• No results found

Ga direct naar de gevangenis : Een onderzoek naar de invloed van de meest recente financiële crisis op de afdoeningswijze van zaken binnen de witteboordencriminaliteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ga direct naar de gevangenis : Een onderzoek naar de invloed van de meest recente financiële crisis op de afdoeningswijze van zaken binnen de witteboordencriminaliteit"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een onderzoek naar de invloed van de meest recente financiële crisis

op de afdoeningswijze van zaken binnen de

witteboordencriminaliteit

29 juni 2018 Masterscriptie Publiekrecht: Strafrecht Begeleider: Rijnhard Haentjens Luce Smithuijsen

(2)

Voorwoord

Via deze weg wil ik een aantal mensen bedanken voor de hulp die ze mij geboden hebben bij het schrijven van deze scriptie. Deze personen hebben ertoe bijgedragen dat ik gedurende de gehele schrijfperiode geboeid ben gebleven door het onderwerp en dat het verrichten van dit onderzoek een vruchtbaar en leerzaam proces is geweest.

Allereerst gaat mijn grote dank uit naar mijn scriptiebegeleider, Rijnhard Haentjens. Hij was altijd beschikbaar voor vragen en heeft mij telkens met toewijding en geduld te woord gestaan. Altijd paraat had hij relevante literatuur en onderzoeken, die hij moeiteloos opdiepte uit zijn schijnbaar grenzeloze kennis van het financieel-economisch strafrecht. Ik heb met plezier met hem samengewerkt en veel van hem geleerd.

Zeer erkentelijk ben ik ook de vier respondenten die ik heb gesproken in het kader van dit onderzoek. Zij hebben tijd vrijgemaakt in hun drukke schema’s en mij voorzien van eerlijke antwoorden. Deze gesprekken hebben het onderzoek kleur gegeven – ze zijn absoluut onmisbaar gebleken.

(3)

Afkortingenlijst 5

Abstract 6

Hoofdstuk 1: Inleiding 7

Hoofdstuk 2: De financiële crisis 8

a. Toedracht 8

b. Maatschappelijke impact 10

Hoofdstuk 3: Witteboordencriminaliteit 12

a. Definitie 12

b. Sanctiepakket 15

i. Wetboek van Strafrecht 15

ii. Wet op de Economische Delicten 16

c. Wijzigingen in wet- en regelgeving 16

i. Witwassen gekwalificeerd als apart delict 16

ii. Inwerkingtreding vierde tranche Awb 17

iii. Toevoeging fraude aan LOVS-oriëntatiepunten 17

iv. Wetswijziging strafmaxima 17

v. Hoofdstuk 3a Wft (Interventiewet) 17

Hoofdstuk 4: Empirisch onderzoek 18

a. Focus 18 b. Zoekcriteria en methode 19 Deelonderzoek A: kwantitatief 20 a. Sancties 21 b. Analyse 24 Deelonderzoek B: kwalitatief 26 a. Periode 1: vóór de crisis (2000-2006) 26 i. Clickfonds 26 ii. Kasbewaarder 30 iii. Aegonfraude 31 iv. Bouwfraude 32 v. Ceteco-affaire 34

b. Periode 2: tijdens de crisis (2008-2014) 35

i. Faillissementsfraude 35

ii. Ahold 36

iii. Ambtenaar uit Duiven 37

iv. Klimop 38

v. Joep van den Nieuwenhuyzen 44

c. Periode 3: na de crisis (2014-heden) 46

i. Klimop in hoger beroep 46

ii. Rynart 50

(4)

iv. Mega-onderzoek Mount Nepal 53

v. Rochdale 55

d. Analyse 57

e. Interviews 60

f. Tussenconclusie 62

Hoofdstuk 5: Wetswijziging “Verruiming mogelijkheden bestrijding

financieel-economische criminaliteit” 64

a. Memorie van Toelichting 64

b. Analyse 66

Hoofdstuk 6: Conclusie 68

(5)

Afkortingen

AFM: Autoriteit Financiële Markten

Awb: Algemene wet bestuursrecht

AWR: Algemene wet Inzake Rijksbelastingen CEO: Chief executive officer

CFO: Chief financial officere

FD: Het Financieele Dagblad

FIOD: Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst

FP: Functioneel Parket

LOVS: Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht

Mnd: Maand

OM: Openbaar Ministerie

OvJ: Officier van Justitie

RP: Rechtspersoon

Sr: (Wetboek van) Strafrecht

WED: Wet op de Economische Delicten Wft: Wet op het financieel toezicht Wte: Wet toezicht effectenverkeer (1995)

(6)

Abstract

Een tendens lijkt zichtbaar binnen het financieel-economisch strafrecht: er worden steeds zwaardere straffen opgelegd, waarbij inmiddels ook hoge gevangenisstraffen niet geschuwd worden. In deze masterscriptie is onderzocht of er inderdaad sprake is van een dergelijke trend, en of deze te maken zou kunnen hebben met de gevolgen van de financiële crisis van 2008. De hypothese is dat het steeds zwaarder bestraffen van mensen in de financiële sector verband houdt met de maatschappelijke onvrede die is veroorzaakt door de crisis. Voor het onderzoek zijn als handvatten genomen de veroordelingen die in Het Financieele Dagblad zijn besproken. Deze zijn verdeeld over drie periodes, te weten vóór, tijdens en na de crisis. Door middel van kwantitatief onderzoek naar een groot aantal veroordelingen is een correlatie vastgesteld tussen het begin van de financiële crisis en een toename in hoge (gevangenis)straffen. Door middel van kwalitatief onderzoek, in de vorm van het analyseren van de strafmotiveringen bij vijftien veroordelingen en interviews met actoren die in verschillende functies werkzaam zijn in de praktijk van het financieel-economisch strafrecht, is getracht een verband tussen de crisis en de hogere straffen aannemelijk te maken. De bevindingen uit het kwalitatieve en het kwantitatieve onderzoek zijn daarna getoetst aan de Memorie van Toelichting bij de wetswijziging “Verruiming mogelijkheden bestrijden financieel-economische criminaliteit”, teneinde na te gaan of de redenen voor strafverhoging die uit het onderzoek naar voren waren gekomen, stroken met de redenen van de wetgever om de strafmaxima aan te passen. Een concrete aanleiding voor de omstandigheid dat de wetgever bij het wijzigen van de maxima de financiële crisis als drijfveer heeft gehad, is op basis van de Memorie van Toelichting niet aan te wijzen. Echter is de algehele teneur van de wetswijziging wel in lijn met hetgeen naar voren is gekomen uit het empirische onderzoek.

Deze scriptie eindigt met de conclusie dat de financiële crisis hoogstwaarschijnlijk een rol gespeeld heeft in het hoger worden van de straffen binnen het financieel-economisch strafrecht. Ook bij het formuleren van de hierboven genoemde wetswijziging is het niet uitgesloten dat de crisis heeft meegespeeld, al is daarvoor geen concrete aanwijzing te vinden in de Memorie van Toelichting. De term ‘maatschappelijke impact’, die zowel door het Gerechtshof Amsterdam als door oud-minister Opstelten wordt gebruikt ter rechtvaardiging van het opleggen van hoge straffen binnen de financieel-economische criminaliteit, zou heel goed zijn oorsprong zou kunnen hebben in de financiële crisis en haar gevolgen voor de maatschappij.

(7)

Hoofdstuk 1: Inleiding

“White-collar crime is real crime. It is not ordinarily called crime, and calling it by this name does not make it worse, just as refraining from calling it crime does not make it better than it

otherwise would be.”1

Tijdens mijn stage op de financieel-economische afdeling van een groot strafrechtkantoor kreeg een van de cliënten een gevangenisstraf opgelegd. Er heerste onbegrip: nog nooit was een cliënt van het kantoor naar de gevangenis gestuurd. “Vroeger gebeurde dit niet”, zei een advocaat.

Als we de kranten mogen geloven lijkt er inderdaad een tendens te bestaan:2 er wordt steeds hoger gestraft, met name in het bijzonder strafrecht. Maar hoe groot is die verandering? En waardoor is zij veroorzaakt?

In deze scriptie ga ik op zoek naar de mogelijke relatie tussen de veranderingen in afdoening van witteboordencriminaliteit en de financiële crisis. Ik verwacht dat de straffen naar aanleiding van de maatschappelijke onvrede die de crisis heeft veroorzaakt zullen zijn gestegen. Deze hypothese zal ik onderzoeken aan de hand van krantenartikelen, jurisprudentieonderzoek en interviews.

Ik ga als volgt te werk: hoofdstukken twee en drie van deze scriptie gaan over terminologie en bevatten achtergrondinformatie die van belang is voor het onderzoek. Hoofdstuk vier bevat het empirische onderzoek, opgedeeld in een kwantitatief deel en een kwalitatief deel. In het kwantitatieve deel onderzoek ik of er een correlatie bestaat tussen de financiële crisis en hogere straffen in de witteboordencriminaliteit. In het kwalitatieve deel ga ik na of er alleen sprake is van een correlatie, of ook van een verband. Hiertoe zal ik ingaan op strafmotiveringen en interview ik vier personen die werkzaam zijn in de financiële strafrechtspraktijk. Mijn bevindingen zal ik in hoofdstuk vijf toetsen aan de Memorie van Toelichting bij de wetswijziging “Verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit”, die in 2015 door het parlement is aangenomen. Met deze toets wil ik onderzoeken of mijn bevindingen overeenkomen met de redenen die de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie, Opstelten, noemde voor het verhogen van de strafmaxima. In hoofdstuk zes volgt de conclusie.

