• No results found

De rol van hechting bij het zoeken van fysieke nabijheid binnen partnerrelaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van hechting bij het zoeken van fysieke nabijheid binnen partnerrelaties"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Hechting bij het Zoeken van Fysieke Nabijheid binnen

Partnerrelaties

Masterthese Klinische Psychologie

Floor Verweij

Naam: Floor Verweij

Studentennummer: 10160302

Docent: Henk Jan Conradi

Onderzoeksinstelling: Universiteit van Amsterdam

Datum: 29-05-2017

(2)

2

Inhoud Abstract 3 Inleiding 4 Methode 7 Resultaten 13 Discussie 23 Appendix 28 Literatuur 29

(3)

3

Abstract

In huidig onderzoek werd de samenhang tussen vermijdende en angstige hechting en

fysieke afstand tussen partners onderzocht. In drie steekproeven, waarvan twee studenten-

en één klinische steekproef, werd de afstand tussen de partners gemeten nadat er werd

plaatsgenomen op een bank. Deze afstand werd op verschillende momenten gemeten,

namelijk wanneer de partners gelijktijdig gingen zitten, de gemeenschappelijke afstand, en

wanneer één van de partners zich bij de andere partner op de bank voegde, de

voorkeursafstand van betreffende partner. Er werd een samenhang tussen

de angstige

hechting van de man en de gemeenschappelijke afstand van de partners gevonden. Deze samenhang kwam in twee van de drie onderzoeken tot uiting, in tegenovergestelde richting. Zo werd in één van de twee studentensteekproeven een positief verband gevonden en werd in de klinische steekproef een negatief verband gevonden. Daarnaast werd er een negatieve samenhang gevonden voor de angstige hechting van de vrouw en haar voorkeursafstand tot de partner.

(4)

4

Inleiding

Van de, op dit moment, bestaande huwelijken zal 39,6% het uiteindelijk niet redden en middels een echtscheiding worden ontbonden, zo schat het CBS (2015). Een aannemelijke oorzaak van deze echtscheidingen is dat de interactie tussen de partners niet goed verloopt en er niet wordt voorzien in elkaars behoeften. Zo bestaat tussen mensen een verschil in behoefte aan intimiteit, emotionele nabijheid en afstand (Feeney, 1999). Dit verschil valt te begrijpen middels de

hechtingstheorie. Hazan en Shaver (1987) stellen dat er verschillende hechtingsstijlen, namelijk veilige en onveilige hechting, binnen partnerrelaties bestaan. Deze zijn gebaseerd op de

kind-ouderhechtingsstijlen geïntroduceerd door Ainsworth (1978, aangehaald in Hazan en Shaver, 1987). Hierbij wordt voor onveilige hechting een onderscheid gemaakt in de vermijdende en de angstige hechtingstijl. Kenmerkend voor de angstige hechting is de grote angst voor afwijzing en een grote behoefte aan validatie, steun en intimiteit daar waar vermijdende hechting gekenmerkt wordt door een grote behoefte aan zelfredzaamheid en interpersoonlijke emotionele afstand (Mikulincer & Shaver, 2003).

De hechtingsstijlen kennen verschillende strategieën om met stress en onzekerheid om te gaan. De strategieën zijn gebaseerd op de leerervaring dat de partner beschikbaar, wisselend of niet beschikbaar is voor het geven van steun en bevestiging (Bowlby, 1973). Veilig gehechten hebben geleerd steun van de ander te kunnen verwachten en kunnen op functionele wijze aandacht trekken en steun zoeken bij de partner (Mikulincer en Shaver, 2010). Zij voelen zich over het algemeen prettig bij intimiteit met, en nabijheid van de partner. Wanneer de partner echter sterk wisselend beschikbaar is voor het geven van steun, doet men de leerervaring op dat het onzeker is of steun van de ander te verwachten valt en raakt men angstig gehecht. Angstig gehechten hebben het idee zonder de validatie en steun van de partner een situatie niet goed af te kunnen en passen hyperactiverende strategieën toe om deze validatie en steun te ontvangen van de partner (Mikulincer en Shaver, 2010). Deze strategieën worden gekenmerkt door actieve, aanhoudende, intensiverende pogingen om steun en bevestiging te krijgen. Bij vermijdende hechting echter, heeft men geleerd dat er niet gesteund kan worden op de partner en dat hij of zij er alleen voor staat omdat de partner consistent niet beschikbaar is voor het geven van steun. Vermijdend gehechten passen deactiverende strategieën toe (Mikulincer en Shaver, 2010). Dit houdt in dat men de beschikbaarheid van de hechtingsfiguur niet registreert of misinterpreteert en de neiging heeft signalen van dreiging te onderdrukken en te negeren. Daarnaast

(5)

5

hecht men veel waarde aan zelfredzaamheid en voelt men zich niet comfortabel met het vragen of ontvangen van steun van de ander. Mikulincer en Shaver (2010) beschrijven in hun model van het hechtingssysteem dat het gebruik van de hyperactiverende en deactiverende strategieën om met stress en onzekerheid om te gaan, toeneemt bij het ervaren van dreiging en stress.

Het is goed denkbaar dat er een link bestaat tussen de verschillende behoeften in emotionele nabijheid en in fysieke nabijheid. Zodra men fysiek dichtbij de partner is, is intimiteit, zoals fluisteren, een knuffel, kus of aai, mogelijk. Hierbij kan de afstand die men tot de partner kiest, al dan niet onbewust, een boodschap aan de partner zijn, namelijk hoe intiem hij of zij met de ander wilt zijn. Deze afstandskeuze kan vervolgens maken dat de partner zich niet gewild en welkom of juist verstikt voelt, wat weer kan doorwerken in de keuze van de partner dichterbij of verder weg van de ander te gaan zitten. Hetgeen mogelijk doorwerkt in de interactie en mogelijke onvrede tussen de partners. In dit onderzoek zal worden onderzocht wat de rol van hechting bij het zoeken van fysieke nabijheid binnen partnerrelaties is.

Bar-Haim, Aviezer, Berson en Sagi (2002) onderzochten de relatie tussen

kinder-ouderhechting en het afgrenzen van persoonlijke ruimte door kinderen. In dit longitudinale onderzoek werd op één jarige leeftijd de hechtingsstijl, namelijk veilig of onveilig-ambivalent, van de kinderen bepaald middels de Strange Situation procedure van Ainsworth en Witting (1969). Vervolgens werd op twaalf jarige leeftijd bij de kinderen middels een stop-distance procedure bepaald welke grenzen zij aan hun persoonlijke ruimte gaven. Deze procedure hield in dat een voor het kind onbekend persoon, namelijk de proefleider, langzaam richting het kind liep. Het kind kreeg de opdracht om stop te zeggen op de twee momenten dat de afstand tot de onbekende als licht ongemakkelijk en als ongemakkelijk werd ervaren. Bij onveilig-ambivalent gehechte kinderen werd gevonden dat zij later aangaven lichte ongemakkelijkheid te ervaren, en hiermee een kleinere persoonlijke ruimte afgrensden, dan veilig gehechte kinderen. Daarnaast werd voor de onveilig-ambivalent gehechte kinderen gevonden dat zij de proefleider langer lieten doorlopen voordat zij aangaven dat de afstand als ongemakkelijk werd ervaren. Hiermee tolereerden zij een grotere inbreuk op hun persoonlijke ruimte dan veilig gehechten kinderen. Bij kinderen lijkt hechtingsstijl een rol te spelen in het begrenzen van persoonlijke ruimte en het kiezen van fysieke afstand tot een ander.

