‘Met Open Vizier: het strafrecht en de zittingszaal van de toekomst’
Een onderzoek naar integratie van het herstelrecht en het strafrecht in het
kader van het onderzoek ter terechtzitting met het oog op een humane en
effectieve reactie op misdaad voor álle betrokkenen
Anouk Köhler Studentnummer: 11859148 Masterscriptie Publiekrecht: Strafrecht
Universiteit van Amsterdam
Datum: 22 juli 2019 Begeleider: Mw. mr. M. Steen Tweede lezer: Mw. dr. A. van Verseveld
Inhoudsopgave
Lijst met enige afkortingen ... 2
1. Inleiding ... 3
2. De definitie, kenmerken en waarde van het herstelrecht ... 7
2.1 Definitie van het herstelrecht ... 7
2.2 Kenmerken van het herstelrecht versus het reguliere strafrecht ... 8
2.3 De toegevoegde waarde van het herstelrecht ... 10
2.4 Deelconclusie ... 11
3. De ontwikkeling van het herstelrecht in het Nederlandse straf(proces)recht ... 12
3.1 Het recht van het slachtoffer op bemiddeling ... 12
3.2 Mediationpilots ... 13
3.3 Voorstel van Wet strekkende tot de invoering van herstelrechtvoorzieningen ... 13
3.3.1 De plaats in het Wetboek van Strafvordering en de herstelrechtvoorzieningen ... 14
3.3.2 Nadere uitwerking herstelrechtvoorziening ‘mediation’ ... 16
3.4 Deelconclusie ... 18
4. De implementatie van het herstelrecht in het onderzoek ter terechtzitting ... 19
4.1 De huidige functie en het wettelijk kader van het onderzoek ter terechtzitting ... 19
4.1.1 De rechter ... 19
4.1.2 De OvJ ... 21
4.1.3 De verdachte ... 21
4.1.3.1 Het karakter van het onderzoek ter terechtzitting en de rol van de verdachte . 21 4.1.3.2 Rechten van de verdachte ... 22
4.1.4 Het slachtoffer ... 23
4.1.4.1 Het slachtoffer als benadeelde partij ... 23
4.1.4.2 Het slachtoffer als spreekgerechtigde ... 23
4.1.4.3 Recht op rechtsbijstand ... 24
4.1.4.4 Recht op kennisneming van processtukken ... 25
4.2 Mogelijkheden tot implementatie van elementen van het herstelrecht ... 25
4.3 Spanning met fundamentele beginselen? ... 28
4.4 Deelconclusie ... 29
5. Een heroverweging van de indeling van de zittingszaal ... 30
5.1 Achtergrond huidige indeling zittingszaal in historisch perspectief ... 30
5.1.1 De positie van de rechter, de OvJ en de verdachte in de zittingszaal ... 30
5.1.2 De positie van het slachtoffer in de zittingszaal ... 31
5.2 Voorstel tot nieuwe indeling van de zittingszaal ... 31
5.3 Deelconclusie ... 33
6. Conclusie ... 34
Literatuurlijst ... 36
Lijst met enige afkortingen
AMvB Algemene Maatregel van Bestuur art. artikel
EU Europese Unie
HOvJ Hulpofficier van Justitie HR Hoge Raad
MvT Memorie van toelichting OM Openbaar Ministerie
Ottz Onderzoek ter terechtzitting OvJ Officier van Justitie
R-‐C Rechter-‐commissaris
RO Wet op de rechterlijke organisatie Sr Wetboek van Strafrecht
Sv Wetboek van Strafvordering ZSM Zorgvuldig, Snel en op Maat
1. Inleiding
De minister voor Rechtsbescherming Sander Dekker heeft op 28 juni 20181 het wetsvoorstel
‘uitbreiding slachtofferrechten’ ter consultatie ingediend. Dit vooruitlopend op de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en uitvoering gevend aan zowel het Regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst 2017-‐2021’ als de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2018-‐2021.2 Met dit wetsvoorstel wordt beoogd om de positie van het slachtoffer in het strafrecht verder te versterken. Een onderdeel van het wetsvoorstel betreft de invoering van een verschijningsplicht tijdens het onderzoek ter terechtzitting (hierna: ottz) voor verdachten van ernstige gewelds-‐ en zedenmisdrijven die zich in voorlopige hechtenis bevinden.3 Volgens de minister versterkt deze verschijningsplicht de functies die aan het spreekrecht van het slachtoffer zijn verbonden.4
Met dit wetsvoorstel wordt een volgende stap gezet in de versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces. De afgelopen jaren is de positie van het slachtoffer stapsgewijs steeds invloedrijker geworden. De implementatie van Europese regelgeving, waaronder het Kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure5 en de daarvoor in de
plaats komende Richtlijn minimumnormen slachtoffers6, is hier een belangrijke factor in
geweest.7 Het slachtoffer heeft verschillende rechten verworven en deze zijn in 2011 vastgelegd in titel III.A van het eerste boek van Sv. In deze slachtoffertitel zijn onder meer het recht op correcte bejegening, op inzage en voeging van processtukken, op een raadsman en een tolk, op bemiddeling, het recht om zich als benadeelde partij te voegen en het reeds in 2005 ingevoerde spreekrecht opgenomen.8 Waar het spreekrecht bij de invoering nog was beperkt tot het spreken over de gevolgen die het strafbare feit heeft gehad voor het slachtoffer of diens nabestaanden, is deze beperking door een wetswijziging in 2016 opgeheven.9 Het spreekrecht is thans onbeperkt in die zin dat het slachtoffer zich tevens
mag uitlaten over de bewezenverklaring, de kwalificatie van het feit, de schuld van de verdachte10 en over de straftoemeting.11
1 https://wetgevingskalender.overheid.nl/Regeling/WGK009385, laatst geraadpleegd op 30 maart 2019. 2 MvT uitbreiding slachtofferrechten, p. 2.
