• No results found

Protestbewegingen en toegang tot de media : een onderzoek naar de verschillen in de mediaverslaggeving van de Maagdenhuisbezetting van 1969 en 2015

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Protestbewegingen en toegang tot de media : een onderzoek naar de verschillen in de mediaverslaggeving van de Maagdenhuisbezetting van 1969 en 2015"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Acknowledgement

Voor u ligt de scriptie ‘Protestbewegingen en toegang tot de media’. Deze scriptie is geschreven in het kader van de master Communication Science, richting Corporate Communication. Het behandelt de verschillen in de mediaverslaggeving van de Maagdenhuisbezettingen in 1969 en 2015.

Allereerst wil ik dr. Joost Verhoeven bedanken. Met dank aan zijn begeleiding heb ik met een goed gevoel en naar alle tevredenheid mijn scriptie kunnen afronden.

Daarnaast wil ik mijn familie, vrienden en vriendin bedanken voor het geduld, steun en begrip dat zij in de afgelopen periode hebben getoond. En in het bijzonder wil ik mijn moeder bedanken, aangezien zij mij de kans heeft gegeven om dit gehele (en ietwat lange) studietraject succesvol af te ronden. Mijn dank is zeer groot!

Tenslotte kan ik dit voorwoord niet eindigen zonder de betrokken partijen in mijn scriptie te bedanken. Mijn dank gaat daarom uit naar de protestbewegingen en de Universiteit van Amsterdam die gezorgd hebben dat deze conflicten zijn ontstaan, want zonder deze conflicten geen afstudeeronderwerp. Dank daarvoor.

Sebastiaan Alexander de Vos Den Haag, 28 januari 2016.

(3)

Samenvatting

Op 25 februari 2015 werd het Maagdenhuis – het administratieve hart van de Universiteit van Amsterdam – bezet door een honderdtal boze studenten. Met deze bezetting wilde zij

aandacht vragen voor het – in hun ogen – falende beleid van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam. Het was de elfde bezetting van het Maagdenhuis sinds de eerste keer in 1969 en duurde uiteindelijk 42 dagen. In dit onderzoek zijn de verschillen in de mediaberichtgeving met betrekking tot twee vergelijkbare conflicten onderzocht, namelijk de Maagdenhuisbezettingen in 1969 en 2015.

De onderzoeksvraag die in het onderzoek centraal stond was: In hoeverre is er een verschil in de wijze waarop de media verslag doet van de Maagdenhuisbezetting in verschillende

tijdsperioden?

Voor het onderzoek zijn er 216 krantenartikelen geanalyseerd door middel van een kwantitatieve inhoudsanalyse, waarbij er 107 artikelen uit de eerste bezettingsperiode en 109 artikelen uit de tweede bezettingsperiode afkomstig waren. Er is een codeboek gecreëerd met als doel om de geselecteerde artikelen te analyseren.

De resultaten van het onderzoek tonen aan dat zowel de conflicten in 1969 als in 2015 zijn uitgevochten in de media. De protestbewegingen krijgen in de krantenartikelen uit beide perioden veruit de meeste spreekruimte geboden. Dat wil zeggen dat er van de – de door de literatuur veronderstelde (Gitlin, 1980) – underdog positie van de protestbeweging in dit onderzoek geen sprake is. De protestbewegingen maken gebruik van dit voordeel in spreekruimte om de reputatie en integriteit van het instituut te beschadigen.

De toon in de geanalyseerde artikelen is over het algemeen veel negatiever ten opzichte van het instituut dan tegenover de protestbeweging. Daarnaast wordt de schuld van het veroorzaken van het conflict – zowel in de krantenkoppen als inhoudelijk – in de geanalyseerde artikelen bij het instituut gelegd. Er is een verschil gevonden in het framegebruik in beide perioden. De onderwerpen van de conflictframes die in beide perioden zijn gebruikt verschillen van elkaar. Het conflict in 1969 werd als een wanordelijk conflict tussen de burgemeester en de protestbewegingen geframed, terwijl het conflict in 2015 als een intra-organisatie conflict tussen het College van Bestuur en de protestbewegingen is geframed.

(4)

Daarnaast blijken zowel het conflictframe als het economische gevolgen frame significant vaker te worden gebruikt in de artikelen uit 2015 dan in de artikelen uit 1969. Dit komt overeen met de veranderingen in de media, aangezien er in de hedendaagse journalistiek steeds meer aandacht is voor sensationeel nieuws waarbij de nadruk ligt op conflicten en schandalen. In vervolgonderzoek zouden er vergelijkbare conflicten met een ander onderwerp aan het onderzoek kunnen worden toegevoegd, zodat er meer inzicht ontstaat van de mediaverslaggeving van conflicten tussen protestbewegingen en instituten.

Keywords: institutionalisering, protestbeweging, framing, tone of voice, Maagdenhuisbezetting, Universiteit van Amsterdam.

(5)

Inleiding

Are you ready for a Tahrir Moment?...

On September 17, we want to see 20.000 people flood into lower Manhattan, set up tents, kitchens, peaceful barricades and occupy Wall Street for a few months.

- Adbusters, issue no. 97

In het Zuccotti park in New York – gelegen in het economische district – ontstond op 17 september 2011 een massaal protest na een oproep van Adbusters. Het Canadese magazine riep die dag uit tot ‘World Revolution Day’ met als doel mensen te bewegen om zich in te zetten voor hun idealen (Quintal, 2015). Het magazine wilde op deze manier aandacht vragen voor de economische en sociale ongelijkheid in de wereld. Dit leidde uiteindelijk tot een massale protestbeweging van duizenden mensen die onder andere demonstreerde tegen de financiële en bancaire sector, aangezien zij deze sector (mede-)verantwoordelijk achtten voor de wereldwijde kredietcrisis in 2008. Hiermee was de protestbeweging Occupy Wall Street (OWS) geboren. Het initiatief in New York kreeg wereldwijde navolging met vergelijkbare protestbewegingen zoals Occupy Amsterdam, Antwerpen, Kopenhagen en Berlijn.

De Occupy-protestbeweging is een initiatief dat is gebaseerd op gebeurtenissen in het Midden-Oosten. Door de vraag: “Are you ready for a Tahrir Moment?” refereert Adbusters in hun oproep aan de Arabische Lente in 2011. De Arabische Lente is de naam voor de massale opstanden die in 2011 in verschillende Arabische landen tot revoluties en protesten hebben geleid (Engelen & Puschmann, 2011). Burgers in onder andere Tunesië, Egypte en Syrië kwamen in opstand tegen dictators, generaals en regeringsleiders met als doel om (meer) democratie af te dwingen. De bezetting van het Tahrir-plein in Caïro stond symbool voor de landelijke opstand tegen president Hosni Moebarak en groeide daarna uit tot een gebeurtenis die symbool stond voor de gehele Arabische Lente.

Deze protesten staan niet op zichzelf, maar zijn van alle tijden. Ze dienen als een middel om een instituut onder druk te zetten. In veel gevallen liggen er politieke, economische en sociaal-culturele motieven aan ten grondslag, zoals de eis tot meer democratie of gelijkheid (Van Stekelenburg, Klandermans & Van Dijk, 2011). Zo waren er in de jaren ’60 en ’70 linkse krakersbewegingen in Nederland die protesteerden tegen de gevestigde orde en waren

(6)

er in de jaren ’80 en ’90 protesten tegen Apartheid en het Apartheidsregime in Zuid-Afrika (Olzak, Beasley & Olivier, 2002). Naast politieke conflicten zijn er ook conflicten tussen protestbewegingen en bedrijven, ondernemingen en organisaties (Murphy & Dee, 1992). Een voorbeeld van een dergelijk conflict is het conflict omtrent de Brent Spar tussen Greenpeace en Shell (Hansen, 2000). Dit is een conflict in een langere reeks conflicten waar Greenpeace als organisatie bij betrokken is geweest (De Jong, 2005).

Ondanks dat deze opstanden en protestbewegingen veel van elkaar verschillen hebben zij gemeen dat het een conflict betreft tussen een instituut en een protestbeweging. De protestbeweging trekt door middel van een protest de legitimiteit van het instituut in twijfel. Dat kan bijvoorbeeld door: petities, reclamecampagnes, demonstraties en stakingen (Dalton, 2008; Inglehart & Catterberg, 2002). De legitimiteit van een organisatie is ‘het recht van een organisatie om te bestaan en te functioneren in de samenleving’ (Veil, Sellnow & Petrun, 2012, p. 325). Instituten moeten door het protest aantonen bestaansrecht te hebben en daar ontstaat het conflict. Deze conflicten komen in alle geledingen van de samenleving voor en vinden op grote en kleine schaal plaats. De instituten hebben in de machtsrelatie vaak de overhand, waardoor de protestbewegingen vaak in de rol van underdog worden gedrukt.