Kaitz, Bar-Haim, Lehrer en Grossman (2004) onderzochten op vergelijkbare wijze de relatie tussen volwassen hechtingsstijl en de voorkeur van interpersoonlijke fysieke afstand. In dit onderzoek

(6)

6

liep een voor de deelnemer onbekend persoon, namelijk de proefleider, langzaam richting de

deelnemer. De deelnemer kreeg hier de opdracht aan te geven wanneer de afstand tot de onbekende als ongemakkelijk werd ervaren. Kaitz et al. (2004) vonden dat deelnemers die hoger op vermijdende hechting scoorden, een grotere afstand tot de onbekende kozen. Er werd geen verband tussen angstige hechting en de voorkeur van fysieke afstand tot de ander gevonden. Dit wordt mogelijk verklaard doordat binnen dit onderzoek de keuze van fysieke afstand tot een onbekend persoon is onderzocht en niet tot de partner. Het is denkbaar dat men anders reageert op een onbekende dan op een partner, de hechtingsfiguur. Volgens de hechtingstheorie van Mikulincer en Shaver (2010) passen angstig gehechten namelijk een hyperactivatie strategie toe en gaan hierbij specifiek op zoek naar de nabijheid met de hechtingsfiguur.

Simpson, Rholes en Nelligan (1992) onderzochten de rol van volwassen hechtingsstijlen bij het zoeken van steun bij, en geven van steun aan de partner in stressvolle situaties. In dit onderzoek werden heteroseksuele stellen op onopvallende wijze gefilmd nadat de vrouwelijke partner te horen had gekregen dat zij een angst opwekkende activiteit zou gaan doen. Onafhankelijke observatoren scoorden aan de hand van de video’s het gedrag van beide partners. Zij vonden dat meer veilig gehechte vrouwen, meer steun bij de partner zochten naarmate de, door de vrouw, ervaarde angst toenam. Meer vermijdend gehechte vrouwen vroegen echter minder steun aan de partner bij toename van ervaarde angst. Daarnaast werd gevonden dat meer veilig gehechte mannen hun partner meer steun gaven naarmate de geuite angst van de partner toenam ten opzichte van meer vermijdend gehechte mannen.

De precieze rol van hechting bij het zoeken van fysieke afstand binnen partnerrelaties is nog niet onderzocht. Zo betrof het onderzoek van Bar-Haim (2002) het verband tussen hechtingsstijl en de bepaling van persoonlijke ruimte bij kinderen. Kaitz et al. (2004) onderzochten de samenhang tussen hechting en de fysieke afstandskeuze bij volwassen, echter had dit onderzoek geen betrekking op partnerrelaties. Tot slot had het onderzoek van Simpson et al. (1992) naar hechtingstijlen van partners in stressvolle situaties niet specifiek de afstandskeuze tot de partner als afhankelijke variabele maar het zoeken en geven van steun aan de partner. In de huidige studie bestond de steekproef enkel uit (echt)paren en werd daarin de samenhang tussen zowel angstige als vermijdende hechting en de afstandskeuze tussen partners onderzocht.

(7)

7

Ten eerste werd op basis van de hechtingstheorie en eerder onderzoek verwachtdat

vermijdende hechting positief samen zou hangen met de fysieke afstand tussen partners (Hypothese 1). Dit werd verwacht omdat vermijdend gehechten minder op hun gemak lijken te zijn met nabijheid en intimiteit. De bevindingen uit de onderzoeken van Kaitz et al. (2004) en Simpson et al. (1992), namelijk dat meer vermijdend gehechte personen een grotere fysieke afstand tot een ander kiezen en minder steun vragen en geven dan meer veilig gehechte personen, ondersteunen dit. Dit zou

betekenen dat hoe meer vermijdend de hechting van iemand is, des te groter de gekozen fysieke afstand tussen de partners is. Daarnaast werd op basis van de hechtingstheorie verwacht dat

angstige hechting negatief samen zou hangen met de fysieke afstand tussen partners (Hypothese 2). Dit werd verwacht omdat angstig gehechten een sterke behoefte aan steun en nabijheid van de hechtingsfiguur hebben. Dit zou betekenen dat hoe angstiger de hechting van iemand is, des te kleiner de gekozen fysieke afstand tussen de partners is. Tot slot werd er op basis van de hechtingstheorie verwacht dat de effecten beschreven bij Hypothese 1 en 2 groter zouden zijn na stressinductie (Hypothese 3). Volgens de theorie vergroot stress namelijk het gebruik van

hyperactiverende en deactiverende strategieën bij respectievelijk angstig gehechten en vermijdend gehechten (Mikulincer en Shaver, 2010).

Methode

Werving deelnemers

In deze studie werd er gebruik gemaakt van drie datasets uit evenzovele onderzoeken. De deelnemers van de eerste twee onderzoeken werden geworven via het DPMS systeem van de Universiteit van Amsterdam in 2013 (UvA 2013) en in 2014 (UvA 2014). Hierdoor was minstens één persoon binnen elk paar in UvA 2013 en UvA 2014 een eerstejaarsstudent psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Bij deze paren is er gescreend op relatieduur, gezondheid en medische variabelen. Zo was een vereiste dat de deelnemende paren minimaal een half jaar een relatie hadden en, vanwege fysiologische metingen waarover in deze studie niet gerapporteerd wordt, geen

hartaandoening hadden of cardiovasculaire medicatie gebruikten. Voor deelname kregen de

psychologiestudenten drie proefpersoon-punten of een bedrag van 20 euro. Voor het derde onderzoek werden paren geworven via de Regionaal Geestelijke-gezondheidszorg Zeeuws Vlaanderen in

(8)

8

problematiek en/of minstens één van hen was daar in behandeling voor seksuele problematiek. Ook hier golden dezelfde in- en exclusiecriteria als in onderzoek UvA 2013 en 2014. Daar waar de

steekproeven van die twee onderzoeken uit studenten en hun partner bestonden, betrof GGZ Zeeland 2015 een klinische steekproef.

Materialen

Om de onafhankelijke variabele angstige en vermijdende hechting te meten, werd The

Experiences in Close Relationships scale, ECR-2010, gebruikt (Nederlandse versie Conradi, Gerlsma, van Duijn en de Jonge, 2006). Deze vragenlijst meet middels twee subschalen vermijding van intimiteit (subschaal Vermijding) en angst voor afwijzing of verlating (subschaal Angst). De Cronbachs Alpha’s van de subschalen Vermijding en Angst zijn respectievelijk .93 en .88 in een Nederlandse studenten steekproef en respectievelijk .88 en .86 in een Nederlandse populatie steekroef (Conradi, Gerlsma, van Duijn en de Jonge, 2006).

De afhankelijke variabele interpersoonlijke fysieke afstand werd gemeten aan de hand van video opnames. Op deze opnames was te zien hoe de stellen naast elkaar op een gaan bank zitten. Deze bank zag er in de drie onderzoeken hetzelfde uit en had dezelfde breedte. Daarnaast was de bank een continue maat, de bank had geen markeringen en op elk deel van de bank kon worden gezeten. Middels software ontwikkeld door B. Molenkamp van de Technische Ondersteuning FMG (TOP) aan de Universiteit van Amsterdam, viel de afstand tussen de stellen in pixels te bepalen. Hiervoor werden twee punten op de video (een bepaalde plek in het gezicht diende bij beide partners als meetpunt) gemarkeerd met de muis. De software bepaalde de coördinaten van de twee punten in pixels waarna een algoritme de afstand in pixels bepaalde. Door middel van een gefilmde

referentiemaat (een balk van exact 1000 mm) werd tenslotte de werkelijke afstand in millimeters bepaald. Als meetpunt werden twee verschillende plekken in het gezicht genomen, namelijk het filtrum (het neusgootje) en de plek precies tussen de ogen. Op basis van de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de twee verschillende meetpunten werd vooraf aan de statistische analyses bepaald welk van de twee meetpunten bij de analyses gebruikt zou worden. De afhankelijke variabele interpersoonlijke fysieke afstand werd geoperationaliseerd met drie

verschillende uitkomstmaten. Zo werd in UvA 2013, UvA 2014 en GGZ Zeeland 2015 de afstand tussen de partners gemeten nadat zij gelijktijdig op de bank gingen zitten vooraf aan de eventuele

(9)

9

stresstaak (UvA 2013 had geen stresstaak): de gemeenschappelijke afstand vooraf aan de stresstaak (GAV). In UvA 2014 en GGZ Zeeland 2015 werd daarnaast de afstand tussen de partners nadat zij gelijktijdig op de bank gingen zitten na de stresstaak gemeten: de gemeenschappelijke afstand na de stresstaak (GAN). De GAV- en GAN-meting vonden beiden gedurende de eerste 5 en 30 seconden vanaf het zit-moment plaats. Tot slot werd in UvA 2013 de afstand tussen de partners nadat één van de partners naast de ander op de bank ging zitten, gemeten gedurende de eerste 5 seconden: de voorkeursafstand (VA), De VA-meting werd voor zowel de man als de vrouw gedaan.