1 Sutherland 1940, American Sociological Review, vol. 5, p. 5.

2 Zie bijvoorbeeld: Het Financieele Dagblad, Het hof zegt hard nee tegen de houding: “ach, het was maar een bonnetje”, 07-03-2015.

(8)

Hoofdstuk 2: De financiële crisis

Aangezien de financiële crisis een belangrijke rol speelt in deze scriptie, is allereerst van belang te begrijpen wat hiermee precies wordt bedoeld. Daarnaast moet duidelijk worden waarom ik een link tussen de crisis en de veranderingen in afdoening van

witteboordencriminaliteit aannemelijk acht. In dit hoofdstuk ga ik daarom kort in op het ontstaan van de crisis, op het effect ervan op de Nederlandse samenleving en op de maatschappelijke veranderingen die zij teweeg heeft gebracht.

a. Toedracht

De crisis begon in 2007 in Amerika. Er bestond toentertijd een groot vertrouwen in de economie, zo groot dat problemen die in de toekomst opdoemden werden genegeerd. De eerste ‘zeepbel’ die knapte was die van de Amerikaanse huizenmarkt.3 Toen die eenmaal was gebarsten, overspoelde een golf van economische rampspoed het land.

Vanaf 1997 begonnen de huizenprijzen in Amerika te stijgen.4 De groei was gestaag, en nam tot 2006 niet af.5 Ter illustratie: in het voorjaar van 2006 waren huizen in de grote steden al verdriedubbeld in prijs ten opzichte van 1997.6 Deze opmars werd versterkt door een combinatie van gunstige economische omstandigheden, steeds ruimere regels voor financiële instellingen en het feit dat de overheid probeerde het aantal huizenbezitters onder mensen met lage inkomens te verhogen.7 Daardoor was het voor

hypotheekverstrekkers mogelijk om steeds minder eisen stellen aan de mensen aan wie zij geld leenden – totdat er in feite geen enkele eis meer gesteld werd. Zo ontstonden de zogeheten ‘ninja-leningen’ (No Income, No Job or Assets): men kon zonder bewijs van

inkomen of andere zekerheden een hypotheek aanvragen en krijgen.8 Deze leningen werden geclassificeerd als subprime, hetgeen de lading niet geheel dekt, gelet op het evident

enorme risico op wanbetaling.

Natuurlijk zorgde deze nieuwe manier van lenen voor de toestroom van een grote nieuwe groep kopers op de huizenmarkt. Bovenop deze fundering van subprime hypotheken werd een kaartenhuis gebouwd van ingewikkelde constructies, waardoor de risico’s voor beide partijen (banken en kopers) vakkundig werden weggemoffeld. Op de precieze invulling van deze constructies ga ik hier niet in, maar de rode draad was dat het goed zou blijven gaan zolang de huizenprijzen bleven stijgen.9

Maar dat gebeurde niet. In 2006 begonnen de eerste dalingen zich te vertonen; in 2007 was de huizenmarkt op haar retour.10 De huiseigenaren kwamen in de problemen: door de stijgende huizenprijzen hadden zij eerder hun huis telkens met winst kunnen verkopen om

3 Meijer 2013, p. 9.

4 Idem. 5 Idem. 6 Idem, p. 10.

(9)

de stijgende rentelasten te kunnen aflossen.11 Nu de prijzen echter gedaald waren, was hun huis te weinig waard geworden om de dure leningen te kunnen terugbetalen. In Amerika komen de risico’s in dit soort gevallen bij de banken te liggen. Wanneer een huizenbezitter zijn schuld niet meer kan aflossen, kan diens huis worden geveild door de bank waarbij de lening is afgesloten, maar de restschuld kan niet worden verhaald op de voormalig

eigenaar.12 Naast dit wanbetalingsprobleem hadden de banken ook te kampen met hun eigen perikelen: de afgesloten hypotheken waren door hen ‘verpakt’ in bundels en

doorverkocht aan dochterondernemingen. Die gaven dan weer obligatieleningen uit met de hypotheken als onderpand.13 Maar deze opnieuw verpakte en doorverkochte leningen, en de daaraan verbonden beleggingen, werden problematisch toen de hypotheeknemers niet meer konden betalen.14 Er was een kluwen ontstaan aan verknipte en doorverkochte bezittingen en risico’s, die niemand meer uit de knoop kreeg.

De problematiek op de Amerikaanse huizenmarkt straalde af op de internationale financiële sector. Er was jarenlang vertrouwd op de kracht van de stijgende Amerikaanse huizenmarkt, die het onmogelijk maakte dat er zich problemen zouden voordoen met de subprime

leningen – zonder te denken aan de zwakke fundering waarop deze rustten.15 Vanaf 2007 begon zich een neerwaartse spiraal te vertonen: men kwam in de problemen door de dalende huizenprijzen, waardoor wanbetalingen en uitzettingen steeds vaker voorkwamen, en dat zorgde weer voor verdere daling in de prijzen. Alle doorverkochte hypotheken en producten die daarmee in verbinding stonden werden zo plotsklaps veel minder waard.16 De markt voor subprime leningen droogde op. Investeerders eisten hun geld terug bij fondsen die erin belegden. Zij wilden niets meer te maken hebben met de

‘rommelhypotheken’.17 Ook banken verloren geld aan hun hypotheekbeleggingen, waardoor zij minder konden uitlenen. Tegelijkertijd nam het internationale onderlinge vertrouwen tussen banken af: alle financiële instellingen vroegen zich af hoeveel ‘de ander’ in de Amerikaanse hypotheken had geïnvesteerd, en hoeveel geld daarmee was verloren. Zij waren niet meer bereid om aan elkaar te lenen.18 Het ontstane wantrouwen vormde in combinatie met de grote verliezen het begin van de kredietcrisis.

De eerste grote bank die omviel als gevolg van de risicovolle hypotheken was Bear Stearns, in de loop van 2007.19 Hierdoor werd het gevaar tastbaar en werd de ernst van de situatie pas echt ingezien. In september van 2007 ging de grootste hypotheekverstrekker van Groot-Brittannië failliet, waarmee de crisis ook in Europa een feit werd.20 Maar voor de meesten is het belangrijkste omslagpunt het omvallen van Lehman Brothers geweest. In de zomer van 2008 ging het slecht met de economie, maar leefde nog het idee dat het ergste achter de rug zou zijn. Niets bleek minder waar toen zakenbank Lehman Brothers geldproblemen kreeg. 11Meijer 2013, p. 26. 12 Idem. 13 Idem, p. 12. 14 Idem, p. 27. 15 Idem. 16 Idem. 17 Idem, p. 28. 18 Idem. 19 Idem. 20 Idem, p. 29.

(10)

De bank handelde op basis van een kapitaalbasis die in geen verhouding stond tot de risicovolle verplichtingen die de bank aanging; toen de andere banken de kredietkraan dichtdraaiden was het in één klap gedaan met Lehman Brothers.21 In september 2008 viel de bank om. Dit faillissement creëerde een hevige internationale schok. De verschillende

spelers in de internationale financiële sector zijn sterk met elkaar verbonden, en de consequenties van de val van Lehman waren overal te voelen.

Er ontstond wereldwijd paniek.22 In heel Europa kwamen banken in gevaar – in Nederland was het in eerste instantie vooral Fortis waar geldnood ontstond. In Nederland werd het Nederlandse gedeelte van het bedrijf – inclusief ABN Amro – voor 17 miljard overgenomen door de staat.23 Ook ING bezweek onder de druk: er was een kapitaalinjectie van tien miljard nodig om de bank op de been te houden. In 2009 nam de Nederlandse staat ook de risico’s van de hypotheekbeleggingen in Amerika gedaan door ING over: in totaal was dat nog eens bijna 28 miljard.24 Daarnaast werd een ‘noodfonds’ opgericht van 200 miljard euro, om de leningen tussen banken in stand te houden ondanks het grote wantrouwen onderling.25

b. Maatschappelijke impact

Dat de crisis wereldwijd voelbaar was, hebben wij aan den lijve ondervonden. Er zijn allerlei gevolgen geweest, op korte en op langere termijn, die problematisch waren voor de

financiële sector: banken kwamen in geldnood, er moest bezuinigd worden, de beurs zakte in. Maar minstens zo groot waren de gevolgen voor de ‘gewone man’: mensen raakten hun baan kwijt; ouders konden de opleiding van hun kinderen niet meer betalen; huwelijken liepen op de klippen.26 Het ging niet alleen over geld: vanuit de financiële crisis konden persoonlijke crises ontstaan.

