• No results found

Damasquineringen en dierstijl van Borsbeek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Damasquineringen en dierstijl van Borsbeek"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARCHAEOLOGIA

BELG ICA

233

H. ROOSENS

DAMASQUINERINGEN EN DIERSTIJL

VAN BORSBEEK

BRUSSEL 1981

(2)

I "...

(3)

ARCHAEOLOGIA BELGICA Dir. Dr. H. Roosens

Studies en verslagen uitgegeven door de Nationale Dienst voor Opgravingen

Jubelpark 1 1040 Brussel

Etudes et rapports édités par Ie Service national des Fouilles

Pare du Cinquantenaire 1 1040 Bruxelles

©

Nationale Dienst voor Opgravingen Dj198lj0405 /1

(4)

ARCHAEOLOGIA

BELG ICA

233

H. ROOSENS

DAMASQUINERINGEN EN DIERSTIJL

VAN

BORSBEEK

BRUSSEL 1981

(5)

5

In 1966 ondernam de Nationale Dienst voor Opgravingen een noodop-graving op de plaats Vogelsang te Borsbeek, waar tevoren een urnenveld en Merovingische graven aan het licht waren gekomen. Het resultaat van deze opzoekingen - uitsluitend Merovingisch materiaal - , aangevuld met graf-tekeningen en grafvondsten ons door amateur-opgravers ter hand gesteld, werd in 1970 gepubliceerd (1). Gezien het belang van deze vondsen lijkt het ons niet overbodig de damasquineringen en de dierstijl van sommige voor-werpen opnieuw te bekijken. Gemakkelijkheidshalve bewaren wij de volgorde van de grafnummers zoals in vermeld verslag aangegeven.

Het belangrijkste graf in 1966 door G. De Boe en Y. Prernauit vrijgelegd, was het dubbelgraf II-III (fig. 1-3). De skeletten waren grotendeels vergaan, maar de vorm was nog herkenbaar. Ze lagen schuin in de kist, maar even-wijdig met elkaar. Het noordelijk skelet was met het hoofd naar het oosten

.•

; 15

..

..

•.

.•

.

0 10 ...",. 17

1'\

lm FIG. 1. - Het dubbelgraf II-III (tekening G. DE BoE).

gericht, het zuidelijk met het hoofd naar het westen. Van eerstgenoemd skelet lagen de benen nog in situ ; vanaf het bekken tot aan het hoofd was het verstoord. Van het tweede skelet lagen de benedenarmen in situ, evenals

(1) G. DE BoE, Een Merovingisch grafveld te Barsbeek (Antwerpen), Arch. Belg. 120, 1970. Het urnenveld werd gepubliceerd door L. VAN IMPE, Arch. Belg. 140, 1972.

(6)

6 8

5

7

11 12 17

6 5 7 3 2 4 8 9 11

FIG. 2. - Graf IJ-III. Uitrusting van de vrouw.

s.

2/3:4-8,11,12, 15; 1/3:17.

10

de dijbenen en het linker onderbeen. Ter hoogte van de borst bevonden zich

verspreide kralen (nr. 15), wat op een vrouw wijst. Andere voorwerpen lagen bij dit skelet niet meer ter plaats, behalve misschien een mesje (nr. 17) op het linker dijbeen. Bij het andere skelet lagen de meeste voorwerpen evenmin in hun oorspronkelijke toestand. Zo bv. drie beslagplaatjes met een riemtong (nrs. 5-8), in lijn glegen, die kenmerkend zijn voor een vrouwengordel, waar-toe ook nog een gesp behoort (nr. 4). Deze uitrusting moet dus naar het zuidelijk skelet worden overgebracht. Dat deze stukken zich meestal nog in

goede volgorde bevonden - op de gordelriem bevestigd zoals bij de

op-schik van de dode - wijst erop dat de plundering van dit graf niet lang na

de begrafenis heeft plaats gehad. De twee gelijkvormige fibulae (nrs. 11 & 12) zijn duidelijk vrouwensieraden en horen dus bij het vrouwelijk skelet thuis.

(7)

14

2

13 16

9 10

FIG. 3.- Graf II-111. Uitrusting van de man.

s

.

2/3: 1-3, 9, 10, 14, 16; 1/3:13. f, I I I

f.

i

7 3

\

;. I.

~

~

j

.:

.

.. :.

·~

.

-_:·-:

• w · · .,p."....\1 j.,\ ...

Het noordelijk geraamte is ongetwijfeld van een man. Hiervoor spreekt

de drieledige gordelgarnituur - waarbij aan een geroofde sax mag gedacht

worden-, waarvan het tegenbeslag (nr. 2) en het rugbeslag (nr. 3) misschien

(8)

het hoofdeinde was verplaatst. Het mesje (nr. 13) en de silex (nr. 14) zijn waarschijnlijk niet van hun oorspronkelijke plaats verwijderd geworden ; ze staken vermoedelijk in een gordeltas. Het kniptangetje (nr. 16) dat bij het zuidelijk skelet werd aangetroffen, behoorde ongetwijfeld aan de man.