Met een algemene vragenlijst werden de sociaal demografische gegevens van de deelnemers uitgevraagd. Deze gegevens betroffen onder andere het geslacht, de leeftijd, de nationaliteit, de hoogst genoten opleiding, de duur van de huidige relatie en de burgerlijke staat van de deelnemer.

De stressinductie in UvA 2014 en GGZ Zeeland 2015 was een tweetal conflictdiscussies. De manipulatiecheck hiervan bestond voor beide discussies uit een viertal vragen over de discussie en de ervaren stress gemeten door de PANAS. De deelnemer werd ten eerste gevraagd op een 5-punts Likertschaal aan te geven in welke mate hij of zij stress ervaarde tijdens de discussie. Hierbij betekende 1 ‘heel weinig’ en 5 ‘heel veel’. Daarnaast werd deelnemers gevraagd op een 7-punts Likertschaal de vraag “Hoe heeft u de intensiteit van de discussie ervaren” te beantwoorden. Hier betekende 1 ‘zeer vlak’, 4 ‘normaal’ en 7 ‘zeer heftig’. Als derde werd deelnemers gevraagd op een 7-punts Likertschaal aan te geven in welke mate hij of zij zich begrepen voelde door de partner tijdens de discussie. Hierbij betekende 1 ‘geheel niet begrepen’, 4 ‘neutraal’, en 7 ‘geheel begrepen’. Tot slot werd gevraagd in hoeverre de deelnemer dacht dichterbij een oplossing voor het conflict, besproken in de discussie, te zijn. Hierbij antwoorde de deelnemer wederom op een 7-punts Likertschaal waarbij 1 ‘stap verder weg geraakt’, 4 ‘onveranderd’ en 7 ‘stap dichterbij gekomen’ was. Deelnemers van UvA 2013 kregen deze vragen niet gezien er geen stressmanipulatie in dit onderzoek plaatsvond.

Daarnaast werd de ervaren stress voor en na de twee conflictdiscussies gemeten middels de PANAS. Deze vragenlijst bestond uit 21 items die gevoelens en emoties beschreven. Hierbij was voor elk van deze items de vraag in welke mate de deelnemer het genoemde gevoel heeft ervaren tijdens de afgelopen taak. Het laatste item vroeg naar de ervaren stress. Deelnemers antwoorden op een 5-punts Likertschaal waarbij 1 ‘heel weinig’, 2 ‘een beetje’, 3 ‘matig’, 4 ‘veel’ en 5 ‘heel veel’ betekende.

(10)

10

Procedure

Onderzoek UvA 2013 vond plaats in een ruimte waarin een bank stond met daar tegenover een camera gepositioneerd. Deze camera stond op het midden van de bank gericht en had de hele bank in beeld. Omdat de camera niet verdekt was opgesteld, werd de deelnemers een rationale verteld, namelijk dat deze er stond om achteraf te kunnen controleren of het protocol goed was opgevolgd. Door deze rationale kon worden aangenomen dat de ongedekte positionering van de camera de afstand tussen de partners niet beïnvloedde. Voordat de deelnemers naar binnen werden geroepen, werd de camera aangezet waarbij een lat van exact één meter duidelijk in beeld werd genomen. Dit is de referentiemaat die nodig was om later de verhouding tussen de werkelijke afstand en de afstand op de video te kunnen berekenen. Hierop werd het schermpje dichtgeklapt waarbij de opname ‘stiekem’ door ging. Nu werd het koppel naar binnen geroepen en gevraagd plaats te nemen op de bank. Het filmen en meten van de GAV-meting vond nu plaats. Vervolgens werd één van de twee partners van de bank weggeroepen om een hartslagmeter omgegespt te krijgen. Deze eerste partner (M/V) werd gekozen aan de hand van een within couples randomisatielijst. Nadat de hartslagmeter was aangebracht, werd deze deelnemer gevraagd weer op de bank plaats te nemen. De VA-meting van de eerste partner (M/V) vond nu plaats. Hierna kreeg de andere partner een hartslagmeter om waarna deze ook weer werd gevraagd te gaan zitten op de bank. De VA-meting van de tweede partner (M/V) vond nu plaats. Na deze afstandsmetingen vulden de deelnemers een aantal vragenlijsten in zoals de algemene vragenlijst en de ECR-2010.

De protocollen van onderzoeken UvA 2014 en GGZ Zeeland 2015 waren identiek aan elkaar en vonden in een soortgelijke kamer en opstelling plaats als beschreven voor UvA 2013. Ook hier werd met de camera eerst een referentiebalk van exact één meter lang opgenomen waarna het schermpje werd dichtgeklapt waardoor ‘stiekem’ door werd gefilmd. Het koppel werd binnen geroepen en gevraagd, anders dan in UvA 2013, om hun jassen en tassen aan de kapstok te hangen alvorens ze voor de bank gingen staan. Nu werd hen, ook anders dan in UvA 2013, gevraagd diep adem te halen waarna de proefleider aangaf dat beiden tegelijk konden gaan zitten. De GAV-meting startte nu. De proefleider legde vervolgens uit hoe de rest van het onderzoek zou verlopen en beantwoordde eventuele vragen. De afstandmeting eindigde hierna. Vervolgens werd door de deelnemers een aantal vragenlijsten, waaronder de ECR-2010 en de PANAS, ingevuld. Hierna vond de eerste

(11)

11

partners binnen hun relatie onenigheid hadden. De partners werden gevraagd hierover 8 minuten lang te discussiëren. Na deze discussie vond een herstelperiode van 3 minuten plaats waarbij

gecounterbalanced wel of geen handholding/gazing-sessie plaatsvond afhankelijk van de

randomisatie. Na de herstelperiode werd de vragenlijst horende bij de manipulatiecheck van de eerste conflictdiscussie ingevuld. Hierna vond de tweede conflictdiscussie plaats waarbij exact dezelfde procedure als bij de eerste conflictdiscussie gold. De twee discussies verschilden enkel van elkaar in wel of geen handholding/gazing tijdens de herstelperiode, wat namelijk gecounterbalanced

plaatsvond. Na deze herstelperiode werd de vragenlijst horende bij de manipulatiecheck voor de tweede conflictdiscussie en opnieuw de PANAS afgenomen. Hierna werd het koppel gevraagd voor de bank te gaan staan en diep adem te halen. De proefleider gaf vervolgens aan dat beiden tegelijk mochten gaan zitten. De GAN-meting startte nu. De proefleider bedankte de deelnemers en checkte of de deelnemers door deelname aan het experiment mogelijk met onenigheid naar huis zouden gaan. Hier werd over gesproken en eventueel werd er gerust gesteld. Het onderzoek werd voor de

deelnemers afgerond met het bespreken van de beloning en eventuele vragen. De afstandmeting eindigde hierna en de camera werd uitgezet.

Statistische analyses

Vooraf aan de statistische analyses werd de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de gebruikte methode voor het bepalen van de afhankelijke variabele interpersoonlijke afstand berekend met een intraclass correlatie analyse. Hierbij werd de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de twee verschillende meetpunten filtrum en tussen-de-ogen vergeleken om een meetpunt te kunnen kiezen voor de verdere statistische analyses.

Voor elk onderzoek werd vervolgens de burgerlijke staat, opleidingsniveau en de gemiddelden en standaarddeviaties van leeftijd, relatieduur, ECR-score van vermijdende en angstige hechting en de verschillende interpersoonlijke afstandsmaten berekend per steekproef en daar binnen per geslacht. Middels een Oneway Anova werd bekeken of de steekproeven van de verschillende onderzoeken verschilden op deze variabelen. Daarnaast werd binnen de onderzoeken gekeken of er voor geslacht verschillen waren op deze variabelen.

