een bijna volkome-ne regeeringsloosheid' heerstte (Schrieke 1927: 62). Om de verza-meling van autonome nagari tot een beheersbaar geheel te verbinden achtte het Nederlandse gezag zichzelf 'het onmisbare vereenigings-punt', maar daarnaast raakte het door de reacties van de Minang toenemend overtuigd dat de grondslag voor de bestuurlijke structu-ren en processen geleverd moest worden door Minangkabause opvat-tingen en instellingen. Een poging om, naar Javaans model, regen-ten te benoemen, mislukte. De eerste vernieuwingen gaven aanlei-ding tot de ernstige opstanden van 1833 en 1841, so en in het

laatstgenoemde jaar werd het idee van de regenten opgegeven51 waarna het gouvernement zich bij de verwezelijking van de eigen doeleinden voorlopig zou trachten te beperken tot gebruikmaking van Minangkabause concepten, zoals nagari en lareh en penghulu.

DE ALAM IN DE GREEP VAN HET HOLLANDSE BESTUUR

Een ordelijk bestuur was gebaat bij een administratieve indeling in eenduidige eenheden. Hoewel nagari onmiskenbaar onderling verschilden52 meende het Nederlandse bestuur in de autonomie van elke nagari een gemeenschappelijk kenmerk te zien dat ze tot fundamentele eenheden van de Minangkabause samenleving maakte. 53 In de ideaaltypische opvatting werd de socio-politieke orde van de Minangkabau als het ware 'herhaald' in elke nagari (Kahn 1993: 138). Hoewel Kahn beweert dat dit grotendeels een negentiende eeuwse Nederlandse constructie is (ibid.: 165) welke is opgenomen in de Minangkabause opvattingen van de Alam, moet toch ook bedacht

(19)

worden dat die constructie is uitgegaan van bestaande concepties van nagari en ideeën over de wording en het wezen ervan.

om naar de opvattingen van de Minang van een volwaardig ont-wikkelde nagari te kunnen spreken moest deze voldoen aan bepaalde voorwaarden. Het moest een balai adat (raadhuis) hebben, badgele-genheden, paden en een moskee, en bovendien kende het verschillen-de typen grond.54 Paden werden wegen en de moskee, vanzelfsprekend een islamitische contributie, lijkt een eerder element, de hanen-gevechtplaats, verdrongen te hebben.55 De nagari van padri ken-merkten zich vaak door prachtige grote houten moskeeën, nieuwe constructies die nietige moskeetjes waarnaast de hanengevechten nog hadden kunnen floreren vervingen (Dobbin 1983: 139). Dat de moskee met de balai de eenheid binnen een nagari symboliseerde (Abdullah 1971: 5) die er daarmee nog niet per definitie was, en dat de voorgeschreven elementen tezamen voor een nagari autonomie stonden welke er in werkelijkheid in strikte zin niet was en nooit geweest was (Kahn 1980: 20), mag waar zijn, maar doet niets af aan het ideaal. 56 Het nagari concept was in elk geval niet zomaar een maaksel van de Nederlandse inmenging, maar berustte op autochtone noties van ontwikkeling die in adat termen waren gevat. 57 Het is, volgens Abdullah, naar adat theorie dat de Alam Minangkabau een conglomeraat van nagari is en de nagari, als de meest ontwikkelde vestigingsvorm, kleine Alam op zich zijn (Abdullah 1971: 3).58

Het is evenwel dit concept dat het gouvernement in combinatie met bestuurlijke noviteiten ging gebruiken in haar pogingen op lokaal nivo de staatsbelangen te behartigen. In 1847 hadden die alles te maken met de exploitatie van de productieve mogelijkheden van handelsgewassen: 59 het bestuursstelsel werd in beginsel geënt op een soort cultuurstelsel welke dat jaar werd ingevoerd. Dit systeem van gedwongen leveranties van vooral koffie werkte op basis van een administratieve indeling waarin nagari en lareh (i: laras) als eenheden waren opgenomen, met een cruciale rol voor de vertegenwoordigers voor die eenheden: penghulu, kepala negeri (nagari-hoofd) en kepala laras (1aras-hoofd). Het 'residentschap' Padangse Bovenlanden werd verdeeld in 'afdelingen' zoals Tanah Datar, Agam, Limapuluh Kota en bijvoorbeeld Rao, welke overeenkwa-men met de eerdere 'regentschappen' en waarin, niet onbelangrijk,