Dit blijkt ook wanneer er wordt gekeken naar de nieuwsverslaggeving met betrekking tot conflicten. Over het algemeen blijken de media meer te berichten over instituten dan dat zij doen over de oppositie (Gitlin, 1980). Daarnaast heeft de media de neiging om slechts op oppervlakkige wijze over protestbewegingen te berichten waarbij de nadruk ligt op de ‘flamboyante symbolische acties’ van de protestbeweging waarbij de media ‘de onderliggende en complexe redenen voor de demonstraties’ negeert (Gitlin, 1980). Door deze ongelijke verdeling genereren instituten meer media-aandacht met als gevolg dat zij ook meer mogelijkheden hebben om hun legitimiteit aan te tonen. Dit houdt ook in dat protestbewegingen minder mogelijkheden hebben om hun kant van het verhaal toe te lichten en dat zal mogelijk ten koste gaan van de kracht van hun boodschap. Echter, het machtsverschil dat instituten bezitten zal niet weg nemen dat zij wel degelijk op hun hoede dienen te zijn voor protestbewegingen. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat protestbewegingen gedurende een conflict meer sympathie en media-aandacht genereren dan instituten (Davis, 2000). Hierdoor kan het vooraf opgebouwde voordeel van instituten ten opzichte van protestbewegingen ook weer verloren gaan, waarmee de claims van de protestbewegingen aan kracht en support winnen.

(7)

Relevantie

De Nederlandse samenleving heeft in de tweede helft van de 20e eeuw en het begin van de 21e eeuw belangrijke maatschappelijke veranderingen ondergaan. Frissen en De Mul (2000) onderscheiden onder andere ontwikkelingen op het gebied van: het sociale en persoonlijke leven (veranderende rollen en de opkomst van de vrijetijdsindustrie), het vervoer (zoals automobiliteit en luchtvaart), communicatiemiddelen (zoals de televisie, de komst van de mobiele telefoon en het internet) en de economie (mondialisering en economische migratie).

De digitalisering van de samenleving vormt een groot verschil tussen de huidige samenleving en de samenleving ten tijde van de jaren ’60. De mogelijkheden om informatie te delen, op te zoeken en te verspreiden zijn toegenomen door de komst van de computer, het internet en sociale media (Schäfer, 2011). Via bijvoorbeeld het internet kan het publiek haar mening uitten en door middel van het uitten van hun mening kunnen zij politieke druk uitoefenen. Deze ontwikkelingen geven protestbewegingen meer mogelijkheden om aandacht te genereren en om hun kant van het verhaal toe te lichten. Dit zou er toe hebben kunnen geleid dat de protestbewegingen meer toegang tot de media hebben gekregen en dat de ongelijke verdeling van media-aandacht meer in balans is geraakt. De vraag is echter of een meer gebalanceerde verdeling ook zichtbaar is in de mediaberichtgeving.

Naast maatschappelijke en technologische veranderingen hebben er ook veranderingen op journalistiek gebied plaatsgevonden. Mede vanwege een afname van de reclame-inkomsten, losse verkopen, het aantal abonnees en door de komst van het internet is de rol van de journalistiek drastisch veranderd (Archetti, 2013; Davis, 2011; Witschge & Nygren, 2009). Enerzijds neemt de snelheid waarmee nieuws moet worden geproduceerd toe, anderzijds nemen de budgeten van de kranten af (Davis, 2000). Dit zorgt eveneens voor een hogere werkdruk voor journalisten, omdat zij moeten concurreren met online media en meer werk moeten doen met minder budget en personeel (Davis, 2000). Door deze ontwikkelingen is ook de rol van de media veranderd (Deuze, 2004). Doordat media zich vaker richten op wat de consument wil horen, lezen en zien dan hiervoor het geval was, is de functie van de media tegenwoordig meer gericht op entertainen in plaats van informeren, signaleren en controleren (Deuze, 2004; Adriaansen & Van Praag, 2010; Van Aelst, Brants, Van Praag, De Vreese, Nuytemans & Van Dalen, 2008).

(8)

Uitgaande van deze veranderingen is de vraag of dit er voor heeft gezorgd dat de ongelijke toegang tot de media tegenwoordig nog aanwezig is of dat protestbewegingen net zo veel spreekruimte worden geboden als instituten. Het is de taak van de media om alle betrokken partijen in een conflict een gelijkwaardige behandeling te geven, zodat alle partijen de mogelijkheid hebben om hun kant van het verhaal toe te lichten. Wanneer bepaalde partijen structureel meer of minder toegang worden geboden, zou dat nadelige gevolgen kunnen hebben voor de democratie in zijn geheel. Aangezien de media een cruciale rol spelen in de uitkomst van een conflict is het daarom van belang dat de toegankelijkheid tot de media voor de betrokken partijen wordt onderzocht alsmede het functioneren van de media zelf.

Het doel van dit onderzoek is een historische schets te geven die inzicht biedt in de wijze waarop de media verslag doen van twee vergelijkbare conflicten. Er is al eerder onderzoek gedaan naar de manier waarop de media berichten over conflictsituaties tussen protestbewegingen en instituten (Anduiza, Cristancho & Sabucedo 2012; Gamson, 1975; Tilly, 2004), maar doordat er twee vrijwel identieke cases worden gebruikt die zich in twee verschillende perioden hebben afgespeeld (namelijk in 1969 en 2015) kan de eventuele consistentie in de mediaverslaggeving inzichtelijk worden gemaakt. Hierdoor wordt er een temporeel element aan de reeds bestaande theorieën over mediaverslaggeving toegevoegd.

Daarnaast is er in het verleden reeds onderzoek gedaan naar framing in de media (Entman, 1993; Matthes & Kohring, 2008; Semetko & Valkenburg, 2000), maar door middel van dit onderzoek kan er onder meer worden onderzocht of er sprake is van een toe-, of afname van het aantal gebruikte frames in de artikelen uit 2015 ten opzichte van de artikelen uit 1969. Tenslotte verdiept dit onderzoek ook de inzichten over de motieven en consequenties van de Maagdenhuisbezettingen in 1969 en 2015.

Onderzoeksvraag

De onderzoeksvraag die in het onderzoek centraal zal staan luidt:

In hoeverre is er een verschil in de wijze waarop de media verslag doet van de Maagdenhuisbezetting in verschillende tijdsperioden?

(9)

Case studies

In dit onderzoek zijn twee vergelijkbare cases geselecteerd. De Maagdenhuisbezettingen van de Universiteit van Amsterdam (UvA) in 1969 en in 2015 staan centraal in dit onderzoek. In beiden gevallen werd het Maagdenhuis bezet door boze studenten die met hun protesten probeerden veranderingen binnen de UvA af te dwingen.

Op 16 mei 1969 werd het Maagdenhuis aan het Spui voor 5 dagen bezet door een actiegroep bestaande uit ruim 700 studenten. Deze opstand volgde op andere studentenprotesten zoals de bezetting van de Universiteit van Tilburg en internationale studentenprotesten in onder andere Duitsland, de Verenigde Staten en Frankrijk. De studenten van de Universiteit van Amsterdam verenigde zich onder de naam ‘De Amsterdamse Studenten Vakbond’ (ASVA). Door middel van het protest wilde zij meer inspraak in het beleid van de universiteit afdwingen. Zo eisten zij onder andere plaatsen in het collegebestuur, democratisering van het hoger onderwijs en meer medezeggenschap over de vorm en inhoud van hun studie (Wagenaar, 2007).

In februari 2015 werd het Maagdenhuis wederom bezet door studenten uit onvrede over het beleid van het College van Bestuur (CvB) van de UvA onder leiding van collegevoorzitter prof. dr. Louise Gunning. Onder de naam ‘De Nieuwe Universiteit’ werd er door studenten een protestbeweging opgericht met als doel om meer transparantie en inspraak en minder bezuinigingen en marktdenken af te dwingen (Thomas, 2015). Deze actiepunten vonden steun bij werknemers en docenten van de UvA: “Wij steunen de studenten in hun eisen en delen hun behoefte aan meer transparantie en democratie” (Trouw, 2015). De docenten startte zelf de protestbeweging ‘Rethink UvA’ omdat zij van mening waren dat het CvB er voor zorgde dat “het onderwijs niet voldoende gewaardeerd [werd]” (Volkskrant, 2015). De onvrede van Rethink UvA werd eveneens ingegeven door het beleid dat, volgens de docenten, op economisch gewin was gericht in plaats van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. De bezetting van het Maagdenhuis werd uiteindelijk op 11 april door de Mobiele Eenheid beëindigd. Naar aanleiding van deze crisis stapte Gunning op als voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam (NOS, 2015).

(10)

Leeswijzer

In het theoretisch kader vindt de conceptualisering van de voor dit onderzoek relevante wetenschappelijke concepten en theorieën plaats. De methodologische keuzes worden toegelicht in de methode, daarbij moet worden gedacht aan het onderzoeksdesign, de dataverzameling, de steekproef en de analyse van het onderzoek. In de resultaten worden de resultaten van de kwantitatieve inhoudsanalyse besproken. In de conclusie wordt op basis van de verkregen resultaten antwoord gegeven op de onderzoeksvraag, daarna zullen de tekortkomingen van het onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek in de discussie worden besproken. Tenslotte geeft de literatuurlijst een overzicht van de gebruikte bronnen en in de bijlagen is onder meer het codeboek terug te vinden.