Ter manipulatiecheck van de stressinductie werd middels een Frequency analyse bepaald hoeveel deelnemers de twee conflictdiscussies als stressvol hadden ervaren en hoeveel deelnemers

(12)

12

na de conflictdiscussie dachten dichter bij een oplossing voor het conflict te zijn gekomen. Daarnaast werd het verschil tussen de twee PANAS metingen, voor en na de twee conflictdiscussies, berekend en middels een Frequency analyse gekeken hoeveel deelnemers een hogere ervaring van stress rapporteerden na de discussies ten opzichte van ervoor.

Hypotheses 1 en 2 werden met een bivariate Pearson correlatie analyse en een multipele regressie analyse getoetst. Ten eerste werd middels een bivariate Pearson correlatie analyse het verband tussen de ECR-score van vermijdende en angstige hechting van zowel de man als de vrouw en de afstandsmaten gezamenlijk gekozen afstand (GAV) en individuele voorkeursafstand (VA, enkel in UvA 2013) onderzocht. Hierna werd in een multipele regressie analyse zowel de gezamenlijk gekozen afstand als de individuele voorkeursafstand als afhankelijke variabele genomen. De ECR-score van vermijdende en angstige hechting van zowel de man als de vrouw dienden hierbij als predictoren. Dit werd gedaan omdat de gezamenlijke afstand door zowel de man als de vrouw binnen een koppel werd bepaald en werd verondersteld dat de individueel gekozen afstand mede afhankelijk zou zijn van de partner (Actor-Partner Interdependence Modeling; Cook & Kenny, 2005). In de modellen die de individuele voorkeursafstanden voorspelden, werd als eerste stap de ECR-score van vermijdende en angstige hechting van de actor (de partner wiens/wier voorkeursafstand voorspeld werd) als predictor gebruikt en als tweede stap de ECR-score angstige en vermijdende hechting van de partner als predictoren toegevoegd. Er werd verwacht dat de mate van vermijdende hechting van zowel de man als van de vrouw een significant positieve Bèta-waarde zou hebben voor de individuele voorkeursafstand en voor de gezamenlijke afstand (hypothese 1). Daarnaast werd verwacht dat de mate van angstige hechting van zowel de man als van de vrouw een significant negatieve Bèta-waarde had voor de individuele voorkeursafstand en voor de gezamenlijke afstand (hypothese 2).

Hypothese 3 (UvA 2014 en GGZ Zeeland 2015) werd eveneens met een bivariate Pearson correlatie analyse en een multipele regressie analyse getoetst. Hier werd eerst middels een bivariate Pearson correlatie analyse het verband tussen de ECR-score van vermijdende en angstige hechting van zowel de man als de vrouw en de gezamenlijk gekozen afstand na de stressinductie (GAN) onderzocht. Vervolgens werd in een multipele regressie analyse de gezamenlijk gekozen afstand GAN als afhankelijke variabele genomen. De vermijdende en angstige hechting van zowel de man als de vrouw dienden hierbij, zoals bij de toetsing van hypothesen 1 en 2 ook is beschreven, als predictoren. Verwacht werd dat de vermijdende hechting van zowel de man als de vrouw een significant positieve

(13)

13

Bèta-waarde had voor de afstand na de stressinductie. Daarnaast werd verwacht dat de angstige hechting van zowel de man als de vrouw een significant negatieve Bèta-waarde had voor de afstand na de stressinductie. Hierbij werd verwacht dat deze Bèta-waarden groter waren dan wanneer de gezamenlijke afstand voorafgaande aan de conflictdiscussie (zoals bij hypothesen 1 en 2 is onderzocht) diende als afhankelijke variabele.

Resultaten

Respondenten

Van de deelnemende paren, respectievelijk n=50, n=53 en n=45 voor onderzoek UvA 2013, UvA 2014 en GGZ Zeeland 2015, zijn per uitkomstmaat niet altijd alle gegevens verkregen. Dit komt omdat er een enkele keer een bruikbare video-opname van desbetreffende uitkomstmaten ontbrak door het verkeerd hanteren van de camera. Daarnaast zaten enkele deelnemende paren niet gedurende 30 seconden op de bank maar waren zij al eerder opgestaan, voor deze deelnemers is enkel een 5 seconden meting voor desbetreffende uitkomstmaat opgenomen in de analyses. Hierdoor verschilt per uitkomstmaat het aantal deelnemende paren per uitkomstmaat enigszins zoals valt te zien in tabellen 4 tot en met 7.

De deelnemers van GGZ Zeeland waren ten opzichte van de UvA steeproeven UvA 2013 en UvA 2014, 21.58 en 20.60 jaar ouder (F(2)= 243.50, p <.001), 14.41 en 13.98 jaar langer samen (F(2)= 113.11, p <.001), en rapporteerden hogere ECR-scores voor angstige en vermijdende hechting, namelijk 10.73 en 8.44 hoger voor angstige hechting (F(2)= 9.91, p <.001) en 12.48 en 10.25 hoger voor vermijdende hechting (F(2)= 16.69, p <.001) (Tabel 1). Enkel in onderzoek UvA 2013 verschilden de mannen en vrouwen op een van bovengenoemde variabelen, de mannen waren in deze steekproef significant ouder dan de vrouwen, namelijk 1.28 jaar (F(1)=10.30, p <.01).

Deelnemers in UvA 2013 en 2014 vielen met ECR-score in de benedengemiddelde categorie voor vermijdende hechting en de gemiddelde categorie voor angstige hechting. Voor GGZ Zeeland was dit de gemiddelde categorie voor vermijdende hechting en de bovengemiddelde categorie voor angstige hechting (Conradi, 2010). In extra tabel 8 (Appendix A) valt per onderzoek voor vermijdende en angstige hechting te zien hoeveel procent van de deelnemers in elke categorie scoort ten opzichte van de algemene bevolking (Conradi, 2010).

(14)

Tabel 1. Sociaaldemografische gegevens en uitkomstmaten per onderzoek

UvA 2013 (N=50 paren) UvA 2014 (N=53 paren) GGZ Zeeland 2015 (N=45 paren)

M (SD) M (SD) M (SD)

Totaal Man Vrouw Totaal Man Vrouw Totaal Man Vrouw

Leeftijd (Jaren) 20.46(2.09) 21.10 (2.28) 19.82 (1.66) 21.44(5.60) 22.40 (5.92) 20.49 (5.14) 42.04 (12.11) 44.02 (12.21) 40.07 (11.81) Relatieduur (Jaren) 1.85(1.00) 2.28 (2.95) 16.26 (13.05) Burgerlijke staat (%) Lat relatie 84 89.6 14.4 Samenwonend 12 6.6 28.9 Getrouwd 0 3.8 56.7 Opleiding (%) Laag (VMBO) 1 2 0 .9 1.9 0 25,5 20 31.1 Middelbaar (HAVO, VWO, MBO)

78 68 88 56.6 56.5 56.7 43.3 37.8 48.9

Hoog (HBO, WO) 19 28 10 39.6 37.7 41.5 24.4 28.9 20

Anders 0 0 0 1.9 1.9 1.9 5.6 11.1 0 ECR Angst 58.43(16.78) 56.34 (17.39) 60.52 (16.05) 60.72(116.28) 58.33 (17.17) 63.10 (15.13) 69.16 (19.15) 66.09 (18.67) 72.22 (19.33) ECR Vermijding 36.82(14.27) 37.35 (11.58) 36.28 (16.64) 39.05(14.17) 40.66 (15.65) 37.43 (12.46) 49.30 (18.84) 46.29 (16.60) 52.30 (20.59) GAV 5 (mm) 547.60(75.52) 581.27 (83.60) 558.28 (123.61) GAV 30 (mm) 533.16(70.29) 579.38 (82.61) 554.46 (102.42) VA 5 (mm) 522.46 (86.81) 527.88 (94.45) GAN 5 (mm) 568.08 (112.10) 539.16 (116.31) GAN 30 (mm) 542.00 (110.76) 510.62 (115.73)

(15)

15

Noot. GAV 5 en 30 = Gemeenschappelijke afstand voor stresstaak tot 5 en 30 seconden; VA 5= Voorkeursafstand tot 5 seconden; GAN 5 en 30=

(16)

16

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

De Intraclass Correlatie Coëfficiënt (ICC) van zowel het meetpunt filtrum als het meetpunt tussen-de-ogen is voor de voorkeursafstand voor zowel de man als de vrouw voldoende tot goed (.61 tot .80; Landis en Koch, 1977) en bijna perfect (.81 tot 1.00; Landis en Koch, 1977) voor de overige afstand-uitkomstmaten (Tabel 2). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de twee meetpunten verschilt hierin niet van elkaar. Er werd besloten om in de verdere analyses het meetpunt filtrum als basis voor de interpersoonlijke afstand te kiezen. Het filtrum heeft een centrale plek in het gezicht, tussen de mond en de ogen en lijkt consistenter voor het meten van toenadering zoeken, bijvoorbeeld het geven van een kus of het fluisteren tegen de ander.