3 MvT uitbreiding slachtofferrechten, p. 1. 4 MvT uitbreiding slachtofferrechten, p. 3.
5 Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure.
6 Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2010 tot vaststelling van minimumnormen
voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten.
7 Claessen 2018, p. 3.
8 Claessen 2018, p. 3; Kool 2014, p. 2.
9 De Groot en Van Wingerden 2016, p. 1; Wet van 4 april 2016 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter
aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden, Stb. 2016, 160.
10 In deze scriptie wordt vanwege de consistentie de term verdachte gebruikt. Ook in die gevallen waar vanuit het oogpunt
van het herstelrecht voor dader dan wel de neutrale term betrokkene dient te worden gekozen. Juridisch/strafrechtelijk gezien kan immers nog niet van dader worden gesproken. Het verschil in terminologie laat meteen het dilemma zien tussen de verschillende benaderingen van het strafrecht en het herstelrecht.
De vraag is echter of de wijze waarop de positie van het slachtoffer de afgelopen jaren is versterkt, wel de juiste manier is om de belangen van het slachtoffer van een misdrijf te behartigen en of daar niet een fundamentelere hervorming van het strafproces voor nodig is.12 Het hiervoor besproken wetsvoorstel verandert immers niks aan het feit dat er nog steeds sprake is van een monoloog in plaats van een dialoog tussen de verdachte en het slachtoffer. Het slachtoffer is geen procespartij in het huidige door de staat gedomineerde, dadergerichte strafproces. Mede hierdoor is er geen ruimte voor open communicatie, berouw, vergeving en daarmee ook niet voor conflictoplossing.13 Het punitieve wetsvoorstel waarbij de verdachte wordt gedwongen om de slachtofferverklaring aan te horen, draagt zelfs het risico in zich op verscherping van de tegenstellingen tussen het slachtoffer en de verdachte.14
Gelijktijdig aan de ontwikkeling van de versterking van de rechtspositie van het slachtoffer, is in het Nederlandse strafrecht een andere trend waarneembaar: de implementatie van herstelrechtvoorzieningen in het strafrecht. Het verband tussen enerzijds de versterking van de rechtspositie van het slachtoffer en anderzijds de opkomst van het herstelrecht is niet vreemd, omdat een van de belangrijkste uitgangspunten van het herstelrecht de even gelijkwaardige positie van het slachtoffer ten opzichte van de andere bij het conflict betrokken partijen betreft.15 Het herstelrecht wordt mede vanwege de actieve participatie van het slachtoffer gezien als een waardevolle toevoeging aan en een oplossing voor de hiervoor beschreven gebreken van het huidige gerationaliseerde, geformaliseerde strafrechtssysteem. De intermenselijke benadering van herstelrecht, waarbij de nadruk ligt op het gezamenlijk oplossen van het door de misdaad ontstane conflict en de daaruit voortvloeiende schade, maakt communicatie tussen de verdachte en het slachtoffer mogelijk en biedt daardoor de ruimte voor de ontwikkeling van relationele noties als berouw, vergeving en verzoening.16
De hiervoor benoemde Europese regelgeving met betrekking tot de versterking van de rechtspositie van het slachtoffer heeft in 2011 geleid tot de invoering van het recht van het slachtoffer op bemiddeling (art. 51h Sv). Nadat de rechtbank Amsterdam in 2010-‐2011 is gestart met de pilot ‘Mediation naast rechtspraak’, volgde in 2013 een vijftal andere rechtbanken en kan vanaf 2017 worden gesproken van een landelijke praktijk van mediation in het strafproces.17 Echter, van een wettelijke regeling inzake mediation en andere vormen
van herstelrecht is thans nog geen sprake.18
12 Claessen 2015, p. 49. 13 Claessen 2015, p. 46.
14 Claessen 2015, p. 48; van Noorloos 2018, p. 2; de Roos 2018, p. 1-‐2.
15 Dierx en Van Hoek 2012, p. 120; Claessen 2018, p. 3 en 5; Claessen, Blad, Slump, van Hoek, Wolthuis en de Roos, p. 33. 16 Dierx en Van hoek 2012, p. 38-‐39, 61-‐62, en 122; Claessen 2018, p. 2; Claessen 2015, p. 44-‐45, 48-‐49 en 51.
17 Claessen 2015, p. 43; Claessen 2018, p. 4-‐5; Dierx en Van Hoek 2012, p. 187-‐188; Claessen, Blad, Slump, van Hoek,
Wolthuis en de Roos, p. 8.