(20)

de namen van onder meer de luhak gehandhaafd bleven. De afdelingen werden bestuurd door Nederlandse ambtenaren, assistent residenten en, daaronder voor de districten, controleurs. Opmerkelijk is dat terwij 1 de bestuursnivo' s met Nederlandse functionarissen in de loop van de negentiende eeuw wijzigingen ondergingen, uitgebreider en complexer werden, het Minangkabause systeem van nagari bestuur van kepala negeri en kepala laras tot in 1913 in principe onveran-derd bleef (Dobbin 1983: 234). 60

Met het vasthouden aan die eenheden trachtte het gouvernement de aansluiting met de opvattingen van adat en Alam - de juiste orde der dingen - te bewaren, terwijl de instelling van kepala negeri en kepala laras in wezen een breuk met de traditie hadden betekend. De functie van 'dorpshoofd 1 stond haaks op de Minang-kabause politieke ordeningen waarin alle voorname lineages binnen een nagari door min of meer gelijkwaardige penghulu vertegenwoor-digd werden, en dat van 'districtshoofd' was nog minder gegrond in bestaande organisatievormen. Met het gebruik van het concept laras trachtte het koloniaal bestuur aan te knopen aan het idee van confederaties van nagari die hier en daar wel hadden bestaan, maar nooit als bestuurseenheden. 6

i Behalve in verband met de twee adat

tradities (de lareh nan duo) waarvan eventuele territoriale conno-taties waren vervaagd, kon het laras begrip voorkomen in verband met dergelijke federaties. Echter, als er ergens al federaties van nagari hadden bestaan dan waren ze uiteenlopend van aard; 62 het gouvernement schoor alles over een kam en gaf aan de laras een nieuwe betekenis als schakel in het eigen bestuursapparaat. Een belangrijke ontwikkeling daarbij was dat het gouvernementsgebied van West Sumatra in de loop van de negentiende eeuw werd uitge-breid naar omliggende gebieden en daarbij verschillen tussen het kernland en de rantau naar de achtergrond werden gedrongen binnen een administratieve context van eenheid. De Alam Minangkabau werd in die zin gelijk gesteld met West Sumatra (cf. Naim 1984: 74).63

De bestuurlijke hoofdstad van West Sumatra was Padang, dat rond 1825 al ontwikkeld was tot een niet grootse, maar toch tame-lijk kosmopolitisch urbaan centrum (Graves 1981: 78). Voor de economische exploitatie van de Minangkabau was Padang als uitvoer-haven het voornaamste oriëntatiepunt. Het gouvernement deed er

(21)

alles aan om de rijkdommen van het gebied, in de eerste plaats de koffie, naar de westkust af te voeren, en materialiseerde deze oriëntatie in de vestigingsplaatsen van haar steunpunten en de verbindingen daartussen. De aanleg in 1834 van een weg die via de Anaikloof de Bovenlanden met de westkust verbond was reeds bedoeld voor de afvoer van koffie en een snelle troepenverplaatsing. Ook de al vlot daarop volgende aanleg van wegen tussen onder meer Padang en Singkarak, tussen Maninjau en Tiku, en een weg naar Painan, moest de koffietransporten dienen (Graves 1981: 66-7; Dobbin 1983: 211-3). 64

De complementaire strategie van het gouver-nement bestond uit het streven de handelsverbindingen naar de oostkust af te sluiten. 65

