• No results found

Bewegen en concentratie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bewegen en concentratie"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

           

                                                 

Bewegen  &  

Concentratie  

 

Patrick  Muth   ALO  Amsterdam    

Domein  Bewegen,  Sport  &  Voeding  

KLAS:  4ZORG  B  

STUDENTENNUMMER:  500545126  

DATUM  EERSTE  INLEVERMOMENT:  6  MEI  2013   DOCENTEN:  MEVR.  BAX  EN  DHR.  VAN  DIJK    

(2)

Inhoud  

Samenvatting  ...  3   Inleiding.  ...  4   Methode  ...  8   Resultaten  ...  12   Discussie  ...  16  

Samenvatting  van  de  resultaten  ...  16  

Interpretatie  van  de  resultaten  ...  17  

Vergelijking  resultaten  met  relevante  literatuur  ...  17  

Kritische  beschouwing  methode  onderzoek  ...  18  

Conclusie  met  betrekking  tot  de  onderzoeksvraag  ...  19  

Aanbevelingen  voor  de  beroepspraktijk  ...  19  

Aanbevelingen  voor  vervolgonderzoek  ...  19  

Referenties  ...  20   Bijlage  ...  22                                    

(3)

Samenvatting

In dit onderzoek is nagegaan of matig-intensieve fysieke activiteit van positieve invloed is op het selectieve concentratievermogen van leerlingen met ADHD. De positieve relatie tussen fysieke activiteit en verscheidene cognitieve functies, zoals aangetoond door Brisswalter et al. (2002) en Hillman et al. (2009), gaf aanleiding tot dit onderzoek. Het selectieve

concentratievermogen is gemeten door middel van de Stroop test en de Eriksen Flanker test. Beide tests bestonden uit 20 opgaven waarin de proefpersonen zo snel mogelijk relevante stimuli dienden te onderscheiden van irrelevante stimuli. De proefpersonen waren 57 leerlingen tussen de twaalf en zestien jaar en allen gediagnosticeerd met de gedragsstoornis ADHD. Op basis van geslacht en medicatiegebruik is er een controlegroep en een

interventiegroep vastgesteld waarna er een voor- en een nameting zijn gedaan. Tussen beide metingen zat een periode van minimaal vier weken. Voorafgaand aan de nameting heeft de interventiegroep een interventie aangeboden gekregen. De interventie bestond uit een tiental minuten hardlopen op een matig-intensief niveau van acht km/u. Het niveau is bepaald aan de hand van de MET-waarde. Uit beide tests zijn drie verschillende waardes naar voren

gekomen, namelijk de score (percentage juist beantwoord), reactietijd congruent (RTC) en de reactietijd incongruent (RTI). De verzamelde gegevens zijn geanalyseerd aan de hand van de Repeated Measures ANOVA methode, waarbij een betrouwbaarheidscoëfficiënt van 0,05 gehanteerd is. Uit de resultaten is gebleken dat de leerlingen tijdens de nameting gemiddeld beter presteerden dan tijdens de voormeting(p<0,05). Voor de score(p=0,535), RTC(p=0,194) en de RTI(p=0,260) van de Stroop test is echter geen significante relatie gevonden tussen selectieve concentratie en fysieke activiteit. De RTC van de Stroop test lag het dichtstbij de betrouwbaarheidscoëfficiënt. De controlegroep had tijdens de nulmeting een gemiddelde reactietijd van 1.386 ms. met een standaarddeviatie van 342 ms. De interventiegroep had een gemiddelde reactietijd van 1.449 ms. met een standaarddeviatie van 497 ms. De controlegroep had tijdens de nameting een gemiddelde reactietijd van 1.218 ms. met een standaarddeviatie van 351 ms. De interventie groep had een gemiddelde reactietijd van 1.173 ms. met een standaarddeviatie van 239 ms. Voor de score(p=0,275), RTC(p=0,400) en de RTI(p=0,310) van de Eriksen Flanker test is eveneens geen significante relatie gevonden tussen de selectieve concentratie en fysieke activiteit.

(4)

Inleiding.

Bewegen is gezond. Dit blijkt uit het Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2008/2009, waarin het beweeggedrag van de Nederlandse bevolking wordt beschreven. Beweging kan een bijdrage leveren aan de fysieke gezondheid en kan van positieve invloed zijn op het lichaamsgewicht en het BMI. Daarnaast bestaat er een positieve samenhang tussen voldoende bewegen en de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van het leven (Hildebrandt, Chorus, & Stubbe, 2010).

Naast het bevorderen van de fysieke gezondheid kan beweging leiden tot een verlaagde kans op verscheidene ziektes, zo blijkt uit een Canadees onderzoek (Warburton, Nicol, & Bredin, 2006). Dit onderzoek heeft aangetoond dat regelmatig bewegen een bijdrage levert aan de preventie van verscheidene chronische ziektes. Daarnaast wordt voldoende beweging geassocieerd met een verlaagde kans op vroegtijdig overlijden. Warburton et al. (2006) beweren dat er een verband bestaat tussen de omvang van de fysieke activiteit en de gezondheid en daarmee dat de meest sportieve mensen het minst risico lopen op bovenstaande.

De positieve effecten van bewegen zijn naast de hierboven genoemde voordelen eveneens van invloed op cognitie. Uit onderzoek is gebleken dat atletische jongeren vaker deelnemen aan onderwijs op een hoger niveau in vergelijking tot minder atletische jongeren (Jonker, Elferink-Gemser, & Visscher, 2009). Jonker et al. (2009) stellen het volgende:

A significant effect was found for the athletes in 2006/2007: they were significantly more often attending pre-university schools, whereas the national average shows that their fellow students that are less athletic were present more often at the pre-vocational level. (p.59)

Laatstgenoemd onderzoek duidt op een positieve relatie tussen fysieke activiteit en schoolprestaties, oftewel het cognitieve niveau van de leerlingen. Zo is uit een ander

onderzoek naar de effecten van acute fysieke activiteit op cognitieve prestaties gebleken dat een intensiteitsniveau van 40 tot 80% van VO2max van positieve invloed is op cognitieve prestaties, voornamelijk wat besluitvaardige taken betreft (Brisswalter, Collardeau, & Rene, 2002). Daarnaast stellen Brisswalter et al. (2002) dat er zich, ondanks de mogelijkheid van het optreden van vermoeidheid, significante verbeteringen in zowel perceptuele als

(5)

gedurende 20 minuten of langer.