Tabel 2. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tussen Beoordelaar 1 en 2 per uitkomstmaat voor Filtrum- en Tussen-de-ogenmetingen

Intraclass Correlatie Coëfficiënt

Balkmeting 1.000

Gemeenschappelijke Afstand Filtrum tot 5 Seconden .975

Gemeenschappelijke Afstand Filtrum tot 30 Seconden .997

Gemeenschappelijke Afstand Tussen-de-ogen tot 5 Seconden .976

Gemeenschappelijke Afstand Tussen-de-ogen tot 30 Seconden .996

Voorkeursafstand Man Filtrum tot 5 Seconden .760

Voorkeursafstand Man Tussen-de-ogen tot 5 Seconden .763

Voorkeursafstand Vrouw Filtrum tot 5 Seconden .663

Voorkeursafstand Vrouw Tussen-de-ogen tot 5 Seconden .686

Gemeenschappelijke Afstand na Stresstaak Filtrum tot 5 Seconden .972 Gemeenschappelijke Afstand na Stresstaak Filtrum tot 30 Seconden .992 Gemeenschappelijke Afstand na Stresstaak Tussen-de-ogen tot 5 Seconden .982 Gemeenschappelijke Afstand na Stresstaak Tussen-de-ogen tot 30

Seconden

.997

(17)

17

Conflictdiscussie als stressinductie

99,1% van de deelnemers van UvA 2014 en 89,8% van de deelnemers van GGZ Zeeland 2015 rapporteerden dat zij de eerste conflictdiscussie heel weinig tot matig stressvol hadden ervaren. Voor de tweede conflictdiscussie was dit voor UvA 2014 97,2% en voor GGZ Zeeland 2015 83,9% van de deelnemers. Op de PANAS rapporteerde 92,5% van de deelnemers van UvA 2014 geen

verandering in de ervaring van stress of een vermindering in de ervaring van stress na de twee

conflictdiscussies ten opzichte van voorafgaand aan de twee discussies. Voor GGZ Zeeland 2015 was dit 71,6% van de deelnemers.

Op de vraag in hoeverre de deelnemer dacht dichterbij een oplossing voor het conflict te zijn gekomen in de eerste discussie, antwoordde 62,3% van de deelnemers van UvA 2014 en 50% van de deelnemers van GGZ Zeeland 2015 dichterbij een oplossing te zijn gekomen. Voor de tweede

discussie was dit voor UvA 2014 61,9% en voor GGZ Zeeland 52,3% van de deelnemers.

Samenhang vermijdende hechting en fysieke afstand

Verwacht werd dat de vermijdende hechting van zowel de man als de vrouw positief samenhangt met de fysieke afstand tot de partner (hypothese 1). Dit werd voor zowel de

gemeenschappelijke afstand vooraf aan de stresstaak als de voorkeursafstand van de man en vrouw verwacht.

Middels een bivariate Pearson correlatie analyse is het verband tussen vermijdende hechting en de interpersoonlijke afstand voor de verschillende uitkomstmaten onderzocht (Tabel 4). Tegen de hypothese in werd er echter in geen van de onderzoeken een significante correlatie tussen

vermijdende hechting van zowel de man als de vrouw en gemeenschappelijke afstand en voorkeursafstand gevonden.

Samenhang angstige hechting en fysieke afstand

Verwacht werd dat de angstige hechting van zowel de man als de vrouw negatief samenhangt met de fysieke afstand tot de partner (hypothese 2). Dit werd voor zowel de gemeenschappelijke afstand vooraf aan de stresstaak als de voorkeursafstand van de man en vrouw verwacht.

(18)

18

Tabel 4. Correlaties tussen Vermijdende Hechting en Interpersoonlijke Afstand per

Geslacht, Uitkomstmaat en Onderzoek

Noot. GAV 5 en 30 = Gemeenschappelijke afstand voor stresstaak in millimeter tot 5 en 30 seconden; VA 5= Voorkeursafstand in millimeter tot 5 seconden; GAN 5 en 30= Gemeenschappelijke afstand na stresstaak in millimeter tot 5 en 30 seconden; †P < .10; * P < .05; ** P <.01

Middels een bivariate Pearson correlatie analyse is het verband tussen angstige hechting en de interpersoonlijke afstand voor de verschillende uitkomstmaten onderzocht (Tabel 5). Er werd een significante positieve correlatie gevonden tussen de angstige hechting van de man en de

gemeenschappelijke afstand voor het 30 seconden interval voor UvA 2014, r=.308, p <.05. Hoe hoger de angstige hechting van de man, hoe groter de gemeenschappelijke afstand gedurende de eerste 30 seconden. Dit resultaat gaat in tegen de hypothese. Wel in lijn met de hypothese, werd er een

significante negatieve correlatie tussen de angstige hechting van de man en de gemeenschappelijke afstand gedurende het 30 seconden interval voor GGZ Zeeland 2015 gevonden, r=-.365, p <.05. Hier gold hoe hoger de angstige hechting van de man, hoe kleiner de gemeenschappelijke afstand gedurende de eerste 30 seconden. Ook werd in lijn met de hypothese een significante negatieve correlatie tussen de angstige hechting van de vrouw en de voorkeursafstand van de vrouw gedurende

GAV 5 GAV 30 GAN 5 GAN 30 VA 5

ECR Vermijding Man UvA 2013 (N=45-47) -.026 -.033 -.074 UvA 2014 (N=51-52) .024 .067 .058 .088 GGZ Zeeland 2015 (N=35-43) .035 -.002 .002 -.140 Vrouw UvA 2013 (N=46-47) .211 .235 .069 UvA 2014 (N=51-52) -.126 .002 -.055 -.028 GGZ Zeeland 2015 (N=35-43) -.114 -.273 -.068 -.068

(19)

19

de eerste 5 seconden gevonden, r=-.340, p <.05. Hoe hoger de angstige hechting van de vrouw, hoe dichter ze bij haar partner ging zitten.

Tegen de verwachting in werd er in geen van de onderzoeken een correlatie gevonden tussen de angstige hechting van de vrouw en de gemeenschappelijke afstand. Ook werd er geen correlatie gevonden tussen de angstige hechting van de man en de gemeenschappelijke afstand en

voorkeursafstand van de man in onderzoek UvA 2013.

Tabel 5. Correlaties tussen Angstige Hechting en Interpersoonlijke Afstand per Geslacht, Uitkomstmaat en Onderzoek

GAV 5 GAV 30 GAN 5 GAN 30 VA 5

ECR Angst Man UvA 2013 (N=45-47) -.066 -.041 -.016 UvA 2014 (N=51-52) .252 .308* .181 .229 GGZ Zeeland 2015 (N=35-43) -.239 -.365* -.463** -.322 Vrouw UvA 2013 (N=46-47) -.042 -.070 -.340* UvA 2014 (N=51-52) .031 .095 -.053 -.040 GGZ Zeeland 2015 (N=35-43) -.135 -.138 -.056 -.083

Noot. GAV 5 en 30 = Gemeenschappelijke afstand voor stresstaak in millimeter tot 5 en 30 seconden; VA 5= Voorkeursafstand in millimeter tot 5 seconden; GAN 5 en 30 = Gemeenschappelijke afstand na stresstaak in millimeter tot 5 en 30 seconden; †P < .10; * P < .05; ** P <.01

Multipele regressie met vermijdende en angstige hechting als predictoren van fysieke afstand

Vervolgens is middels een multipele regressie de voorspellende waarde van de vermijdende en angstige hechting van de man en vrouw voor de interpersoonlijke afstand onderzocht (Tabel 6). In

(20)

20

tegenstelling tot hypothese 1 bleek de vermijdende hechting van zowel de man als vrouw in geen van de onderzoeken een significante voorspeller voor zowel de gemeenschappelijke als voorkeursafstand.