Figuur: de transitie van financiële naar sociale crises.27

21 Meijer 2013, p. 32-33. 22 Idem, p. 33.

(11)

De sociale onvrede die overal ontstond ten gevolge van de crisis leidde onder andere tot de oprichting van de Occupy Movement. Deze internationale beweging richtte zich tegen sociale en economische ongelijkheid. Het uitgangspunt was dat de beweging werd gevormd door ‘de 99 procent’, dat wil zeggen alle mensen die zich niet bevonden in de top van de financiële wereld. Zij maakten een vuist tegen deze één procent. Gesteld werd dat de mondiale financiële sector de wereld beheerste en op die manier een kleine minderheid disproportioneel bevoordeelde; het was een beweging tegen de hebzucht en tegen de macht van de schatrijken.28

De eerste protestactie van de Occupy Movement was Occupy Wall Street, op 17 september 2011 in New York. Op 9 oktober van datzelfde jaar waren er in ruim 900 steden in 82 landen

occupy-protesten geweest of nog aan de gang.29 In Nederland werden in meer dan 20 steden protesten gestart. De protestactie op het Beursplein in Amsterdam duurde maar liefst van 15 oktober 2011 tot en met 24 maart 2012.30 De protesteerders moesten uiteindelijk gedwongen het veld ruimen, omdat de gemeente Amsterdam een kort geding had gewonnen over de actie.31

Veranderd sentiment is volgens mij de link tussen veranderingen in de afdoening van

witteboordencriminaliteit en de crisis. De samenleving liet een enorme schrikreactie zien, er ontstond wantrouwen tegenover zakenlieden en het bankwezen. Voor Nederlanders was, denk ik, het feit dat de belastingbetaler heeft moeten meehelpen aan het op de been

houden van de banken een doorn in het oog: terwijl veel van de mensen uit de middenklasse al hard waren geraakt door de crisis, werden met hun geld ook nog eens de instellingen gespekt die verantwoordelijk waren voor deze problemen en eigenlijk met faillissement moesten worden gestraft.

Het grootste punt van frustratie met betrekking tot de crisis was inderdaad misschien wel dat er destijds niemand voor werd gestraft.32 Dit riep alleen maar meer wantrouwen op, naast vermoedens van klassenjustitie en een algeheel gevoel van onrechtvaardigheid. En dat is de grond waarop ik mijn hypothese baseer: rechters en wetgever zijn niet ongevoelig voor geluiden uit de maatschappij, en ik verwacht dat een zo sterke sociale onvrede invloed moet hebben gehad op hun beslissingen.

28 http://occupywallst.org/about/

29 The Washington Post, Occupy Wall Street protests go global, 15-10-2011.

30 https://www.nu.nl/binnenland/2646071/occupy-amsterdam-groeit-voegen.html?redirect=1 31 https://nos.nl/artikel/355148-occupy-a-dam-weg-van-beursplein.html

(12)

Hoofdstuk 3: Witteboordencriminaliteit

Omdat witteboordencriminaliteit het tweede belangrijke element is van mijn hypothese, bespreek ik in dit hoofdstuk kort de definitie. Daarnaast ga ik in op de verschillende sanctiemogelijkheden, en als laatste noem ik een aantal wijzigingen in wet- en regelgeving.

a. Definitie

Witteboordencriminaliteit is geen afgebakend begrip. Een eenduidige definitie die altijd en overal wordt gehanteerd, bestaat niet. Ik zal daarom eerst een aantal mogelijke definities geven, om vervolgens de bepaling te formuleren die ik voor dit onderzoek zal gebruiken.

White collar crime is crime committed by a person of respectability and high social status in the course of his occupation.33

In 1939 introduceerde criminoloog Sutherland het begrip white collar crime (witteboordencriminaliteit) met bovenstaande definitie. Zijn theorie deed nogal wat stof opwaaien: het algemene beeld van criminelen – personen uit de lagere klassen; zakkenrollers, dieven en verkrachters – bleek niet langer juist.34 Een van zijn stellingen was dat er sprake was van biased statistics:35 rijken hebben over het algemeen een grotere invloed op de politiek

dan mensen van lage sociale status, en kunnen daarnaast dure advocaten in de arm nemen, waardoor zij een betere kans maken om te worden vrijgesproken dan mensen met minder geld die precies even schuldig zijn.36 Bovendien stelde hij dat de statistische gegevens niet representatief waren voor de werkelijkheid: het strafbare gedrag van mensen met hoge status werd niet door beoordeeld een strafrechter, maar door civiele of bestuursrechtelijke rechtbanken.37 Hierdoor werden deze gedragingen niet gearchiveerd onder het strafrecht, en bleven de rijken dus (onterecht) uit de criminaliteitsstatistieken.38

Sutherland vervaagde met zijn theorie als het ware de grens tussen wat crimineel was en wat niet, door gedragingen van hoger gesitueerden in twijfel te trekken die toentertijd hoogstens als privaatrechtelijk onrechtmatig werden aangemerkt.39 Grote delen van de samenleving vonden deze opvatting onacceptabel: het idee dat zich ook onder de mensen van stand plotseling criminelen zouden bevinden, vatte niet gemakkelijk post.40 Sutherland pleitte bovendien voor een zeer strenge bestraffing van witteboordencriminaliteit, die hij de ‘economische equivalent van moord’ noemde.41 Dit alles was zeer vernieuwend en daardoor choquerend.

33 Sutherland 1940, American Sociological Review, vol. 5. 34 De Doelder & Hoogenboom 1997, p. XI.

35 Sutherland 1949, p. 8. 36 Idem.

(13)

Hoewel de door Sutherland bedachte benaming inmiddels geheel geïmplementeerd is in het stafrecht, is de door hem gegeven definitie inmiddels wat achterhaald. 42 Zijn theorie zou betekenen dat alle delicten gepleegd door mensen met een hoge sociale status en binnen de sferen van hun beroep, witteboordencriminaliteit opleveren.43 Maar hoe zit het dan met verkrachting op de werkvloer, of een medewerker die drugs verkoopt? Daarbij komt dat financieel-economische delicten niet per definitie door mensen uit hoge kringen hoeven te worden gepleegd.44 Voor grootschalige fraude of oplichting is niet vooropgesteld dat iemand tot de elite behoort. Bovendien: hoe meet men de hoogte van iemands status?45 En wanneer is deze hoog genoeg om iemand te klasseren als dader van witteboordencriminaliteit?

Daarom is het voor een accurate definitie van witteboordencriminaliteit beter om te kijken naar activiteiten in plaats van naar de status van personen.46 Velen hebben bij witteboordencriminelen het beeld van zakenlieden in pakken die op grote schaal frauderen. De definitie zou dan een kwalificatie moeten bevatten die te maken heeft met de corporate sfeer waarin witteboordencriminaliteit voorkomt. Daarmee rijst echter een nieuw probleem: lang niet alle financieel-economische delicten worden in de top van het bedrijfsleven gepleegd. Dat lijkt alleen zo, omdat dit soort criminaliteit alleen de pers haalt wanneer de verdachten afkomstig zijn van grote bedrijven en kantoren.47 Maar is het witwassen van geld via een snackbar ook niet te kwalificeren als witteboordencriminaliteit?

Met het oog op deze patstelling die kleeft aan de definitie van Sutherland, pleiten velen voor het formuleren van een nieuwe begripsbepaling. Zij stellen bijvoorbeeld de volgende definitie voor:

White collar crime is crime that is committed in the course of legitimate employment and involves the abuse of an occupational role.48

Anderen stellen voor de hele term te schrappen en over te stappen op ‘occupational crime’,49 waardoor zowel ‘witte boorden’ als ‘blauwe boorden’ worden ingesloten. Hierdoor wordt de nadruk verschoven naar de manier waarop deze criminelen te werk gaan; de mogelijkheden die legale banen bieden voor criminaliteit. Deze mogelijkheden worden steeds beter en aanlokkelijker naarmate men hoger op de sociale ladder komt. 50 Bovendien hebben mensen in een hoge positie veel controle en kunnen zij dus ook voorkomen dat hun illegale activiteiten worden ontdekt.51 Dit betekent dat sociale status en beroep zeker een verhoogde kans op criminaliteit indiceren, maar daarvoor geen voorwaarde vormen.

42 De Doelder & Hoogenboom, 1997; Croall 1992; Dubber & Hörnle 2014. 43 Buell 2014, in: Dubber & Hornle 2014, p. 838.

44 Idem.

45 Croall 1992, p. 9.

46 Buell 2014, in: Dubber & Hornle 2014, p. 839. 47 Idem.

48 Braithwaite, Annual Review of Sociology, 1985-11; Hagan 1988; Shapiro, American Sociological Review,

1990-55.

49 Quinney 1977, in: Geis & Maier 1977.

50 Croall 1992, p. 10; Shapiro, American Sociological Review, 1990-55. 51 Idem.

(14)

Voor dit onderzoek behoud ik de term witteboordencriminaliteit, maar zal ik de definitie van Sutherland niet gebruiken. In plaats daarvan gebruik ik de bovenstaande definitie waarin het gaat om occupational crime. Daaraan voeg ik toe dat het oogmerk van de verdachte (die een natuurlijk- of een rechtspersoon kan zijn) moet zijn gericht op financieel gewin (voor hemzelf of zijn bedrijf). De definitie die ik voor deze scriptie zal hanteren luidt dus:

Witteboordencriminaliteit is criminaliteit begaan in het kader van het beroep van de dader, waarbij de dader zijn positie misbruikt, met als oogmerk financieel gewin voor de dader of diens bedrijf.