(11)

Theoretisch kader

Conflict

In de literatuur worden er meerdere definities voor een conflict gehanteerd. Een conflict ontstaat als tenminste één van de partijen zich aan de ander ergert of zich gehinderd voelt door de ander (Van de Vliert, 1997). Rubin, Pruitt en Kim (2004) en Jehn (1997) beschrijven een conflict als een waargenomen verschil van belangen en een overtuiging dat de doelen en standpunten van partijen onverenigbaar zijn. Dit zal ook de definitie zijn die in dit onderzoek voor een conflict zal worden gebruikt. Echter, zij stellen dat een conflict een subjectieve beleving is. Dat betekent dat wat voor de één ergerlijk of hinderlijk is dat niet voor de ander zo hoeft te zijn. Daardoor bestaat de mogelijkheid dat er verschillende percepties bij een conflict ontstaan (Rispens, Greer & Jehn, 2007).

Protest

Een conflict ontstaat dus als er sprake is van een waargenomen verschil van belangen en de overtuiging dat de doelen van partijen onverenigbaar zijn (Rubin, Pruitt & Kim, 2004). Een middel dat door partijen in een conflict kan worden ingezet is het protest. Een protest is een collectieve actie van individuen die gericht is op het bereiken van bepaalde gemeenschappelijke doelen door het beïnvloeden van de beslissingen van een doelwit (Opp, 2009). Door te protesteren kan er directe invloed worden uitgeoefend met als doel veranderingen af te dwingen (Gamson & Wolfsfeld, 1993).

Institutionalisering

De protestbeweging trekt door middel van een protest tegen een instituut de legitimiteit van een instituut in twijfel (Ashforth & Gibbs, 1990). Dacin, Goodstein en Scott (2002) stellen dat: ‘instituties bestaan uit cognitieve, normatieve en regulatieve structuren en activiteiten die stabiliteit en betekenis geven aan sociaal gedrag. Instituties worden gedragen door cultuur, structuur en routines – en ze opereren op verschillende niveaus van jurisdictie’ (p. 51). Voorbeelden van instituten volgens deze definities zijn: ziekenhuizen, scholen, universiteiten, instellingen, kerken, maar ook organisaties zoals bedrijven en ondernemingen.

Het proces waarin instituties worden gecreëerd, ontwikkeld en in de samenleving inslijten wordt institutionalisering genoemd (Greenwood, Suddaby & Hinings, 2002). Instituten ontlenen hun positie aan de gezamenlijke en collectieve overtuigingen, regelgeving en

(12)

structuren uit het verleden. Vanwege de positie die zij in de samenleving innemen – en hebben ingenomen – is hun legitimiteit en gewaarborgd en vanzelfsprekend. Dit wil echter niet zeggen dat instituten onschendbaar zijn en hun veroverde positie niet kunnen verliezen. Er kan ook een tegenovergesteld proces optreden, de-institutionalisering, waarbij de legitimiteit van het instituut wordt tenietgedaan (Greenwood, Suddaby & Hinings, 2002). Wanneer er sprake is van de-institutionalisering kan de positie van het instituut onder druk komen te staan, aangezien de vanzelfsprekende legitimiteit die aan het instituut wordt toegeschreven wordt afgebroken.

Legitimiteit

De legitimiteit is ‘het recht van een organisatie om te bestaan en te functioneren in de samenleving’ (Veil, Sellnow & Petrun, 2012). De legitimatie van een organisatie komt tot stand in een constant proces; aangezien het bestaansrecht van een organisatie in de samenleving continu gerechtvaardigd dient te worden. De legitimatietheorie veronderstelt dat de organisatie afhankelijk is van de perceptie van de omgeving met betrekking tot de legitimiteitsvraag van een organisatie (Boot & Soeting, 2004).

Bekkers, Dijkstra, Edwards en Fenger (2007) stellen twee voorwaarden voor legitimiteit: 1) legaliteit; het in overeenstemming zijn met de wet en 2) juistheid; gebaseerd op gedeelde normen en waarden in de maatschappij. Beleid is legitiem wanneer er sprake is van rechtvaardiging en als betrokkenen de uitoefening van macht en beleid accepteren (Zouridis, 2009). Dat wil zeggen dat er vertrouwen moet zijn in de beleidsmakers en draagvlak voor het beleid (ROB, 2010). Wanneer het vertrouwen in de beleidsmakers en het te voeren beleid ontbreekt is er sprake van illegitiem beleid. In het geval van de case studies is er sprake van legitiem beleid wanneer het beleid door de medewerkers en studenten van de UvA wordt geaccepteerd en in overeenstemming met de wet is.

Sociale bewegingen

Sociale bewegingen kenmerken zich doordat zij een tegengeluid bieden en een reactie vormen op bestaande en dominante structuren in de samenleving (Van de Heijden, 2000). Door te protesteren kunnen sociale bewegingen direct invloed uitoefenen op het (democratische) systeem (Gamson & Wolfsfeld, 1993). Een sociale beweging kan worden gedefinieerd als: “een samenstel van actoren en activiteiten gericht op de realisering van bepaalde wensen en eisen met betrekking tot de besluitvorming van een gezagsdrager” (Noort, Hubers &

(13)

Rademakers, 1987, p. 3). Een voorbeeld van een sociale beweging zijn de vrouwenbewegingen die in de 20e eeuw streden voor kiesrecht en gelijke rechten voor vrouwen (Verwey-Jonker, 1983).

Een protestgroep is een groep actoren die hun gezamenlijke doel proberen te bereiken door de beïnvloeding van de beslissingen van een doelwit (Opp 2007). Over het algemeen is het protest gericht tegen de gevestigde orde en is men er op uit om een verandering teweeg te brengen (Noort et al., 1987). Een verschil tussen protestbewegingen en sociale bewegingen is dat een sociale beweging over het algemeen beschikt over een organisatiestructuur iets waar een protestbeweging niet per definitie over hoeft te beschikken. Hoe groter de protestgroep en hoe formeler de organisatie ervan is, hoe meer het lijkt op een sociale beweging (Opp, 2009).

Media-aandacht

De media spelen een erg belangrijke rol in de manier waarop men praat over een protest en in de uitkomst van het conflict (Carroll & Ratner, 1999). De protestbewegingen communiceren via de media en gebruiken media om aandacht te krijgen voor hun protest. Carroll en Ratner (1999) stellen:

“…movements make strategic use of the media for various counter-hegemonic purposes which include critique of existing social and material conditions, disruption of dominant discourses, codes and identities, and articulation of alternatives, whether in the form of new codes, identities and ways of life or progressive state policies” (p. 2).

De protestbewegingen zijn afhankelijk van de media om hun standpunten in het nieuws te krijgen, terwijl dat voor instituten minder het geval is (McCluskey, 2008). Het protest moet relevant worden geacht door de media om aandacht te krijgen. De protestbeweging moet journalisten overtuigen van het feit dat hun ideeën, idealen en motieven de moeite waard zijn om opgeschreven te worden (Carroll & Hacket, 2006). Gamson en Wolfsfeld (1993) stellen dat er drie redenen zijn waarom media-aandacht van zeer groot belang voor protestbewegingen is. Allereerst omdat de media een belangrijke rol speelt in de mobilisatie voor en tijdens protesten. Daarnaast geeft het naast aandacht ook goedkeuring voor een protest en ten slotte bezit de media de mogelijkheden om het conflict te verbreden en het conflict van meerdere kanten te belichten.

(14)

Nieuwsverslaggeving

De media zijn verantwoordelijk voor de productie van het nieuws (Schudson, 1989). Castells (2007) stelt dat de media geen machtshebbers zijn, maar dat de media een ruimte is waarin de macht wordt bepaald. Dat wil zeggen dat de media zelf geen actor is die macht bezit, maar een actor is in de ruimte waarin de macht ontstaat. Toch hebben de media wel degelijk een belangrijke rol in de samenleving. De media voorzien het publiek van de informatie op grond waarvan de publieke opinie wordt gevormd (MacKuen & Coombs, 1981). Aan de hand van de nieuwsverslaggeving door de media vormt het publiek een mening over een gebeurtenis (Ruigrok, Schaper, Welbers, Janssen, Jacobi & Van der Beek, 2012). Dit betekent dat de media grote invloed uitoefenen op hoe mensen denken en uiteindelijk een mening vormen over bepaalde onderwerpen, publieke figuren, groepen en partijen die in de media worden gepresenteerd (Ruigrok et al., 2012).

In de productie van het nieuws worden er constant keuzes gemaakt door nieuwsproducenten, zoals journalisten en redacteuren. Uiteindelijk bepalen zij ook wat er wel en niet in het nieuws verschijnt (McCluskey, 2008). Hierdoor is de berichtgeving geen perfecte weerspiegeling van de realiteit, maar een journalistieke constructie van de werkelijkheid (Kuttschreuter, Gutteling & De Hond, 2011). Fowler (1991) stelt dat nieuws – naast feiten – vooral de ideeën van journalisten weergeeft die zo de wereld om hen heen construeren. Dit proces wordt de ‘sociale constructie van de werkelijkheid’ genoemd (De Boer & Brennecke, 2003). Nieuws is daarom per definitie niet objectief, omdat nieuws altijd wordt weergegeven vanuit een bepaalde invalshoek (Fowler, 1991).