De opengewerkte bronzen gesp (nr. 9) en de lange riemtong (nr. 10) zijn niet zo gemakkelijk thuis te brengen. Zij kunnen eventueel aan een zwaard-riem bevestigd geweest zijn en moeten dan bij de noordelijke bijzetting aan-sluiten. Opmerkelijk is dat dit dubbelgraf geen vaatwerk bevatte.

Zo beschikken wij hier over twee volledige gordelstellen, het ene van een vrouw (fig. 2), het andere van een man (fig. 3). De gedamasquineerde stukken zijn functioneel en kwalitatief merkwaardige elementen. Styllistisch en technisch zijn beide stellen van elkaar verschillend, maar ze zijn van goede kwaliteit, zuiver uitgevoerd en horen chronologisch samen. De riemtong van de vrouwengordel is wel het beste stuk.

Hier volgt dan de beschrijving van de damasquineringen. 1) Het drieledig gordelbeslag (fig. 4).

Gespbeslag en tegenbeslag dragen op het middenveld een gesloten vlecht-band met drie lussen, waarin een dierkop is verwerkt. Deze heeft een lange, golvende bovenlip die zich verenigt met het lichaam. De onderlip is kort afgesneden. Langs de randen zijn twee paar onderscheiden dierkoppen afge-beeld. De kop is cirkelvormig. De lippen lopen waaiervormig uit elkaar en de onderlip buigt terug. Bij de tweede kop is de aanzet van het lichaam aan-gebracht (de «gesteelde hals») met daaronder de hoekig omgeplooide haak. Het dekblad is gevormd uit fijne punten.

Het rugbeslag vertoont een Z-vormig gesloten vlechtband met twee dier-koppen die in het lichaam van het andere dier bijten. De onderlip buigt over de bovenlip terug. Deze laatste is lang uitgezet en eindigt in een krome snavel. Zelfde bekledingstechniek als het gespbeslag.

Dit gordelbeslag vormt technisch en styllistisch een geheel ; het dierorna-ment is goed geproportioneerd en forsig uitgebeeld.

2) De vrouwengordel bestaande uit een gespbeslag, een riemtong en drie rechthoekige plaatjes.

Het gespbeslag is op het middenveld bezet met een vlechtband die slechts aan één kant gesloten is (fig. 5, 1). De randversiering is beschadigd, maar leesbaar aan de hand van een gespbeslag van Iversheim, graf 110 (2). Met behulp hiervan kan men het motief herkennen, nl. twee snavels langs elke kant met een korte, ombebogen onderlip en een lange, naar de rand toe uit-buigende bovenlip. Deze dringt door tussen de snavel en de lichaamsstrook van de dieren - deze strook is op ons exemplaar afgesleten of werd niet uitgebeeld- en vormt op die manier de ovale randvlakken. De bekledings-techniek bestaat uit fijne, onregelmatige streepjes.

(9)

9

2

FIG. 4. - Graf II-III. Gordelbeslag van de man. S. l /1.

Op de riemtong is een regelmatige vlechtband aangebracht met drie dier-koppen (fig. 5, 2). Het lichaam van het hoofddier is in drie segmenten on-derverdeeld, waarvan een uiteinde is omgebogen om de symetrie te vormen met de tegengestelde kop. Het is niet duidelijk of het laatste segment aan het andere uiteinde ombuigt en zo de vlechtband sluit met een vierde lus. De bek van de dieren is gespleten, omklemt het lichaam van het hoofddier, sluit zich opnieuw en gaat over in het lichaam van het volgende dier. Deze gespleten bek is ook kenmerkend voor het hoofddier op het middenveld van het voor-noemd gespbeslag van Iversheim. De koppen van Barsbeek zijn met een kuif overspannen. De middelste kop is onderste boven geplaatst, symetrisch tussen de twee andere.

(10)

1

2 3

FIG. 5. -Grafii-III. Gordelbeslag van de vrouw. S. 1/1

De beslagplaatjes zijn op het eerste gezicht niet met dierornament, maar met een geometrisch motief bezet. In werkelijkheid zijn de twee banden van de vlecht langs een kant voorzien van een zeer vereenvoudigde dierkop die tot een rechthoekige bek is herleid (3). De bekledingstechniek van de plaatjes en van de riemtong is dezelfde als op het gespbeslag. Alhoewel de versiering verschillend is, mag men eenzelfde werkplaats aannemen.

De volgende graven werden onderzocht door amateurs, die ons hun bevindingen hebben meegedeeld.