Een ander onderzoek bevestigt de hiervoor beschreven verbetering wat de besluitvaardigheid betreft en stelt daarnaast dat fitte kinderen beter in staat zijn om verschillende stimuli te ordenen in vergelijking met hun minder fitte leeftijdsgenoten (Hillman, Buck, Themanson, Pontifex, & Castelli, 2009). Hiervoor zijn er 38 kinderen, met een gemiddelde leeftijd van 9,4 jaar, onderworpen aan een Eriksen Flanker test, waarbij de deelnemers worden geacht zo snel mogelijk de relevante stimuli dienen te onderscheiden van de irrelevante stimuli. De test bestond uit verschillende rondes waarin een reeks afbeeldingen getoond werd, waarvan de deelnemer telkens de meest centrale afbeelding diende te onderscheiden van de overige afbeeldingen. De reeksen werden zowel met congruente als incongruente afbeeldingen getoond.

Naast de Eriksen Flanker test is er bij een ander onderzoek gebruik gemaakt van de Stroop test en dan wel de ‘interference’ variant (Barella, Etnier, & Chang, 2010). Hierbij werden de proefpersonen geacht de kleur van het woord te benoemen en de daadwerkelijke betekenis van het woord te negeren (Bijvoorbeeld, het woord ‘rood’ wordt in het blauw weergeven, de proefpersoon dient dus blauw te antwoorden). De proefpersonen zijn met behulp van een lopende band tot 60% van hun VO2max gebracht, waarna dit niveau voor minimaal gedurende 20 minuten werd vastgehouden. Na het uitvoeren van de fysieke activiteit is de Stroop test afgenomen. Vergeleken met de controlegroep, hebben de proefpersonen de test sneller afgerond, zonder dat dit ten koste ging van accuraatheid.

Onderzoek wijst uit dat er zelfs na het uitvoeren van slechts één matig-intensieve training al significante verbetering optreedt wat de prestaties van het werkgeheugen betreft (Netz, Tomer, Axelrad, Argov, & Inbar, 2007). Netz et al. (2007) hebben hierbij gebruik gemaakt van de Digit Span test. Hierbij kreeg de deelnemer cijferreeksen te zien, gedurende een aantal seconden. Vervolgens diende de deelnemer de cijferreeksen te reproduceren. Deze test diende als maatstaaf voor processen in het werkgeheugen, namelijk aandacht, concentratie en

mentale controle.

Volgens onderzoek (Davranche & McMorris, 2009) is aangetoond dat er ook tijdens het uitvoeren van de fysieke activiteit verbeteringen optreden wat de cognitieve processen betreft. Zo hebben Davranche & McMorris (2009) geconstateerd dat, gedurende het fietsen op een

(6)

gemiddeld intensiteitsniveau aangepast aan de individuele aerobe drempel, de reactietijd bij het uitvoeren van een Simon test verbetert zonder dat dit ten koste gaat van de

nauwkeurigheid. Bij deze test worden er blauwe en rode vlakken getoond, waarbij

respectievelijk blauw voor een handeling met de linkerhand staat en rood voor een handeling met de rechterhand. De gekleurde vakken worden vervolgens ook zowel links als rechts op een scherm getoond.

Bij een soortgelijk onderzoek (Joyce, Graydon, McMorris, & Davranche, 2009) naar de tijdsduur van het effect van fysieke activiteit op cognitieve processen zijn de onderzoekers tot de conclusie gekomen dat de positieve effecten, een versnelde reactietijd en verbeterde onderdrukking van impulsen, tot 52 minuten na het einde van de fysieke activiteit aanhouden. Vroegtijdige integratie van beweging kan volgens onderzoek (Friedman, Watamura, & Robertson, 2005) leiden tot significante vermindering van de kans op

ontwikkelingsproblemen omtrent concentratie. Friedman et al. (2005) pleiten voor een vroegtijdige inzet van verschillende bewegingsactiviteiten als preventief middel om de kans op cognitieve ontwikkelingsproblemen te verkleinen.

Bovenstaande onderzoeken tonen aan dat fysieke activiteit een positieve bijdrage kan leveren aan verschillende cognitieve functies, zoals besluitvaardigheid, stimulusverwerking,

creativiteit en concentratie. De opvatting van dit laatste begrip is vaak afhankelijk van

interpretatie. Het Hersencentrum beschrijft het begrip concentratie aan de hand van een drietal onderverdelingen, namelijk selectieve aandacht, verdeelde aandacht en volgehouden

aandacht. In het belang van dit onderzoek zal enkel de term selectieve aandacht worden toegelicht. Er is sprake van een goede selectieve aandacht als men onbelangrijke stimuli bewust kan negeren om zich op één taak te kunnen richten. Bij een stoornis in dit mechanisme, zoals vaak voorkomt bij personen met ADHD, is men niet in staat een

onderscheid aan te brengen tussen belangrijke en onbelangrijke stimuli wat kan leiden tot een verhoogde afleidbaarheid (IJsselstein, 2008).

De positieve resultaten uit bovenstaande onderzoeken zijn allen verkregen door middel van het gebruik van gezonde, normale proefpersonen. Dit doet de vraag rijzen of er eveneens een positief verband bestaat tussen fysieke activiteit en cognitieve verbeteringen bij proefpersonen met bijvoorbeeld een gedragsstoornis als ADHD. Deze stoornis wordt onder andere

(7)

gekenmerkt door overgevoeligheid en aandachttekorten (De Vries, 2007). De Vries vat deze kenmerken als volgt samen:

Bij een normaal niveau aan neurotransmitters zijn de hersenen heel goed in staat om ‘nutteloze’ informatie te filteren uit alle binnenstromende signalen, die ons via de ogen, oren, reuk en tast bereiken. De filtering is bedoeld als een soort

‘zelfbescherming’ tegen een voortdurende ‘overload’ van informatie. Wanneer deze filtering niet of onjuist werkt dan wordt iemand letterlijk overspoeld met informatie waardoor een ontzettend druk wereldbeeld ontstaat. . . . Dit probleem met filtering kan ook de sensorische sensiviteit (overgevoeligheid voor allerlei prikkels) verklaren waarover kinderen met ADHD soms spreken. . . . Er heerst dus een permanente staat van drukte of zelfs chaos in het hoofd van je kind. Het moet zich bewust inspannen om bepaalde onbelangrijke prikkels te negeren. Dat lukt vaak maar ten dele, waardoor de concentratie weer snel naar andere zaken afdwaalt. (pp. 14-15)

Zelfs bij proefpersonen met ADHD is uit onderzoek gebleken dat lichamelijke activiteit leidt tot een verbetering van het concentratievermogen. In dit onderzoek (Maddigan et al., 2003) hebben de proefpersonen zes weken lang diverse yoga oefeningen van 6 tot 20 minuten uitgevoerd onder toezicht van hun geïnstrueerde ouders. Maddigan et al. concluderen:‘The home record from the exercise group was also positive with reports of improved

concentration, balance and flexibility’ (p. 41).