Echter, een gebeurtenis wordt pas nieuws als deze nieuwswaardig wordt bevonden door mediaorganisaties (Fowler, 1991). Deze keuzes worden veelal ingegeven door de mate van nieuwswaardigheid die journalisten aan een gebeurtenis toekennen. De media blijken zich te richten op verhalen met een conflict, waarbij er minimaal twee partijen betrokken zijn die tegenover elkaar staan (Schuck, Vliegenthart en De Vreese (2014). Daarnaast wordt een gebeurtenis sneller nieuws als deze: verrassend is, kort en intensief is, eenduidig en cultureel relevant is en aansluit bij ander nieuws (Galtung & Ruge, 1965; Harcup & O’Neill, 2001). Hoe hoger een verhaal scoort op een of meer van deze criteria, hoe hoger de nieuwswaarde die aan de gebeurtenis wordt toegekend en hoe groter de kans dat een gebeurtenis ook daadwerkelijk nieuws wordt (Ruigrok, et al., 2012).

(15)

Negatieve informatie krijgt over het algemeen meer aandacht dan positieve informatie (Kleinnijenhuis, Oegema, De Ridder, Van Hoof & Vliegenthart, 2003). Dit kan onder andere worden verklaard door dat mensen meer interesse hebben in negatief nieuws. Daarnaast brengt het een grotere reactie teweeg dan positief nieuws (Soroka & McAdams, 2015). Ook heeft negatief nieuws een grotere marktwaarde dan positief nieuws: het is opvallender, voegt meer drama toe en het is gemakkelijk te begrijpen voor ongeïnformeerde burgers (Lengauer, Esser & Berganza, 2011). Journalisten zoeken daarom meer naar schandalen en conflicten, en hebben daarom meer aandacht voor strategieën en tactieken dan voor inhoudelijke standpunten en argumenten (Groen en Van der Zwan, 2005).

Media als politieke arena

De informatievoorziening in de moderne samenleving vindt plaats via de media (Castells, 2007). De diverse partijen die in het conflict zijn betrokken maken allen gebruik van de media als communicatiemiddel. Op deze manier vormen de media een arena waarin de partijen strijden om de steun van de publieke opinie voor zich te winnen (Castells, 2007). Het gevolg is dat een conflict een strategisch en politiek duel wordt tussen twee partijen dat in de media wordt uitgevochten, waarbij media-aandacht een politiek middel vormt om veranderingen af te dwingen (Kaniss, 1991).

Castells stelt: “what does not exist in the media does not exist in the public mind” (Castells, 2007, p. 241). Wanneer een partij er niet in slaagt om de media-aandacht te genereren, bestaat de partij niet in ogen van de publieke opinie, althans dat stelt Castells (2007). Daarom is media-aandacht noodzakelijk voor conflicterende partijen, omdat zij zo in staat zijn om hun claims en standpunten te rechtvaardigen. Naast rechtvaardiging en bestaansrecht dient media-aandacht meerdere doeleinden: 1) een betrokken partij kan de media benaderen om zijn standpunten uit te leggen en te verdedigen, 2) een betrokken partij kan de berichtgeving van de media proberen te gebruiken om zijn ideologie te verspreiden 3) en een betrokken partij kan de media gebruiken om de eigen naamsbekendheid te vergroten. Hierbij komen zaken als standpunten of ideologie amper aan bod (Castells, 2007).

Betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en legitimiteit bepalen de uitkomst van een conflict. “The destruction of credibility and character assassination become the most potent political weapons” (Castells, 2007, p. 243). Het beschadigen van de reputatie, betrouwbaarheid en of legitimiteit van een tegenstander in een conflict is dus een krachtig middel dat door beide

(16)

partijen kan worden ingezet. Dit wordt ook wel ‘scandal politics’ genoemd (Castells, 2007). Dat kan bijvoorbeeld door het verspreiden van negatieve geruchten over de ‘tegenstander’ of het lekken van nadelige informatie. Daarnaast kunnen partijen: “finding damaging information about the opponent, manipulating information, or simply fabricating information for that purpose” (Castells, 2007, p. 243).

Tenslotte is media-aandacht tijdens een conflict van belang omdat het publiek zich niet of nauwelijks in de standpunten van beide partijen verdiept. Daarom zijn zij voor hun oordeel grotendeels afhankelijk van de manier waarop de media over het conflict bericht (Castells, 2007). Hij stelt: “Citizens do not read candidate platforms. They rely on media reports of the candidates’ positions” (Castells, 2007, p. 242).

Framing

Een strategie die conflicterende partijen kunnen inzetten in de media om de publieke opinie voor zich te winnen is framing. Dat is het selecteren en uitlichten van bepaalde aspecten van een waargenomen realiteit om die aspecten op die manier meer belang mee te geven. Deze aspecten kunnen zowel visuele als tekstuele cues bevatten (De Vreese, 2005; Pander Maat & De Jong, 2012). Framing kan zowel door organisaties als de media worden toegepast door issues op een dusdanige manier in een kader te plaatsen, zodat de doelgroep(en) kunnen worden beïnvloed.

Hallahan (1999) beschrijft framing als het ontstaan van een raamwerk of kader in een tekst door het meenemen, benadrukken of buitensluiten van bepaalde aspecten. Framing beïnvloedt de formulering of bewoording van een nieuwsbericht in de media (Entman, 2007). Volgens Entman (1993) maken journalisten bewust of onbewust keuzes bij de productie van de media-inhoud. Door middel van frames wordt een ingewikkelde werkelijkheid een gemakkelijk te lezen artikel, maar hebben ook een sturende werking doordat frames in de tekst het denken en de interpretatie van de ontvanger sturen (De Kort & d’Haenens, 2005). Entman (1993) definieert framing als volgt:

“To frame is to select some aspects of perceived reality and make them more salient in a communicatig text, in such a way as to promote a particular problem definintion, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation for the item described” (p. 52).

(17)

Semetko en Valkenburg (2000) definiëren framing als: “Conceptual tools which media and individuals rely on to convey, interpret and evaluate information.” Scheufele (1999) maakt onderscheid tussen mediaframes en individuele frames. Mediaframes maken onderdeel uit van een tekst. Individuele frames zijn de interne structuren in het hoofd van de ontvanger die helpen bij het verwerken en begrijpen van informatie (Scheufele, 1999). In teksten komen cues voor zoals bepaalde kernwoorden, stereotypes, gezegdes, verhalen of clusters van feiten en oordelen, waardoor een frame zich vormt (Entman, 1993). De Vreese (2005) onderschrijft dit en stelt dat frames in een media package worden aan geleverd bestaande uit: metaforen, voorbeelden, populaire uitspraken, omschrijvingen en afbeeldingen.

Er zijn vijf verschillende soorten nieuwsframes (Semetko & Valkenburg, 2000):

1) het conflictframe; waarbij de nadruk ligt op conflicten tussen individuen, groepen of instituties;

2) het human-interestframe; geeft een menselijk gezicht of emotionele invalshoek aan een gebeurtenis of probleem;

3) het verantwoordelijkheidsframe; ligt de nadruk op wie verantwoordelijk is voor een bepaalde gebeurtenis of probleem en wie de oplossing hiervoor kan bieden;

4) het economisch-gevolgenframe; geeft aan wat voor economische consequenties een gebeurtenis of probleem heeft op individuen, groepen, instituties, regio’s of landen;

5) het moraliteitsframe; dat een gebeurtenis of probleem plaatst in de context van religieuze normen en morele voorschriften.

Snow, Vliegenthart en Corrigall-Brown (2007) hebben het gebruik van frames in de berichtgeving tijdens de gebeurtenissen in de voorsteden van Parijs in 2005 onderzocht. Daarbij stelde zij vast dat het riff-raff frame één van de meest gebruikte frames was om de gebeurtenissen te beschrijven. In een riff-raff frame schildert de media het protest en de protestanten af als ‘onruststokers’ die enkel uit zijn op het plegen van rellen. De nadruk ligt op de misdaden die er door de protestanten zijn gepleegd waardoor zij worden gecriminaliseerd (Feagin & Hahn, 1973; Snow et al. 2007).

Volgens Entman (1993) kunnen er meerdere frames door en naast elkaar in een tekst voorkomen en met verschillende mate van dominantie. Uit onderzoek blijkt dat het verantwoordelijkheidsframe het meest wordt gebruikt in de Nederlandse dagbladen, gevolgd door het conflictframe, het economische-gevolgenframe, het human-interestframe en het

(18)

moraliteitsframe (Semetko & Valkenburg, 2000). Het verantwoordelijkheidsframe en het conflictframe komen met name voor in de wat serieuzere berichtgeving en het economische-gevolgenframe, het human interestframe en het moraliteitsframe blijken vaker terug te vinden in de wat sensationelere berichtgeving (Semetko & Valkenburg, 2000).