GRAF XIV

Gestoord. De bijgaven zijn kenmerkend voor een man en een vrouw. De grafinhoud, zoals vermeld door de opgraver A. Goossens, bevat geen tegen-strijdigheden, evenmin als graf XV. Voor de afbeeldingen, zie Arch. Belg.

120, fig. 12 en 49.

C) Voor dit motief, zie R. MoosBRUGGER-LEU, Die frühmittelalterlichen Gürtelbeschläge der Schweiz; Basel, 1967, 83, C. 345, Abb. 10 & 12.

(11)

11

1) Gordelstel van de vrouw.

Daartoe behoren het gespbeslag nr. 1, de riemtong nr. 5 en de twee rechthoekige beslagplaatjes nrs. 3 en 4 (normaler wijze zijn er drie of vier

zulke plaatjes).

Het gespbeslag is versierd met een centrale, drielussige vlecht en rand-dieren (fig. 6, 1). De dierkoppen beiderzijds van de basis hebben een waaier-vormig openstaande bek met omgeplooide onderlip. Het motief op het uit-einde van de plaat is beschadigd. Blijkbaar gaat het eveneens om dieren waarvan de elementen sterk geschematiseerd zijn, nl. een omgebogen onder-lip, een poot en een Hchaamsstrook met daaronder de hoekige, kort omge-plooide haak. Bekledingstechniek op grove punten.

1 2

FIG. 6. I : Gespbeslag van de vrouwengordel uit graf XIV. 2 : Gordelplaatje uit graf XV. S. 1/1.

De versiering van de riemtong is slechts bewaard. Op de punt lijkt een vlecht afgebeeld en op de basis evenwijdige strepen. De radiografie laat geen bekledingstechniek herkennen ; waarschijnlijk gaat het om ingelegde draden. De twee rechthoekige plaatjes zijn versierd met een open vlecht. De bekledingstechniek bestaat uit grove punten, zoals op het gespbeslag.

(12)

12

2) Tot de gordel van de man behoren de gesp met beslagplaat nr. 2 en de twee driehoekige beslagplaatjes nrs. 6 en 7 (gewoonlijk zijn er drie, zoals in graf XV; ook ontbreekt het tegenbeslag van de gesp).

De damasquinering op de gespplaat is grondig beschadigd. Op de drie-hoekige beslagplaatjes is een vlecht in 8-vorm met omgebogen uiteinden afgebeeld. De bekledingstechniek bestaat uit fijne, soms overkruiste streepjes.

GRAF XV

Gordelstel van een man bestaande uit een gespbeslag en drie gordel-plaatjes ; vermoedelijk was er ook een tegenbeslag. Voor de afbeeldingen, zie Arch. Belg. 120, fig. 14.

De damasquinering op het gespbeslag is niet meer leesbaar.

De versiering op de driehoekige gordelplaatjes is beschadigd, maar in het algemeen nog te herkennen (fig. 6, 2). Er is geen vlechtband, maar een dier-kamp beiderzijds van de basis. De dieren zijn met hun onderlip verbonden. In het midden van de plaat staan twee boogvormige banden, evenals op het uiteinde, waar ze gepunte stroken - blijkbaar het lichaam - omlijnen. Een gelijkaardig motief komt voor op het gespbeslag van graf XXXIV. Bekledingstechniek op punten.

GRAF XXIV

De kralen en de gelijkvormige fibula wijzen op een vrouwengraf. Daarbij komt echter een drieledig gordelbeslag (fig. 7).

Op het gespbeslag zijn langs de rand twee paar dierkoppen afgebeeld. De onderlip is kort omgebogen, de bovenlip gestrekt met een weinig opwaarts gerichte, afgeronde tip. De beide dierkoppen op het uiteinde van de plaat zijn langs achter met een lichaamsstreng, langs vóór met de ineenvloeiende onderlip verbonden. De radiografie laat geen bekledingstechniek herkennen; het ornament is waarschijnlijk zuiver lineair gehouden.

Het tegenbeslag is verschillend van het gespbeslag. Het middenveld heeft geen vlechtband of dierornament, wel een balkvormige strook waarop de lichamen van de randdieren aansluiten. De langgerekte koppen hebben een korte, omgebogen onderlip en een gestrekte, spits toelopende bovenlip. Onder de middenste kop staat de hoekig, kort omgeplooide haak. Op de basis van het beslag zijn twee noten aangebracht. De bekledingstechniek is niet

dui-delijk ; ze bestaat waarschijnlijk uit reepjes.

Het rugbeslag vertoont een Z-vormige bochtlijn - geen vlechtband -met twee langgerekte dierkoppen die gestrekt liggen langs het tweestrokig lichaam. De muil van het dier is een weinig waaiervormig opengesperd en de bovenlip heeft de karakteristieke naar boven afgeronde tip. Bekleding zoals op het tegenbeslag.