Een ander onderzoek (Archer & Kostrzewa, 2011) naar de verlichting van de symptomen van ADHD door middel van fysieke activiteit toont eveneens positieve resultaten op het gebied van aandacht. Archer & Kostrzewa (2011) zijn tot de volgende conclusie gekomen:

Physical exercise reduces stress, negative affect, anxiety, and depression, as well as selfdestructive behavior; it is also linked with a decrease in negative behaviors (e.g., bad conduct), poor impulse control and inattentiveness, and has thereby proved beneficial for alleviation of ADHD symptom profiles. (p. 203)

Binnen twee van bovenstaande onderzoeken is de mate van selectieve aandacht gemeten door middel van de Eriksen Flanker test (Hillman et al., 2009) en de ‘interference’ variant van de Stroop test (Barella et al., 2010). Het proces van de selectieve aandacht kan door bijvoorbeeld een gedragsstoornis als AHDH niet goed functioneren (IJsselstein, 2008). Het ontbreken van

(8)

de toepassing van beide tests op proefpersonen met een gedragsstoornis samen met de positieve resultaten van het effect van fysieke activiteit op onder andere selectieve aandacht gaf aanleiding tot een vervolgonderzoek, namelijk of deze effecten zich eveneens voor zouden doen bij proefpersonen met de gedragsstoornis ADHD. De onderzoeksvraag luidde als volgt: Wat is de invloed van matig-intensieve fysieke activiteit op de selectieve aandacht van

kinderen met AD(H)D? Hierbij zijn de Eriksen Flanker test en de Stroop test als maatstaf voor selectieve aandacht gehanteerd.

De verwachting was dat er door middel van matig-intensieve fysieke activiteit verbeteringen op zullen treden wat de selectieve aandacht van kinderen met ADHD betreft. Het doel van het onderzoek was om een bijdrage proberen te leveren aan de mate van selectieve aandacht van kinderen met ADHD en daarmee hopelijk het vermogen tot leren van de kinderen te

vergroten.

Om na te gaan op welke test de interventie van grootste invloed is geweest is de volgende deelvraag opgesteld: Welke van de twee tests blijkt na analyse het meest beïnvloed te zijn door de aangeboden interventie? Om de deelvraag te beantwoorden zijn de uitkomsten van dit onderzoek gebruikt. De genoemde deelvraag kon gesteld worden vanwege de identieke uitslagen die beide tests hebben gegenereerd.

Methode Proefpersonen

Aan dit onderzoek hebben 57 leerlingen in de leeftijd van 12 tot 16 jaar deelgenomen, waarvan 51 jongens en 6 meisjes. De leerlingen zijn afkomstig van De Delta te Leiden, een VMBO school met bovenschoolse voorziening (speciaal onderwijs). De deelnemende proefpersonen waren allen gediagnosticeerd met de gedragsstoornis ADHD. De leerlingen zijn gedurende de lessen Lichamelijke Opvoeding benaderd door de onderzoeker. Hierbij zijn zij van informatie voorzien omtrent de metingen en de interventies waarna zij zijn

uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek. Alle benaderde proefpersonen hebben

deelgenomen aan het onderzoek. Zowel de metingen als de interventies zijn binnen de school uitgevoerd.

(9)

Interventie

De leerlingen uit de interventiegroep hebben de interventie individueel aangeboden gekregen. De interventie bestond uit een matig-intensieve hardloop work-out gedurende 10 minuten op een lopende band. Het matig-intensieve niveau is bepaald door middel van de MET-waarde (Hildebrandt et al., 2010):

‘1 MET komt overeen met het energieverbruik van rustig zitten. 3 MET komt dus overeen met een energieverbruik van 3 maal dit rustmetabolisme.’ (p. 11)

In het Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2008/2009 worden activiteiten voor jongeren tussen de 5 en 8 MET beschouwd als matig-intensief, waarbij 8 MET gelijkstaat aan

hardlopen met een snelheid van 8 km/uur (Hildebrandt et al., 2010). Deze snelheid is dan ook binnen de interventie gehanteerd.

Meetinstrumenten

Om de mate van selectieve aandacht te meten zijn er twee tests gebruikt, namelijk de Eriksen Flanker test en de Stroop test (interference variant).

Eriksen Flanker test: Gedurende de Eriksen Flanker test dient de proefpersoon een centraal op het beeldscherm weergeven stimulus te onderscheiden van omringende stimuli. Er verschijnen een aantal pijlen op het beeldscherm die naar links of naar rechts wijzen. De middelste

stimulus dient door de proefpersoon zo snel mogelijk herkend en ingevuld te worden, waarbij de overige stimuli genegeerd dienen te worden. De proefpersoon kan reageren door de

overeenkomende toets op het toetsenbord in te drukken, in dit geval het pijltje naar links of het pijltje naar rechts. Binnen de test zullen zowel congruente (alle pijlen wijzen in één richting) als incongruente (de pijlen wijzen niet allemaal in dezelfde richting) omringende stimuli getoond worden. In de bijlage is een voorbeeldopgave en een kijkwijzer te vinden. Validiteit (White, Ratcliff, & Starns, 2011) en betrouwbaarheid (Waszak, Li, & Hommel, 2010) Eriksen Flanker test:

De Eriksen Flanker test kan gebruikt worden als maatstaf om de verschillen in aandacht tussen groepen te meten. Hierbij is de test voornamelijk gericht op het meten van visuele, selectieve aandacht. Volgens Waszak et al. (2010) is de Eriksen Flanker test één van de meest prominente procedures voor het bestuderen en vaststellen van conflicten in

(10)

Stroop test: Gedurende de interference variant van de Stroop test krijgen de deelnemers iedere ronde een woord te zien. De woorden die weergeven kunnen worden zijn red, blue, orange, yellow, green of purple. Deze woorden worden doorgaans in één van deze zes genoemde kleuren weergegeven. Hierbij komen zowel congruente woorden (het woord ‘red’ in het rood weergeven) als incongruente woorden (bijv. het woord ‘red’ in het geel weergeven) voor. De deelnemers dienen de betekenis van het woord te negeren en zo snel mogelijk de

daadwerkelijke kleur van het woord aan te geven door de eerste letter van de kleur op het toetsenbord in te drukken. In de bijlage is een voorbeeldopgave en een kijkwijzer te vinden. Validiteit en betrouwbaarheid Stroop test (MacLeod, 1991):

De Stroop test wordt klinisch gebruikt om een specifiek aspect van het executief functioneren te onderzoeken, namelijk de selectieve inhibitie (Cox et al., 1997). Deze term is vergelijkbaar met het eerder genoemde begrip selectieve aandacht.