De militaire bezetting bracht tevens het begin van een nieuwe vestigingsvorm. Op strategische punten op knooppunten van wegen bouwden de Nederlanders versterkingen zoals in het hart van de rijstvlakte van Tanah Datar Fort van den Capellen (1825) en Fort de Koek in Agam (1827), die als bestuurlijke centra en marktplaat-sen al snel klein urbane kenmerken kregen (Dobbin 1983: 153). 66 Hoewel het heel kleine steden bleven, 67 vormde het idee ervan aanvankelijk een vreemd concept voor de Minangkabau, waar de traditionele vestigingsvorm de

nagari

was. ''~Maar onder meer als 'economische magneten' voor de omwonende bevolking werden de stadjes een soort

'rantau

in het kernland' (Abdullah 1972: 211). Het werd een belangrijk type

rantau,

en niet alleen als marktste-den. Rond de eeuwwisseling ontwikkelden plaatsen als onder meer Bukittinggi (Fort de Koek), Padang Panjang, Batusangkar (Fort van den Capellen) en Solok in het kernland en, behalve Padang, ook Pariaman en Painan aan de kust zich tevens als educatiecentra, zowel seculier als religieus, hetgeen gepaard ging met de ontwik-keling van nieuwe typen werkvelden voor leraren, ambtenaren en loonarbeiders (Naim 1984: 77).

Met de ingrijpende bestuurlijke herinrichting, de pogingen om door middel van het afsluiten van de oostelijke handelsroutes de Minangkabau te 'omheinen' en de formele heroriëntatie op Padang en de 'nieuwe

rantau'

van de klein urbane centra door het gouverne-ment, lijkt de opvatting van een zich uitbreidende Alam onder zware druk te zijn gekomen. Het is evenwel prematuur op grond van

(22)

deze ontwikkelingen te concluderen dat de notie van expansie en ontwikkeling voor de Minangkabau daardoor verloren ging.

DE ALAM EN NIEUWE GOLVEN VAN DE MODERNE TIJD:

BESTUURLIJKE REORGANISATIE EN INCORPORATIE IN DE NATIE-STAAT Tot de moderniseringen van de vroeg twintigste eeuw behoort de bestuurlijke reorganisatie van West Sumatra van 1913-1915. De

laras werden opgedoekt. Het gewest werd opnieuw ingedeeld in een

achttal afdelingen - waarbij de gebieden als Agam, Lima Puluh Kota en Tanah Datar bewaard bleven - en onderafdelingen, welke bestuurd werden door Nederlandse functionarissen. 68

Daaronder kwamen dis-tricten en onderdisdis-tricten met als nieuwe hoof den demang en assis-tent-demang, de inlandse hoofden waarvoor de kepala laras het veld moesten ruimen (Joustra 1923: 230-3). Hieronder dienden de nagari

de staatkundige grondslag te blijven, maar de positie van de nagari-hoofden werd op een andere leest geschoeid en er werden nagari-raden van zogenoemde 'kern-panghulu' ingesteld.69 De

de-mang, als vreemd, van Java afkomstig element, functioneerde niet

en verdween als zodanig weer, 10 maar overigens bleef, ook na het vertrek van de Nederlanders en de opname van de Minangkabau in de nieuwe nationale staat Indonesië, veel van deze administratieve indeling bewaard.

Op afdelingsnivo werden, binnen het Indonesische model, Agam, Lima Puluh Kota, Tanah Datar, Solok en vier andere gebieden tot

kabupaten gemaakt (zie kaart 2), op onderafdelingsnivo kwamen

kecamatan, 71 en daaronder, zonder tussenschakels van districten,

kwamen de nagari - een indeling die teruggaat tot de periode van het republikeinse bestuur tijdens de onafhankelijkheidsstrijd

( 1945-1949). 12

Binnen de indeling in kabupaten en kecamatan vol-gens de orde van de natie-staat Indonesië waren de Minangkabause

nagari een soort 'survivals', en tijdens de 'nieuwe orde' (Orde

Baru) werden zij verdeeld in kelurahan of desa, een verdere stap

van 'javanisering'. 73

Voor de Minangkabau verdween het idee van

nagari daarmee echter niet, en ook het idee van de Alam

Minangka-bau verdween niet door de uiteindelijke integratie van West Suma-tra als provincie in de cenSuma-tralistische eenheidsstaat van

(23)

Indone-sië. 74 Het bleven voor de Minang levende concepten. Om de verdere

aanpassing van het Alam concept te begrijpen moet het individuele nivo van het rantau begrip worden bekeken.