(13)

13

{)

0

1

3

FIG. 7.- Graf XXIV. Gordelbeslag van de man. S. 1/1.

De samenhang tussen de drie elementen van dit gordelstel komt tot uiting

in de langgerekte dierkop met de karakteristieke bovenlip. Het gespbeslag

en het tegenbeslag hebben evenwel een verschillende ornamentschikking. De plaatbekleding is ook verschillend. Misschien is het origineel van een van beide platen verloren gegaan en heeft men een vervangstuk gemaakt; dit lijkt wel het gespbeslag te zijn.

(14)

Op geen van de drie beslagen is vlechtband aangebracht. Het orna-ment wijkt sterk af van het gebruikelijke. Het merkwaardigste stuk is het tegenbeslag. Dit vertoont veel gelijkenis met bronzen gordelgarnituren van Pfahlheim (4

). De uitbeelding van de dierkop is dezelfde, terwijl op

een riemtong van Pfahlheim ook een centrale balkvormige strook is aan-gebracht, die uitbuigt naar de basis toe. Op het tegenbeslag van Barsbeek is deze balk aan het ene uiteinde aangepunt, terwijl hij aan het andere uiteinde twee uitbuigende vertakkingen heeft. Eigenaardig is ook dat deze balk evenals de dierkoppen en ook het schenkelmidden met vrij grote zilver-stippen zijn bezet, terwijl de dierkoppen van Pfahlheim op de plaats van het oog ronde almandinschijfjes dragen. Er ligt ongetwijfeld een verband tussen deze stukken.

Wat het rugbeslag betreft, dit gelijkt goed op een rugbeslag van Hint-schingen, graf 14 (5

), terwijl het dubbelstrokige lichaam herinneringen

op-roept aan de Skandinaafse ornamentiek, meer bepaald aan de VendelstijL Waar en hoe een gordelstel zoals dat van Barsbeek tot stand is gekomen,

blijft nog een open vraag.

GRAF XXVII

Dit is het « graf » met de twee gouden munten. Voor de afbeeldingen, zie Arch. Belg. 120, fig. 22, 23 en 51.

1 2

3

FIG. 8.- Graf XXVII. S. 1/1.

(4) J. WERNER, Bronzener Gürtelbesatz des späten 7. Jahrhunderts von Pfahlheim (Kr. Aaien), Fundberichteaus Schwaben 14, 1957, 112-117 en Taf. 38 & 39.

(15)

15

Rugbeslag (fig. 8, 1). Z-vormige vlechtband met twee dierkoppen die in het lichaam van het tegenoverstaande dier bijten. De kop is overspannen door een kuif die langs de ene kant in een poot eindigt en langs de andere kant een lus vormt om over te gaan in de bovenlip van het andere dier. De onderlip buigt over de bovenlip terug. Deklaag gevormd uit punten.

Riemtong (fig. 8, 2). Het ornament is opgebouwd op een vijflussige,

gesloten vlechtband. Het lichaam van het hoofddier slingert door de kaken van de vier dierkoppen. Bovenlip en onderlip verenigen zich bij twee koppen terug in één streng die het lichaam vormt van het volgende dier. De koppen,

overspannen door een kuif die in een poot eindigt, zijn afwisselend naar boven en naar onder gericht. Bij de laatste kop is het oog niet meer aan-geduid. Op het uiteinde van de riemtong zijn twee poten afgebeeld buiten elk verband. Bekleding op golvende lijnen, soms met overkruisingen.

Parallelvormig beslag (fig. 8, 3). Twee in diagonaal geplaatste dierkoppen waarvan het lichaam in een knik eindigt, zodat in het midden van de plaat een rechthoek gevormd wordt en geen gesloten vlechtband. De kop is over-spannen door een kuif die in een poot eindigt. Elk dier bijt in het eigen lichaam. De onderlip i.s kort afgesneden; de bovenlippen gaan in elkaar over. Bekleding op streepjes, in het centrum overkruist.

Voor de driehoekige beslagplaatjes verwijzen wij naar de beschrijving in Arch. Belg. 120, 41, nrs. 27 & 28. De zilverbekleding is bevestigd op fijne,

haakrecht overkruiste streepjes.

GRAF XXVIII

Voor de grafinhoud, zie Arch. Belg. 120, fig. 26. Op een drieledig gor

-delstel wijzen het rugbeslag, nr. 4, het tegensbeslag nr. 3, waarbij nog een gesp met beslagplaat moet behoord hebben. Dit kan moeilijk het beugel-fragment nr. 2 geweest zijn, vermits de afmetingen niet overeenstemmen ;

het is te groot. Over dit fragment en het fragment van een beslagplaat nr. 5,

zie verder.