Witteboordencriminaliteit is moeilijk te vervolgen om een aantal redenen. Zij is ten eerste niet goed zichtbaar, omdat de criminaliteit wordt gepleegd binnen een normale bedrijfsvoering.52 Op het eerste gezicht is dus niet duidelijk dat het gaat om illegale gedragingen, en daarom zal niet snel een onderzoek worden gestart. Daarnaast gaat het vaak om zeer complexe zaken, waarin bijvoorbeeld onduidelijk is wanneer de criminaliteit is begonnen, om welke delicten het precies gaat en wie erbij betrokken waren.53 Bovendien is het vaak lastig vast te stellen wie de leiding had, waardoor niet gericht kan worden vervolgd en gestraft.54

Niet alleen is het moeilijk een schuldige te vinden – ook is het soms niet direct duidelijk wie er slachtoffer is (en óf er wel een slachtoffer is). Vaak is er geen sprake van één individu dat slachtoffer is geworden van witteboordencriminaliteit, maar gaat het om abstractere slachtoffers, zoals de overheid of een bedrijf.55 Soms zijn er ook vele individuele slachtoffers die allemaal een klein beetje schade lijden, zodat de uiteindelijk ‘verdiende’ som voor de dader hoog uitkomt. Sutherland zag al in dat de “sentimental reaction” op witteboordencriminaliteit zeer verschilt van die op andere soorten criminaliteit.56 Omdat er geen sprake is van bijvoorbeeld een brute beroving met geweld, ziet men vaak de ernst en de impact van witteboordencriminaliteit niet in.57 Die ernst bestaat echter zeker en dient ook niet onderschat te worden: indien bijvoorbeeld wordt gefraudeerd met overheidsgelden, kan dat grote gevolgen met zich brengen en het vertrouwen in overheidsorganen ondermijnen.58 Hetzelfde geldt natuurlijk voor bekende bedrijven of personen. Bovendien betreft het ook een morele kwestie: fraude, oplichting en diefstal zijn inherent onethisch. Het maakt daarbij niet uit hoeveel schade de ander er direct aan ondervindt; door te frauderen bevoordeelt iemand zich onrechtmatig, hetgeen altijd anderen benadeelt, omdat zij zich wél aan de regels houden. De aandacht voor en interesse in witteboordencriminaliteit is, zowel in Nederland als op Europees niveau, de afgelopen jaren toegenomen.59 Desondanks is er nog steeds sprake van een hoog dark number – veel van de criminele gedragingen komen nooit aan het licht.60 Men is al jaren bezig manieren te vinden om de cijfers met betrekking tot witteboordencriminaliteit

52 Croall 1992, p. 12. 53 Idem. 54 Idem, p. 13. 55 Idem. 56 Sutherland 1973, p. 77.

(15)

goed in kaart te brengen, en de bronnen zijn nog lang niet uitgeput.61 Met nieuwe cijfers zullen vaak weer nieuwe ontwikkelingen in wetgeving of jurisprudentie gepaard gaan.

b. Sanctiepakket

Het nulla poena sine lege-beginsel verlangt dat alle straffen en maatregelen zijn vastgelegd in een wet (die al van kracht was vóór het begane delict). Dit beginsel is een onderdeel van het legaliteitsbeginsel dat te vinden is in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht.62 Het is een van de belangrijkste pijlers van onze rechtsstaat, omdat het mede strekt tot het voorkómen van willekeur in de strafrechtspleging. Financieel-economische delicten kunnen worden bestraft op grond van de Wet op de Economische Delicten (WED) en het Wetboek van Strafrecht (Sr). Beide systemen zal ik hieronder behandelen.

i. Wetboek van Strafrecht

Ons sanctiestelsel is in hoofdlijnen vastgelegd in boek 1 van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 9a bevat een lijst met hoofdstraffen en bijkomende straffen. Titel IIA bevat strafrechtelijke maatregelen. Maatregelen kunnen samen met andere straffen en maatregelen worden opgelegd (artikel 36b lid 3 Sr). Hoofdstraffen kunnen cumuleren, maar in het geval van gevangenisstraffen is de grens gesteld op eenderde boven het hoogste maximum (57 Sr lid 2).

De opsomming in boek 1 van het Wetboek van Strafrecht is niet limitatief. Zo zijn er bijvoorbeeld aparte straffen opgenomen in de Wegenverkeerswet die niet onder de lijst te scharen zijn. Voor dit onderzoek zijn de afwijkende straffen – voor zover ze niet in de WED te vinden zijn – niet interessant en ik zal er dus ook niet verder op ingaan.

Van de commune delicten zijn omkoping (niet-ambtelijke omkoping: artikel 328ter; ambtelijke omkoping: artikel 177 en 363 Sr), valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr), oplichting (artikel 326 Sr) en witwassen (artikel 420bis en 420quater Sr) voor de witteboordencriminaliteit het meest van belang. Op niet-ambtelijke omkoping staat maximaal vier jaar gevangenisstraf of een boete van de vijfde categorie. Getuige artikel 23 Sr betekent dat thans een boete van maximaal 82.000 euro.63 Zowel actieve als passieve ambtelijke omkoping kunnen worden bestraft met maximaal zes jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie. Valsheid in geschrifte kent een maximale gevangenisstraf van zes jaar of een boete van de vijfde categorie. Oplichting wordt bestraft met maximaal vier jaar gevangenisstraf of een boete van dezelfde categorie. Witwassen kent verschillende varianten: sinds 1 januari 2017 is eenvoudig (schuld)witwassen strafbaar gesteld.64 Dit houdt in dat het enkele voorhanden hebben van een uit eigen misdrijf verkregen voorwerp – zonder hierbij een verhullende handeling te verrichten – nu ook strafbaar is. Voorheen gold wanneer de verhullende handeling ontbrak de kwalificatie-uitsluitingsgrond, op basis waarvan veroordeling onmogelijk werd.65 Eenvoudig witwassen (artikel 420bis.1) wordt bestraft met een

61 Walburg 2015, in: Van Erp, Huisman, Vande Walle & Bekers, 2015, p. 34. 62 Bleichrodt & Vegter 2016, p. 29.

63 Elke twee jaar worden de boetecategorieën in artikel 23 aangepast op inflatie (art. 23 lid 9 Sr). 64 Stb. 2016, 313. (Vgl. Hoge Raad 13-12-2016, ECLI:NL:HR:2016:2482).

(16)

gevangenisstraf van maximaal zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (thans 20.500 euro). Op eenvoudig schuldwitwassen (artikel 420quater.1 Sr) staat een straf van maximaal drie maanden of een boete van de vierde categorie. ‘Gewoon’ witwassen levert een maximale straf op van maximaal zes jaar of een boete van de vijfde categorie (artikel 420bis Sr); op ‘gewoon’ schuldwitwassen staat twee jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vijfde categorie (artikel 420quater Sr).

ii. Wet op de Economische Delicten

In het Wetboek van Strafrecht zijn de straffen aangegeven per delict. Dat is anders in de WED, waarin de delicten zijn gecategoriseerd in artikelen 1 en 1a, waarna via artikelen 2 en 6 een straf kan worden opgelegd. De delicten in de WED zijn afkomstig uit andere wetten, zoals bijvoorbeeld de Wet op het financieel toezicht (Wft) of de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financiering van Terrorisme (Wwft). Door middel van de WED worden gedragingen uit deze wetten strafbaar gesteld als overtreding of misdrijf.

Op grond van artikel 5 WED mogen op economische delicten geen andere sancties volgen dan bepaald bij de WED. Voor een groot deel is het sanctiepakket in deze wet dezelfde als in het Wetboek van Strafrecht. De hoofdstraffen zijn dezelfde (artikel 6 WED), en ook voor de maatregelen (artikel 8) en bijkomende straffen (artikel 7) wordt deels de commune regeling gebruikt. Er zijn echter ook verschillen. In de WED is de nadruk gelegd op voorlopige maatregelen, die gelijk ingrijpen mogelijk maken en wederrechtelijk verkregen voordeel teniet kunnen doen.66 Hiervoor is gekozen vanwege de bedrijfscontext waarin economische delicten gepleegd worden. Hierop is ook toegespitst de bijkomende straf van stillegging van een bedrijf voor maximaal een jaar (artikel 7 sub c WED), een zeer zware sanctie die niet bestaat in het commune strafrecht. Een andere alternatieve bijkomende straf is de ontzetting van bepaalde rechten of voordelen die de veroordeelde zou kunnen hebben uit hoofde van zijn functie (artikel 7 sub f WED), bijvoorbeeld een verbod van het gebruik van een bepaalde vergunning. In artikel 8 WED staan maatregelen die specifiek op economische criminaliteit is gericht, zoals onderbewindstelling (artikel 8 sub b). Maatregelen kunnen samen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd (artikel 9 WED).

c. Wijzigingen in wet- en regelgeving

In de loop der jaren is een aantal wijzigingen aangebracht in het sanctiesysteem rondom financieel-economisch strafrecht. Omdat deze wijzigingen eventueel de data uit het empirisch onderzoek zouden kunnen vervuilen, maar ook omdat sommige wijzigingen wellicht met de crisis te maken zouden kunnen hebben, bespreek ik een aantal van deze wijzigingen hieronder kort.

i. Witwassen gekwalificeerd als apart delict

Witwassen is pas sinds 2001 een op zichzelf staand delict. Het artikel trad in werking op 14 december 2001.67 Daarvóór werden in gevallen van witwassen de helingartikelen gebruikt.68

(17)

Er is voor gekozen om witwassen apart strafbaar te stellen om beter aan te sluiten bij internationale omschrijvingen, en omdat deze vorm van criminaliteit de wetgever te lucratief scheen.69 Inmiddels is het delict veelvuldig te vinden in de praktijk.