DE ALAM MINANGKABAU EN DE INDIVIDUALISERING VAN HET RANTAU BEGRIP De bewoning en vorming van nieuwe rantau als uitbreiding van het

oorspronkelijke land, de Alam Minangkabau, was een groepsgewijze aangelegenheid. Maar bij de nieuwe vorm van rantau, de rantau kota

of 'stadse rantau', de stadjes in het kernland zowel als de steden

daarbuiten, valt een ander aspect op: het bezoek aan die rantau is

een individuele onderneming. 75 Dat rantau een relatief begrip is waarvan de betekenis afhankelijk is van het uitgangspunt, hebben we al gezien, en ook vanuit het individu bezien is dit van kracht. Iemands aanwezigheid in de rantau impliceert dat hij of zij buiten

zijn of haar plaats van oorsprong is getreden (cf. Persoon 1983: 215). Het werkwoord, dat de actie of onderneming van handelende individuen weergeeft - merantau - valt in de meest algemene zin te

omschrijven als 'de plaats van herkomst verlaten' . 76 Vanuit nagar i als kleine Alam op zich zijn, volgens Abdullah, de in de buurt ervan gelegen andere plaatsen reeds als rantau te beschouwen, en

'naar de rantau gaan' (merantau) kan dan eenvoudig betekenen 'de

eigen nagari verlaten' (Abdullah 1971: 3-4).

Al ver voor het ontstaan van de notie van rantau kota, moet merantau in dit verband als min of meer individuele onderneming

een wijdverbreid verschijnsel zijn geweest bij de Minangkabau en dan vooral een met de handel verbonden verschijnsel. Bezoekers van buiten werden binnen nagari aangeduid als urang dagang (Westenenk

1918: 69), wat zowel 'handelaren' als 'vreemdelingen' betekent.77 Met het ontstaan van de klein urbane centra in het kernland ligt het voor de hand dat de merantau zich op deze plaatsen ging

rich-ten. De stadjes werden als rantau beschouwd door de personen die

ze vanuit de omliggende nagari bezochten en in de context van de

stad werden deze personen perantau genoemd (Abdullah 1971: 10).78 Zoals verderop zal blijken, noemen de Minang het bezoeken van de provinciestadjes nog steeds wel merantau, maar vaker refereren

(24)

Tot de belangrijke hedendaagse

rantau kata

behoren mega-steden als Jakarta en Medan - dankzij de sterk verbeterde infrastructuur en vervoersfaciliteiten nu tamelijk gemakkelijk bereikbare plaatsen -en teg-enwoordig is

merantau

als individuele onderneming voor ·een groot deel op zulke steden geconcentreerd. Een ander onderscheid dat verbonden is met het ontstaan van de

rantau kata,

en vooral met de twintigste eeuwse

merantau

naar de grote steden, is die tussen

rantau dagang

en

rantau elite.

Indien Minangkabauers zich in een plaats overwegend met de handel bezighouden spreekt men van

rantau dagang,

terwijl

rantau elite

of

rantau pegawai

('ambtenaren

rantau' )

plaatsen betreft waar Minang veel vertegenwoordigd zijn onder de 'witte boorden' en de 'betere beroepen'. In de plaatsen die tot de laatste categorie gerekend worden zijn echter meestal evenzo veel Minangkabause handelaren, en dan spreekt men wel van

rantau campuran

('gemengde rantau'). Centra als Jakarta en Medan, maar ook als Pekanbaru, behoren hiertoe (Naim 1984: 156).79

Terwijl de Alam Minangkabau onder invloed van historische externe krachten begrensd raakte kwam daarmee aan de notie van de Minangkabause expansie geen einde: Minangkabause individuen zwerm-den uit, zoals we zullen zien, tot ver buiten de grenzen van West Sumatra. Delen van West Sumatra die vroeger als

rantau

werden beschouwd, behoren nu tot de Alam Minangkabau zelf. De notie van Alam, ooit beperkt tot de Minangkabau, omvat nu in zekere zin de wijdere wereld van de Minang welke zich uitstrekt over 'heel Indo-nesië' ,80 en zelfs tot daarbuiten.81 In hoeverre er in relatie met het individuele aspect niet alleen het idee van expansie, maar ook de notie van ontwikkeling van de Alam Minangkabau bewaard is gebleven, zal later aan de orde komen.