Tegenbeslag (fig. 9, 1). De versiering bestaat uit twee autonome, syme-trisch door elkaar geweven vlechtbanden met dierornament, zeer verzorgd en kunstig uitgevoerd. De dieren van de ene omloop bijten telkens in het lichaam van de dieren van de andere omloop en vice versa. De onderkaak van al de dieren buigt terug over de bovenkaak en zet zich niet verder. De kop is overspannen door een kuif die uitloop in een poot, behalve bij de twee hoofddieren. De eerste vlechtband (fig. 9, 2) met zes koppen i.s volledig gesloten door de verbinding van de bovenkaak van de hoofddieren. Aan het andere ombuigende einde van die vlechtband zijn twee poten geplaatst. De tweede vlechtband (fig. 9, 3), met vier koppen is aan de ene kant gesloten door de verbinding van de bovenhaak van de dieren, maar staat open aan de andere kant, waar hij eindigt in twee poten die de symetrie vormen met de poten van de andere omloop op het uiteinde van de beslagplaat De bekle-dingstechniek bestaat uit onregelmatige streepjes, soms overkruist

(16)

1 2 3

I/

,

..

'

4 Fro. 9. -GrafXXVliL S. 1/1.

Rugplaat (fig. 9, 4). Het motief is niet op een vlechtband opgebouwd. De twee dierkoppen, overspannen door een kuif die in een poot eindigt, staan antithetisch tegenover elkaar. Het lichaam gaat over in de bovenlip van het andere dier ; de streng vormt een gesloten omloop. Diagonaal door-heen de bek van de twee dieren is een band aangebracht, die eindigt in twee poten. Zelfde bekleding als het tegenbeslag.

(17)

17

GRAF XXX

De inhoud en de graftekening met de ligging van de voorwerpen doen twijfel rijzen omtrent hun samenhang. Voor de afbeeldingen, zie Arch. Belg. 120, fig. 28 - 30 en 46. De kralen wijzen op een vrouw; de drieledige gordel-garnituur normalerwijze op een man. De riemtong nr. 4 behoort styllistisch noch functioneel bij het drieledig beslag ; mogelijkerwijze is het een riemtong van een vrouwengordeL

1 2

Fro. 10.- Graf XXX. S. 1/1.

Gespbeslag en tegenbeslag zijn op dezelfde wijze versierd (fig. 10, 1). Uit de bovenlip van het hoofddier ontspringt het tweede dier. De onderlip van de dieren duikt onder het lichaam van het hoofddier, buigt terug over de bovenlip en gaat nogmaals onder het lichaam van het hoofddier door. Bij het hoofddier behoren de twee poten op de basis van de beslagplaat De dieren langs de randen hebben gespreide lippen ; eenmaal is het lichaam aan-gegeven. Bekledingstechniek op punten. Opvallend is de forsige bouw van dit ornament.

Rugbeslag (fig. 10, 2). S-vormige vlecht met twee dierkoppen die in het tegengestelde lichaam bijten. De kop is overspannen door een kuif die langs boven in een poot eindigt en langs onder een lus vormt die overgaat in de bovenlip van het andere dier. Zelfde bekleding als het gespbeslag.

(18)

GRAF XXXI

0

CJ

1 2 3

FIG. 11. - 1-2: Graf XXXI. 3 : Graf XXXIV. S. 1/1.

Gespbeslag. Het ornament bestaat uit drie onderscheiden vlechtbanden die symetrisch door elkaar geweven zijn (fig. 11, 1). Het hoofdmotief is gevormd door twee antithetisch geplaatste dierkoppen waarvan de lichamen vervlochten zijn en uitlopen in twee poten op de basis van het beslag

(19)

19 alleen de bek is ontwikkeld, zodat de onderlip over de bovenlip terugbuigt en met een knik in de onderlip van het tegengestelde dier overgaat. De twee andere vlechtbanden zijn aan beide uiteinden open; er zijn geen dierele-menten in verwerkt, behalve de twee ronde, geschematiseerde koppen. Be-kleding op onregelmatige strepen, soms overkruist

GRAF XXXIV

Gespbeslag (fig. 11, 3). Op het uiteinde langs de rand van het beslag, twee dierkoppen met waaiervormig openstaande snavel, verbonden door de onder-lip. Een lichaamsstreng ontspringt achteraan de kop, kruist de tegenstelde streng en buigt terug naar de onderkant van de kop. De verdere versiering is onduidelijk. Bekledingstechniek op punten.

LOSSE VO DST

~

t:J'J

-

-

s

·

_

,,'

"

..