Dit gaat veranderen indien het recente voorstel van Wet strekkende tot de invoering van herstelrechtvoorzieningen in het Wetboek van Strafvordering (hierna: voorstel van wet herstelrechtvoorzieningen) wordt aangenomen. In dat geval krijgt het herstelrecht een stevige wettelijke basis.19
Buiten allerlei vormen van herstelrecht voor, na en/of naast het strafproces om, is de wijze van implementatie van het herstelrecht in het strafproces thans vooral gericht op het verwijzen naar mediation in strafzaken.20 De OvJ en de rechter kunnen zowel zelfstandig als op verzoek van de verdachte en het slachtoffer de zaak doorverwijzen naar het mediationbureau.21 In het geval van de rechter, besluit hij het ottz te schorsen en de zaak
aan te houden (art. 281 Sv).22 Zowel de OvJ als de rechter dienen rekening te houden met
het mediationresultaat bij de vervolgings-‐ dan wel sanctioneringsbeslissing.23
Momenteel wordt in het kader van de implementatie van het herstelrecht in het straf(proces)recht de functie en vormgeving van het ottz zelf (te) beperkt bekeken waardoor nog niet van een fundamentele hervorming van het strafproces kan worden gesproken. Het ottz is de centrale fase van het strafproces en hierin komen thans vooral de uitgangspunten van het ‘reguliere’ strafrecht tot uitdrukking. Hoe kan in deze fase van het strafproces ervoor worden gezorgd dat meer recht wordt gedaan aan de uitgangspunten van het herstelrecht? Dat ondanks het geldend ‘regulier’ strafrechtrechtelijk kader toch open communicatie en dialoog mogelijk is tussen alle betrokkenen? En dat er daarmee dus niet enkel juridische vragen worden beantwoord, maar ook een bijdrage wordt geleverd aan de oplossing van het onderliggende persoonlijke conflict en herstel van de schade? In hoeverre maakt de huidige indeling van de zittingszaal dit (on)mogelijk en welke andere indeling kan bijdragen aan een herstelgerichter strafproces? Op deze vragen tracht ik een antwoord te vinden. De vraag die daarbij in deze masterscriptie centraal staat luidt als volgt:
Op welke wijze kan het herstelrecht worden geïmplementeerd in het onderzoek ter terechtzitting en welke rol zou een andere indeling van de huidige zittingszaal hierbij kunnen vervullen?
De inhoud van mijn masterscriptie heeft de volgende opzet. Allereerst zal ik in hoofdstuk 2 uiteenzetten wat het herstelrecht is en waarom integratie van het herstelrecht met het huidige strafrecht, mede met het oog op de problematiek in het strafrecht met betrekking tot de positie van het slachtoffer, noodzakelijk is. Daarna zal ik in hoofdstuk 3 beschrijven hoe het herstelrecht zich de afgelopen jaren, mede onder invloed van Europese regelgeving, in het Nederlandse straf(proces)recht heeft ontwikkeld. Vervolgens zal ik in hoofdstuk 4
19 Claessen, Blad, Slump, van Hoek, Wolthuis en de Roos 2018, p. 8-‐9. 20 Dierx en Van Hoek 2012, p. 176; Claessen 2018, p. 4-‐5.
21 Handleiding verwijzing naar mediation in strafzaken 2017, p. 7. 22 Dierx en Van Hoek 2012, p. 70-‐71.
uiteenzetten wat de huidige functie is van het ottz, hoe de wettelijke regeling van het ottz is vormgegeven en op welke wijze het herstelrecht kan worden geïmplementeerd in het ottz. Tot slot zal ik in hoofdstuk 5 het accent leggen op de rol van de indeling van de zittingszaal bij het implementeren van het herstelrecht in het ottz. Allereerst zal ik de huidige indeling van de zittingszaal vanuit de ideeën en achtergronden van het ‘reguliere’ strafrechtsysteem verklaren en daarna zal ik onderzoeken op welke wijze de indeling kan worden aangepast in het kader van een herstelgerichter strafproces. Afgesloten zal worden met een conclusie waarin ik de belangrijkste bevindingen uiteenzet en een antwoord formuleer op mijn onderzoeksvraag.
2. De definitie, kenmerken en waarde van het herstelrecht
In dit hoofdstuk wordt eerst uiteengezet wat het herstelrecht inhoudt, vervolgens worden de kenmerken van het herstelrecht ten opzichte van het reguliere strafrecht besproken en afgesloten wordt met een analyse over de toegevoegde waarde van het herstelrecht voor het strafrecht.
2.1 Definitie van het herstelrecht
Herstelrecht is de Nederlandse vertaling van restorative justice.24 Het is niet gemakkelijk om een eenduidige definitie te geven van het herstelrecht. Dit komt doordat er verschillende visies zijn over welke werkwijzen onder het herstelrecht moeten worden geschaard. Hierdoor bestaan er verschillende definities met enigszins andere accenten. Ter definiëring van het herstelrecht kan aansluiting worden gezocht bij de definitie van een van de grondleggers van restorative justice: Howard Zehr. Hij hanteert de volgende definitie:25
‘’Restorative justice is an approach to achieving justice that involves, to the extent possible, those who have a stake in a specific offense or harm to collectively identify and address harms, needs and obligations in order to heal and put things as right as possible.’’26
Uit deze definitie volgt op welke wijze herstel plaatsvindt. Het herstelproces richt zich allereerst op de ontstane schade en de daaruit voortvloeiende behoeften. Daarnaast wordt gekeken naar welke verplichtingen voortvloeien uit de schade. Ook dient aandacht te worden besteed aan de oorzaken van de misdaad. Van belang is voorts dat alle belanghebbenden bij het herstelproces worden betrokken. Dit zijn de verdachte, het slachtoffer en de samenleving. Ten slotte wordt gebruik gemaakt van inclusieve samenwerkingsprocessen.27 Dit betekent dat in het herstelproces wordt geprobeerd met alle
belanghebbenden op een persoonlijke, directe en actieve wijze samen te werken.28
Hetgeen duidelijk blijkt uit de definitie van het herstelrecht en de wijze waarop herstel plaatsvindt, is dat het niet enkel draait om het herstellen van de schade die het slachtoffer heeft geleden. Elke keer wordt vanuit alle drie de perspectieven van de belanghebbenden bekeken op welke wijze herstel kan plaatsvinden. Dit wordt ook wel aangeduid als de hersteldriehoek.29 Hierin komen de schade, behoeften, verplichtingen en participatie van
alle betrokkenen terug.30
24 Dierx en Van Hoek 2012, p. 41. De termen herstelrecht en restorative justice zullen in deze scriptie als synoniemen
worden gebruikt.