Macleod (1991) heeft onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de Stroop test over een periode van 50 jaar. Binnen dit onderzoek hebben verschillende onderzoekers geconcludeerd dat de test nauwelijks beïnvloedbaar is door omstandigheden tussen verschillende

testmomenten in. Daarnaast wordt de Stroop test de meest betrouwbare psychometrische test genoemd.

De twee tests die in dit onderzoek gebruikt zijn genereren beide een drietal uitslagen, namelijk de score, de reactietijd congruent en de reactietijd incongruent. Dit gegeven draagt bij aan de betrouwbaarheid en validiteit van de meetinstrumenten.

De termen congruent en incongruent worden binnen dit onderzoek meerdere malen genoemd. Binnen de context van dit onderzoek staat congruent voor de stimuli die overeenkomen met de relevante stimulus binnen de tests. Incongruent staat voor de stimuli die niet overeenkomen met de relevante stimulus binnen de tests. De termen selectieve aandacht en selectieve

concentratie(vermogen) zijn binnen dit onderzoek van dezelfde betekenis.

Beide tests zijn afgenomen op de computer en bestonden ieder uit 20 opgaven. In de bijlage is een link naar beide tests te vinden. Voor beide tests is er een kijkwijzer aangeboden aan de deelnemers. De kijkwijzers zijn op simplistische wijze samengesteld om de deelnemers geen overbodige stimuli aan te bieden. De kijkwijzers zijn te vinden in de bijlage.

(11)

Procedure

De 57 leerlingen zijn verdeeld over twee groepen. Hierbij zijn de groepen ongeveer gelijkwaardig ingedeeld op basis van geslacht en medicatiegebruik. Eén groep vormde de controlegroep, bestaande uit 28 leerlingen. De anderen vormden de interventiegroep, bestaande uit 29 leerlingen. Voordat de tests zijn uitgevoerd hebben de leerlingen een instructie ontvangen.

De instructie voor de controlegroep bestond uit een uitleg van de tests. Vervolgens hebben de deelnemers de tests gemaakt, waarbij de onderzoeker toezicht hield. De resultaten vormden de nulmeting. Na een periode van vier weken hebben de proefpersonen uit de controlegroep de tests nogmaals gemaakt, eveneens onder toezicht van de onderzoeker. Deze resultaten vormden de nameting.

De instructie voor de interventiegroep bestond eveneens uit een uitleg van de tests.

Vervolgens hebben de deelnemers de tests gemaakt, waarbij de onderzoeker toezicht hield. De resultaten vormden de nulmeting. Na een periode van vier weken is de interventie

toegepast. De proefpersonen kregen de instructie voor de interventie, namelijk om gedurende 10 minuten 8 km/uur op een lopende band te lopen. Direct na afloop van de interventie hebben de deelnemers de tests nog een keer gemaakt. Dit alles gebeurde eveneens onder toezicht van de onderzoeker. Deze resultaten vormden de nameting.

De deelnemers hebben de tests op vastgestelde tijdstippen afgelegd om eventuele invloeden van medicatie te voorkomen. Dit hield in dat de medicijn gebruikende deelnemers de tests nooit binnen een uur na inname of een uur voor de uitwerking van de medicatie maakten. De tests zijn in een afgesloten ruimte gemaakt op een geprepareerde computer. De instructies zijn eveneens in een afgesloten ruimte gegeven om het aantal afleidende stimuli te beperken. Iedere deelnemer heeft beide tests twee keer in dezelfde volgorde gemaakt, waardoor voor beide groepen identieke uitslagen zijn gegenereerd. Deze zijn door de onderzoeker genoteerd voor de statistische analyse.

(12)

Statistische analyse

De data is aan de hand van de Repeated Measures ANOVA methode geanalyseerd. De keuze voor deze methode is gebaseerd op het aantal groepen en metingen, namelijk twee groepen met ieder twee metingen. De Repeated Measures ANOVA gaat na of de gemiddelden van de twee testgroepen van elkaar verschillen. Er is een betrouwbaarheidscoëfficiënt van 0,05 gehanteerd.

De drie verschillende uitslagen (score, reactietijd congruent en reactietijd incongruent) zijn per test afzonderlijk geanalyseerd. De reden dat de variabelen afzonderlijk zijn vergeleken is een lage homogeniteitcoëfficiënt (Cronbach’s alpha). Voor het statistisch analyseren van de data is het programma SPSS versie 20 gebruikt. De gemeten scores zijn in percentages uitgedrukt. De gemeten reactietijden zijn in milliseconden uitgedrukt. De variabelen zijn binnen SPSS op de ratioschaal ingesteld.

 

Resultaten  

In totaal zijn er 57 leerlingen onderzocht in de leeftijd van twaalf tot en met zestien jaar. De controlegroep bestond uit 28 leerlingen, de interventiegroep uit 29. De groepen zijn ongeveer gelijkwaardig ingedeeld op basis van geslacht (drie meisjes per groep) en medicatie gebruik (evenveel leerlingen met medicatie als zonder medicatie).

 

De twee tests die in dit onderzoek gebruikt zijn genereren beide een drietal uitslagen, namelijk de score, de reactietijd congruent en de reactietijd incongruent. De score wordt genoteerd als een percentage wat staat voor het aantal juist beantwoorde opgaven. De reactietijd congruent toont de snelheid waarmee de proefpersoon reageert binnen congruente opgaven. De

reactietijd incongruent toont de snelheid waarmee de proefpersoon reageert binnen incongruente opgaven. Beide reactietijden worden in milliseconden (ms.)uitgedrukt. Respectievelijk zullen de score, de reactietijd congruent en de reactietijd incongruent hieronder per test beschreven worden.

Stroop test

Score

De controlegroep heeft gedurende de nulmeting een gemiddelde van 94,64% gescoord met een standaarddeviatie van 6,929. De interventiegroep heeft gedurende de nulmeting een

(13)

gemiddelde van 92,93% gescoord met een standaarddeviatie van 8,815. ( Zie tabel 1 van de bijlage)

Tijdens de nameting heeft de controlegroep een gemiddelde van 98,04% gescoord met een standaarddeviatie van 3,144. De interventiegroep scoorde gemiddeld 97,59% met een standaarddeviatie van 3,924. (Zie tabel 1 van de bijlage)

In figuur 1 hieronder is een visuele weergave van de beschreven gemiddelden van de Stroop score te zien.