ii. Invoering vierde tranche Awb

De vierde tranche van de Awb bevat drie onderwerpen: bestuursrechtelijke geldschulden, bestuurlijke handhaving (in het bijzonder de bestuurlijke boete) en attributie.70 Door het invoeren van deze tranche werd het mogelijk om een aantal tot dan toe strafrechtelijke delicten bestuursrechtelijk af te doen.71 Voor deze scriptie is met name van belang dat handelen met voorkennis tot die delicten behoorde. Na 1 juli 2009 kwam voorkennis dus niet meer voor in het strafrecht.72 In 2013 werd handelen met voorkennis met een EU-verordening opnieuw strafbaar gesteld via de WED,73 en vanaf dat moment komt het weer als overtreding voor in de strafrechtspraak. Er zit dus als het ware een ‘gat’ in de strafbaarstelling van handelen met voorkennis tussen 2009 en 2013.

iii. Toevoeging fraude aan LOVS-oriëntatiepunten

In de LOVS-oriëntatiepunten, de richtlijn voor straftoemeting waarvan rechters gebruik maken, stond tot 26 juni 2012 niets geregeld over fraudezaken. Op die datum is een overzicht toegevoegd waarin bepaalde straffen worden gekoppeld aan bepaalde bedragen (bijvoorbeeld een bedrag van 125.000 euro tot 250.000 euro staat gelijk aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden).74 De oriëntatiepunten gaan tot één miljoen euro. Verdenkingen waarmee hogere bedragen gemoeid zijn, moeten door de rechters naar bevind van zaken worden beoordeeld.

iv. Wijziging strafmaxima

Sommige strafmaxima in het financieel-economisch strafrecht zijn verhoogd met de op 1 januari 2015 in werking getreden “Verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit”.75 Hierin werd onder andere het strafmaximum voor rechtspersonen gesteld op tien procent van de jaaromzet en ging de maximale gevangenisstraf voor witwassen van vier naar zes jaar. Ook werd de nieuwe maximumstraf voor niet-ambtelijke omkoping gesteld op vier jaar, en voor ambtelijke omkoping op zes jaar gevangenisstraf.76 Op deze wetswijziging kom ik in hoofdstuk vijf nog uitgebreid terug.

v. Hoofdstuk 3a Wft (Interventiewet)

Hoofdstuk 3a van de Wet op het financieel toezicht, de Wet bijzondere maatregelen financiële ondernemingen, bevatte nieuwe bevoegdheden voor DNB en de Minister van Financiën om tijdig in te grijpen bij een financiële instelling in de problemen. Deze ‘Interventiewet’ trad in november 2015 in werking.77 Ik ga voor deze scriptie niet in op de precieze bevoegdheden die

69 Kamerstukken 1999-2000, 27 159, nr. 3, §1. 70 Idem, §2.

71 Idem, §3.

72 Stb. 2009, nr. 266.

73 Verordening (EU) nr. 596/2014, artikel 14 jo. artikel 1 onder categorie 1 WED. 74 LOVS-oriëntatiepunten p. 21.

75 Stb. 2014, nr. 513. 76 Stb. 2014, nr. 445. 77 Stb. 2015, nr. 431.

(18)

DNB op basis van deze wet heeft gekregen of op de situaties waarin ingrijpen is toegestaan, omdat ik alleen strafrechtelijke afdoening behandel.

Hoofdstuk 4: Empirisch onderzoek a. Focus

Voor het empirische onderzoek heb ik jurisprudentie uit drie verschillende periodes onderzocht. De periodes die ik gekozen heb lopen van 1 januari 2000 tot 1 januari 2006 (vóór de crisis), van 1 januari 2008 tot 1 januari 2014 (tijdens de crisis) en van 1 januari 2014 tot 14 april 2018 (na de crisis). De laatste periode is anderhalf jaar korter dan de andere twee, maar aangezien ik niet álle mediazaken uitvoerig behandel in deze scriptie (ik heb telkens een selectie gemaakt op grond van criteria die ik hieronder zal toelichten) levert dat naar verwachting geen groot probleem op. De reden dat ik beide eerdere periodes niet heb verkort om ze te laten passen bij de laatste, is omdat de crisis duurde van 2008 tot en met 2014 en ik deze gehele periode wilde meenemen in mijn onderzoek.

Gezien het exploratieve karakter van mijn onderzoek (en de omvang ervan) heb ik ervoor gekozen om mij tot één bron te beperken. Ik wil met deze scriptie het verschijnsel in beeld brengen van de veranderde strafmodaliteiten binnen de witteboordencriminaliteit, afgezet tegen de achtergrond van de financiële crisis. Gelet op het feit dat hiernaar nog niet veel onderzoek gedaan is, ligt het voor de hand dat ik me nu richt op een eerste verkenning. Ik heb als bron voor dit onderzoek gekozen voor de zaken die in Het Financieele Dagblad (FD) zijn besproken. De reden hiervoor is tweeledig: allereest komt mijn keuze voor het FD voort uit het maatschappelijk belang dat dit soort mediabronnen behartigen. Deze manier van onderzoeken geeft wellicht een minder genuanceerd beeld van de ontwikkelingen binnen de witteboordencriminaliteit dan wanneer ik álle relevante zaken in de verschillende periodes zou bekijken (of daaruit door middel van een steekproef zou selecteren). Echter worden, meen ik, juist wegens de maatschappelijke relevantie die aan zaken wordt toegekend door er media-aandacht aan te besteden, belangrijke veranderingen op deze manier goed zichtbaar. Ten tweede heb ik uit alle verschillende nieuwsbronnen gekozen voor het FD, omdat het een kwaliteitskrant is met een sterke focus op de financieel-economische sector, waardoor deze krant het meest representatief is voor wat betreft berichtgeving ten opzichte van andere kranten.

(19)

b. Zoekcriteria en methode

De periodes leverden in de media-zoekmachine LexisNexis respectievelijk 1423, 1508 en 780 artikelen op met de zoektermen “Het Financieele Dagblad” en “veroordeeld” in het Nederlandse nieuws. Deze hits heb ik doorzocht met het oog op de volgende criteria:

- Artikel in het FD;

- Strafrechtelijke veroordeling is gevolgd (gevallen van vrijspraak zeggen niets over de ratio van en waardering door de rechter; hetzelfde geldt voor schikkingen);

- Verdachte is een natuurlijk persoon (om geen straffen uit te sluiten); - Zaak en afdoening hebben zich in Nederland afgespeeld;

- Geen milieudelicten;

- Delict is gepleegd uit hoofde van het beroep van verdachte;

Belangrijk om te vermelden is verder dat ik zowel uitspraken heb gebruikt van rechtbanken als van gerechtshoven. Ik heb slechts gekeken naar de periodes waarin de uitspraken gedaan werden en heb geen onderscheid gemaakt tussen instanties. Ik heb daarbij aangenomen dat beide instanties de tijdgeest representeren en dat hun motiveringen niet ver uit elkaar zullen liggen (beide doen immers onderzoek naar de feiten). Dit onderzoek schenkt – voor alle duidelijkheid – dus geen aandacht aan de verschillen in strafmotivering tussen rechtbanken en gerechtshoven. Uitspraken van de Hoge Raad heb ik voor het kwalitatieve onderzoek geheel buiten beschouwing gelaten, omdat daar andere beoordelingscriteria aan de orde zijn dan in eerste en tweede aanleg.

Nadat ik deze eerste selectie gemaakt had, heb ik alle zaken die waren overgebleven bekeken en daaruit de meest omvangrijke (qua aantal verdachten of geldbedragen, maar ook gebaseerd op het aantal artikelen dat erover is verschenen in het FD) gekozen. Dat waren er meestal één of twee per periode. Uit de overgebleven zaken heb ik door middel van een willekeurige steekproef de rest geselecteerd, zodat ik binnen elke periode vijf zaken had om te bekijken. In sommige gevallen was de uitspraak waarover het artikel ging niet gepubliceerd,78 waardoor ik een andere zaak moest nemen. Om ervoor te zorgen dat alle zaken goed met elkaar te vergelijken vielen, heb ik er ook op gelet dat de delicten in de verschillende zaken in elk geval deels met elkaar overeenkwamen. Zo heb ik er bijvoorbeeld voor gekozen om geen zaken omtrent voorkennis te behandelen – dat delict kwam in sommige periodes namelijk niet voor.79

Over dit onderzoek als geheel dient op voorhand het een en ander te worden opgemerkt. Allereerst moet gedurende het onderzoek en bij het trekken van conclusies in het achterhoofd worden gehouden dat het gaat om een steekproef – dat betekent dat er een kans is dat de data maar ten dele representatief zijn voor de werkelijkheid. Dit geldt te meer omdat het een relatief klein onderzoek is, waarbij min of meer willekeurige selectiecriteria gehanteerd zijn. Mijn doel is om met dit onderzoek ontwikkelingen in de strafrechtspleging aan te wijzen en een relatie te onderbouwen tussen mijn bevindingen en de financiële crisis. Maar gezien de korte tijdsspanne zullen ‘zachte’ conclusies moeten volstaan en moet telkens bedacht worden dat bevindingen uit een ander onderzoek enigermate kunnen afwijken.

78 Op www.rechtspraak.nl.

(20)

Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd. Ten eerste geef ik een korte weergave van de resultaten van mijn kwantitatief onderzoek (A). In dit onderzoek gebruik ik alle artikelen uit het FD die waren overgebleven na bovenstaande selectie. Hieruit komt naar voren hoe de afdoeningswijze en de aandacht in het FD in de verschillende periodes zijn veranderd (of juist niet). Hiermee wil ik onderzoeken of er een correlatie bestaat tussen de financiële crisis en de veranderingen in strafmaat en sanctiesoort.