DRIE PLAATSEN IN DE ALAM: BAYUR-MANINJAU, SOLIT AIR EN PAINAN Komend vanaf het zeventig kilometer verderop gelegen Bukittinggi kan het Maninjaumeer grote indruk maken op de bezoeker: een bijna loodrechte instorting van de kraterwand van de gigantische vulkaan die hier ooit gestaan heeft omringt het veelal diep blauw ogende water, waarnaar de weg voorts slingerend door vierenveertig haar-speldbochten diep afdaalt. De weg, eind jaren 1850 's aangelegd,

(25)

volgt de oostelijke en noordelijke oever van het meer om via de kloof bij Mukomuko, langs de afwatering, de verbinding met Tiku aan Sumatra' s westkust te vormen. De route langs de andere zijde van het meer is slecht en werd pas ten tijde van mijn veldwerk verbeterd. De eerste en voornaamste plaats aan het meer is

Manin-jau, dat met het belendende Bayur soms als dubbel-nagari wordt voorgesteld. Bayur is de grotere plaats, niet alleen qua opper-vlakte, maar ook qua inwoneraantal: Maninjau 3.340; Bayur 5.585.82

Aan het voornaamste kruispunt van Maninj au liggen de markt-plaats, het kantoor van het dorpshoofd (kepala desa), een gebeds-huis (musha11a), een adat-raadgebeds-huis (balai adat), een nieuw gebouw van de telefoondienst (Telkom) en een legerpost, terwijl op een steenworp af stand onder meer een postkantoor is, een politiepost en het kantoor van de camat (kaart 3). Aan of op dit kruispunt stoppen de minibussen en grotere bussen, alvorens noordwaarts dan wel oostwaarts te gaan. Maninjau is de laatste paar jaar een toeristisch centrum geworden, hetgeen direkt opvalt gezien de vele op het toerisme afgestemde faciliteiten.

Enkele kilometers naar het noorden ligt Bayur. Hier staan de voornaamste gebouwen aan weerszijden van de weg en bussen stoppen er alleen als dat nodig is. Achter het kantoor van Bayurs dorps-hoofd staat de grote moskee (Mes jid Raya), in zijn omgeving een indrukwekkend gebouw, met vier houten torentjes en een centrale vijfde toren in pagodestijl die na zonsondergang door de verlich-ting lijkt te zweven. Er vlakbij zijn twee van Bayurs surau (ge-bedshuis-cum-godsdienstschool), de blauwe Surau Tinggi ('hoge

surau' ) en de groene surau Payung ( 'paraplu surau' ) , zo genoemd

naar de vorm van het dak. Schuin aan de overzijde van de weg is Bayurs marktplaats. De meeste huizen in Bayur zijn van hout, 63 maar van de traditionele adat huizen (rumah adat) zijn nog slechts wat kleine exemplaren over, waar aan een grote brand ( in 1911 ) debet is. De karakteristieke Minangkabause zadeldakvorm met om-hooggebogen punten is echter nog wel aan te treffen in Bayur en Maninjau, bij overheidsgebouwen veelal in een moderne variant.04

Het Maninjaumeer, aan de rand van Agam, vormde ooit de peri-ferie van de Alam. Het is onduidelijk wanneer de eerste mensen zich er kwamen vestigen, maar de traditie wil dat de pioniers