De angstige hechting van de man bleek in zowel onderzoek UvA 2014 als onderzoek GGZ Zeeland 2015 een significante predictor voor de gemeenschappelijke afstand voor de eerste 30 seconden, respectievelijk β= .321, p= .030 en β= -.337, p= .031. Het resultaat uit onderzoek UvA 2014 was tegen de verwachting van hypothese 2 in. Voor meer angstig gehechte mannen was het namelijk waarschijnlijker dat zij verder van de partner zaten, dan minder angstig gehechte mannen. In GGZ Zeeland 2015 was het resultaat echter in lijn met de tweede hypothese. Voor meer angstig gehechte mannen was het waarschijnlijker dat zij dichterbij de partner zaten. De angstige hechting van de vrouw was, in tegenstelling tot hypothese 2, geen significante voorspeller voor de gemeenschappelijk

gekozen afstand. De modellen verklaarde de interpersoonlijke afstand niet significant.

Zowel in de eerste stap als tweede stap van het model voor de voorkeursafstand van de vrouw, werd de angstige hechting van de vrouw echter wel als significante predictor gevonden, respectievelijk β= -.343, p= .023 en β= -.326, p= .035 (Tabel 7). Voor meer angstig gehechte vrouwen was het waarschijnlijker dichterbij de partner te gaan zitten. Dit kwam overeen met de tweede hypothese. De angstige hechting van de man was geen significante voorspeller voor de voorkeursafstand. De modellen waren als geheel niet significant verklarend.

Samenhang vermijdende en angstige hechting en fysieke afstand na stressinductie

Verwacht werd dat de effecten beschreven bij hypothesen 1 en 2 groter zouden zijn na stressinductie. Hierbij werd verwacht dat de vermijdende hechting van zowel de man als van de vrouw een significant positieve Bèta-waarde had voor de gemeenschappelijke afstand na de stresstaak en dat deze Bèta-waarde groter was dan wanneer de gemeenschappelijke afstand voor de stresstaak als afhankelijke variabele diende. Daarnaast werd verwacht dat de angstige hechting van zowel de man als de vrouw een significant negatieve Bèta-waarde had voor de gemeenschappelijke afstand na de stresstaak. Ook hier werd verwacht dat deze Bèta-waarde groter was dan wanneer de

(21)

21

Tabel 6. Multipele Regressie Analyse van Gemeenschappelijke Afstand op Hechting (UvA 2013, UvA 2014 en GGZ Zeeland 2015)

GAV 5 GAV 30 GAN 5 GAN 30

β R2 p β R2 p β R2 p β R2 p

UvA 2013 (N=46-47 paren)

Model .072 .526 .079 .487

ECR Angst Man -.151 .346 -.126 .436

Vrouw .034 .829 .007 .967

ECR Vermijding Man -.095 .540 -.107 .496

Vrouw .287 .093 † .300 .082 †

UvA 2014 (N=51-52 paren)

Model .096 .313 .107 .254 .043 .711 .064 .533

ECR Angst Man .286 .053 † .321 .030 .181 .220 .224 .127

Vrouw .089 .586 .119 .465 -.063 .704 -.066 .686

ECR Vermijding Man -.063 .697 -.039 .809 .068 .676 .096 .550

Vrouw -.183 .215 -.065 .653 -.065 .667 -.042 .777 GGZ Zeeland 2015 (N=35-43 paren) Model .091 .443 .194 .084 .220 .070 .119 .418

ECR Angst Man -.237 .139 -.337 .031 -.471 .004 -.315 .081 †

Vrouw -.177 .322 -.118 .485 -.079 .642 -.047 .807

ECR Vermijding Man .136 .434 .108 .509 .038 .814 -.100 .593

Vrouw -.052 .756 -.202 .214 .037 .821 .011 .953

(22)

22

Tabel 7. Multipele Regressie Analyse van Interpersoonlijke Voorkeursafstand op Hechting (UvA 2013)

VAM 5 (N=45 paren) VAV 5 (N=47 paren)

β R2 ΔR2 p β R2 ΔR2 p

Model Stap 1 .006 .886 .116 .067

Actor ECR Angst -.017 .915 -.343 .023

ECR Vermijding -.074 .632 -.011 .942

Model Stap 2 .042 .036 .475 .135 .019 .629

Actor ECR Angst -.063 .709 -.326 .035

ECR Vermijding -.121 .454 .050 .757

Partner ECR Angst -.074 .651 -.098 .524

ECR Vermijding .170 .342 -.114 .447

Noot. VAM 5= Voorkeursafstand van de man in millimeter tot 5 seconden; VAV 5= Voorkeursafstand van de vrouw in millimeter tot 5 seconden; Bij VAM treedt de man op als actor en de vrouw als partner, bij VAV vice versa.

Middels een Pearson correlatie analyse is eerst het verband tussen vermijdende en angstige hechting van zowel de man als de vrouw en de gemeenschappelijke afstand na de stresstaak bekeken (Tabellen 4 en 5). De vermijdende hechting van zowel de man als de vrouw correleerde niet met de gemeenschappelijke afstand na de stresstaak. De angstige hechting van de man in GGZ Zeeland 2015 correleerde significant negatief met de gemeenschappelijke afstand na de stresstaak gedurende de eerste 5 seconden, r=-.463, p <.01. De angstige hechting van de man in UvA 2014 en de angstige hechting van de vrouw in UvA 2014 en GGZ Zeeland 2015 correleerden niet met de gemeenschappelijke afstand na de stresstaak.

Met een multipele regressie analyse is er vervolgens gekeken of de vermijdende en angstige hechting van de man en vrouw in samenhang, significant voorspellende waarde hadden voor de

(23)

23

gemeenschappelijke afstand na de stresstaak (Tabel 6). Hier werd gevonden dat de angstige hechting van de man in onderzoek GGZ Zeeland 2015 een significante predictor was voor de

gemeenschappelijke afstand na de stresstaak gedurende het 5 seconden interval, β=-.471, p= .004. Zoals verwacht was deze Bèta-waarde groter dan de Bèta-waarde van de angstige hechting van de man als predictor voor de gezamenlijke afstand vooraf aan de stresstaak. Deze was namelijk β=-.337, p= .031. De andere variabelen bleken, tegen hypothese 3 in, geen significante predictor te zijn voor de gemeenschappelijke afstand na de stresstaak. Ook de modellen waren als geheel niet significant verklarend voor deze afstand.

(24)

24

Discussie

In dit onderzoek werd de rol van angstige en vermijdende hechting bij het kiezen van fysieke afstand tot de partner, onderzocht. Er werd een duidelijke samenhang tussen de angstige hechting van de man en de gemeenschappelijke afstand van de partners gevonden. Deze samenhang kwam in twee van de drie onderzoeken tot uiting, in tegenovergestelde richting. Zo werd in onderzoek UvA 2014 gevonden dat hoe hoger de angstige hechting van de man was, hoe verder de partners uit elkaar zaten. In onderzoek GGZ Zeeland 2015 werd juist gevonden dat hoe hoger de angstige hechting van de man was, hoe dichterbij de partners zaten. Daarnaast werd er in UvA 2013 een negatieve samenhang gevonden voor de angstige hechting van de vrouw en haar voorkeursafstand tot de partner: hoe hoger de angstige hechting van de vrouw, hoe dichterbij haar partner ze ging zitten. Tot slot werd er gevonden dat de beschreven negatieve samenhang van angstige hechting van de man en fysieke afstand in GGZ Zeeland 2015 sterker is kort na de conflictdiscussies tussen de twee partners. In UvA 2014 werd de beschreven positieve samenhang tussen de angstige hechting van de man en de gemeenschappelijke afstand na de conflictdiscussies niet meer gevonden.