25 Dierx en Van Hoek 2012, p. 93; Restorative Justice Nederland 2011, p.9. 26 Dierx en Van Hoek 2012, p. 93; Claessen 2018, p.3.
27 Claessen 2018, p. 4.
28 Dierx en Van Hoek 2012, p. 94. 29 Dierx en Van Hoek 2012, p. 94-‐95. 30 Claessen 2018, p. 4.
2.2 Kenmerken van het herstelrecht versus het reguliere strafrecht
Er bestaan essentiële verschillen tussen de kenmerken van het herstelrecht en de kenmerken van het reguliere strafrecht.31 De belangrijkste reden voor deze discrepantie is
de verschillende denkwijze met betrekking tot hoe een misdaad wordt beschouwd en op welke wijze de door de misdaad veroorzaakte disbalans dient te worden hersteld.32
Binnen het kader van het herstelrecht wordt een misdaad beschouwd als een intermenselijk conflict.33 Het voornaamste doel is het herstellen van de schade die de verdachte door het plegen van de misdaad heeft veroorzaakt bij het slachtoffer en de gemeenschap.34 De
nadruk ligt op herstel door middel van het verrichten van positieve herstelwerkzaamheden. De verdachte neemt hiermee zijn verantwoordelijkheid en kan zo goed maken wat hij heeft stukgemaakt.35 De conflictpartijen participeren actief in het proces; het is beginsel aan henzelf om te bepalen wat hersteld dient te worden en op welke wijze dit dient te geschieden.36 Hiermee is gelijk het grote verschil met het reguliere strafrecht gegeven. In het
publiekrechtelijke strafrecht wordt een misdaad niet als een intermenselijk conflict, maar primair als een conflict tussen de overheid en de verdachte beschouwd.37 Met de invoering van het strafrecht heeft de overheid de beslechting van strafbaar gestelde conflicten tussen burgers naar zich toegetrokken en een verticale relatie tussen overheid en verdachte gecreëerd. De belangrijkste reden voor het bestaansrecht van het publieke strafrecht is het voorkomen van eigenrichting; het door burgers onderling voor eigen rechter spelen waarbij de grenzen van het toelaatbare worden overschreden.38 De nadruk ligt in het strafrecht niet
op herstel, maar op het bewijzen van de overtreden rechtsregel (waarheidsvinding) en de vaststelling van de schuld van de verdachte.39 De staat ‘herstelt’ het leed van het slachtoffer en de samenleving door bewust leed aan de dader toe te voegen in de vorm van oplegging van straf.40 Het gaat aldus om negatief, punitief overheidsingrijpen. De strafoplegging dient
verschillende doelen waaronder vergelding, generale preventie, speciale preventie, het scheppen van orde en ook gedeeltelijk herstel vanwege de doelstelling genoegdoening aan het slachtoffer te verschaffen.41 Derhalve heeft het slachtoffer de gelegenheid om tijdens het ottz te participeren middels de uitoefening van het spreekrecht en door zich te voegen als benadeelde partij. Het slachtoffer is echter geen procespartij. Het OM vertegenwoordigt zowel het specifieke belang van het slachtoffer als de algemene belangen van de samenleving. 42Het strafproces blijft desondanks een door de staat gedomineerde,
31 Dierx en Van Hoek 2012 p. 97.
32 Claessen 2015, p. 51; Claessen 2018 p. 2. 33 Claessen 2018, p. 2.
34 Claessen 2015, p. 44.
35 Restorative Justice Nederland 2011, p. 9-‐10; Claessen 2015, p. 44 en 51.
36 Claessen 2015, p. 44; Dierx en Van Hoek 20212, p. 96-‐97; Restorative Justice Nederland 2011, p. 9. 37 Claessen 2018, p. 2.
38 Dierx en Van Hoek 2012, p. 51-‐52; Claessen 2018, p. 2; Kelk/de Jong 2013, p. 1 en 38. 39 Claessen 2018, p. 2; Dierx en Van Hoek 2012, p. 94 en 53
40 Restorative Justice Nederland 2011, p. 9-‐10; Claessen 2018, p. 2; Corstens/Borgers 2014, p. 4.
41 Restorative Justice Nederland 2011, p. 9-‐10; Claessen 2018, p. 2; Corstens/Borgers 2014, p. 12-‐13, Dierx en Van Hoek
2012, p. 62-‐63.
dadergerichte procedure waarbij drie actoren centraal staan; de verdachte, de OvJ en de rechter.43
Geconcludeerd kan worden dat het verschil in wijze waarop de misdaad wordt beschouwd in enerzijds het herstelrecht (intermenselijk conflict) en anderzijds het reguliere strafrecht (conflict overheid-‐verdachte) van groot belang is voor de manier waarop het conflict wordt ‘opgelost’ en dientengevolge tevens voor de inrichting van beide systemen.
Ter verduidelijking van hetgeen hiervoor is beschreven en voor een volledig overzicht van de kenmerken van het herstelrecht versus het strafrecht, volgt hieronder een schematische weergave.