Tone of voice

In de nieuwsverslaggeving van een gebeurtenis speelt – naast framing – ook een andere factor een belangrijke rol, namelijk de tone of voice dat in een artikel wordt gebruikt. Tone of voice beschrijft de toon in een artikel en die kan positief, negatief of neutraal zijn. Wanneer de verslaggeving van een gebeurtenis overwegend negatief is, betreft het een negatieve tone of voice, terwijl een artikel dat overwegend positief een positieve tone of voice betreft (Kuttschreuter et al., 2011). Kuttschreuter et al. (2011) hebben vastgesteld dat krantenartikelen de eerste dagen na een gebeurtenis met name een emotionele toon bevatten, maar dat de hoeveelheid emotie afneemt naar mate de tijd na een gebeurtenis vordert.

(19)

Methode

Om meer inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de media over twee identieke cases bericht die zich af hebben gespeeld in twee verschillende perioden is er een kwantitatieve inhoudsanalyse uitgevoerd. Entman (1993) stelt dat de inhoudsanalyse als methode essentieel is voor onderzoek naar frames in mediaberichten, omdat het door middel van een inhoudsanalyse mogelijk is om op systematische, objectieve en kwantitatieve wijze de kenmerken van krantenartikelen met elkaar te vergelijken (Carney, 1972; Wester, 2006).

In dit onderzoek is de berichtgeving over conflictsituaties tijdens de bezettingen van het Maagdenhuis door protestbewegingen onderzocht. De onderzoeksperiode bestaat uit twee perioden (zie tabel 1). De artikelen met betrekking tot de eerste protestbeweging zijn uit de periode 16 mei 1969 tot en met 1 januari 1974 geselecteerd. Voor de periode van de tweede protestbeweging zijn artikelen opgenomen uit de periode van 15 februari 2015 tot en met 24 november 2015. Er is voor deze gebeurtenissen gekozen, omdat de cases zich vergelijkbaar tonen. Op basis van deze overeenkomsten wordt er verwacht dat de resultaten uit beide perioden goed met elkaar te vergelijken zijn. Er zal worden getracht om inzichtelijk te maken wat de verschillen zijn in de frequentie waarin beide partijen in de media aan het woord worden gelaten, de hoeveelheid berichten waarin de ene partij de andere partij beschuldigt en de legitimiteit van ‘de opponent’ in twijfel trekt. Daarnaast zal er worden onderzocht of deze verschillen zijn af-, of toegenomen aan de hand van twee tijdsperioden.

Tabel 1. Overzicht van de onderzoeksperioden en periode van dataverzameling.

Periode van de bezetting Periode van dataverzameling

Bezettingsperiode I 16 mei tot en met 21 mei 1969 (5 dagen)

16 mei 1969 tot en met 01 januari 1974

Bezettingsperiode II 25 februari tot en met 11 april 2015 (42 dagen)

15 februari tot en met 24 november 2015

(20)

Sample

In dit onderzoek is er gebruikt gemaakt van een a priori sample. Dit wil zeggen dat de grootte en de opbouw van de dataset van te voren zijn bepaald. Door middel van een a priori sample kan de kans op onvoldoende kracht van de resultaten worden beperkt, hetgeen de generaliseerbaarheid van het onderzoek vergroot (Farrokhyar, Reddy, Poolman & Bhandari, 2013). Daarnaast kunnen er op deze wijze meerdere groepen met elkaar worden vergeleken.

Er zijn krantenartikelen geselecteerd uit enkel Nederlandse kranten. Hierbij is er zowel gebruik gemaakt van kwaliteits- als van populaire kranten. Er valt onderscheid te maken tussen deze twee soorten kranten en het verschil zit hem voornamelijk in de verhouding tussen politieke informatie versus amusement in een krant (Hoogendam, 2010). Een kwaliteitskrant bericht vooral veel over politieke informatie en weinig over amusement, terwijl een krant die vooral over amusement bericht en minder over politiek als een populaire krant wordt gezien (Hoogendam, 2010). Naast het verschil in de verhouding tussen amusement en politieke berichten zijn er ook nog andere inhoudelijke verschillen: de artikelen in kwaliteitskranten zijn groter van omvang, bevatten complexer en moelijker woord- en taalgebruik, en streven meer naar diepgang dan dat het geval is in populaire kranten (Hoogendam, 2010).

Data

Voor de selectie van de kranten zijn er twee programma’s gebruikt, namelijk LexisNexis en Delpher. Voor het verzamelen van data uit de eerste bezettingsperiode in 1969 is het online programma Delpher gebruikt. Het programma is een online database waarop kranten uit verschillende tijdsperioden in zijn geheel terug te vinden zijn. Er is een zoekterm gebruikt met als doel om enerzijds alle relevante artikelen te selecteren en anderzijds alle irrelevante artikelen uit te sluiten. De zoekterm die gehanteerd werd bestond uit de volgende woorden: ‘Maagdenhuis’, ‘1969’, ‘Landelijk’, ‘Artikel’.

Voor de verzameling van kranten uit de tweede bezettingsperiode is het programma LexisNexis - een online krantendatabase – gebruikt. De zoekterm die gebruikt is bestond uit de woorden: ‘Maagdenhuis’, ‘Bezetting’, ‘20e eeuw’ en ‘1960-1969’. Een artikel dat tijdens de selectie in de dataset was opgenomen maar tijdens het coderen irrelevant bleek te zijn werd uitgesloten van het onderzoek. In totaal zijn er 107 artikelen uit de eerste bezettingsperiode en 109 artikelen uit de tweede bezettingsperiode in Nederlandse kranten geanalyseerd.

(21)

In tabel 2 is er overzicht weergegeven van de verdeling van het aantal artikelen per krant per periode. De Nederlandse kranten met een oplage hoger dan 100.000 zullen in het onderzoek worden meegenomen evenals beschikbare lokale kranten uit Amsterdam en omstreken. De lokale dagbladen zullen in het onderzoek worden meegenomen omdat de kwestie – naast landelijke media aandacht – ook een aanzienlijke hoeveelheid aan lokale media aandacht heeft gegenereerd.

Tabel 2. Overzicht van de verdeling van het aantal artikelen per krant per periode.

Periode I Aantal artikelen Periode II Aantal artikelen

De Telegraaf De Waarheid De tijd: dagblad voor

Nederland Nederlands Dagblad

Het vrije volk

18 37 24 9 19 De Telegraaf De Volkskrant NRC.NEXT Trouw Het financieel Dagblad Metro Het Parool 12 13 20 15 2 14 33 Totaal 107 Totaal 109 Codeboek

Er is een codeboek gecreëerd dat als leidraad heeft gediend voor het coderen van de data (zie bijlage 1). Het is van belang dat het codeboek aan een aantal eisen voldeed, zoals dat een variabele niet meer dan één dimensie mocht behandelen, zodat de antwoordmogelijkheden exhaustief zijn en dat de antwoordmogelijkheden mutueel exclusief zijn. Dit wil zeggen dat aan alle mogelijke antwoordmogelijkheden wordt voldaan. Hierbij zij dichotome variabelen gebruikt. Dit wil zeggen dat het aantal antwoordmogelijkheden zich beperkt tot twee. Daarnaast is er in het codeboek ook gebruikt gemaakt van vragen met een 5-punts Likertschaal (Robertson, 2012).

Ten slotte is de intercodeursbetrouwbaarheid berekend om de validiteit van het codeboek te garanderen (zie tabel 3). Een externe codeur heeft twintig procent (45 artikelen) van de

(22)

dataset gecodeerd. Daarbij is de interpretatieruimte tussen de codeurs zo klein mogelijk gemaakt door eventuele onduidelijkheden in het codeboek te reviseren. Dit zorgt er voor dat het instrument eenduidig kan worden toegepast en het codeboek betrouwbaar kan worden ingezet. Aan de hand van de resultaten van de toets is bepaald of er revisies in het codeboek wenselijk waren. Alle variabelen voldeden aan de grens voor de minimale betrouwbaarheid van 0.6 (zie tabel 3), waardoor alle variabelen in het onderzoek konden worden meegenomen.

Tabel 3. Overzicht van de intercodeursbetrouwbaarheid per variabele.

Variabelen Krippendorff’s alpha

Bevat de titel van het artikel een positief of een negatief frame ten opzichte van het instituut (lees: CvB)?

0.607

Bevat de titel van het artikel een positief of een negatief frame ten opzichte van de protestbeweging?

1

Bevat het artikel over de UvA case een positief of negatief frame ten opzichte van het instituut (lees: CvB)?

0.906

Bevat het artikel over de UvA case een positief of negatief frame ten opzichte van de protestbeweging?

0.84

Wordt er in het artikel gebruikt gemaakt van het conflict frame?

1

Wordt er in het artikel gebruikt gemaakt van het human interest frame?

0.727

Wordt er in het artikel gebruikt gemaakt van het economische gevolgen frame?

0.758

Wordt er in het artikel gebruik gemaakt van het verantwoordelijkheidsframe?

0.832

Wordt er in het artikel gebruik gemaakt van het moraliteitsframe?

0.596

Wordt er in het artikel gebruik gemaakt van het riff-raff frame?