Daarna zal ik bij wijze van kwalitatief onderzoek (B) dieper op een aantal uitspraken ingaan. Het doel is om de door mij veronderstelde relatie te onderzoeken tussen de crisis en de veranderingen in afdoeningswijze. De uitspraken zijn gerelateerd aan zaken die, zoals hierboven staat uitgelegd, deels door middel van een willekeurige steekproef gekozen en deels op basis van omvang in het onderzoek zijn opgenomen. Ik zal deze zaken in chronologische volgorde behandelen. Van elke zaak bespreek ik kort de casus, maar de focus ligt op de strafmotivering. Ik begin elke zaak met de tenlastelegging en de vordering van de officier van justitie (groen omlijnd) en eindig telkens met de rechterlijke beslissing (blauw omlijnd). Deze laatste bevat de strafmaat, de bewezenverklaarde feiten en de artikelen die tot ondersteuning van de straf dienen. Het kwalitatieve onderzoek vul ik aan met vier interviews, afgenomen bij deskundigen uit de professionele praktijk.

In de slotparagraaf van dit hoofdstuk maak ik een analyse van de objectieve veranderingen in de eisen van het Openbaar Ministerie en de oplegging van straffen. Daarnaast analyseer ik de strafmotiveringen en interviews om te bekijken of daarin veranderingen zijn te ontdekken tussen de drie periodes.

Deelonderzoek A: kwantitatief

In de artikelen uit het FD staat vaak informatie over de strafzaken, zoals de gepleegde delicten en de opgelegde straf. In deze paragraaf bespreek ik die informatie op getalsmatig niveau. Ik heb per periode bekeken welke straffen werden opgelegd, hoe vaak elke straf voorkwam en de gemiddelde celstraf uitgerekend. Alle cijfers in deze paragraaf zijn gebaseerd op de artikelen in het FD en dus niet op gepubliceerde uitspraken.

Opvallend is om te beginnen dat er bij het doorzoeken van de database van Het Financieele Dagblad in de eerste periode slechts 24 artikelen overbleven na de selectie, een lage score ten opzichte van 41 in de tweede periode en 39 in de laatste (die nota bene korter is dan de andere twee periodes). Daarmee is op zichzelf misschien nog niets gezegd over het aantal gewezen vonnissen, maar waarschijnlijk wel over de toenemende maatschappelijke relevantie van en (publicitaire) interesse in witteboordencriminaliteit.

Van deze totaalaantallen (24, 41 en 39) was er natuurlijk een aantal artikelen dat over dezelfde zaak ging. Deze heb ik voor onderstaand kwantitatief onderzoek niet meegeteld – in die gevallen heb ik de hoogste opgelegde straf meegewogen. Na aftrek van deze ‘dubbele’ artikelen is het totaalaantal in periode één 20, in periode twee 34 en in periode drie 35.

(21)

a. Sancties

Sanctiesoorten

Om te beginnen heb ik alle opgelegde sancties die uit de artikelen naar voren kwamen op een rij gezet (bijlage 1). Ik heb daarbij onderscheid gemaakt tussen gevangenisstraf (GS), taakstraf (TS), boete, beroepsverbod (BV) en combinaties van die vier. Bij de gevangenisstraffen heb ik in eerste instantie geen verschil gemaakt tussen voorwaardelijk en onvoorwaardelijk deel; later in deze paragraaf zal ik dat wel doen. Ik heb de tabellen in kaart gebracht door middel van cirkeldiagrammen.

In P1 komt de combinatie van gevangenisstraf en boete voor in 25% van de gevallen. Gevangenisstraffen zonder bijkomende straf komen in 20% van de veroordelingen voor. In 15% van de uitspraken wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf met een taakstraf gecombineerd. 10% bestaat uit een combinatie van zowel taakstraf, voorwaardelijke gevangenisstraf als boete. De boete als enige straf beslaat 15% en de taakstraf 10% van de veroordelingen. Een combinatie van deze twee laatste komt het minste voor, slechts in 5% van de gevallen.

(22)

In P2 wordt het hoogste percentage veroordelingen beslecht met alleen een gevangenisstraf, te weten 73%. Een voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf wordt in 9% van de gevallen opgelegd. De combinatie van taakstraf en boete komt in 6% van de veroordelingen voor. In deze periode is eenmaal een schadevergoeding opgelegd (SV), in combinatie met een gevangenisstraf. Alle overige sancties (alleen een boete, een gevangenisstraf en een boete en de combinatie van boete, voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf) komen in 3% van de gevallen voor.

In P3 wordt in 77% van de zaken alleen een gevangenisstraf opgelegd. Het beroepsverbod wordt hier voor het eerst opgelegd, en wel in 9% van de gevallen, telkens in combinatie met een gevangenisstraf. De gevangenisstraf in combinatie met een boete komt in 6% van de zaken voor, en zowel de taakstraf alleen als combinaties met de taakstraf komen in 3% van de

(23)

Gevangenisstraffen

Nu ik heb vastgesteld dat gevangenisstraffen het meest voorkomen in de afdoening van witteboordencriminaliteit (voor zover ik met mijn type onderzoek kan zien), zoom ik daarop in. Ik bekijk per periode hoe vaak er volgens het FD onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd en bereken vervolgens de gemiddelde duur van die straf per periode (bijlage 2). Indien er aan meerdere verdachten gevangenisstraf is opgelegd in een zaak, heb ik de hoogste straf genomen. Indien er een voorwaardelijk deel is opgelegd, heb ik dat gedeelte niet meegeteld. Uiteindelijk blijkt uit deze cijfers dus het percentage opgelegde gevangenisstraffen en de gemiddelde duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraffen per periode. Deze gemiddelde duur heb ik in een staafdiagram weergegeven, waarin de duur op de Y-as is uitgedrukt in maanden.

Het is evident dat de gemiddelde duur van de gevangenisstraffen mettertijd is toegenomen, waarbij het grootste verschil zit tussen P1 en P2. Het gaat om zeven maanden: in P1 is de gemiddelde duur 21,5 maanden en in P2 is het 28,5 maanden. In de laatste periode is de gemiddelde duur van de opgelegde straf 29,4 maanden. Deze bevindingen behoeven wel een kanttekening: omdat het in P1 slechts om acht gevangenisstraffen gaat, kunnen uitschieters (naar boven en naar beneden) het gemiddelde sterk beïnvloeden. Dat is anders in P2 en P3, waar het totaalaantal een stuk hoger is. Het gemiddelde van 21,5 maanden is dus minder betrouwbaar dan de andere twee gemiddelden.

Van de 20 artikelen uit P1 is er in acht gevallen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. In P2 is dat in 27 van de 34 gevallen, en in P3 wordt in 30 van de 35 zaken tot een gevangenisstraf veroordeeld. Er wordt dus steeds vaker een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd: de percentages heb ik in het diagram hieronder weergegeven.

(24)

In P1 wordt bij de helft van de gevangenisstraffen een deel voorwaardelijk opgelegd; de gemiddelde duur van dat voorwaardelijk deel is daar 5,5 maand. In P2 wordt in ongeveer 15% van de veroordelingen tot een gevangenisstraf een voorwaardelijk deel opgelegd. De gemiddelde duur is daar 9 maanden. In P3 wordt in 14% van de gevallen een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De gemiddelde duur is daar 4,8 maanden.

Voor deze paragraaf heb ik ook onderzocht welke delicten per periode het meest en het minste voorkomen (bijlage 3), aangezien het type delict van grote invloed kan zijn op de strafmaat en sanctie. Echter kon hieruit geen duidelijke conclusie worden gedestilleerd omdat het onderzoek te klein was en omdat de data beïnvloed waren door enkele van de wetswijzigingen die ik genoemd heb ik hoofdstuk 3. Daarom heb ik besloten de data slechts als bijlage bij te voegen, maar deze niet in het onderzoek mee te nemen.

b. Analyse

Uit het onderzoek naar de sanctiesoorten blijkt dat er in P1 nog veel verschillende soorten sancties werden opgelegd, en dat boetes toen kwamen vaak voorkwamen. Dat werd in P2 al wat minder (74% werd daar ingenomen door gevangenisstraffen en er werden minder boetes uitgedeeld), en in P3 worden nog maar weinig sancties buiten de gevangenisstraf opgelegd. De geldboetes zijn bijna helemaal verdwenen.

De gemiddelde duur van onvoorwaardelijke gevangenisstraffen binnen de witteboordencriminaliteit is telkens toegenomen. In P1 was die duur nog relatief laag – er volgt een grote sprong van zeven maanden wanneer men kijkt naar P2. In P3 is er nog ongeveer een maand bij de gemiddelde duur opgeteld ten opzichte van P2.

Over de verdeling tussen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke gevangenisstraf is op basis van mijn bevindingen geen eenduidige conclusie te trekken. Het enige wat opvalt is dat in P1 veel vaker deels voorwaardelijke gevangenisstraffen werden opgelegd dan in P2 en P3.

(25)

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er een correlatie bestaat tussen de opkomst van de financiële crisis (2008) en de hogere straffen. Ook worden er sinds 2008 minder diverse straffen opgelegd: waar in P1 nog vaak verschillende straffen en combinaties voorkwamen, worden in P3 hoofdzakelijk gevangenisstraffen opgelegd, en komen andere straffen of combinaties nog maar weinig voor.

Opvallend is dat het opleggen van hogere straffen al begint in 2008. Indien er sprake zou zijn van een reactie op de crisis, zou het logischer zijn wanneer het hoger straffen van witteboordencriminelen wat later zou zijn begonnen. De impact van de crisis was in 2008 nog te klein – het lijkt iets te vroeg om al een reactie te kunnen zijn op de kredietcrisis. Nu ik de correlatie heb vastgesteld, kan ik in het kwalitatieve deel gaan onderzoeken of het inderdaad een reactie betreft en op die manier mijn hypothese onderzoeken.