Figuur 2.1: Kenmerken van restorative justice versus kenmerken van het reguliere strafrecht44
43 Claessen 2015, p. 46.
44 Dierx en Van Hoek 2012, p. 97; Restorative Justice Nederland 2011 p. 10.
Restorative justice Strafrecht
Sterke initiërende en leidende rol voor burgers in de behandeling van het conflict/delict
Sterke initiërende en leidende rol voor publiekrechtelijke autoriteiten
Horizontaal systeem Hiërarchisch systeem
Vrijwilligheid Dwang
Vertrouwelijkheid (meestal) Bij jeugd: gesloten deuren Bij volwassenen: openbaar Conflictpartijen participeren zelf actief in
het proces Partijen participeren niet of gematigd actief in het proces en worden (indirect) vertegenwoordigd door juridische professionals (advocaat, OM)
Neutraliteit bemiddelaar Neutraliteit rechter
Partijdige aanklager (OM)
Verantwoordelijkheid nemende verdachte Zwijgrecht en onschuldpresumptie Vaak systeembenadering: omgeving van
beide partijen worden actief betrokken (met name bij jongeren)
Individuele benadering met focus op de verdachte. In jeugdstrafrecht: ouders van verdachte betrokken
Nadruk op herstel: schade herstellen door
iets positief te doen, iets goed te maken Nadruk op straffen: leed van slachtoffer en samenleving compenseren door bewust leed aan verdachte toe te voegen
Bottom-‐up oplossingsgericht Top-‐down vonnisgericht
Nadruk op de toekomst Nadruk op het verleden
2.3 De toegevoegde waarde van het herstelrecht
Het herstelrecht dient volgens Howard Zehr niet te worden gezien als een systeem dat het huidige strafrecht kan of zou moeten vervangen. Het herstelrecht vormt wel een goede aanvulling, omdat het volgens Zehr in tegenstelling tot het strafrecht in bepaalde behoeftes kan voorzien waaraan thans niet aan tegemoet wordt gekomen.45
De toepassing van het herstelrecht heeft een aantal gunstige effecten. Allereerst blijkt uit onderzoek dat in de meeste gevallen zowel verdachten als slachtoffers die deelnemen aan een herstelproces, bijvoorbeeld bemiddeling, tevreden zijn. Dit heeft vooral te maken met het feit dat beiden zich betrokken voelen bij de procedure en het gevoel hebben dat daadwerkelijk rekening wordt gehouden met hun mening.46 De kracht van het herstelrecht
zit met name in de manier waarop de betrokkenen worden bejegend.47 De betrokkenen voelen zich eerlijker en respectvoller behandeld; ook het gevoel van procedurele rechtvaardigheid ten aanzien van het gehele proces ligt hoger dan in het reguliere strafproces. Er is sprake van zowel materieel als emotioneel herstel en de participatie van het slachtoffer leidt tot kanalisatie van de wraakgevoelens jegens de verdachte. De confrontatie met het slachtoffer leidt bij de verdachte bovendien tot een beter inzicht in de gevolgen voor het slachtoffer.48 Ten slotte blijkt uit beperkt buitenlands en nationaal
onderzoek dat het herstelrecht een gunstig effect heeft op recidivevermindering en tevens kostenbesparend lijkt te werken.49
De toegevoegde waarde van het herstelrecht voor het strafrecht is gelegen in het verbeteren van de legitimiteit door een andere benadering van het conflict en het nastreven van voor het strafrecht nieuwe doelen. Zoals hiervoor uiteen is gezet, is het strafrecht een sterk gerationaliseerd en geformaliseerd systeem waarbij de focus ligt op materiële waarheidsvinding en bestraffing van de dader. Het conflict is gejuridiseerd en vaak wordt het menselijk conflict dat daaraan ten grondslag ligt niet opgelost. Het slachtoffer is zelfs geen volwaardige procespartij bij de oplossing van het hem aangaande conflict. Doordat het slachtoffer in het strafrecht grotendeels ‘buitenspel’ wordt gezet, is er geen communicatie en dialoog tussen verdachte en slachtoffer mogelijk. Het herstelrecht biedt door de menselijke benadering van het conflict en de persoonlijke betrokkenheid van alle conflictpartijen de ruimte voor de ontwikkeling van relationele noties als berouw en vergeving hetgeen kan resulteren in relatieherstel, verzoening en conflictoplossing. Het is van belang op te merken dat dit geen doelen van het herstelrecht betreffen, maar enkel
mogelijke positieve gevolgen van de wijze waarop het herstelproces is ingericht. Mogelijk
omdat deze noties in de praktijk niet altijd of niet in zijn volledigheid zullen worden bereikt.
45 Dierx en Van Hoek 2012, p. 98; Restorative Justice Nederland 2011, p. 11. 46 Dierx en Van Hoek 2012, p. 114.
47 Claessen, Dierx, van Stokkom en Zebel 2017, p. 2. 48 Dierx en Van Hoek 2012, p. 114-‐115.
49 Dierx en Van Hoek 2012, p. 114-‐115; Claessen, Dierx, van Stokkum en Zebel 2017, p. 1; Claessen en Zeles 2013, p. 8;
In tegenstelling tot het huidige strafrecht, biedt het herstelrecht in ieder geval ruimte voor het bereiken van deze ‘doelen’.50
2.4 Deelconclusie
Er bestaan fundamentele verschillen in de kenmerken van enerzijds het herstelrecht en anderzijds het strafrecht en de reden hiervan is in dit hoofdstuk verklaard. De toegevoegde waarde van het herstelrecht voor het strafrecht is hoofdzakelijk gelegen in het grotere gevoel van procedurele rechtvaardigheid en daarmee samenhangend zowel de hogere mate van acceptatie van de specifieke sanctieoplegging als de vergroting van de effectiviteit en legitimiteit van het strafrechtsysteem in zijn geheel. Gelet op deze toegevoegde waarde is integratie van het herstelrecht met het strafrecht en in het strafproces gewenst. Maar hoe heeft het herstelrecht zich de afgelopen jaren in het kader van het Nederlandse straf(proces)recht ontwikkeld? Deze vraag staat in het volgende hoofdstuk centraal.