(26)

tij-dens een enkele tocht de grondleggers leverden van elk van de negen of tien latere nagari rond het meer (cf. Abdullah 1971: 73). 85 Rond het meer is aan de oostelijke en noordelijke oever enige ruimte voor landbouw; verder zijn de met bos bedekte krater-wanden te stijl. Vergeleken de andere plaatsen rond het meer is in Bayur derhalve landbouw, voornamelijk rijstbouw, toch vrij belang-rijk, en overigens, zowel in het meer als in vijvers, doet men er veel in de viskwekerij. 86 Ook al is het gebied in absolute zin niet erg dicht bevolkt, eind negentiende eeuw was in Maninj au reeds alle daartoe geschikte grond in cultuur gebracht, waarbij Bayur waarschijnlijk de laatste plaats was waar de bevolkingsdruk voelbaar werd (Graves 1981: 128). Al rond 1800 werd in het

Manin-jau gebied, en in de aangrenzende streek van Matur, de koffiepro-ductie en handel van belang, hetgeen er een van de redenen vormde voor het aanslaan van de padri beweging (Dobbin 1983: 135).87

Ook Europese handelaren hadden via de havens aan de westkust al uit het gebied afkomstige koffie afgenomen, en voor de

Neder-landers zou Maninjau een belangrijke plaats worden voor de koffie-politiek, eerst als 'marktplaats', en later als plaats waar in het kader van het cultuurstelsel een 'koffiewarenhuis' gevestigd was (Graves 1981: 62; 64). Na de bestuurlijke reorganisatie van 1913 werd Maninjau als hoofdplaats van de gelijknamige onderafdeling de standplaats van een controleur. 88 Gedurende de koloniale tijd vormde Maninjau meer dan eens een centrum van anti-Nederlandse sentimenten. 89 Dit betrof overigens geen conservatieve reacties.

Als centrum voor religieuze hervormingsbewegingen en islamitische studies vormde Maninjau juist vaak een voortrekkersfunctie, maar ook in seculier opzicht. Al in 1846 was er op basis van lokale initiatieven een school gesticht; een basisschool van de overheid liet tot 1880 op zich wachten (Graves 1981: 81; 120). In 1921 was de Sumatera Thawalib Madrasah in Maninjau een van de eerste islam scholen die een klassen-systeem instelde, en de religieuze scholen gingen een rol spelen in het nastreven van vooruitgang (kemajuan)

(Abdullah 1971: 34; 54-63) .90

Nog steeds valt het aantal onder-wijsinstellingen, seculier en religieus, op in Maninjau en Bayur.

Hoewel het Maninjaumeer altijd wat buiten de belangrijke handelsroutes had gelegen en de economische mogelijkheden door

(27)

ruimtegebrek beperkt waren, was in elk geval de hoofdplaats Manin-jau in die tijd een belangrijke, welvarend ogende nagari (Joustra 1923: 36). Tegenwoordig is het de hoofdplaats van de kecamatan Tanjung Raya, onderdeel van kabupaten Agam. Als toeristisch cen-trum steekt het af tegen het nabije Bayur. Beide plaatsen zijn officieel de nagari status kwijtgeraakt met de implementatie van de dorpswet van 1979 (in 1981) en desa geworden, onderverdeeld in enkele dusun, maar de notie van nagari is voor de inwoners van Bayur gangbaarder dan dat van desa. 91

Het Maninj au gebied staat bekend om de hoge mate waarin haar bewoners merantau ondernemen. Solit Air, volgens haar inwoners de grootste Minangkabause naga-ri, 92 is beroemd in West Sumatra en zelfs daarbuiten. Het ligt, op twintig kilometer van de doorgaande weg tussen Padangpanjang en Solok, in de bergen achter het Singkarakmeer. Haar roem betreft onder meer de naam, dat 'moeilijk water' betekent, de grote mate

van merantau, en de grootste rumah adat van West Sumatra, een

langhuis van bijna zeventig meter lengte. 93

In het hart van de heuvelachtige nagari staat een grote brug, op pijlers uit de Nederlandse tijd en met een gonjong dak als dat van een langhuis, dat een kloof overspant en een riviertje dat, naar men zegt, op de Ombilin uitkomt, en daarmee uiteindelijk op de Inderagiri. Drie bochten voor de brug is een veld met een oude, lage en deels open balai adat, versierd met polychroom houtsnijwerk (kaart 4). In de buurt ervan is een kleine obelisk en een steen met woorden die aan de bezoeker lijken gericht:

Wie u ook bent, een geleerde, een ondernemer, of een gelukkig gezinshoofd, of iemand die ooit van ons genoten heeft; nu is het moment dat wij vragen, u vragen, ons aan te zien, of ten-minste enige tijd te nemen voor ons, Solit Air.94

Direkt achter de brug vallen enkele nieuwe huizen op door hun rijke ukiran, het bontgekleurde houtsnijwerk. Wie de weg naar links neemt, komt langs de grootste moskee van Solit Air, de Mesjid Raya, bij een groep oude langhuizen (waaronder de al ge-noemde grootste der Minangkabau) en een van Solit Airs marktplaat-sen. Wie deze weg nog langer volgt, bereikt de Jenjang Seribu, 'de duizend treden', een trap naar een bergtop die vanwege een rood en

(28)

een wit steenvlak bekend staat als de Gunung Merah Putih, volgens sommigen de oorsprong van de vlag van Indonesië. Opvallend is in Solit Air het naast elkaar bestaan van prachtige nieuwe huizen, soms gebouwd in de stij 1 van de traditionele rumah gedang, com-pleet met rijstschuren, en veel vervallen, soms ingestorte oude huizen, waaronder zowel adat huizen als eensgezinswoningen. Opval-lend is ook dat veel ervan, oud en nieuw, leeg staan, en dat sommige nieuwbouw in een fase van een betonskelet is blijven steken. Net als Bayur en Maninjau heeft Solit Air enkele scholen en pesantren, waarvan enkele pas gebouwd zijn.

De omvang van Solit Air mag dan groot zijn, veel grond is, en vandaar de naam, ongeschikt voor natte rijstbouw. Reeds Raffles en de eerste Nederlandse waarnemers noemden Solit Air een dorp in een onvruchtbare omgeving, met een bevolking welke weinig opleverende goudmijnen bezat en zich gespecialiseerd had in de houtbewerking van adat huizen (Dobbin 1983: 24; 33). Het ligt net buiten 'de drie luhak', en sommige buitenstaanders spreken nog steeds wel van 'een dorp in de rantau'. Het vestigingsverhaal is typerend voor de Minangkabau. In een notendop:

De Alam Minangkabau had toen nog weinig bevolking. Maar de mensen vermenigvuldigden en ontwikkelden zich steeds meer. Men begon te voelen dat het woongebied te krap werd. Daarom begonnen mensen zich naar het binnenland te verspreiden op zoek naar nieuwe woonplaatsen om hun bestaan te verbeteren. Er was een penghulu in Pariangan Padang Panjang, Datuk Mulo Nan Kawi, die ook wilde verhuizen en Solok uitkoos. Op een dag vertrokken Datuk Mulo Nan Kawi en zijn vrouw Puti Anggo Ati, samen met een grote groep volgelingen. Na dagen lopen, bos in bos uit, berg op berg af, bereikten ze de oever van de Batang Ombilin. (Hier en daar bleven sommigen met toestemming van de Dat uk achter en stichtten nederzettingen.) De groep vervolgde haar zwerftocht stroomafwaarts. Het natuurlijke panorama maakte veel indruk. Puti Anggo Ati was vooral zeer onder de indruk van de twee heuvels met de bijzondere kleuren rood en wit.

Bij een ruim uitgestrekt veld aangekomen, hield de groep halt om te kamperen. Puti Anggo Ati was tevreden met deze plaats zo dicht bij die twee begeerlijke heuvels. De plaats is het latere veld van Koto Tuo [waaraan nu de balai adat staat]. Volgens haar was de grond heel geschikt voor sawah en landbouw en ze zei tot de Da tuk, 'heer, het is niet nodig

(29)

onze zwerftocht voort te zetten tot aan Solok. Het is vol-doende te blijven, en dit gebied te bewerken en op te bou-wen'. Maar toen ze beneden kwamen (om zich te baden) werden

ze teleurgesteld omdat het riviertje erg smal was. Het was wel heel schoon. Ergens vonden ze een spleet in de rots waar het water van de beek vandaan kwam. Het maakte diepe indruk op hen en Puti Anggo Ati zei: 'heer, zie hoe moeilijk het water eruit komt!'