(26)

Deelonderzoek B: kwalitatief

In deze paragraaf bespreek ik de vijftien geselecteerde zaken, waarbij ik met name inga op de delicten, de eis van de officier van justitie en de afdoening. De strafmotivering begint telkens met de zin “De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden waaronder de draagkracht van de verdachte, zoals daarvan gebleken is tijdens het onderzoek tijdens terechtzitting.”80 Deze zin zal ik dit hoofdstuk niet herhalen tenzij ervan wordt afgeweken, omdat hij in elke uitspaak is opgenomen.

Bij elke zaak zal ik beginnen met de ten laste gelegde feiten en – voor zover na te gaan – de eis van de officier van justitie (groen omlijnd). Daarna bespreek ik de strafmotivering en ik eindig steeds met de bewezenverklaarde feiten en de opgelegde straf (blauw omlijnd). Alle informatie heb ik ontleend aan de op www.rechtspraak.nl gepubliceerde vonnissen en arresten.

a. Periode 1: vóór de crisis (2000-2006) i. Clickfonds

In het FD waren drie artikelen te vinden over de veroordelingen in beursfraudezaak Operatie Clickfonds. Clickfonds werd daarin bestempeld als “de grootste beursfraudezaak in Nederland”.81 Bij al deze artikelen heb ik de vonnissen opgezocht. Ik zal hieronder de drie verdachten apart behandelen.

Verdachte 1:82

Tegelijk met verdachte 1 werden nog twee andere verdachten veroordeeld tot dezelfde straf (met lagere boetes). Het ging in totaal om twee effectenhandelaren en een oud-fondsbeheerder.83 Omdat de straffen nagenoeg hetzelfde zijn, behandel ik slechts één van deze uitspraken.

Ten aanzien van de omkoping geeft de rechtbank inzicht in de ratio van de wetgever. Deze heeft met het strafbaar stellen van niet-ambtelijke omkoping bedoeld de integriteit en openheid in de dienstbetrekking te beschermen, uit angst voor verval van de publieke moraal.84 De werkgever zal steeds meer vertrouwen in zijn werknemers moeten stellen naar gelang bevoegdheden worden gedelegeerd. De wetgever vond het noodzakelijk om

80 Bijvoorbeeld rechtbank Rotterdam 09-06-2005, ECLI:NL:RBROT:2005:AT7375, p. 28.

1) Art. 328ter Sr. 2) Art. 68 Algemene wet rijksbelastingen (oud). 3) Art. 140 Sr.

(27)

strafrechtelijk te kunnen optreden tegen omkoping, om er zo voor te zorgen dat het geen maatschappelijk geaccepteerd fenomeen werd. Daarnaast was een belangrijke reden de vertrouwensrelatie in dienstbetrekking tussen werknemer en werkgever.85

In de strafmotivering benadrukt de rechtbank dat verdachte precies de integriteit en openheid heeft geschonden die de wetgever wilde beschermen. Verdachte handelde uit eigen financieel gewin en op zeer geraffineerde wijze, waardoor ontdekking schier onmogelijk werd. De omkoping heeft bovendien lange tijd geduurd. 86 De rechtbank meent dat de maatschappelijke impact van de fraude een gevangenisstraf rechtvaardigt en het financiële gewin een geldboete. Die boete wordt verhoogd wegens de belastingfraude gepleegd door verdachte.87 Ten gunste van de verdachte merkt de rechtbank het volgende op. De verdachte heeft diepingrijpende gevolgen ondergaan in zijn persoonlijke leven: hij is zijn baan kwijt en de kans op een nieuwe baan in zijn specialisatieveld is zeer gering. Daarnaast wordt de media-aandacht meegewogen in de straftoemeting en het grote tijdsverloop.88

Door verdachte is verzocht om de celstraf om te zetten in een taakstraf. Dit verzoek wordt door de rechtbank gehonoreerd. Het onvoorwaardelijk deel van de celstraf (zes maanden) wordt dus vervangen door een werkstraf. Het voorwaardelijk deel blijft bestaan. Daarnaast wordt een boete opgelegd.

Verdachte 2:89

Ook bij deze uitspraak wordt in de strafmotivering de nadruk gelegd op de transparantie en integriteit die vereist zijn in het bankwezen. Verdachte 2 was directeur van een effectenbank, Bangert Pontier (BBP), welke van witwassen beschuldigd werd. De rechtspersoon BBP had in 1997 door middel van een transactie vervolging weten te voorkomen. 90

85 Rechtbank Amsterdam 30-11-2000, ECLI:NL:RBAMS:2000:AA8706, r.o. 3.1.1. 86 Idem, r.o. 7.

87 Idem. 88 Idem.

89 Rechtbank Amsterdam 03-05-2002, ECLI:NL:RBAMS:2002:AE2270 90 Het Financieele Dagblad, Boete voor bankdirecteur, 04-05-2002.

Artt. 14a, 14b, 14c, 22b, 23, 24, 24c, 57, 140, 328ter Sr en 68 Algemene wet inzake rijksbelastingen (oud).

Voorwaardelijke celstraf van 6 maanden + werkstraf van 240 uur + geldboete van € 600.000,-.

1) Art. 225 Sr. 2) Art.140 Sr. 3) Art. 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen (oud) jo 48 Sr. 4) Art. 9 Wet MOT

Voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden + werkstraf van 240 uur + geldboete van € 10.000,-. .

(28)

BBP had een goed ontwikkeld systeem van coderekeningen, waarmee de mogelijkheid voor cliënten werd gecreëerd om fiscaal zwart geld in Luxemburg onder te brengen en er tegelijkertijd toch vrij over te kunnen beschikken in Nederland.91 Deel van dit systeem was een vervalste administratie. Er is bewust geen melding gedaan van transacties. Verdachte 2 was niet onmiddellijk betrokken bij dit frauduleuze systeem, maar wist wel van het bestaan af en heeft het enkele keren gebruikt voor cliënten.92 Hij beschouwde het kennelijk als een normaal onderdeel van de bedrijfsvoering. Verdachte heeft door zijn handelen toegestaan dat de strafbare feiten gepleegd konden worden. Ondanks zijn relatief kleine rol hierin, neemt de rechtbank hem dat kwalijk.93

Ten voordele van de verdachte geldt dat de redelijke termijn is overschreden.94 De officier van justitie wordt hiervoor op de vingers getikt: “Door de onduidelijke opstelling van de officier van justitie inzake het verwijt […] is verdachte minimaal een jaar later gedagvaard dan hij zou kunnen zijn geweest”.95 Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat verdachte zijn baan kwijt is en nog geen nieuwe heeft kunnen vinden, en dat hij ongunstig in de media is gekomen, hetgeen zijn privéleven sterk heeft beïnvloed. Bovendien is hij nooit eerder veroordeeld.96 Op grond hiervan legt de rechtbank een boete op van 3000 euro. Zij wijkt hiermee enorm af van de eis van de officier van justitie: een taakstraf van 240 uur, zes maanden

voorwaardelijke celstraf en een boete van 10.000 euro.97

Verdachte 3:98

Deze uitspraak draait om de hoofdverdachte van Operatie Clickfonds, Eddy Swaab.99 Swaab wordt onder andere veroordeeld voor stelselmatige omkoping van mensen uit de effectenwereld, die hem voorzagen van koersinformatie.

91 Rechtbank Amsterdam 03-05-2002, ECLI:NL:RBAMS:2002:AE2270, r.o. 7. 92 Idem.

93 Idem. 94 Idem.

95 Idem, r.o. 2.2.2.3.

Artt. 140 Sr; art. 225 Sr; art. 68 Algemene wet inzake rijksbelastingen (oud); art. 9 Wet MOT jo artt. 1, 2 en 6 WED (oud).

Geldboete van € 3000,-.

1) Art. 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen (oud). 2) Art. 227 Sr. 3) Art. 225 Sr. 4) Art. 225 Sr. 5) Art. 225 jo 51 Sr. 6) Art. 328ter Sr. 7) Art. 140 Sr. Onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaar + geldboete van 3 miljoen

(29)

De rechtbank oordeelt dat Swaab “de maatschappij als geheel voor een aanzienlijk bedrag [heeft] benadeeld” door onvolledig belastingaangifte te doen.100 Swaab was leidinggevende bij Financial Trading & Consultancy Ltd. (FTC). Dit bedrijf vervalste samen met bankmedewerkers obligatietransacties, om niet toegestane betalingen te verhullen.101 De al eerder genoemde integriteit die in het bankwezen van zeer groot belang is, komt daarmee in het geding. Die integriteit wordt nog sterker ondermijnd door de niet-ambtelijke omkoping waarvoor Swaab is veroordeeld. Deze is gepleegd door middel van “geraffineerde constructies, waardoor op slinkse wijze ten koste van de werkgevers van de omgekochte personen door verdachte aanzienlijke transactiewinsten werden behaald. Door het stelselmatige karakter van de omkoping hebben de opbrengsten per saldo miljoenen euro’s belopen.”102 Concluderend stelt de rechtbank dat de verdachte niet terugdeinst voor het gebruiken of opmaken van valse documenten. Op basis hiervan acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk.103

In het voordeel van verdachte 3 wordt meegewogen dat er veel publiciteit is geweest omtrent de vervolging, en dat deze lang heeft geduurd, hetgeen verdachte zwaar heeft belast. Daarnaast is hij niet eerder veroordeeld. Daarom ziet de rechtbank mogelijkheid om een deel (5 maanden) van de straf voorwaardelijk op te leggen.104

Gezien het feit dat verdachte puur heeft gehandeld op basis van eigen gewin, legt de rechtbank ook een geldboete op.105

100 Rechtbank Amsterdam 27-06-2002, ECLI:NL:RBAMS:2002:AE4700, r.o. 7. 101 Idem.

102 Idem. 103 Idem. 104 Idem. 105 Idem.

Artt. 225 Sr; art. 227 Sr; art. 328ter Sr; art. 68 Algemene wet inzake rijksbelastingen (oud).

Gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 voorwaardelijk + geldboete van € 225.000,-.

(30)

ii. Kasbewaarder106

Verdachte in deze zaak – de schatkistbewaarder van provincie Zuid-Holland107 – heeft steekpenningen aangenomen en dit verhuld met vals opgemaakte geschriften. Hiermee heeft hij “in korte tijd op slinkse wijze een groot bedrag getoucheerd”.108 Daarnaast heeft hij herhaaldelijk melding gemaakt van bemiddelingskosten in nota’s, terwijl slechts sprake was van advies. Hiermee heeft hij, aldus de rechtbank, “het vertrouwen beschaamd dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dergelijke nota’s en andere bescheiden met bewijsbestemming moet kunnen worden gesteld.”109 Deze feiten acht de rechtbank zodanig ernstig dat op basis hiervan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is.

Ten gunste van verdachte wordt overwogen dat het College van Gedeputeerde Staten een aantal fouten gemaakt heeft, te weten dat verdachte door een besluit van het college zijn werk geïsoleerd heeft moeten uitvoeren; dat de verdachte kennis ontbeerde die nodig was voor zijn taken en van het College op geen enkele wijze in opleiding of ondersteuning is voorzien; dat het College geen adequaat toezicht gehouden heeft op de werkzaamheden; dat het College een systeem van ‘creatief boekhouden’ heeft opgezet, met als gevolg slecht zicht op de kosten van de geld- en kapitaalmarkttransacties.110 Daarnaast wordt meegenomen dat verdachte oneervol is ontslagen en dat hij nog lang last zal hebben van ingrijpende (financiële) gevolgen. Als laatste wordt in aanmerking genomen dat er een lange periode is verstreken tussen de betekening van de dagvaarding en de zitting.111

Op grond van bovenstaande wordt een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, gecombineerd met een werkstraf van 240 uur.112

106 Gerechtshof ’s-Gravenhave 07-05-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:AF8277 107 Het Financieele Dagblad, Werkstraf voor ex-kasgeldbewaarder, 08-05-2003. 108 Gerechtshof ’s-Gravenhave 07-05-2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:AF8277, r.o. 11.

Artt. 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 362 (oud) Sr.

Werkstraf van 240 uur + voorwaardelijke gevangenisstraf van een half jaar. 1) Art. 225 Sr. 2) Art. 225 Sr. 3) Art. 362 (oud) Sr. 4) Art. 225 Sr. 5) Art. 225

Sr.

(31)

iii. Aegonfraude113

Met de Aegonfraude bedoel ik de zaak waarin de toenmalige directeur van Aegon terecht stond. De Aegonfraude wordt wegens het enorm hoge bedrag dat ermee gemoeid was – 21 miljoen – een van de grootste bedrijfsfraudes van de Nederlandse geschiedenis genoemd.114 In het FD werd benadrukt dat de in deze zaak opgelegde straf “ongekend hoog” was voor witteboordencriminaliteit in Nederland.115

Het gepubliceerde, verkorte vonnis telt vier pagina’s. De strafmotivering is toereikend, maar niet zo uitgebreid als in sommige andere zaken. Bewezen wordt verklaard het medeplegen van valsheid in geschrifte en het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. Bij de strafmotivering wordt aangevoerd dat het vertrouwen dat verdachte heeft opgebouwd bij zijn werkgever en collega’s door de fraude op grove wijze is geschonden, en de belangen van het bedrijf op grote schaal geschaad. Los van de benadeling van de werkgever, heeft verdachte met zijn gedrag ook het vertrouwen dat door de maatschappij in verzekeringsconcerns stelt aangetast. De lange duur van de fraude versterkt dit.116

In het voordeel van de verdachte wordt meegenomen dat de ontdekking van de fraude grote gevolgen heeft gehad voor hem. “Hij is zijn werk kwijt, zijn maatschappelijke positie is aangetast en op zijn huidige en toekomstige vermogen zal een enorme schuld worden verhaald.”117

Op grond van de ernst van de feiten beslist de rechtbank tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar.

113 Rechtbank Almelo 27-05-2004, ECLI:NL:RBALM:2004:AP0152.

114 Het Financieele Dagblad, Fraude Aegon-topman bestraft met vier jaar, 28-05-2004. 115 Idem.

116 Rechtbank Almelo 27-05-2004, ECLI:NL:RBALM:2004:AP0152, p. 3. 117 Idem, p. 4.

Artt. 10, 27, 57, 225 en 322/321 Sr. Onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar.

1) Art. 225 jo 47 Sr. 2) Art. 322 jo 321 jo 47 Sr. Onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar.

(32)

iv. Bouwfraude

Het ging in deze zaak om prijsafspraken gemaakt door verschillende Nederlandse bouwbedrijven. Dit werd onthuld door een klokkenluider tijdens een aflevering van Zembla op televisie in 2001.118 Er volgde een grootschalig onderzoek. Via twee artikelen in het FD ben ik gestuit op de veroordeling van de directeur van Koop Tjuchem B.V. ten tijde van de delicten, en op die van de toenmalige directeur van Heijmans Infrastructuur B.V. De motivering van de straf in deze arresten komt grotendeels overeen, maar ik zal ze toch apart behandelen. Verdachte 1: directeur Koop Tjuchem119

Een veelheid aan delicten werd in deze zaak bewezen geacht. Het ging onder meer om het overtreden van het voorschrift gesteld in artikel 15 van de Wet economische mededinging (oud), oplichting, valsheid in geschrifte, omkoping en deelname aan een criminele organisatie. Van al deze delicten is medeplegen door de rechtspersoon (Koop Tjuchem B.V.) bewezen geacht, en is de directeur veroordeeld voor het daaraan feitelijk leidinggeven.

In de strafmotivering wordt opgemerkt dat door prijsafspraken te maken en deel te nemen aan ‘egalisatiefondsen’ waarmee de afspraken in stand werden gehouden, “de concurrentie bij aanbestedingen in de bouwsector [gedurende een periode van drieënhalf jaar] op grootschalig niveau vervalst [is] en het belang van de samenleving bij een gezond economisch ondernemingsklimaat geschaad.”120 De rechtbank is van oordeel dat verdachte, zijnde directeur van Koop Tjuchem, “de verantwoordelijkheid [had] om aan voornoemd laakbaar handelen een einde te maken”.121 Over het omkopen van een ambtenaar van de Rijkswaterstaat wordt opgemerkt dat daarmee de integriteit van het ambtenarenapparaat in Nederland is aangetast. Omkoping van ambtenaren wordt gezien als een ernstig delict.122 Concluderend wordt gesteld dat “bijzonder ernstig is het samenstel van delicten, waar het vervalsen van facturen en het omkopen van een ambtenaar, alles in het kader van de financiële belangen van Koop Tjuchem B.V., niet werd geschuwd.” Gezien de ernst van deze feiten meent de rechtbank niets anders te kunnen opleggen dan een vrijheidsstraf.123

In het voordeel van de verdachte wordt genoemd dat hij een blanco strafblad heeft. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat het om oude feiten gaat, dat Koop Tjuchem inmiddels een goed integriteitsbeleid voert en dat verdachte een van de weinige vervolgden is in deze grootschalige fraude. Daarnaast worden de grote media-aandacht en het feit dat het

118 Rechtbank Rotterdam 09-06-2005, ECLI:NL:RBROT:2005:AT7375, p. 8. 119 Rechtbank Rotterdam 09-06-2005, ECLI:NL:RBROT:2005:AT7375

Tenlastelegging niet volledig in gepubliceerd vonnis opgenomen. Onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This behavior can be observed where the Chinese Ministry of Foreign Affairs stated that it wanted to sustain the momentum of de-escalation of regional tensions and give

Dat van een aantal soorten (vetje, kleine modderkruiper, zeelt, tiendoornige stekelbaars, baars, bittervoorn, bermpje, blei en brasem) geen migratie doorheen de grondduiker

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

Original title: Behold the beauty of the Lord Lowell Alexander, Robert

Doel van het zelfsturingsdeel van het onderzoek is het verkennen van vormen van zelfsturing die passend zijn voor het gebied de Noordelijke Friese Wouden en die effectief kunnen

Bij kruisinoculatie, uitgevoerd door Schnathorst, Crogan & Bardin, (1958) blijken de volgende planten vatbaar voor de echte meeldauw van Lactuca sativa:

Hierbij is niet alleen gekeken naar kosten die ouders mogelijk besparen als het kind jeugdhulp met verblijf ontvangt, maar is ook gekeken naar mogelijke extra inkomsten die ouders

Ook voor andere personen worden deze gegevens in de RNI bijgehouden, het is echter niet altijd duidelijk waar deze wijzigingen doorgegeven kunnen worden.. Oplossingen met