                                                                             

Na het uitvoeren van de Repeated Measures ANOVA is gebleken dat beide groepen

gemiddeld een hoger percentage hebben gescoord tijdens de nameting (p=0,000). Er is echter geen significante relatie (p=0,535) gevonden tussen de interventie en de percentuele score. (Zie tabel 2 van de bijlage)

Figuur  1:  Gemiddelde  scores  van  de   Stroop  test  gemeten  voor  en  na  de   interventie,  in  percentages  

(14)

Reactietijd congruent

De controlegroep had tijdens de nulmeting een gemiddelde reactietijd van 1.386 ms. met een standaarddeviatie van 342 ms. De interventiegroep had een gemiddelde reactietijd van 1.449 ms. met een standaarddeviatie van 497 ms. (Zie figuur 1 en tabel 3 van de bijlage)

De controlegroep had tijdens de nameting een gemiddelde reactietijd van 1.218 ms. met een standaarddeviatie van 351 ms. De interventie groep had een gemiddelde reactietijd van 1.173 ms. met een standaarddeviatie van 239 ms. (Zie figuur 1 en tabel 3 van de bijlage)

Na het uitvoeren van de Repeated Measures ANOVA is gebleken dat beide groepen gemiddeld sneller hebben gereageerd tijdens de nameting (p=0,000). Er is echter geen

significante relatie (p=0,194) gevonden tussen de interventie en de reactietijd congruent. (Zie tabel 4 van de bijlage)

Reactietijd incongruent

De controlegroep had tijdens de nulmeting een gemiddelde reactietijd van 1.766 ms. met een standaarddeviatie van 482 ms. De interventiegroep had een gemiddelde reactietijd van 1.868 ms. met een standaarddeviatie van 416 ms. (Zie figuur 2 en tabel 5 van de bijlage)

Tijdens de nameting had de controlegroep een gemiddelde reactietijd van 1.658 ms. met een standaarddeviatie van 493 ms. De interventie groep had een gemiddelde reactietijd van 1.629 ms. met een standaarddeviatie van 406 ms. (Zie figuur 2 en tabel 5 van de bijlage)

Na het uitvoeren van de Repeated Measures ANOVA is gebleken dat beide groepen gemiddeld sneller hebben gereageerd tijdens de nameting (p=0,004). Er is echter geen significante relatie (p=0,260) gevonden tussen de interventie en de reactietijd incongruent. (Zie tabel 6 van de bijlage)

Eriksen Flanker test

Score

De controlegroep heeft tijdens de nulmeting een gemiddelde van 96,61% gescoord met een standaarddeviatie van 4,725. De interventiegroep scoorde een gemiddelde van 94,66% met een standaarddeviatie van 4,988. (Zie tabel 7 van de bijlage)

(15)

Tijdens de nameting scoorde de controlegroep een gemiddelde van 98,57% met een

standaarddeviatie van 2,999. De interventiegroep scoorde een gemiddelde van 98,10% met een standaarddeviatie van 3,639. (Zie tabel 7 van de bijlage)

Na het uitvoeren van de Repeated Measures ANOVA is gebleken dat beide groepen

gemiddeld een hoger percentage hebben gescoord tijdens de nameting (p=0,000). Er is echter geen significante relatie (p=0,275) gevonden tussen de interventie en de percentuele score. (Zie figuur 8 van de bijlage)

In figuur 2 hieronder is een visuele weergave van de beschreven gemiddelden van de Eriksen Flanker score te zien.

Reactietijd congruent

De controlegroep had tijdens de nulmeting een gemiddelde reactietijd van 627 ms. met een standaarddeviatie van 144 ms. De interventiegroep had een gemiddelde reactietijd van 644 ms. met een standaarddeviatie van 210 ms. (Zie tabel 9 van de bijlage)

De controlegroep had tijdens de nameting een gemiddelde reactietijd van 585 ms. met een standaarddeviatie van 124 ms. De interventie groep had een gemiddelde reactietijd van 565 ms. met een standaarddeviatie van 101 ms. (Zie tabel 9 van de bijlage)

Figuur  2:  Gemiddelde  scores  van  de   Eriksen  Flanker  test  gemeten  voor  en  na   de  interventie,  in  percentages  

(16)

Na het uitvoeren van de Repeated Measures ANOVA is gebleken dat beide groepen gemiddeld sneller hebben gereageerd tijdens de nameting (p=0,007). Er is echter geen

significante relatie (p=0,400) gevonden tussen de interventie en de reactietijd congruent. (Zie tabel 10 van de bijlage)

Reactietijd incongruent

De controlegroep had tijdens de nulmeting een gemiddelde reactietijd van 751 ms. met een standaarddeviatie van 200 ms. De interventiegroep had een gemiddelde reactietijd van 772 ms. met een standaarddeviatie van 246 ms. (Zie tabel 11 van de bijlage)

Tijdens de nameting had de controlegroep een gemiddelde reactietijd van 654 ms. met een standaarddeviatie van 143 ms. De interventie groep had een gemiddelde reactietijd van 624 ms. met een standaarddeviatie van 129 ms. (Zie tabel 11 van de bijlage)

Na het uitvoeren van de Repeated Measures ANOVA is gebleken dat beide groepen gemiddeld sneller hebben gereageerd tijdens de nameting (p=0,000). Er is echter geen significante relatie (p=0,310) gevonden tussen de interventie en de reactietijd incongruent. (Zie figuur 12 van de bijlage)

Discussie  

Samenvatting van de resultaten

In dit onderzoek is onderzocht of matig-intensieve fysieke activiteit van positieve invloed is op het selectieve concentratievermogen van kinderen in de leeftijd van 12 tot en met 16 met de diagnose ADHD. De selectieve aandacht is gemeten aan hand van de Stroop test en de Eriksen Flanker test. Binnen het onderzoek is er een controlegroep vergeleken met een interventiegroep. De groepen zijn samengesteld op basis van geslacht en medicatiegebruik. De interventie bestond uit tien minuten matig-intensief hardlopen (8 MET) voorafgaand aan de testen. Er is een nulmeting en een nameting gedaan bij beide groepen. Tussen de twee metingen zat een periode van minimaal vier weken.

(17)

Aan de hand van de Repeated Measures ANOVA zijn de testgemiddelden van de twee groepen met elkaar vergeleken. Respectievelijk zijn de Stroop score (p=0,535), reactietijd congruent (p=0,194) en reactietijd incongruent (p=0,260) vergeleken. Vervolgens zijn de Eriksen Flanker score (p=0,275), reactietijd congruent (p=0,400) en de reactietijd incongruent (p=0,310) met elkaar vergeleken.