0.891

Welke partij krijgt in het artikel de meeste ruimte om hun standpunten over te brengen?

0.917

(23)

beschadigen in het artikel?

Probeert de protestbeweging de reputatie van het instituut te beschadigen in het artikel?

0.758

Probeert het instituut de legitimiteit van de protestbeweging in twijfel te trekken in het artikel?

0.71

Probeert de protestbeweging de legitimiteit van het instituut in twijfel te trekken in het artikel?

0.853

Zo ja, welke partij wordt er in het artikel als verantwoordelijke voor het conflict aangewezen?

0.861

Variabelen

De onafhankelijke eenheden in het onderzoek zijn: de krantenartikelen over de cases. De afhankelijke variabelen in het onderzoek zijn: het type frame dat wordt gebruikt, de tone of voice, de mate van toegang tot de media en de mate waarin de betrokken partijen de reputatie en de legitimiteit van de tegenpartij proberen te beschadigen.

Er is gekozen voor een deductieve inhoudsanalyse, waarbij frames eerst worden geoperationaliseerd aan de hand van bestaande literatuur, waarna de data wordt gecodeerd (Van Gorp, 2008). Om de aanwezigheid van frames in de berichtgeving over de cases te meten, is er gebruik gemaakt van het meetinstrument van Semetko en Valkenburg (2000) waarin er vijf frames worden onderscheiden. Deze frames zullen worden aangevuld met het riff-raff frame (Snow, Vliegenthart & Corrigall-Brown, 2007).

Analyse

Met behulp van het programma Qualtrics is de set van 216 artikelen gecodeerd. De data uit deze analyses zijn vervolgens in het programma SPSS gezet. Voorafgaand aan de analyse is eerst gezocht op missing values en afwijkende antwoorden. Er zijn missing values gevonden in de dataset en deze zijn verwijderd zodat er een complete dataset is gecreëerd. Uit de data van deze antwoorden werden via SPSS het Chi-kwadraat, Anova, One Sample T-toets berekend om zo conclusies te kunnen trekken over de wijze waarop de media bericht over de UvA-case studies.

(24)

Resultaten

Frame gebruik in de titels

In deze paragraaf wordt er gekeken naar de frames die in de titel van de artikelen worden gebruikt. Uit de resultaten blijkt het verschil, hetzij een zwak verband, in het gebruik van frames in de krantenkoppen ten opzichte van de protestbeweging significant F(1, 214) = 6,96, p = 0,009, eta = 0,275. Het framegebruik in de krantenkoppen van de artikelen uit de eerste bezettingsperiode (M = 3,16, SD = 0,60) is significant positiever dan in de krantenkoppen uit de tweede bezettingsperiode (M = 2,97, SD = 0,41) (zie tabel 4 in de bijlage).

De one-way ANOVA, F(1, 214) = 0,11, ns (zie tabel 5 in de bijlage), toont aan dat er geen significante verschillen in het framegebruik in de krantenkoppen ten opzichte van het instituut. Dat wil zeggen dat de krantenkoppen uit de eerste bezettingsperiode (M = 2,84, SD = 0,49) niet significant verschillen van die uit de tweede bezettingsperiode (M = 2,86, SD = 0,46).

Tone of voice in de artikelen

In deze paragraaf wordt er gekeken naar de tone of voice die in de artikelen is gebruikt. Tabel 6 (zie bijlage II) geeft aan hoe vaak er positief, neutraal of negatief over de betrokken partijen in de bezettingen wordt gesproken. Uit de analyse is gebleken dat er geen significante verschillen zijn gevonden in de gebruikte tone of voice in de media ten opzichte van zowel het instituut als de protestbeweging.

De tone of voice met betrekking tot het instituut zijn in de verschillende bezettingsperioden niet significant verschillend F(1, 214) = 0,33, ns (zie tabel 7 in bijlage II). In de artikelen uit de eerste periode wordt grotendeels een neutrale toon gebruikt ten opzichte van het instituut (M = 2,46, SD = 0,74). De artikelen uit de tweede periode bevatten eveneens grotendeels een neutrale toon (M = 2,51, SD = 0,74).

De resultaten van de one-way ANOVA, F(1, 214) = 0,29, ns, tonen aan dat de tone of voice ten opzichte van de protestbeweging ook niet significant verschillen per periode. De artikelen uit de eerste periode (M = 3,22, SD = 0,81) bevatten een positieve toon, maar verschillen niet significant van de artikelen uit de tweede periode (M = 3,15, SD = 0,77).

(25)

Frames

Deze paragraaf gaat over het gebruik van de verschillende frames in de artikelen over de Maagdenhuisbezettingen. In tabel 8 is een overzicht gegeven van het framegebruik per periode. Uit de resultaten is blijkt dat het conflictframe en verantwoordelijkheidsframe de meest gebruikte frames zijn in de beide perioden. Het riff-raff frame blijkt veruit het minst gebruikte frame zowel in de eerste als de tweede periode.

Tabel 8. Overzicht van de gebruikte frames per periode in procenten.

Eerste bezettingsperiode Tweede bezettingsperiode

Conflictframe 85,1 98,0

Human interest frame 43,0 47,1

Economische-gevolgen frame 11,4 33,3

Verantwoordelijkheidsframe 86,8 76,5

Moraliteitsframe 20,2 16,7

Riff-raff frame 4,4 8,8

Conflict frame

Uit de resultaten is een significant verschil in het gebruik van het conflictframe gebleken Chi kwadraat: (1) = 10,39, p = 0,001, Cramer’s V = 0,220. Dat wil zeggen dat er sprake is van een zwak verband. In de eerste bezettingsperiode blijkt 85,1 procent van de artikelen een conflictframe te bevatten, in de tweede bezettingsperiode is dat in bijna alle artikelen, namelijk in 98,0 procent van de geanalyseerde artikelen.

Actoren

In deze paragraaf wordt bekeken wie de belangrijkste actoren zijn in de conflicten waarover de artikelen berichten (zie tabel 9). Tijdens de eerste bezettingsperiode blijken de belangrijkste actoren: de rector van de Universiteit van Amsterdam, prof. mr. Belinfante, de Algemene Studenten Vereniging Amsterdam, burgemeester van Amsterdam Samkalden en de politie en justitie. In de tweede bezettingsperiode blijkt dat de belangrijkste actoren direct van de Universiteit van Amsterdam afkomstig zijn: protestbeweging De Nieuwe Universiteit, prof. dr. Louise Gunning, protestbeweging Rethink UvA en protestbeweging Humanities Rally. Daarnaast zijn er nog actoren die indirect bij het conflict betrokken zijn geweest, zoals

(26)

burgemeester van Amsterdam Van der Laan en minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Bussemaker.

Tabel 9. Overzicht van de belangrijkste actoren per periode.

Eerste bezettingsperiode Tweede bezettingsperiode

Universiteit van Amsterdam

De Nieuwe Universiteit De ASVA De Universiteit van Amsterdam Prof. dr. Louise

Gunning

Rethink UvA Prof. mr. August David Belinfante

Burgemeester Samkalden Humanities Rally Burgemeester Van der

Laan

De politie Stafleden van Universiteit van

Amsterdam

Minister Bussemaker Justitie Actiegroep de Loze

Kreet

Human interest frame

Er zijn geen significante verschillen gevonden in de berichtgeving tussen de verschillende bezettingsperiode in het gebruik van het human interest frame Chi kwadraat: (1) = 0,32, ns. In de eerste bezettingsperiode blijkt 43,0 procent van de geanalyseerde artikelen een human interest frame te bevatten, terwijl dat 47,1 procent in de tweede bezettingsperiode betreft.

Economisch gevolgenframe

Het gebruik van het economisch gevolgenframe in de verschillende bezettingsperioden blijkt significant van elkaar te verschillen, Chi kwadraat: (1) = 16,72, p = 0,000, Cramer’s V = 0,279. Dat wil zeggen dat wil zeggen dat er sprake is van een zwak verband. In de artikelen uit de eerste bezettingsperiode bevat 11,4 procent van de artikelen een economisch gevolgenframe, terwijl 33,3 procent van de artikelen uit de tweede bezettingsperiode een economisch gevolgenframe bevat.

Verantwoordelijkheidsframe

De verschillen in het gebruik van het verantwoordelijkheidsframe tussen de verschillende bezettingsperioden blijken significant, hetzij een zwak verband, Chi kwadraat: (1) = 4,99, p = 0,033, Cramer’s V = 0,152. In 86,8 procent van de artikelen uit de eerste bezettingsperiode

(27)

wordt het verantwoordelijkheidsframe toegepast, terwijl dat in 76,5 procent van de artikelen uit de tweede periode blijkt te zijn.

De betrokken partijen worden voor verschillende zaken verantwoordelijk gehouden. Zo worden burgemeester Samkalden en de politie tijdens de eerste bezettingsperiode overdadig hard ingrijpen verweten en het College van Bestuur en de rectoren worden verantwoordelijk gehouden voor falend beleid. De protestbewegingen worden in beide perioden verantwoordelijk gehouden voor de bezettingen, terwijl het gebrek aan medezeggenschap in beide perioden als een van de aanleidingen voor de conflicten worden aangedragen.