50 Dierx en Van Hoek 2012, p. 38-‐39, 52-‐53 en 61-‐62; Claessen 2015, p. 45-‐46, 48-‐49 en 51; Claessen 2018, p. 2; Claessen,
3. De ontwikkeling van het herstelrecht in het Nederlandse straf(proces)recht
De afgelopen jaren zijn er geleidelijk aan elementen van het herstelrecht in het Nederlandse strafrecht en strafproces geïmplementeerd. De invoering van het recht van het slachtoffer op bemiddeling (art. 51h Sv) heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld. Hiermee is de wettelijke grondslag gecreëerd voor de huidige landelijke mediationpraktijk. Het recente voorstel van wet herstelrechtvoorzieningen beoogt mediation in stafzaken van een wettelijke regeling te voorzien en zal op hoofdpunten worden besproken.
3.1 Het recht van het slachtoffer op bemiddeling
De inwerkingtreding van de Wet Versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces op 1 januari 2011 heeft geleid tot een eigen wettelijke titel voor het slachtoffer waarin verschillende (nieuwe) rechten zijn gecodificeerd: nieuw is onder meer het recht van het slachtoffer op bemiddeling. Dit recht is neergelegd in art. 51h Sv. De invoering van het recht op bemiddeling is onder invloed van Europese regelgeving tot stand gekomen. Art. 51h Sv geeft uitvoering aan art. 10 van het EU-‐Kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure (hierna: het kaderbesluit). Dit artikel bepaalt dat lidstaten in daarvoor passende strafzaken zorg moeten dragen voor de bevordering van bemiddeling en er op toe moeten zien dat de bemiddelingsovereenkomst bij de strafzaak in aanmerking kan worden genomen. Het kaderbesluit omschrijft bemiddeling/mediation in strafzaken als ‘het voor of tijdens de strafprocedure, het zoeken naar een via onderhandelingen tot stand gebrachte schikking tussen het slachtoffer en degene die het strafbare feit heeft gepleegd, door bemiddeling van een bevoegde persoon’.51 In 2012 is het kaderbesluit vervangen door de Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten (hierna: de richtlijn). De Nederlandse implementatiewet van de richtlijn is in 2017 inwerking getreden.52 Artikel 51h Sv is door de
implementatie van de richtlijn gewijzigd en luidt thans, na een kleine wijziging in 2017 waarbij het woord bemiddeling is vervangen voor herstelrechtvoorzieningen53, als volgt:54
1. ‘’Het openbaar ministerie bevordert dat de politie in een zo vroeg mogelijk stadium het slachtoffer en de verdachte mededeling doet van de mogelijkheden tot
herstelrechtvoorzieningen waaronder bemiddeling.
2. Indien een bemiddeling tussen het slachtoffer en de verdachte tot een overeenkomst heeft geleid, houdt de rechter, indien hij een straf of maatregel oplegt, daarmee rekening.
51 Claessen 2018, p. 3; Stoet 2014, p. 1; Dierx en Van Hoek 2012, p. 135-‐136; Hol 2019 Commentaar op art. 51a t/m 51h Sv,
par. A.
52 Hol 2019 Commentaar op art. 51a t/m 51h Sv, par. A.
53 Claessen, Blad, Slump, van Hoek, Wolthuis en de Roos 2018, p. 8; Claessen 2018, 7. 54 Art. 51h Sv; Hol 2019 Commentaar op art. 51a t/m 51h Sv.
3. Het openbaar ministerie bevordert bemiddeling tussen het slachtoffer en de verdachte of veroordeelde, nadat het zich ervan heeft vergewist dat dit de instemming heeft van het slachtoffer.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld
betreffende herstelrechtvoorzieningen waaronder bemiddeling tussen het slachtoffer
en de verdachte of tussen het slachtoffer en de veroordeelde.’’
Alhoewel met de invoering van art. 51h Sv een wettelijke grondslag is gecreëerd voor de toepassing van herstelrechtvoorzieningen en op basis hiervan bij AMvB nadere regels zijn gesteld middels het Besluit slachtoffers van strafbare feiten55, heeft Nederland bij de
implementatie in tegenstelling tot veel andere (Europese) landen niet gekozen voor een wettelijke regeling van mediation in strafzaken. Nederland is en blijft vooralsnog achter in vergelijking met andere landen met betrekking tot de implementatie van herstelrechtvoorzieningen in het strafrecht.56
3.2 Mediationpilots
Het arrondissement Amsterdam is ter uitvoering van het kaderbesluit in 2010 en 2011 gestart met de pilot ‘Mediation naast strafrecht’. Hierdoor werd het voor het eerst ook in het strafrecht mogelijk om te verwijzen naar mediation en om in het strafproces rekening te houden met de uitkomsten van de mediation.57 Overigens kent het parket Maastricht al
sinds 1999 een bemiddelingspraktijk.58 De Amsterdamse mediation pilot heeft vanwege de positieve resultaten in 2013 geleid tot de start van mediationpilots in een aantal andere rechtbanken. Ook deze mediationpilots zijn door het in opdracht van het WODC gedane onderzoek overwegend positief beoordeeld.59Zoals reeds is opgemerkt hebben de mediationpilots nog niet geleid tot een wettelijke regeling met betrekking tot de toepassing van mediation in strafzaken. Wel is er sprake van een goede landelijke instroom van strafzaken waarin wordt verwezen naar mediation. In 2017 waren dit totaal 950 zaken en in de maanden januari-‐april 2018 waren dit er al 568. Het slagingspercentage ligt gemiddeld rond de 76 procent.60
3.3 Voorstel van Wet strekkende tot de invoering van herstelrechtvoorzieningen
Op 1 juni 2018 is het voorstel van wet herstelrechtvoorzieningen aangeboden aan de minister voor Rechtsbescherming en aan de Tweede Kamer. Het voorstel van wet is opgesteld door een initiatiefgroep bestaande uit medewerkers van de Universiteit Maastricht en Restorative Justice Nederland in samenwerking met een denktank bestaande uit strafrecht-‐ en herstelrechtprofessionals.61
55 Kamerstukken II 2018/19, 29279, 462; Besluit slachtoffers van strafbare feiten.
56 Tak 2013, p. 6; Claessen 2015, p. 43; Hol 2019 Commentaar op art. 51a t/m 51h Sv, par. C2.12. 57 Dierx en Van Hoek 2012, p. 27 en 187-‐188.