Interpretatie van de resultaten

Uit de statistische analyse is gebleken dat er geen significante relatie gevonden is tussen de aangeboden interventie en een verbetering van de selectieve aandacht. Een mogelijke verklaring voor deze non-significante resultaten is het verschil tussen de groepen bij de nulmeting. De controlegroep heeft tijdens de verschillende nulmetingen beter gepresteerd dan de interventiegroep (zie alle figuren en de tabellen omtrent beschrijvende statistieken). De groepen zijn gelijkwaardig ingedeeld op basis van geslacht en medicatiegebruik. Kennelijk heeft de samenstelling op basis van deze variabelen niet geleid tot een daadwerkelijke gelijkwaardige verdeling. De ongelijke verdeling van de leeftijden kan een mogelijke verklaring zijn voor de non-significante resultaten.

Gedurende de nameting trad er bij een aantal deelnemers een bekend ADHD-symptoom op, namelijk het overschatten van de eigen capaciteiten (McQuade, Hoza, Waschbusch, Murray-Close, & Owens, 2011). Hierdoor hebben zij wellicht overbodige fouten gemaakt die hebben kunnen leiden tot de gevonden non-significante resultaten.

De metingen en interventies vonden voor het merendeel van de deelnemers plaats gedurende de les Lichamelijke Opvoeding. Dit had op een aantal deelnemende leerlingen een

demotiverend effect, omdat zij hun tijd liever in de les hadden besteed. Vooral gedurende de nameting was dit effect zichtbaar, waardoor de betreffende deelnemers de tests op een

slordige wijze voltooid hebben. Dit heeft eveneens kunnen leiden tot de gevonden resultaten.

Vergelijking resultaten met relevante literatuur

Evenals in de onderzoeken van Maddigan et al. en Archer & Kostrzewa is er in dit onderzoek een verbetering gevonden in het selectieve concentratievermogen van de proefpersonen. Dit geldt voor zowel de controlegroep als de interventiegroep. Ondanks de gevonden verbetering kon echter niet significant aangetoond worden dat deze verbetering veroorzaakt is door de aangeboden interventie.

(18)

In het onderzoek van Barella et al. is een significante positieve relatie gevonden tussen matig-intensieve fysieke inspanning en de scores en reactietijden van de Stroop test. In dit

onderzoek is er echter geen significante relatie gevonden tussen matig-intensieve fysieke inspanning en de scores en reactietijden van de Stroop test. Hierbij dient vermeld te worden dat de interventie die in dit onderzoek gebruikt is van kortere duur was dan de interventie die Barella et al. toegepast hebben.

Kritische beschouwing methode onderzoek

In dit onderzoek zijn er twee tests gebruikt, namelijk de Stroop test en de Eriksen Flanker test. Beide tests zijn op een computer door de proefpersonen gemaakt. De tests zijn zodanig

gepopulariseerd dat deze gemakkelijk op het internet te vinden zijn. Er is gekozen voor dit medium vanwege de mate van toegankelijkheid en de gebruiksvriendelijkheid. Een nadeel van de gebruikte tests is de taal waarin deze aangeboden werden, namelijk Engels. Bij de Eriksen Flanker test heeft dit geen invloed gehad op de uitslagen. Of dit eveneens voor de Stroop test het geval is kan niet uitgesloten worden.

Bij het beantwoorden van de opgaven dienden de proefpersonen gebruik te maken van een toetsenbord. Aangezien de mate van vaardigheid met betrekking tot het gebruiken van een toetsenbord per proefpersoon verschilt, zou dat eveneens van invloed kunnen zijn geweest op de testresultaten.

Binnen dit onderzoek zijn er twee groepen van leerlingen in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar gebruikt. Bij het samenstellen van de groepen is er geen rekening gehouden met de leeftijd vanwege het geringe aantal proefpersonen. Eventueel is dit (mede) verantwoordelijk voor de non-significante uitkomsten.

Tussen de voor- en nameting in is gekozen voor een periode van 4 weken. Deze keuze is gemaakt in verband met de beschikbare tijd die er te besteden was aan het testen van de proefpersonen. Of hiermee een eventueel leereffect of geheugeneffect is uitgesloten is niet gegarandeerd.

De interventie bestond uit een hardloop workout gedurende tien minuten met een snelheid van acht km/u. Er is gekozen voor een tijdsduur van 10 minuten om de beschikbare tijd voor de metingen zo efficiënt mogelijk in te delen. In overige onderzoeken is een tijdsduur van minimaal 20 minuten gehanteerd (Barella et al., 2010). De kortere duur van interventie kan van invloed zijn geweest op de uitkomsten van dit onderzoek.

(19)

Conclusie met betrekking tot de onderzoeksvraag

Om concreet antwoord te geven op de onderzoeksvraag: De invloed van matig-intensieve fysieke activiteit op de mate van selectieve aandacht van leerlingen met ADHD is niet significant aantoonbaar gebleken in dit onderzoek.

Om aan te tonen welke test het meest is beïnvloed door de interventie zijn de p-waardes van de afzonderlijke uitkomsten met elkaar vergeleken. De Eriksen Flanker score (p=0,275) is significanter gebleken na analyse dan de Stroop score (p=0,535). De Eriksen Flanker RTC (p=0,400) is minder significant gebleken dan de Stroop RTC (0,194). De Eriksen Flanker RTI (p=0,310) is eveneens minder significant gebleken dan de Stroop RTI (0,260).

Om concreet antwoord te geven op de deelvraag: Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de interventie van grootste invloed is geweest op de Stroop test.

Aanbevelingen voor de beroepspraktijk

Ondanks dat er geen significante verbetering is gevonden binnen dit onderzoek blijft het aanbevolen om de voordelen van fysieke activiteit voorafgaand aan cognitieve taken te benutten. De overige onderzoeken die zijn aangehaald binnen dit onderzoek hebben deze voordelen aantoonbaar gemaakt. Door bijvoorbeeld leerlingen voorafgaand aan lessen waarin theorie aan bod zal komen een bewegingsprogramma aan te bieden kunnen de leerprestaties mogelijk verbeterd worden.

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Voor een vervolgonderzoek zou de samenstelling van de groepen op meerdere variabelen, waaronder geslacht en leeftijd, gebaseerd kunnen worden. Daarnaast zou het gebruikte meetinstrument in de meest toegankelijke taal toegepast kunnen worden en op een wijze die voor iedereen gelijkwaardig is. Om de betrouwbaarheid van het vervolgonderzoek te

vergroten is het aan te raden een hoger aantal proefpersonen te hanteren. Daarnaast zou de duur van matig-intensieve fysieke activiteit verlengd kunnen worden om de mogelijke invloed van de interventie te vergroten.

(20)

Referenties

Archer, T. & Kostrzewa, R. M. (2012). Physical exercise alleviates ADHD symptoms: regional deficits and development trajectory. Neurotoxicity Research, 21(2), 195-209. Barella, L. A., Etnier, J. L. & Chang, Y. (2010). The Immediate and Delayed Effects of an Acute Bout of Exercise on Cognitive Performance of Healthy Older Adults. Journal of Aging

& Physical Activity, 18(1), 87-99.