Moraliteitsframe

Uit de resultaten blijkt het gebruik van het moraliteitsframe niet significant van elkaar te verschillen in de verschillende bezettingsperioden Chi kwadraat: (1) = 0,59, ns. In 20,2 procent van de geanalyseerde artikelen uit de eerste bezettingsperiode wordt een moraliteitsframe gebruikt, terwijl het moraliteitsframe in 16,7 procent van de geanalyseerde artikelen uit de tweede periode is gehanteerd.

Riff-raff frame

De verschillen in het gebruik van het riff-raff frame in de verschillende perioden blijken eveneens niet significant Chi kwadraat: (1) = 1,14, ns. In 4,4 procent van de artikelen uit de eerste bezettingsperiode wordt er een riff-raff frame gebruikt, terwijl dat in de tweede bezettingsperiode 8,8 procent van de artikelen betreft.

Ruimte om standpunten over te brengen

Uit de resultaten blijkt dat de verschillen in ruimte waarin de betrokken partijen hun standpunten kunnen overbrengen in de artikelen significant zijn. De protestbeweging krijgt in beide bezettingsperioden meer ruime om hun standpunten over te brengen dan het instituut. Voor beide perioden is een One-Sample T-test uitgevoerd om aan de hand van de gemiddelde score de verschillen tussen de protestbeweging en het instituut te kunnen berekenen. Uit de resultaten blijkt dat de protestbeweging in de eerste bezettingsperiode meer ruimte krijgt dan het instituut (M = 2,63, SD = 1,01): t(113) = -3,91, p = 0,000, eta = 0,178. Dat wil zeggen dat de protestbeweging in de artikelen uit de eerste bezettingsperiode ruim drie keer zo vaak ruimte krijgen om hun standpunten over te brengen in de media, dan het instituut.

(28)

Ook in de artikelen uit de tweede bezettingsperiode blijkt de protestbeweging meer ruimte te krijgen dan het instituut (M = 2,45, SD = 1,13) en t(101) = -4,90, p = 0,000, eta = 0,178. De protestbeweging heeft in de tweede bezettingsperiode ruim vier keer zo veel toegang tot de media dan het instituut. Dat wil zeggen dat het verschil in spreekruimte in de tweede periode groter is dan tijdens eerste periode.

In tabel 10 is een overzicht weergegeven van de verdeling van de spreekruimte per periode. In de artikelen uit de eerste bezettingsperiode is de spreekruimte in 51,8 procent van de artikelen gelijk verdeeld (N = 59). De protestbeweging krijgt in 36,9 procent van de artikelen spreekruimte (N = 19), terwijl het instituut in 11,4 procent van de artikelen spreekruimte krijgt (N = 6). In de tweede bezettingsperiode is de spreekruimte 49,0 procent van de artikelen gelijk verdeeld (N = 50). De protestbeweging krijgt in 41,2 procent van de geanalyseerde artikelen spreekruimte (N = 42), terwijl het instituut dat slechts in 9,8 procent van de artikelen krijgt (N = 10).

Tabel 10. Overzicht van de verdeling van de spreekruimte per periode.

Eerste bezettingsperiode Tweede bezettingsperiode

% N % N Protestbeweging 16,7 19 29,4 30 Overwegend protestbeweging 20,2 23 11,8 12 Neutraal 51,8 59 49,0 50 Overwegend instituut 6,1 7 3,9 4 Instituut 5,3 6 5,9 6 Totaal 100 114 100 102 Scandal politics

In deze paragraaf wordt het gebruik van scandal politics door de betrokken partijen in de conflicten onderzocht. Er is onderzocht of er verschillen zijn in de mate waarin beide partijen de integriteit en reputatie van de tegenpartij proberen te beschadigen.

(29)

Beschadigen van de reputatie door de betrokken partijen

De resultaten tonen aan dat het instituut in slechts enkele gevallen probeert om de reputatie van de protestbeweging in diskrediet te brengen. Echter, Chi kwadraat (1) = 2,37, ns toont aan dat de verschillen tussen de beide perioden niet significant zijn. In de eerste bezettingsperiode probeert het instituut in 14,0 procent van de artikelen de reputatie van de protestbeweging te beschadigen, terwijl dat 8,8 procent in de tweede bezettingsperiode betreft.

Uit de resultaten blijkt dat de protestbeweging de reputatie van het instituut in meerdere gevallen probeert te beschadigen, maar de Chi kwadraat (1) = 0,17, ns, toont aan dat de verschillen tussen de verschillende perioden niet significant zijn. In de eerste bezettingsperiode gebeurt dat in 20,2 procent van de geanalyseerde artikelen, terwijl dat in de tweede bezettingsperiode 18,6 procent van de artikelen betreft.

Beschadigen van de integriteit door de betrokken partijen

Wanneer er wordt gekeken naar de resultaten met betrekking tot de wijze waarop de betrokken partijen de integriteit van de andere partij in diskrediet brengen, is het opvallend dat de protestbeweging in beide perioden vaker de integriteit van het instituut in twijfel trekt dan andersom het geval is. Daarnaast tonen de resultaten aan dat er significante verschillen zijn tussen de twee perioden wanneer het gaat om het beschadigen van de integriteit van de protestbewegingen door het instituut. Dat blijkt niet het geval bij de protestbewegingen. Uit de resultaten blijken er geen significante verschillen tussen beide perioden.

Het instituut trekt in de eerste bezettingsperiode de integriteit van de protestbeweging significant vaker, hetzij een zwak verband, in twijfel dan in de tweede periode F(1, 214) = 4,32, p = 0,038, eta = 0,141. In de eerste bezettingsperiode trekt het instituut in 16,7 procent van de gevallen de integriteit van de protestbeweging in twijfel, terwijl dat in de tweede periode in 8,8 procent van de geanalyseerde artikelen het geval is.

De resultaten van de protestbeweging blijken niet significant van elkaar te verschillen, Chi kwadraat (1) = 0, 24, ns. In de eerste periode probeert de protestbeweging in 29,8 procent van de geanalyseerde krantenartikelen de integriteit van het instituut in twijfel te trekken, terwijl dat in de tweede bezettingsperiode in 35,3 procent van de artikelen is gebeurd.

(30)

Beschuldigende toon

In deze paragraaf wordt er gekeken in welke mate de geanalyseerde artikelen een beschuldigende toon bevatten en welke partij er als schuldige voor de conflicten wordt aangewezen. De Chi kwadraat (1) = 3,11, ns toont aan dat er geen significante verschillen zijn tussen de eerste bezettingsperiode en de tweede bezettingsperiode wanneer er gekeken wordt naar het gebruik van een beschuldigende toon in de artikelen. In de eerste periode bevat 76,6 procent van de artikelen een beschuldigende toon, terwijl dat in de tweede bezettingsperiode 65,1 procent van de geanalyseerde artikelen betreft.

Wanneer er wordt gekeken naar de schuldvraag voor de gebeurtenissen tonen de resultaten aan dat er significante verschillen zijn tussen de protestbewegingen en het instituut. Door middel van een bootstrap methode is er aangetoond dat de betrouwbaarheidsintervallen van beide partijen niet overlappen en daarmee significant van elkaar verschillen (zie tabel 11). Dat wil zeggen dat het instituut significant vaker als schuldige voor de conflicten wordt aangewezen in de geanalyseerde artikelen. Dat geldt zowel voor de eerste bezettingsperiode, waar het instituut in 36,0 procent van de artikelen als schuldige wordt aangewezen, als voor de artikelen uit de tweede bezettingsperiode waar het instituut in 42,2 procent van de artikelen als schuldige wordt aangemerkt.

Tabel 11. Overzicht van de intervallen per periode.

Eerste bezettingsperiode Tweede bezettingsperiode 95%

betrouwbaarheidsinterval

95%

betrouwbaarheidsinterval

Lower Upper Lower Upper

Het College van Bestuur 27,2 45,6 33,3 52,0

(31)

Conclusie

De bezettingen van het Maagdenhuis in 1969 en 2015 gingen beiden gepaard met veel media-aandacht. In dit onderzoek is er onderzocht op welke wijze de mediaverslaggeving van de Maagdenhuisbezettingen van elkaar verschillen. De onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal stond was: In hoeverre is er een verschil in de wijze waarop de media verslag doet van de Maagdenhuisbezettingen in verschillende tijdsperioden?

Wanneer er wordt gekeken naar de grootste verschillen in de mediaverslaggeving van de Maagdenhuisbezettingen van 1969 en 2015 is dat het onderwerp van de conflictframes, aangezien beide bezettingen in verschillende conflictframes zijn geplaatst. In 1969 werd de bezetting geframed als een wanordelijk conflict tussen de burgemeester, justitie, politie en de protestbeweging. De burgemeester werd als direct betrokken actor in het conflictframe geplaatst. In de artikelen van de bezetting van 1969 lag de nadruk op de handhaving en verstoring van de orde en niet zo zeer op de interne onrust op de Universiteit van Amsterdam. Dat was wel het geval bij het conflict in 2015. In de artikelen uit 2015 werd de bezetting geframed als een intra-organisatie conflict tussen het College van Bestuur en de protestbewegingen. In 2015 lag de nadruk wel op de onenigheid binnen het instituut en had de burgemeester slechts een mediërende rol in het conflict.