58 Dierx en Van Hoek 2012, p. 186; Claessen 2015, p. 43; Claessen en Zeles 2013, p. 2. 59 Dierx en Van Hoek 2012, p. 188; Claessen 2015, p. 44.
60 Infoblad 3 Mediation in Strafzaken 2018, p. 2-‐3.
Volgens de initiatiefgroep zijn expliciete regels van het herstelprocesrecht onmisbaar in het kader van de ontwikkeling naar een meer op herstelrecht georiënteerd straf(proces)recht en ook noodzakelijk gelet op een uniforme pluriforme landelijke toepassing van het herstelrecht in het straf(proces)recht.62 De initiatiefgroep heeft twee bedenkingen bij de huidige en toekomstige herstelrechtbepaling. Ten eerste wordt art. 51h Sv (het recht op bemiddeling) vervangen voor art. 1.5.4.1 Sv (het recht op herstelrechtvoorzieningen) en ondergebracht in de slachtoffertitel. Volgens de initiatiefgroep wordt hiermee ten onrechte de suggestie gewekt dat het herstelrecht primair een recht van en enkel in het belang is van het slachtoffer. Dit terwijl juist in het herstelrecht alle belanghebbenden even belangrijk worden geacht. Ten tweede is de toekomstige herstelrechtbepaling van art. 1.5.4.1 Sv qua inhoud vooralsnog gelijk aan de huidige bepaling van art. 51h Sv. De initiatiefgroep vindt de herstelrechtbepaling daarmee te open en vrijblijvend geformuleerd. De initiatiefgroep heeft om die reden het artikel gebruikt als vertrekpunt bij de voorgestelde wettelijke regeling.63 In deze paragraaf zal deze regeling in hoofdlijnen worden besproken.
3.3.1 De plaats in het Wetboek van Strafvordering en de herstelrechtvoorzieningen
Het voorstel van wet herstelrechtvoorzieningen sterkt ertoe een nieuwe titel in te voeren in het (nieuwe) Sv; na Titel III.A in boek 1 komt Titel III.B inzake herstelrechtvoorzieningen. Uit het eerste artikel blijkt dat er drie herstelrechtvoorzieningen zijn: bemiddeling, mediation en de herstelrechtconferentie. De politie dient zowel het slachtoffer als de verdachte in een zo vroeg mogelijk stadium op het bestaan hiervan te wijzen en informatie te verstrekken. De definities van de herstelrechtvoorzieningen zijn in de MvT te vinden.64
Onder bemiddeling wordt verstaan ‘een proces onder begeleiding van een bemiddelaar dat partijen/personen in een uit een (vermoedelijk) strafbaar feit ontstaan conflict (in ieder geval het slachtoffer en de verdachte/veroordeelde) in staat stelt op vrijwillige basis met elkaar in gesprek te gaan teneinde onderling tot een oplossing van dat conflict te komen, waarbij primair emotioneel en relationeel herstel centraal staat’.65 Van belang is dat
bemiddeling alleen mogelijk is in de fase vóór de aangifte, parallel aan het strafproces of in de tenuitvoerleggingsfase. De herstelmodaliteit van bemiddeling heeft aldus geen invloed op het strafproces behalve in het geval de bemiddeling heeft geleid tot het afzien van het doen van aangifte.66
Onder mediation wordt verstaan ‘een proces onder begeleiding van een gekwalificeerde mediator in strafzaken dat partijen/personen in een uit een (vermoedelijk) strafbaar feit ontstaan conflict (in ieder geval het slachtoffer en de verdachte) in staat stelt om op vrijwillige basis met elkaar in gesprek te gaan en zo mogelijk bij overeenstemming de schade
62 Claessen, Blad, Slump, van Hoek, Wolthuis en de Roos 2018, p. 8-‐9; Claessen 2018, 6. 63 Claessen 2018, p. 3-‐6.
64 Claessen, Blad, Slump, van Hoek, Wolthuis en de Roos 2018, p. 39-‐40; Claessen 2018, p. 7. 65 Claessen, Blad, Slump, van Hoek, Wolthuis en de Roos 2018, p. 43.