Datuk Mulo Nan Kawi wilde niet op de plaats blijven vanwege het 'moeilijk water' en ook vanwege de bergen, dat voor landbouw en vooral sawah-bouw niet geschikt was. De hoop van Puti Anggo Ati werd echter vervuld toen iemand uit de groep meldde dat ver beneden een rivier stroomde dat voldoen-de groot was. (Een deel van het gevolg ging nog voort en vestigde plaatsen in de buurt, en Solit Air kreeg definitief haar naam.) (Usman 1979: 75-83) 95

En de tamba vervolgt hoe de grond verdeeld werd, de eerste clans gevormd, en zonen en dochters van het pioniers-echtpaar verbonden werd met echtgenoten die uit Tanah Datar, Lima Puluh Kota, Agam en van een dichtbijzijnde plaats (Aripan) kwamen (ibid.: 87).

Tegen 1820, wat later dan rond het Maninjaumeer, begon men in de bergen achter het Singkarakmeer koffie te verbouwen en ook dit gebied, Solit Air en een paar andere nagari, werd vurig padri

(Dobbin 1983: 37-8; 138). De confrontatie met de Hollanders was hard en herhaaldelijk: Solit Air was een der eerste plaatsen die in 1821 werd aangevallen en het gaf zich in 1822, uit vrees voor vernietiging, over. In 1831, bij de tweede aanvalsgolf, was het opnieuw een eerste doel van het Nederlandse geweld. En tijdens het laatste grote verzet, van 1841, behoorde Solit Air alweer tot de opstandelingen ( Joustra 1923: 60-1; 66; Dobbin 1983: 143-8; 208-9). Ofschoon geen plaats voor een 'koffiewarenhuis' - daarvoor was Singkarak strategisch beter gelegen - moet Solit Air toch een be-trekkelijk relevante plaats hebben ingenomen voor het Nederlandse bestuur als districtshoofdplaats met achtereenvolgens een kepala

laras en een demang (Graves 1981: 127-8). 96 Als district behoorde

het bij de onderafdeling Solok, afdeling Solok (Joustra 1923: 332) .97 Hoewel Solit Air, gezien de huizenpracht, het verleden een niet al te arme nagari moet zijn geweest, spreekt Schrieke, enigs-zins bevooroordeeld, van een arm en economisch achterlijk gebied

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Soms adviseert de arts een echo te maken, bijvoorbeeld als bij lichamelijk onderzoek afwijkingen zijn, of bij een afwijkende hoeveelheid of kwaliteit van de zaadvloeistof. Biopsie

Uitgangspunt voor de modellen is de ont- wikkeling van een woning op het perceel naast de bestaande boerderij op nummer 18.. Doel van de modellen is te komen tot een oplossing

N.A.P., tenzij anders vermeld Diameters in millimeters, tenzij anders vermeld.. Maten in meters, tenzij

N.A.P., tenzij anders vermeld Diameters in millimeters, tenzij anders vermeld. Maten in meters, tenzij

Bij baby's en in de puberteit kan deze borstvorming bij de man ‘normaal’ (fysiologisch) voor- komen.. Vanaf middelbare leeftijd kan de borstklier bij de man weer

De urineleider die dóór de prostaat loopt, wordt dan afgekneld en de blaas moet meer krachtsinspanning leveren.. Soms blijft urine in de

U moet dus alleen kiezen voor sterilisatie als u er zeker van bent dat u geen kinderen meer wilt..

Wanneer u alle informatie over de sterilisatie heeft gekregen en begrepen, kunt u beslissen of u de ingreep wilt laten uitvoeren. Omdat het gaat om een behandeling