Daarnaast zijn er verschillen in de mediaverslaggeving met betrekking tot het framegebruik in de beide tijdsperioden. Er zijn significante verschillen tussen beide perioden gevonden in het gebruik van het conflict,- en het economische gevolgenframe. De bevindingen van dit onderzoek komen overeen met de resultaten uit het artikel van Groen en Van der Zwan (2005), waarin er wordt gesteld dat de media tegenwoordig is gericht op het brengen van negatief nieuws, zoals conflicten en schandalen. Zo werd er in 2015 ruim 3 keer zoveel gebruik gemaakt van het economisch gevolgenframe als in 1969. Daarbij werd het conflictframe in bijna alle geanalyseerde artikelen uit 2015 gebruikt, terwijl dat in 1969 in ruim 85 procent van de artikelen het geval was. Door de gebeurtenissen te framen in termen van winst en verlies, waarbij de nadruk ligt op de economische consequenties, maken journalisten een artikel sensationeler hetgeen past bij de eisen die lezers stellen aan de hedendaagse nieuwsverslaggeving.

(32)

De meest gebruikte frames in de geanalyseerde krantenartikelen waren in beide perioden het conflict-, en verantwoordelijkheidsframe. Het riff-raff frame, dat in de studie van Snow et al. (2007) het meest gebruikt werd tijdens de gebeurtenissen in Parijs, bleek zowel in 1969 als in 2015 zeer weinig te zijn gebruikt. Dit frame bleek zelfs het minst gebruikte frame om de Maagdenhuisbezettingen te beschrijven. De protestbewegingen werden dus niet afgeschilderd als op vernielingen beluste relschoppers, maar als volwaardige partijen.

Dit blijkt ook wanneer er wordt gekeken naar de verschillen in de toegang die de betrokken partijen tot de media krijgen. De resultaten van dit onderzoek komen niet overeen met de resultaten uit de studie van Gitlin (1980) waarin wordt verondersteld dat instituten meer toegang hebben tot de media dan protestbewegingen. Sterker nog, dit onderzoek toont aan dat protestbewegingen helemaal niet kansloos zijn wanneer het gaat om een conflict dat wordt uitgevochten met een instituut in de media. Net als in de studie van Davis (2000) slaagden zij er in om gedurende de conflicten significant meer spreekruimte en media-aandacht te genereren dan het instituut. De protestbewegingen zijn er dus beter in geslaagd om de media te overtuigen van het belang van hun claims dan het instituut. Hierdoor konden de protestbewegingen de media-aandacht benutten om hun claims te rechtvaardigen, standpunten uit te leggen en te verdedigen en hun naamsbekendheid vergroten.

Dit verschil in spreekruimte betekende ook dat de protestbewegingen meer mogelijkheden kregen om de integriteit en reputatie van het instituut te beschadigen. De protestbewegingen bleken dit voordeel ook uit te buiten. In beide perioden hebben zij geprobeerd om de reputatie en integriteit van het instituut in twijfel te trekken. Dat wil overigens niet zeggen dat het instituut zich onbetuigd heeft gelaten. Ook het instituut heeft de spreekruimte in de media – zowel in 1969 als in 2015 – benut om de reputatie en integriteit van de protestbewegingen te beschadigen. Echter, de inzet van ‘scandal politics’ door het instituut verschilde wel per periode. In 1969 probeerde het instituut significant vaker de integriteit van de protestbeweging te beschadigen dan het geval was in 2015.

Tenslotte is er gebleken dat het instituut in beide perioden significant vaker als schuldige voor de gebeurtenissen aangewezen dan de protestbewegingen. Ook is er in beide periode negatiever bericht over het instituut dan over de protestbewegingen. Des te opvallender is dat het instituut weinig tot geen gebruik heeft gemaakt van het riff-raff frame, aangezien het gebruik van dit frame de reputatie van het instituut had kunnen beschermen tijdens de crises.

(33)

De kans op reputatieschade voor organisaties door negatieve aandacht tijdens een conflict is het kleinst wanneer er in persberichten alternatieve frames voor het conflict- en of moraliteitsframe zichtbaar zijn (Knight, 1999). Door de bezettingen in een riff-raff frame te plaatsen kan het instituut de aandacht afleiden van de standpunten en claims van de protestbewegingen, waardoor zij zelf positiever uit het conflict naar voren komen. Ondanks dat het instituut minder toegang tot de media werd geboden, hadden zij de beschikbare momenten kunnen aangrijpen om een riff-raff frame te gebruiken. Echter, deze momenten hebben zij – al dan niet bewust – aan zich voorbij laten gaan. Vanwege het onbenut laten van deze mogelijkheid kwam de nadruk op de inhoud van de uitlatingen van de protestbewegingen te liggen, wat tot een grotere kans op reputatieschade voor het instituut heeft geleid.

Al met al tonen de resultaten van dit onderzoek aan dat de Maagdenhuisbezettingen in de media zijn uitgevochten. De strijd heeft in beide perioden plaatsgevonden en de betrokken partijen hebben allebei gebruik gemaakt van de inzet van ‘scandal politics’. Ongeacht of de protestbewegingen er in zijn geslaagd om hun doelen te bereiken kan er worden gesteld dat zij de strijd in de media – zowel in 1969 als in 2015 – van het instituut hebben gewonnen.

(34)

Discussie

Limitaties van het onderzoek

Allereerst is het noodzakelijk te benadrukken dat dit onderzoek slechts een gedeelte van het discours omtrent de Maagdenhuisbezettingen in 1969 en 2015 beslaat, aangezien er enkel geschreven media in het onderzoek zijn meegenomen. Het is namelijk voor de hand liggend dat deze conflicten, zeker die van 2015, zich ook grotendeels in andere media hebben afgespeeld. Voor een volledige studie naar de mediaverslaggeving over de Maagdenhuisbezettingen zouden er ook andere bronnen in het onderzoek moeten worden opgenomen zoals: televisie, sociale media en het internet.

Daarnaast willen de resultaten van dit onderzoek niet per se zeggen dat de media ten tijde van de bezettingen een voorkeur hadden voor de protestbewegingen of het meer eens waren met de standpunten van de protestbewegingen. Het significante verschil in spreekruimte kan ook door de protestbewegingen zijn afgedwongen. In dit onderzoek zijn 216 krantenartikelen uit verschillende dagbladen geanalyseerd, maar de communicatiestrategieën van de betrokken partijen zijn niet in het onderzoek meegenomen. Het is daarom mogelijk dat de strategie die het instituut heeft gehanteerd niet aansloot op de wensen van de media, waardoor hun claims, standpunten en verklaringen door de media zijn genegeerd. Voor een eventueel vervolgonderzoek zouden dergelijke strategieën kunnen worden geanalyseerd om de effecten van de gehanteerde strategieën op de gevonden resultaten te meten.

Verder zijn er in dit onderzoek twee verschillende databases gebruikt om de data te verkrijgen. Sommige dagbladen die als bron zijn gebruikt voor de eerste bezettingsperiode bestonden in de tweede periode niet meer. Dit heeft er voor gezorgd dat er verschillende kranten met elkaar zijn vergeleken. Het ontbreken van uniformiteit in de dataset zou tot invloeden op de resultaten kunnen hebben geleid. Daarnaast is er een ander verschil tussen de data uit de jaren ’60 en 2015. De artikelen uit de tweede periode zijn allemaal niet meer dan een jaar oud, terwijl er bij de artikelen uit eerste periode een grens van 5 jaar oud is gehanteerd. Dit verschil zou ook van invloed kunnen geweest zijn op de gevonden resultaten.

Ook zijn er externe factoren die van invloed kunnen zijn geweest op de resultaten van dit onderzoek. Met name technologische verschillen tussen beide perioden, zoals de komst van het internet, zorgen voor aanzienlijke maatschappelijke en sociale verschillen tussen de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Na overleg met de beleidsarcheologe van het Agentschap R-O Vlaanderen – Onroerend Erfgoed werd besloten om de zone met relatief goed bewaarde podzolbodem net ten zuiden van de

A microgrid is an electric power system consisting of distributed energy resources (DER), which may include control systems, distributed generation (DG) and/or distributed

die Negermoeder gekies wanneer die to ets deur Negertoetsnemers afgeneem is, terwyl di e blanke mo e der meer dikwels gek ies is wanneer die to o ts deur blanke

Ook voor andere personen worden deze gegevens in de RNI bijgehouden, het is echter niet altijd duidelijk waar deze wijzigingen doorgegeven kunnen worden.. Oplossingen met

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

1 Professionals die werkzaam zijn binnen de gemeentelijke toegang voor jeugdhulp hebben in de gemeenten verschillende functienamen, zoals CJG-er (Breda, Woensdrecht), medewerker

Flexwerk kan de werking van de arbeidsmarkt verbeteren wanneer de tijdelijke werknemer anders werkloos zou zijn geweest door een gebrek aan beschikbare vaste banen en wanneer