_-

~

a

10 ~ 1 2 3

(20)

Riemtong. De versiering is door een centrale cirkel in twee velden ver-deeld; een derde veld versiert de basis (fig. 12, 1). Het eerste veld, rechts van de cirkel, is voldoende duidelijk; het andere is sterk beschadigd, maar komt in algemene trekken overeen met het vorige. De beschrijving van het eerste veld moge volstaan. Er zijn twee onderscheiden vlechtbanden

aan-gebracht, die symetrisch door elkaar gevlochten zijn. In de eerste omloop zijn twee dierkoppen ingeschakeld, wederzijds van de punt van de riemtong (fig. 12, 2). De koppen, overspannen met een kuif die uitloopt in een poot, zijn door het boogvormig lichaam verbonden. In de andere richting ontspringt een gesloten, vierlussige vlecht uit de bovenlip van de dieren, terwijl de on-derlip erover terugbuigt en zich niet verder zet. Bij de tweede omloop zijn de dierkoppen naast het medaillon door een hoekig geplooid lichaam ver-bonden (fig. 12, 3). Zij hebben geen kuif; hun verlengde bovenlip kruist

zich alvorens over te gaan in de bovenlip van het tweede antithetisch ge-plaatste dierpaar, waarvan de koppen met een kuif zijn overspannen. Het lichaam van die dieren buigt naar elkaar toe, maar vormt geen gesloten kring. Elk dier- er zijn er zes- bijt in de vlechtband van de andere om-loop. Het derde veld op de basis van de riemtong (fig. 12, 1) is versierd met twee tegenover elkaar geplaatste, boogvormige repen die eindigen in een gespleten bek zonder kop. Doorheen de snavels loopt een ruitvormige band. De bekledingstechniek bestaat uit onregelmatige strepen.

De damasquineringen van Barsbeek vormen een merkwaardige reeks voor de kennis van de dierstijl 11 in onze gewesten. Sommige stukken kunnen nader

bij elkaar gebracht worden.

Vooreerst de drieledige gordelgarnituren die in principe uit mannen-graven komen waarin een sax lag. Volledige stellen of gedeelten ervan werden aangetroffen in de graven 11-111, XXIV, XXVII, XXVIII en

XXX. In deze reeks zijn de exemplaren 11-111 en XXX op het gespbeslag

en tegenbeslag gekenmerkt door een omraamd middenveld met diervlecht en door randdieren. Deze laatste hebben doorgaans een grote, ronde kop met opengesperde bek. Op de basis van het beslag staan poten die bij het hoofddier van de vlecht aansluiten. Het rugbeslag is versierd met een bichephale, 8-vormig gesloten vlecht. Zulk een beslag lag ook in graf XXVII. De bekledingstechniek van al de stukken van deze reeks bestaat uit punten. Alhoewel de versiering op het eerste gezicht zeer gelijkend is, zijn er toch specifieke kenmerken o.a. wat de uitbeelding van de snavel betreft. Zo staan de rugplaten XXVII en XXX veel dichter bij elkaar dan bij het rugbeslag

11-111. Ook op de vormgeving van de vlechtband dient men te letten ; deze

is bij onze stukken harmonisch, goed afgelijnd en forsig van bouw. Al deze elementen komen in aanmerking wanneer men verspreidingsgebieden en werkplaatsen wil opsporen. Voorlopig kan men alleen zeggen dat deze reeks gordelbeslagen algemeen verspreid was in onze gewesten (6

). Op de zeer

(6) B. BILO-TRENTESEAU heeft een algemene verspreidingskaart van dit type samengesteld

in Helinium X, 1970,265, carte A.

i

I

I

(21)

21

specifieke stijlkenmerken van de drieledige garnituur uit graf XXIV hebben wij reeds vroeger gewezen. Deze uit graf XXVIII wordt hierna behandeld.

Een ander type van gordelgarnituren, eveneens door mannen gedragen,

werd aangetroffen in de graven XIV en XV. Het volledig stel bestaat uit een gesp met beslagplaat, een tegenbeslag en driehoekige plaatjes die vertikaal op de riem waren bevestigd. Over de stukken uit graf XIV valt in dit verband niets te zeggen : de damasquineringen zijn grotendeels onleesbaar. Bij de gordelplaatjes uit graf XV is het motief nog te herkennen ; het is verwant met het dierornament op het gespbeslag uit graf XXXIV. Verwant is ook de bekleding op punten. De dieren zijn langs de rand aangebracht, terwijl het middenveld bedekt is met boogvormige smalle banden die bij de koppen aan-sluiten. De vorm van die koppen met hun waaiervormige lippen is niet wezen-lijk verschillend van voornoemde randkoppen op de beslagplaten met het om-raamd middenveld.