Brisswalter, J., Collardeau, M. & Rene, A. (2002). Effects of acute physical exercise

characteristics on cognitive performance. / effets des caracteristiques d ' un exercice physique intense sur la performance cognitive. Sports Medicine, 32(9), 555-566.

Cox, C. S., Chee, E., Chase, G. A., Baumgardner, T. L., Schuerholz, L. J., Reader, M. J., . . . Denckla, M. B. (1997). Reading proficiency affects the construct validity of the Stroop Test Interference Score. The Clinical Neuropsychologist, 11(2), 105.

Davranche, K. & McMorris, T. (2009). Specific effects of acute moderate exercise on cognitive control. Brain and cognition, 69(3), 565-570.

De Vries, F. (2007). Tornado - Handboek ADHD. Flevodruk, Harlingen.

Friedman, A. H., Watamura, S. E. & Robertson, S. S. (2005). Movement-attention coupling in infancy and attention problems in childhood. Developmental medicine and child neurology,

47(10), 660-665.

Hildebrandt, V. H., Chorus, A. M. J. & Stubbe, J. H. (2010). Trendrapport Bewegen en

Gezondheid 2008/2009. De Bink, Leiden.

Hillman, C. H., Buck, S. M., Themanson J. R., Pontifex, M. B. & Castelli, D. M. (2009). Aerobic fitness and cognitive development: Event-related brain potential and task

performance indices executive control in preadolescent children. Developmental psychology,

45(1), 114-129.

IJsselstein, D. (2008). Wat is aandacht? Retrieved from http://www.hersencentrum.nl/onderzoek/scripties-artikelen-wetenswaardigheden/aandacht.html

Jonker, L., Elferink-Gemser, M. T. & Visscher, C. (2009). Talented athletes and academic achievements: a comparison over 14 years. High Ability Studies, 20(1), 55-64.

Joyce, J., Graydon, J., McMorris, T. & Davranche, K. (2009). The time course effect of moderate intensity exercise on response execution and response inhibition. Brain and

cognition, 71(1), 14-19.

MacLeod, C. M. (1991). Half a Century of Research on the Stroop Effect: An Integrative Review. Psychological Bulletin, 109(2), 163-203.

Maddigan, B., Hodgson, P., Heath, S., Dick, B., St John, K., McWilliam-Burton, T., . . . White, H. (2003). The effects of massage therapy & exercise therapy on children/adolescents with attention deficit hyperactivity disorder. The Canadian Child and Adolescent Psychiatry

(21)

Review, 12(2), 40-43.

McQuade, J. D., Hoza, B., Waschbusch, D. A., Murray-Close, D. & Owens, J. S. (2011). Changes in Self-Perceptions in Children With ADHD: A Longitudinal Study of Depressive Symptoms and Attributional Style. Behavior Therapy, 42(2), 170-182.

Netz, Y., Tomer, R., Axelrad, S., Argov, E. & Inbar, O. (2007). The effect of a single aerobic training session on cognitive flexibility in late middle-aged adults. International Journal of

Sports Medicine, 28(1), 82-87.

Warburton, D. E. R., Nicol, C. W. & Bredin, S. S. D. (2006). Health benefits of physical activity: the evidence. Canadian Medical Association Journal, 174(6), 801-809.

Waszak, F., Li, S. & Hommel, B. (2010). The Development of Attentional Networks: Cross-Sectional Findings From a Life Span Sample. Developmental Psychology, 46(2), 337-349. White, C. N., Ratcliff, R., Starns, J. J. (2011). Diffusion models of the flanker task: Discrete versus gradual attention selection. Cognitive Psychology, 63(4), 210-238.

(22)

Bijlage    

 

Figuur  1:  Gemiddelde  RTC  van   de  Stroop  test  gemeten  voor  en   na  de  interventie,  in  ms  

Figuur  2:  Gemiddelde  RTI  van  de   Stroop  test  gemeten  voor  en  na   de  interventie,  in  ms  

(23)

 

Figuur  3:  Gemiddelde  RTC  van  de   Eriksen  Flanker  test  gemeten  voor  en   na  de  interventie,  in  ms  

Figuur  4:  Gemiddelde  RTC  van  de   Eriksen  Flanker  test  gemeten  voor  en   na  de  interventie,  in  ms  

(24)

Tabel 1: Beschrijvende statistieken Stroop score

Descriptive Statistics

Inverventie Mean Std. Deviation N

Stroopnulmeting wel interventie 92,93 8,815 29 geen interventie 94,64 6,929 28 Total 93,77 7,922 57 Stroopnameting wel interventie 97,59 3,924 29 geen interventie 98,04 3,144 28 Total 97,81 3,538 57

Tabel 2: Repeated Measures Stroop score

Tests of Within-Subjects Effects

Source Type III Sum of

Squares

df Mean Square F Sig.

Stroopscore Sphericity Assumed 461,350 1 461,350 15,863 ,000 Greenhouse-Geisser 461,350 1,000 461,350 15,863 ,000 Huynh-Feldt 461,350 1,000 461,350 15,863 ,000 Lower-bound 461,350 1,000 461,350 15,863 ,000 Stroopscore * Inverventie Sphericity Assumed 11,350 1 11,350 ,390 ,535 Greenhouse-Geisser 11,350 1,000 11,350 ,390 ,535 Huynh-Feldt 11,350 1,000 11,350 ,390 ,535 Lower-bound 11,350 1,000 11,350 ,390 ,535 Error(Stroopscore) Sphericity Assumed 1599,615 55 29,084 Greenhouse-Geisser 1599,615 55,000 29,084 Huynh-Feldt 1599,615 55,000 29,084 Lower-bound 1599,615 55,000 29,084

(25)

25    

Tabel 3: Beschrijvende statistieken Stroop RTC

Descriptive Statistics

Interventie Mean Std. Deviation N

RTCstroop voor in ms wel interventie 1,448.6131 497.11770 29 geen interventie 1,385.5136 342.18535 28 Total 1,417.6168 425.47662 57 RTCstroop na in ms wel interventie 1,172.7062 238.95865 29 geen interventie 1,217.8518 351.25779 28 Total 1,194.8830 297.58504 57

Tabel 4: Repeated Measures Stroop RTC

Tests of Within-Subjects Effects

Source Type III Sum of Squares df Mean Square F Sig.