te regelen die is veroorzaakt door dat (vermoedelijk) strafbare feit, waarbij afspraken omtrent het regelen van de schade worden neergelegd in een schriftelijke overeenkomst’.67 In tegenstelling tot het geval is bij bemiddeling kunnen bij mediation alle vormen van schade, dus ook materiële schade, worden geregeld én kunnen deze afspraken van invloed zijn op het strafproces en de sanctionering. Dit is omdat de herstelmodaliteit mediation is begrensd tot processen en gesprekken in het strafproces vanaf het moment van aangifte tot de tenuitvoerleggingsfase. Het moment van aangifte wordt dus als scheidslijn gehanteerd tussen bemiddeling en mediation, omdat vanaf dit moment het strafproces kan worden beïnvloed. Ten eerste kan de uitkomst van een gesprek na aangifte van invloed kan zijn op de afdoeningsbeslissing van de politie. De politie kan de aangifte doorsturen naar het OM of bij een positief resultaat besluiten de zaak zelfstandig te seponeren. Ten tweede dienen ook de OvJ en de rechter rekening te houden met een geslaagde mediation bij hun vervolgings-‐ dan wel sanctioneringsbeslissing. Vanwege deze invloed op het strafproces gelden de kwaliteitswaarborgen die thans gelden voor mediation in strafzaken en is de begeleiding tijdens mediation opgedragen aan een gekwalificeerde mediator.68
Onder herstelconferentie wordt verstaan ‘het proces waarin naast het slachtoffer en de verdachte/veroordeelde ook andere personen die op een andere wijze betrokken zijn bij of geraakt zijn door het uit een (vermoedelijk) strafbaar feit ontstaan conflict op vrijwillige basis kunnen deelnemen aan het herstelproces en met elkaar in gesprek kunnen gaan om zo mogelijk bij overeenstemming de schade te regelen die is veroorzaak door dat (vermoedelijk) strafbare feit, waarbij afspraken omtrent het regelen van de schade worden neergelegd in een herstelplan’.69 Vanwege het feit dat de herstelconferentie invloed kan hebben op het strafproces gelden ook bij deze modaliteit de kwaliteitswaarborgen die gelden bij mediation. De gekwalificeerde mediator dient voorts geschoold te zijn in het geven van herstelconferenties.70
Bij de herstelconferentie kan, in tegenstelling tot vaak het geval is bij bemiddeling en mediation, ook de publieke dimensie worden vertegenwoordigd door leden van de gemeenschap. Dit kan van belang zijn wanneer het strafbare feit onderdeel vormt van een groter probleem binnen een gemeenschap. De herstelconferentie wordt in Nederland tot nu toe met name toegepast in het jeugdstrafrecht. De publieke dimensie komt in het volwassenenstrafrecht iets meer aan de orde in het kader van de toepassing van mediation XL. Dit is een mediation waarbij het slachtoffer en de verdachte worden ondersteund door familieleden, vrienden en/of buurtgenoten. De nadruk ligt binnen een mediation XL op de ondersteuning van het slachtoffer en de verdachte en niet zozeer op actieve participatie van
67 Claessen, Blad, Slump, van Hoek, Wolthuis en de Roos 2018, p. 44.
68 Claessen, Blad, Slump, van Hoek, Wolthuis en de Roos 2018, p. 44-‐45; Claessen 2018, p. 8. 69 Claessen, Blad, Slump, van Hoek, Wolthuis en de Roos 2018, p. 45.
de bredere gemeenschap en haar belangen. Van een daadwerkelijke vertegenwoordiging van de publieke dimensie in het kader van mediation XL is daarom geen sprake.71
In het voorstel van wet herstelrechtvoorzieningen ligt de nadruk op de uitwerking van mediation in strafzaken. 72 In de volgende paragraaf zal kort nader op deze herstelrechtvoorziening worden ingegaan, omdat het laat zien op welke wijze deze vorm van herstelrecht kan worden toegepast in lopende strafzaken en welke procedurele waarborgen daarbij van belang zijn.
3.3.2 Nadere uitwerking herstelrechtvoorziening ‘mediation’
Op dit moment kunnen zowel de verdachte en het slachtoffer als hun advocaten aan de OvJ of de rechter verzoeken om mediation. De OvJ en de rechter kunnen dit ook zelf voorstellen. Een verzoek om mediation kan in elke fase van het strafproces worden gedaan, zolang nog geen afdoeningsbeslissing is genomen. De beslissing over het wel of niet inzetten van mediation ligt bij het OM en de rechter.73 Zoals gezegd beoogt het voorstel van wet
herstelrechtvoorzieningen de bestaande mediationpraktijk van een wettelijke regeling te voorzien en daarmee de herstelrechtvoorziening mediation nader uit te werken. Hierbij wordt expliciet onderscheid gemaakt tussen mediation na aangifte maar vóór toezending van het strafdossier aan het OM (de politiefase) en mediation na toezending van het strafdossier aan het OM (fase van het voorbereidend onderzoek en het ottz).74
In de politiefase hebben zowel het slachtoffer dat aangifte heeft gedaan en de verdachte tegen wie aangifte is gedaan, het recht om te verzoeken of mediation mogelijk is. Dit (gezamenlijke) verzoek kan alleen door de hulpofficier van justitie (hierna: hOvJ) worden afgewezen op basis van zwaarwegende gronden. Wanneer de hOvJ het verzoek toewijst, verwijst hij de zaak door naar het mediationbureau dat vervolgens een mediator aanstelt. Bij de beslissing van de hOvJ om de zaak al dan niet toe te zenden aan het OM, kan hij rekening houden met een geslaagde mediation en besluiten de zaak zelfstandig te seponeren.75
Vanaf de fase van het voorbereidend onderzoek, dus na toezending van strafdossier aan het OM, is er sprake van een strafzaak. In deze fase en tijdens het ottz dienen alle functionarissen die werkzaam zijn bij de rechterlijke macht zichzelf de vraag te stellen en te onderzoeken welke afdoeningsvorm bij alle betrokkenen op het meeste draagvlak kan rekenen. Ook in deze fases hebben het slachtoffer en de verdachte het recht om (gezamenlijk) te verzoeken of mediation mogelijk is. Mediation is geen recht, omdat het afhankelijk is van de bereidheid van de conflictpartijen en de beoordeling van de genoemde functionarissen. Ook hier geldt dat afwijzing van het verzoek slechts mogelijk is op basis van
71 Claessen, Blad, Slump, van Hoek, Wolthuis en de Roos 2018, p. 45; Claessen 2018, p. 8-‐9. 72 Claessen 2018, p. 9.
73 Handleiding verwijzing naar mediation in strafzaken 2017, p. 7; Infoblad 1 Mediation in Strafzaken 2017, p. 13. 74 Claessen, Blad, Slump, van Hoek, Wolthuis en de Roos 2018, p. 47-‐49; Claessen 2018, p. 9.