Het gordelstel uit de vrouwengraven II-III en XIV heeft de gebruikelijke componenten : gesp met beslagplaat, rechthoekige plaatjes en riemtong, zoals

het o.m. in situ in een drietal graven van Ophoven te zien was (1). Beide

beslagplaten van Borsbeek zijn met een centrale slecht en met randdieren versierd. Deze laatste hebben, zoals hoger beschreven, een zonderlinge vorm aangenomen. De onderscheiden elementen volger. niet in gewoon verband, maar doorbreken de gebruikelijke volgorde van het motief. De randcom-positie op het gespbeslag uit graf XIV past voor de algemene lijnen goed

bij deze van graf XXX; de beledingstechniek - op punten - is trouwens

dezelfde. Het behoort styllistisch tot die groep. Anders is het gesteld met het gordelstel uit graf II-III. De eigenaardige kuif over de dierkop op de riemtong heeft geen tegenhanger te Borsbeek. Zoals hierboven gezegd vertonen de diersnavels op de rand van het gespbeslag en op de riemtong bijzonderheden die men ook terugvindt op het gespbeslag van Iversheim, graf 110. Zulke uitbeeldingen zijn een uitzondering. Uit hun zeldzaamheid kan men afleiden dat er maar weinig werkplaatsen geweest zijn waar men dit schema gebruikte. Zulk een atelier kan best in onze streken bestaan hebben, want tot het gordelstel van Borsbeek behoren ook de rechthoekige plaatjes die met een eenvoudige open vlecht bezet zijn, een motief dat bij ons geregeld terugkomt. Onder de overige damasquineringen zijn er enkele die zeer goed op elkaar gelijken, nl. het ruitvormig beslag en de riemtong uit graf XXVII, het rechthoekig beslag, het tegenbeslag en een fragment van een beslag uit graf XXVIII, een gesp met beslag uit graf XXXI en tenslotte een riemtong als losse vondst. De stijl van deze stukken wijkt sterk af van de zwaarder uitgevoerde damasquineringen uit andere graven en grafvelden. In tegen-stelling met het gewone vormengoed zijn de banden hier fijner en hebben een eleganter verloop. De dierkoppen zijn meestal overspannen door een kuif met aan de ene kant een uitlopende poot en aan de andere kant een

(22)

omgekruld uiteinde. De vlechtbanden hebben meestal twee, soms drie onder-scheiden omlopen en zijn niet altijd volledig gesloten. De bekledingstechniek bestaat uit onregelmatige streepjes die soms overkruist zijn. De nieten van al deze stukken hebben een zilveren parelrand. Drie zulke nieten zijn ook aan-gebracht op een fragment, nr. 31, uit graf XXVII.

Volgens de opgrave~s, dhh. Van Calster en Mees, werden deze voor-werpen in verscheidene graven aangetroffen. Het is echter eigenaardig dat al deze stukken samen een volledige garnituur vormen van een zwaardriem en, op één stuk na, ook een volledig beslag van een gordelriem. Tot laatstge-noemd stel hebben de rugplaat en het tegenbeslag uit graf XXVIII behoord; de gesp met beslagplaat ontbreekt. Daarvoor komen het beugelfragment nr. 2 en het fragment van de beslagplaat nr. 3 uit datzelfde graf niet in aan-merking omdat hun afmetingen niet overeenstemmen met deze van het tegen-beslag, dat groter is. Geen enkel ander stuk past hierbij, zodat wij moeten aannemen dat de daarbijhorende gesp met beslagplaat verloren is gegaan.

Voornoemd beugel- en beslagfragment, zogezegd uit graf XXVIII, heeft een tegenhanger in de gesp met beslagplaat uit graf XXXI. Wat op de frag-menten aan damasquinering nog te herkennen is, nl. de draden op de tip van de gesptong, de versiering op de schildtong en de twee dierpoten op de basis van de plaat, stemt ,styllistisch overeen met de versiering op de gesp en het beslag uit graf XXXI ; het formaat van laatstgenoemd stuk is echter wat kleiner. Ook de twee driehoekige gordelplaatjes, nrs. 27 en 28 uit graf XXVII, hebben op de basis dezelfde poten als op de beslagplaat uit graf XXXI.

Hiermee is het probleem van de garnituur van een zwaardriem gesteld. Het standaardmodel van zulke zwaardriemen uit de 7 e eeuw bestaat uit : een ruit- of paraBelevormige beslagplaat, een grote gesp met riemtong, een kleine gesp met riemtong en een beslagstuk op de zwaardschede ; tegenbeslagen komen niet voor, maar bij gelegenheid wel kleinere beslagplaatjes op de draagriem (8

). Welnu, al deze elementen zijn hier aanwezig (fig. 13). Wij

vernoemen : het parallelvormig beslag nr. 26 uit graf XXVII, de grote gesp met beslag te herkennen in de fragmenten nrs. 2 en 5 uit graf XXVIII, de daarbijhorende grote riemtong, vermeld als losse vondst (fig. 36, 1), de kleinere gesp. nr. 2 uit graf XXXI met de riemtong nr. 29 uit graf XXVII, het schedebeslag met de drie zilveren nietomramingen nr. 31 uit graf XXVII en de twee driehoekige plaatjes nrs. 27 en 28 uit graf XXVII. Wat de twee gespbeslagen betreft, valt het wel op dat de versiering enigzins verschillend is van die van de andere stukken, maar dat kan ook in andere ensembles voorkomen.