StroopRTC Sphericity Assumed 1401434,902 1 1401434,902 29,088 ,000 Greenhouse-Geisser 1401434,902 1,000 1401434,902 29,088 ,000 Huynh-Feldt 1401434,902 1,000 1401434,902 29,088 ,000 Lower-bound 1401434,902 1,000 1401434,902 29,088 ,000 StroopRTC * Interventie Sphericity Assumed 83457,958 1 83457,958 1,732 ,194 Greenhouse-Geisser 83457,958 1,000 83457,958 1,732 ,194 Huynh-Feldt 83457,958 1,000 83457,958 1,732 ,194 Lower-bound 83457,958 1,000 83457,958 1,732 ,194 Error(StroopRTC) Sphericity Assumed 2649868,315 55 48179,424 Greenhouse-Geisser 2649868,315 55,000 48179,424 Huynh-Feldt 2649868,315 55,000 48179,424 Lower-bound 2649868,315 55,000 48179,424

Tabel  5:  Beschrijvende  statistieken  Stroop  RTI

Descriptive Statistics

Interventie Mean Std. Deviation N

RTIstroop voor in ms wel interventie 1,868.2586 416.12452 29 geen interventie 1,766.4200 482.49937 28 Total 1,818.2326 448.84702 57 RTIstroop na in ms wel interventie 1,629.3541 406.25520 29 geen interventie 1,658.2254 492.83688 28 Total 1,643.5365 447.03522 57

Tabel 6: Repeated Measures Stroop RTI

(26)

Tabel 10: Repeated Measures Eriksen Flanker RTC

Tests of Within-Subjects Effects

Source Type III Sum of Squares df Mean Square F Sig.

EriksenRTC Sphericity Assumed 104111,444 1 104111,444 7,808 ,007 Greenhouse-Geisser 104111,444 1,000 104111,444 7,808 ,007 Huynh-Feldt 104111,444 1,000 104111,444 7,808 ,007 Lower-bound 104111,444 1,000 104111,444 7,808 ,007 EriksenRTC * Interventie Sphericity Assumed 9605,205 1 9605,205 ,720 ,400 Greenhouse-Geisser 9605,205 1,000 9605,205 ,720 ,400 Huynh-Feldt 9605,205 1,000 9605,205 ,720 ,400 Lower-bound 9605,205 1,000 9605,205 ,720 ,400 Error(EriksenRTC) Sphericity Assumed 733335,446 55 13333,372 Greenhouse-Geisser 733335,446 55,000 13333,372 Huynh-Feldt 733335,446 55,000 13333,372 Lower-bound 733335,446 55,000 13333,372  

Tabel  11:  Beschrijvende  statistieken  Eriksen  Flanker  RTI

Descriptive Statistics

Interventie Mean Std. Deviation N

RTIeriksen voor in ms wel interventie 771.7793 246.20261 29 geen interventie 751.4254 199.84459 28 Total 761.7809 222.86544 57 RTIeriksen na in ms wel interventie 623.9752 128.95631 29 geen interventie 653.9946 142.63270 28 Total 638.7216 135.47275 57

(27)

Tabel 12: Repeated Measures Eriksen Flanker RTI

Tests of Within-Subjects Effects

Source Type III Sum of Squares df Mean Square F Sig.

EriksenRTI Sphericity Assumed 428366,560 1 428366,560 24,891 ,000 Greenhouse-Geisser 428366,560 1,000 428366,560 24,891 ,000 Huynh-Feldt 428366,560 1,000 428366,560 24,891 ,000 Lower-bound 428366,560 1,000 428366,560 24,891 ,000 EriksenRTI * Interventie Sphericity Assumed 18073,993 1 18073,993 1,050 ,310 Greenhouse-Geisser 18073,993 1,000 18073,993 1,050 ,310 Huynh-Feldt 18073,993 1,000 18073,993 1,050 ,310 Lower-bound 18073,993 1,000 18073,993 1,050 ,310 Error(EriksenRTI) Sphericity Assumed 946524,904 55 17209,544 Greenhouse-Geisser 946524,904 55,000 17209,544 Huynh-Feldt 946524,904 55,000 17209,544 Lower-bound 946524,904 55,000 17209,544                                    

(28)

Link naar de Eriksen Flanker test:

http://cognitivefun.net/test/6  

Link naar de Stroop test:

http://cognitivefun.net/test/2  

Voorbeeldopgave van de Eriksen Flanker test:

   

Voorbeeldopgave van de Stroop test:  

(29)

Kijkwijzer Eriksen Flanker test:

Druk  zo  snel  mogelijk  op  het  pijltje  dat  dezelfde  kant  op  wijst  als  het  middelste  pijltje  op  het   beeldscherm.                                                                                                                                              

Kijkwijzer Stroop test:

Druk  zo  snel  mogelijk  op  de  eerste  letter  van  de  naam  van  de  kleur  van  het  woord.                                              =      R                                            =      G                                            =      B                                              =      P                                                                                =      O                                            =      Y  

(30)

Inleverbewijs Ephorus:

Beste Patrick Muth,

Je document is ingeleverd bij Ephorus en je docent Ramon Stuart (r.stuart@hva.nl) is hiervan op de hoogte gesteld.

Dit is de bevestiging; we raden je aan om deze e-mail op te slaan of uit te printen. Bevestiging:

Unieke code: 85a2278d-53c7-4f7f-96f8-f2842be45434

Inlevercode: 8AOS

Vaknaam: Afstudeeronderzoek

Datum: 05-05-2013 13:05

Docent:

Naam: Ramon Stuart

E-mail adres: r.stuart@hva.nl

Jouw gegevens:

Naam: Patrick Muth

Studentnummer: 500545126

E-mail adres: patrick.muth@hva.nl

Commentaar: afstudeeronderzoek

Dit is een automatisch gegenereerde e-mail.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien de abonnee in de gegeven omstandigheden bij het aangaan van de dienst(en) gerechtvaardigd mocht verwachten dat hij één overeenkomst zou aangaan voor de levering van

Bij de leefstijlbenadering plaats je mensen niet in hokjes, maar je hebt een zekere abstractie nodig om iets te kunnen zeggen over de woonwensen van de consument.. van der Heide

wachttijd in sec.. gesprekstijd

Antwoordopties kunnen vaker gebruikt worden en niet alle antwoordopties hoeven gebruikt te worden.. Het getal tussen haakjes geeft het aantal

If the above constraint is violated, then the problem is infeasible and one should either decrease tool usage rates by changing the machining conditions, or re-arrange

Aan Rijkswaterstaat Zeeland, pia Kanaalweg 1 te Middelburg, ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 10 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990,

zoutvegetatie te behouden wordt voor zowel herstel als verbetering geadviseerd om een minimaal een doorgroeibare bekleding te gebruiken uit de categorie: ..Redelijk goed&#34;..

De projectmanager van het project Zeeweringen van de Dienst Zeeland van het Directoraat-generaal Rijkswaterstaat draagt hierbij over aan waterschap Scheldestromen de