Het verschil in samenhang van de angstige hechting van de man en de gemeenschappelijke afstand in onderzoeken UvA 2014 en GGZ Zeeland 2015 valt te verklaren aan de hand van de samenstelling van de steekproeven van de twee onderzoeken. Aan het onderzoek UvA 2014 namen studenten deel daar waar GGZ Zeeland 2015 een klinische populatie betrof. Hierbij waren de deelnemers in GGZ Zeeland 2015 ouder en langer samen dan in UvA 2014. Wanneer iemand met angst voor afwijzing steun en validatie wilt ontvangen van de partner, schat hij of zij mogelijk de kans in dit te krijgen of hierin afgewezen te worden. Wanneer de angstig gehechte verwacht afgewezen te worden en geen validatie van de partner te krijgen, kiest hij er mogelijk voor om zich zo op te stellen dat afwijzing wordt voorkomen. Dit zou kunnen resulteren in dat iemand juist verder weg gaat zitten, zodat hij de mogelijke afwijzing van de partner voor is. In de klinische steekproef waren de koppels in behandeling voor relatie problematiek en/of was minstens één van hen in behandeling voor seksuele problematiek. Het is goed mogelijk dat de therapie het praten tussen partners over eigen

onzekerheden en problemen in gang gezet heeft. Deze deelnemers hebben mogelijk de ervaring opgedaan dat zij kwetsbaar mogen zijn bij hun partner. Het is hierom goed denkbaar dat de mannelijke deelnemers van GGZ Zeeland 2015, in combinatie met de relatief lange duur van hun relatie, de afweging maken dat zij steun zullen ontvangen wanneer ze dit bij hun partner zoeken. Dit

(25)

25

heeft dan als gevolg dat zij toenadering zoeken en dichterbij de partner gaan zitten. De deelnemers van UvA 2014 waren relatief kort bij elkaar en hadden waarschijnlijk geen ervaring met (relatie) therapie. De meer angstig gehechte mannelijke deelnemers hebben mogelijk het idee dat zij zich nog moeten bewijzen als geschikte partner en niet te kwetsbaar mogen zijn bij de ander. Hierop volgt dat deze mannen niet de nabijheid of steun van de partner opzoeken maar juist verder van de partner weg gaan zitten uit angst voor eventuele afwijzing. Dit maakt dat de eerste hypothese, hoe sterker iemand angstig gehecht is, hoe kleiner de fysiek gekozen afstand tot de partner, niet geheel wordt ondersteund in dit onderzoek. Het lijkt er op dat bij angstig gehechte mannen de afweging wel of geen steun of validatie te zullen ontvangen van de partner een rol speelt bij het zoeken van fysieke

nabijheid of afstand tot de partner.

Zoals verwacht, zocht de vrouw in UvA 2013 meer fysieke nabijheid tot de partner bij het bepalen van haar voorkeursafstand wanneer de mate van angstige hechting hoger was: zij ging dichterbij haar partner zitten. De angstige hechting van de vrouw speelde echter geen rol wanneer de afstand gezamenlijk gekozen werd. Mogelijk speelt de vrouw, al dan niet onbewust, in op mogelijke signalen van de man bij het kiezen van de gezamenlijke afstand en laat zij hem hierin sturend zijn. Een andere mogelijke verklaring voor dit resultaat is dat de vrouw in UvA 2013 stress heeft ervaren door weggeroepen te worden van de partner om een hartslagmeter om te krijgen. Mogelijk heeft zij meer behoefte aan steun gekregen en maakt dit dat zij, als de hartslagmeter is aangebracht en zij terugkeert naar de bank, dichterbij haar partner gaat zitten.

De beschreven negatieve samenhang van angstige hechting van de man en fysieke afstand werd zoals verwacht in GGZ Zeeland 2015 in sterkere mate gevonden, kort na de conflictdiscussies tussen de twee partners. Deze conflictdiscussies hebben echter over het algemeen geen stress teweeg gebracht bij de deelnemers, zo bleek uit de manipulatiecheck. De deelnemers rapporteerden wel overwegend dichterbij een oplossing te zijn gekomen voor het besproken conflict tussen de partners. Een mogelijk verklaring voor de sterkere negatieve samenhang is dat naarmate de angstige hechting van de man hoger was, en daarmee een hogere angst voor afwijzing, er meer neiging was om na de conflictdiscussies te checken bij de partner of zij niet nog in conflict waren, los van de al dan niet toegenomen ervaren stress na de discussies. Het checken bij de partner zou dan hebben

geresulteerd in het zoeken van meer fysieke nabijheid tot de partner. Ook in UvA 2014 werd geen toename van ervaren stress na de discussies ten opzichte van er voor gevonden en rapporteerden

(26)

26

deelnemers het idee te hebben dichterbij een oplossing te zijn voor het conflict. Het positieve verband tussen de angstige hechting van de man en fysieke afstand werd na de conflictdiscussies niet meer gevonden. Mogelijk voelden deelnemers na de discussies meer emotionele nabijheid tot de partner wat maakte dat de mate van angstige hechting van de man niet voorspellend meer was voor een grotere fysieke afstand tot de partner. Gezien de stressinductie niet geslaagd was, kan er geen uitspraak gedaan worden over de hypothese dat de verwachte samenhang tussen zowel angstige als vermijdende hechting en fysieke afstand sterker is na ervaren stress.

De hypothese dat de vermijdende hechting van zowel de man als de vrouw positief

samenhangt met de fysieke afstand tot de partner wordt niet ondersteund door de resultaten van dit onderzoek. De vermijdende hechting van zowel de man als vrouw werd niet als voorspeller van fysieke afstand gevonden. Dit is opvallend gezien er uit resultaten van eerder onderzoek blijkt dat vermijdend gehechten een grotere fysieke afstand tot een onbekende ander kiezen dan veilig

gehechten (Kaitz et al., 2014). Ook blijkt uit eerder onderzoek dat vermijdend gehechten minder fysiek contact hebben met hun partner en minder emotionele steun zoeken en geven aan de partner in een stressvolle situatie dan veilig gehechten (Simpson, Rholes en Nelligan, 1992). Mogelijk is de spreiding van de mate van vermijdende hechting onder de deelnemers onvoldoende geweest om een dergelijk effect te kunnen waarnemen. De deelnemers scoorden namelijk voor vermijdende hechting

voornamelijk in de categorieën laag tot en met bovengemiddeld waarbij hoge scores (Conradi, 2010), in tegenstelling tot de angstige hechtingsscores, ontbraken.

Naast het uitblijven van een toename in ervaren stress na de conflictdiscussies en het ontbreken van hoge vermijdende hechtingsscores in de steekproeven kent het onderzoek nog een aantal beperkingen. Zo is er in het onderzoeksprotocol van UvA 2013 onvoldoende aandacht besteed aan het gelijktijdig zitten van de partners op de bank bij de gemeenschappelijke afstandsmeting. Dit maakt dat in sommige gevallen de fysieke afstand tussen de partners niet geheel gemeenschappelijk gekozen is maar dat deelnemers zich voegden bij de reeds zittende partner. In deze gevallen is er dus geen sprake van een gemeenschappelijke afstand maar lijkt de gevonden afstand op een

voorkeursafstand van één van de twee partners binnen een koppel. Daarnaast is in het

onderzoeksprotocol van UvA 2013 onvoldoende aandacht besteed aan het behoud van de lege bank waarop deelnemers zouden plaats nemen. Deelnemers namen jassen en tassen met zich mee en plaatsten deze op de bank waardoor zij niet alle ruimte op de bank hadden om zichzelf te positioneren

(27)

27

naast de partner. De plaatsing van de jassen en tassen beïnvloedde hierdoor mogelijk de

afstandskeuze tussen de partners. Zo zouden partners dichterbij elkaar kunnen zitten dan zij normaliter zouden doen of juist verder van elkaar af omdat er spullen tussen hen in liggen. De

plaatsing van de spullen op de bank kan ook een (onbewuste) waarborging van een bepaalde fysieke afstand of nabijheid tot de partner zijn. Huidig protocol en onderzoek waren er echter niet opgericht om dit te onderzoeken. De combinatie van een inconsequente navolging van gelijktijdig gaan zitten, en daarmee geen zuivere gemeenschappelijke afstand, en de beperkte ruimte op de bank door de plaatsing van jassen en tassen verklaart mogelijk het uitblijven van een samenhang tussen de angstige hechting van de man in UvA 2013 en de gemeenschappelijke afstand, zoals deze wel gevonden is in UvA 2014 en GGZ Zeeland 2015.