(8) Zie enkele wedersamenstellingen bij volgende auteurs :

R. CHRISTLEIN, Das alamannische Gräberfeld von Dirlewang bei Minde/heim, Kallmünzf

Opf., 1971, Abb. 7; E.M. NEUFFER, Der Reihengräberfriedhofvon Donzdorf, Stuttgart,

1972, Abb. 6; W. MENGHIN, Anzeiger des Germanischen Nationalmuseums, Nürnberg,

(23)

23

Wij kunnen aan de indruk niet ontkomen dat al deze voorwerpen sty1-listisch, technisch en functioneel een geheel vormen en dat ze derhalve de beslagstukken uitmaakten van een gordel- en zwaardriem uit eenzelfde graf.

2 4 9 5

7

8

10

Fra. 13.- Hergroepering van de beslagen van zwaard- en gordelriem. S. 2/3.

3

(24)

24

De bijzondere stijl van deze damasquineringen was aan G. De Boe reeds opgevallen toen hij in 1970 het opgravingsverslag van Barsbeek liet ver-schijnen. De auteur wees terecht op gelijkenissen met het Alamannische ge-bied. Bij sedertdien gepubliceerde grafvelden, zoals Gondorf en Güttingen komen deze kenmerken eveneens tot uiting. Zo vertoont een gordelbeslag van Güttingen een zeer verwante compositie van de vlechtband met de tot de bek herleide dierkop als het gespbeslag van Borsbeek, graf XXXI (9

). Naast deze gelijkenissen met het Alamannische gebied is er de niet min-der treffende overeenkomst met het in 1972 gepubliceerde Frankisch graf-veld van Iversheim bij Euskirchen, in het westelijke Rijnland. Daar ook is op meerdere stukken de fijne vlechtband met het .slanke dierornament aangebracht. Men vindt er o.m. de karakteristieke gespleten bek in graf 155 -zoals op de riemtong van Barsbeek uit graf XXVII en op de basis van de grote riemtong (losse vondst) - en op het middenveld van twee beslag-plaatjes uit graf 136 het motief van het gespbeslag uit graf XXXI (1°).

Men hoeft dus voor de ornamentiek op de gordel- en zwaardriem van Barsbeek niet noodzakelijk Alamannische herkomst of beïnvloeding aan te nemen. Het kan hier gaan om een stijl die in het noord-Frankische gebied tot ontwikkeling is gekomen. In elk geval behoren deze damasquineringen tot de meest verfijnde en elegantste scheppingen van de 7e-eeuwse graveer-kunst, die in België werden aangetroffen.

*

**

Ik dank de Heer en Mevrouw R. Piette voor de zorgvuldige uitvoering van deze moeilijke tekeningen, alsook Prof. Dr. G. Haseloff, Dr. R. Christ-lein, Dr. G. Fingerlin en Dr. M. Martin voor hun raadgevingen bij het uit-werken van deze studie.

( 9) G. FINGERLIN, Die alamannischen Gräberfelder von Güttingen und Merdingen in Südbaden;

Berlin, 1971, Taf. 52,1 & 3.

C

0) Iversheim, o.c., Taf. 33, 10 en Taf. 26, 5 & 6.

I

(25)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wijziging aangebracht aan de valorisatie van beursgenoteerde effecten in handen van de Compartimenten Om de toepassing van het mechanisme van de 'swing pricing' zo

In de wintertellingen in Fort 3 werd de Brandts vleermuis voor het eerst gedetermineerd in 2009 (Tabel 4), sinds 2011 kan door een deel van de tellers het onderscheid tussen

In deze zone zijn nederzettingssporen uit de ijzertijd aanwezig (getuige het aardewerk en het fragment van een La Tène glazen armband), alsook mogelijk sporen van

Dit blijkt uit gegevens uit het Bedrijven Informatienet van het LEI, een steekproef die representatief is voor ongeveer 85% van de land en tuinbouwbedrijven hele kleine 1.200

In Nederland vindt het meeste onderzoek voor biologische landbouw en voeding plaats in grote, voornamelijk door het ministerie van LNV gefinancierde onderzoekprogramma’s..

Doel van de validatie is tweeledig: i voor het gebied als geheel een kwaliteitsbeoordeling van de gemaakte kaarten te geven, ii deze kwaliteit te vergelijken met de variantie van

- opleiding, selectie, opvoeding en voorlichting; - wetgeving, wetshandhaving en verkeerstoezicht. Met het oog op een doelmatige uitvoering van dit beleid is een

Uit gegevens omtrent het aantal door personenauto's afgelegde kilo- meters en de verkeersindex (ontwikkeling van de verkeersintensitei- ten op wegen buiten de