In vervolgonderzoek zou er meer aandacht besteed kunnen worden aan stressinductie en welke rol dit speelt bij het kiezen van fysieke nabijheid tot de partner. De conflictdiscussie die in dit onderzoek als stressinductie diende, is namelijk niet geslaagd. Deelnemers rapporteerden geen toename in ervaren stress en leken emotioneel dichterbij elkaar te komen. Om dit probleem te ondervangen zou in vervolgonderzoek een stressinductie gekozen kunnen worden die niet van interpersoonlijke aard is en buiten de partners ligt, en zowel meer negatieve als positieve emoties teweeg brengt. Het lijkt er bijvoorbeeld op dat weg geroepen worden van de partner om een

hartslagmeter omgebonden te krijgen, voor vrouwen wel stress oplevert. Voor- of literatuuronderzoek naar wat als stressvol wordt ervaren is hierbij geboden. Daarnaast is het in vervolgonderzoek een goede spreiding van angstige en vermijdende hechting in de steekproeven belangrijk waarbij elke hechtingscategorie (Conradi, 2010) goed vertegenwoordigd is. Ook is het belangrijk dat er in

vervolgonderzoek aandacht wordt besteedt aan het gelijktijdig zitten van deelnemers bij het meten van de gemeenschappelijke afstand en aan de bank vrij van tassen en jassen houden. Tot slot zou er vervolgonderzoek gedaan kunnen worden naar het verband tussen angstige hechting van de man en de gemeenschappelijke afstand tussen de partners. De angst voor afwijzing lijkt hierbij namelijk een ambivalente rol te hebben die mogelijk nader onderzocht zou kunnen worden met behulp van verschillende steekproeven.

Huidig onderzoek toont verschillende verbanden tussen hechting en de fysieke afstand tussen partners. Voor zowel de man als de vrouw wordt een verband tussen angstige hechting en de fysieke

(28)

28

afstand tot de partner gevonden. Vervolgonderzoek zal hier meer zicht op moeten krijgen gezien de beperkingen van het huidige onderzoek.

(29)

29

Appendix A

Tabel 8. Aantal deelnemers per vermijdende en angstige hechtingscategorie naar indeling van Conradi (2010) in procenten

Vermijding Angst Algemene bevolking UvA 2013 UvA 2014 GGZ Zeeland 2015 Algemene bevolking UvA 2013 UvA 2014 GGZ Zeeland 2015 1. Erg laag 4% 3% 0,9% 0% 4% 1% 2,8% 1,1% 2. Laag 7% 15% 11,3% 6,7% 7% 6% 1,9% 1,1% 3. Vrij laag 12% 28% 25,5% 14,4% 12% 8% 8,5% 3,3% 4. Benedengemiddeld 17% 21% 21,7% 16,7% 17% 27% 16,0% 17,8% 5. Gemiddeld 20% 20% 19,8% 14,4% 20% 24% 23,6% 13,3% 6. Bovengemiddeld 17% 7% 12,3% 20% 17% 7% 18,9% 21,1% 7. Vrij hoog 12% 4% 4,7% 12,2% 12% 10% 16,0% 12,2% 8. Hoog 7% 0% 1,9% 8,9% 7% 9% 6,6% 10% 9. Erg hoog 4% 2% 1,9% 6,7% 4% 8% 5,7% 20%

Noot. Percentages van de algemene bevolking zijn gevonden in een grote (N=1019) representatieve steekproef uit de algemene bevolking in Nederland (Conradi, 2010)

(30)

30

Literatuur

Ainsworth, M. D. S., Blehar, M. C., Waters, E., & Wall, S. (1978). Patterns of attachment: A psychological study of the strange situation. Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Ainsworth, M. D., & Witting, B. A. (1969). Attachment and exploratory behavior of one-yearolds in a Strange Situation. In B. M. Foss (Ed.), Determinants of infant behavior, IV. London: Methuen.

Bar-Haim, Y., Aviezer, O., Berson, Y., & Sagi, A. (2002). Attachment in infancy and personal space regulation in early adolescence. Attachment & human development, 4(1), 68-83.

Bowlby, J. (1973). Separation: anxiety and anger (Vol. 2). Attachment and loss.

Cassidy, J., & Berlin, L. J. (1994). The insecure/ambivalent pattern of attachment: Theory and research. Child development, 65(4), 971-991.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2016, October 17). CBS StatLine - Huwelijksontbindingen; door echtscheiding en door overlijden. Verkregen via http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM =SLNL&PA=37425ned&D1=a&D2=0,10,20,30,40,50,(l-1)-l&HDR=G1&STB=T&P=T&VW=T

Conradi, H. J. (2010). Experience in close relationships (ECR): Voorlopige scoring en normering. (Ongepubliceerd manuscript). Department of Clinical Psychology University of Amsterdam, Amsterdam.

(31)

31

Conradi, H. J., Gerlsma, C., van Duijn, M., & de Jonge, P. (2006). Internal and external validity of the

experiences in close relationships questionnaire in an American and two Dutch samples. The European journal of psychiatry, 20(4), 258-269.

Cook, W. L., & Kenny, D. A. (2005). The actor–partner interdependence model: A model of bidirectional effects in developmental studies. International Journal of Behavioral Development, 29(2), 101-109.

Feeney, J. A. (1999). Issues of closeness and distance in dating relationships: Effects of sex and attachment style. Journal of Social and Personal Relationships, 16(5), 571-590.

Hazan, C., & Shaver, P. (1987). Romantic love conceptualized as an attachment process. Journal of personality and social psychology, 52(3), 511.

Kaitz, M., Bar-Haim, Y., Lehrer, M., & Grossman, E. (2004). Adult attachment style and interpersonal distance. Attachment & human development, 6(3), 285-304.

Landis, J. R., & Koch, G. G. (1977). The measurement of observer agreement for categorical data. biometrics, 159-174.

Mikulincer, M., & Shaver, P. R. (2003). The attachment behavioral system in adulthood: Activation, psychodynamics, and interpersonal processes. Advances in experimental social

psychology, 35, 53-152.

Mikulincer, M., & Shaver, P. R. (2010). Attachment in adulthood: Structure, dynamics, and change. Guilford Press.

(32)

32

Simpson, J. A., Rholes, W. S., & Nelligan, J. S. (1992). Support seeking and support giving within

couples in an anxiety-provoking situation: The role of attachment styles. Journal of personality and social psychology, 62(3), 434.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Beyond the visible hallmarks of aged gait, i.e., slowed walking speed, shorter steps, and increased cadence [3,4], aging also affects the neuromuscular control of gait and

Door een laag eigen risico is de polishouder bereidt een hogere premie te betalen die de verzekeraar kan beleggen tegen een positief verwacht rendement waardoor een hogere

Responding to criticism by obstinate rightwing elements that, despite his solemn resolve, he had failed to realise an Afrikaner volkstaat, Viljoen argued that just as the MWU had no

de houder van een Mbw-vergunning moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de met gebruikmaking van

Soos ook in die literatuur aangedui is daar in dié studie bevind dat studente steeds deur middel van afstandsleer ʼn kwalifikasie kan verwerf ongeag uitdagings om tyd in te ruim

In vergelijking met het basisscenario van de voorgaande studie zijn de bemestingen en gewasopbrengsten in het MINAS-scenario op zowel grasland als op maïsland op droge zandgrond

Een voorstudie voor het ontwerpen van een dynamometer ter bepaling van het statisch en dynamisch gedrag van spiraalboren met een diameter van 0,1-1,0 mm..

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot