• No results found

Formele en informele steun en overbescherming : de mediërende rol van competentiegevoel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Formele en informele steun en overbescherming : de mediërende rol van competentiegevoel"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Formele en informele steun en overbescherming:

de mediërende rol van competentiegevoel

Masterscriptie Opvoedingsondersteuning Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam A.E. Derks 11023686 Begeleiding: mw. dr. A.L. van den Akker Tweede beoordelaar: dhr. prof. dr. G.J. Overbeek

Amsterdam Juni 2016

(2)

Inhoud

Abstract ... 3

Formele en informele steun en overbescherming: de mediërende rol van competentiegevoel . 4 Steun en overbescherming ... 4 Mechanisme ... 6 Deze studie ... 8 Methode ... 9 Participanten ... 9 Instrumenten ... 10 Overbescherming. ... 10

Steun van de omgeving. ... 11

Competentiegevoel. ... 11

Analyse ... 12

Resultaten ... 12

Conclusie en discussie ... 14

(3)

Abstract

Formal and Informal Social Support and Overprotective Parenting: The Mediating Role of Parental Sense of Competence

Social support is an important factor in coping with everyday tasks such as parenting. It is believed to influence the mothers’ sense of competence, which in turn can improve the mothers’ parenting behavior. The current study investigated (1) the relationship between social support and overprotective parenting in mothers of one year old children and (2) the mediating role of sense of competence. Questionnaire data from 189 mothers (Mage = 31,7)

was used in an hierarchical regression. Although there appeared to be no relationship between social support and parenting, there was a relationship between sense of competence and overprotective parenting. This means that to help mothers use less overprotective parenting methods, it is important to make her feel more competent in parenting.

(4)

Formele en informele steun en overbescherming: de mediërende rol van competentiegevoel

Een belangrijke taak van een moeder van een pasgeboren kind is het beschermen van haar baby. Zo moet het kind beschermd worden tegen gevaren van de omgeving zoals scherpe of hete voorwerpen en moet het niet te veel blootgesteld worden aan drukke situaties. Als een moeder echter overdreven angstig is met betrekking tot haar kind en dat uit in de opvoeding, dan is er sprake van overbescherming (Majdandzic, De Vente & Bögels, 2008).

Overbescherming uit zich in het overmatig afschermen van het kind voor prikkels, zoals harde geluiden of de aanwezigheid van veel mensen (Hudson & Rapee, 2000). Als het kind veel afgeschermd wordt van sociale situaties, bestaat de mogelijkheid dat het kind te weinig kans krijgt om zijn sociale vaardigheden te ontwikkelen. Het kind kan dan te weinig

succeservaringen opdoen in nieuwe en onbekende situaties, wat op den duur een negatief effect kan hebben op het zelfvertrouwen van het kind (Hudson & Rapee, 2000).

Het is dus belangrijk om meer te weten over welke factoren invloed hebben op overbescherming, zodat overbescherming kan worden tegengegaan en daarmee de nadelige gevolgen voor het kind kunnen worden verminderd.

Steun en overbescherming

Een factor die verwacht wordt invloed te hebben op overbescherming is steun. Het krijgen van steun kan er voor zorgen dat de moeder minder taken te doen heeft (Langford, Bowsher, Maloney & Lillis, 1997). Taken zoals het zorgen voor je eigen behoeften, het doen van het huishouden en het krijgen van genoeg slaap blijken voor veel moeders van een baby moeilijke taken te zijn om aan toe te komen (Negron, Martin, Almog, Balbierz & Howell, 2012). Het ontvangen van instrumentele steun zoals huishoudelijke hulp kan er voor zorgen dat de moeder meer tijd heeft om zich met zichzelf haar baby bezig te houden(Leahy-Warren, 2007).

(5)

Naast bovenstaande praktische hulp kan steun er ook voor zorgen dat de moeder positiever tegenover haar eigen handelen staat (Langford, Bowsher, Maloney & Lillis, 1997). Dit kan bereikt worden doordat de moeders met anderen praten over hun situatie en

aangemoedigd worden om door te gaan (Negron, Martin, Almog, Balbierz & Howell, 2012). Moeders die meer steun hebben, hebben minder vaak een postnatale depressie (Negron, Martin, Almog, Balbierz & Howell, 2012; Xie, He, Koszycky, Walker & Wen, 2009). Aangezien het hebben van een depressie ten koste kan gaan van de kwaliteit van de opvoeding, is het belangrijk dat de moeder voldoende steun krijgt om dit effect zo veel mogelijk tegen te gaan (Negron, Martin, Almog, Balbierz & Howell, 2012).

Volgens Abidin (1990) is het belangrijk dat er een balans is tussen de draaglast van de opvoeding en de steun die ervaren wordt. Als de last van de opvoeding niet in balans is met de ervaren steun kan dit stress opleveren. Deze onbalans kan leiden tot dysfunctioneel

ouderschap. Het opvoeden van een pasgeboren kind is een zware taak (Ngai & Chan, 2012). Het is belangrijk dat de moeder in deze periode voldoende steun krijgt om met deze zware taak om te gaan.

Steun vanuit de omgeving is onder te verdelen in formele en informele steun. Formele steun is steun vanuit instanties zoals de huisarts of het adviesbureau voor jeugd en gezin. Informele steun wordt gegeven door familie, vrienden of anderen binnen de sociale kring (Deković, Gerrits, Groenendaal & Noom, 1996). Informele steun kan leiden tot minder overbeschermend gedrag omdat moeders waarschijnlijk veel contact hebben met deze steunbronnen en veel waarde hechten aan hun advies en hulp. Hiervoor is het belangrijk dat de moeder een sociaal netwerk heeft dat groot genoeg is en goed functioneert (Negron, Martin, Almog, Balbierz & Howell, 2012). Ook kan het zo zijn dat formele steun bijdraagt aan minder overbeschermend gedrag, omdat moeders vanuit deze bronnen professionele hulp kunnen krijgen. Voor moeders die vertrouwen op de steun van iemand die is opgeleid om

(6)

deze steun te geven, kan formele steun een belangrijke steunbron zijn. Er zijn echter ook mensen die niet snel vertrouwen hebben in hulpverleners zoals huisartsen en

consultatiebureaus. Voor moeders die weinig vertrouwen hebben in deze steun, is de kans groter dat ze deze steun minder ontvangen of hier minder waarde aan hechten. Deze steun zal dan waarschijnlijk niet leiden tot minder overbescherming. Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar deze processen. Dit onderzoek probeert hier aan bij te dragen door de relatie tussen zowel formele als informele steun en overbescherming te bekijken. Deze informatie kan gebruikt worden om moeders beter te steunen met betrekking tot hun overbeschermende gedrag.

Mechanisme

Het hebben van voldoende steun kan er voor zorgen dat een moeder minder

overbeschermend zal opvoeden. Verwacht wordt dat het mechanisme achter deze relatie is dat het ervaren van voldoende steun er voor zorgt dat de moeder meer vertrouwen heeft in

zichzelf in de rol van opvoeder, oftewel een groter competentiegevoel heeft (Sanders & Woolley, 2005). Moeders met een groter competentiegevoel zullen naar verwachting minder overbeschermend opvoeden (Haan, Prinzie & Deković, 2009).

Het competentiegevoel van een moeder kan beïnvloed worden door haar omgeving, zoals de werksituatie, de huwelijksrelatie, de familie en het sociale netwerk (Belsky, 1984; Sevigny & Loutzanhiser, 2009). Een factor die gerelateerd kan zijn aan het competentiegevoel van moeders is steun van de omgeving (Gao, Sun & Chan, 2014). Zowel waardering van anderen als het krijgen van informatie zijn gerelateerd aan een hoger competentiegevoel bij het opvoeden van een baby (Leahy-Warren, 2005). Ook blijken zowel formele als informele steun bij te dragen aan het zelfvertrouwen van moeders wat betreft de omgang met haar baby (Leahy-Warren, 2005). Ook blijkt dat steun er voor kan zorgen dat de moeder zich

(7)

opgewassen voelt tegen de taak van het moederschap (Leahy-Warren, 2005). Er is echter nog onvoldoende onderzoek gedaan naar de individuele rol van formele en informele steun.

Volgens Belsky (1984) heeft het sociale netwerk invloed op de manier waarop ouders opvoeden. Een goed sociaal netwerk blijkt samen te hangen met minder restricties in de opvoeding. Aangezien restricties een onderdeel kunnen zijn van overbeschermend opvoeden, is het belangrijk dat het sociale netwerk goed functioneert. Daarnaast is het hebben van een goed sociaal netwerk ook geassocieerd met een groter competentiegevoel van moeders, wat er voor kan zorgen dat ze positiever gaat opvoeden. Het hebben van een goed sociaal netwerk hangt dus samen met verschillende positieve aspecten in de opvoeding. Er is echter nog weinig bekend over de relatie tussen het sociale netwerk en overbescherming.

Moeders die een groter competentiegevoel hebben, laten meer competentie zien in de opvoeding en vice versa. Ook is een groter competentiegevoel geassocieerd met minder depressie en meer tevredenheid als ouder. Deze twee factoren hangen beide samen met de manier waarop de moeder opvoedt (Jones & Prinz, 2005). Een groter competentiegevoel is ook gerelateerd aan meer betrokkenheid bij het kind, een meer steunende houding en meer warmte (Murdock, 2013).

Uit longitudinaal onderzoek blijkt dat als een moeder zich weinig competent voelt in de opvoeding, dat er voor kan zorgen dat de moeder haar baby beoordeelt als een kind met een moeilijker temperament (Verhage, Oosterman & Schuengel, 2013). Al op de leeftijd van 3 maanden blijkt de baby van een moeder die zich minder competent voelt, vaker negatief te reageren dan het kind van een moeder die zich competenter voelt. Ook het omgekeerde effect bestaat waarbij een kind dat beoordeeld wordt als een kind met een moeilijker temperament er voor zorgt dat de moeder zich minder competent voelt in de opvoeding (Verhage, Oosterman & Schuengel, 2013).

(8)

Als een moeder zich voldoende competent voelt in de opvoeding, laat ze minder angstige opvoeding zien. Ze durft haar kind meer bloot te stellen aan dagelijkse situaties, zoals het geluid van een stofzuiger in huis of naar een verjaardag gaan waar veel bezoek komt (Jones & Prinz, 2005).

Deze studie

In dit onderzoek wordt gekeken naar in hoeverre formele en informele steun van de omgeving gerelateerd is aan minder overbeschermend opvoeden. Verwacht wordt dat de ervaren steun leidt tot een groter competentiegevoel, en dat dit vergrote competentiegevoel zorgt voor een minder overbeschermende opvoeding door de moeder.

De uitkomsten van dit onderzoek zijn van belang, omdat het kan zorgen voor een betere begeleiding van moeders met baby’s. Als er meer bekend is over welke soort steun de meeste invloed heeft op overbescherming, kan hier op ingespeeld worden door instanties zoals de GGD en door makers van interventies. Door de vaardigheden van de steunende partij (degenen die formeel of informeel steun bieden) te verbeteren kan er een verbetering optreden in het overbeschermende gedrag van moeders. Ook is het inzicht in competentiegevoel

relevant, omdat de steunende partij zich in meer of mindere mate op competentiegevoel kan richten.

De eerste onderzoeksvraag luidt: in hoeverre hangen formele en informele steun van de omgeving samen met het overbeschermende gedrag van moeders? Verwacht wordt dat zowel formele als informele steun zorgen voor minder overbescherming door de moeder (Langford, Bowsher, Maloney & Lillis, 1997). Omdat er weinig onderzoek is gedaan naar het verschil tussen de invloed van formele en informele steun van de omgeving, is er geen

verwachting opgesteld over welke soort steun meer invloed zal hebben.

De tweede onderzoeksvraag luidt: is competentiegevoel een mediator tussen steun en overbescherming? Het toenemen van het competentiegevoel van de moeder wordt verwacht

(9)

gerelateerd te zijn aan de mate van overbescherming. Het is mogelijk dat de moeder door haar vergrote competentiegevoel minder de neiging heeft om haar kind overmatig te beschermen, omdat ze zich zekerder voelt over haar eigen opvoedgedrag. Zie figuur 1 voor het

mediatiemodel.

Figuur 1. Mediatiemodel (gebaseerd op Kazdin & Nock, 2003)

Methode Participanten

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van data uit het derde meetmoment van een longitudinaal onderzoek. In het longitudinale onderzoek hebben moeders op drie

meetmomenten vragenlijsten ingevuld, namelijk tijdens de zwangerschap en op het moment dat het kind een half en een heel jaar oud was. In dit onderzoek zijn moeders bevraagd over onder andere ervaren stress, gevoel van competentie, persoonlijkheidseigenschappen, lichamelijke gesteldheid, gedrag van het kind en steun van de omgeving. Per meetmoment zijn verschillende concepten gemeten. De concepten die gebruikt zijn in dit onderzoek zijn alleen op het derde meetmoment gemeten, wanneer het kind één jaar oud was.

(10)

De steekproef bestaat uit 189 moeders (M = 31,7, leeftijdsrange 20-42), die op het moment van het invullen van de vragenlijst een kind van één jaar oud hadden. De meeste moeders gaven aan zich te identificeren met de Nederlandse etniciteit (N = 182). Er gaven 185 moeders aan momenteel een partner te hebben (M = 34,3, leeftijdsrange 26-53).

Drie participanten gaven aan een opleiding lager dan MBO gevolgd te hebben als hoogst genoten opleiding. MBO is de hoogst genoten opleiding van 59 participanten. De meeste participanten waren hoger opgeleid, namelijk HBO (N = 79) of universiteit (N = 48). De participanten gaven in 13 gevallen aan dat hun partner een lagere opleiding dan MBO heeft gevolgd. 75 partners hebben een MBO-opleiding gedaan. Daarnaast hebben 57 partners HBO gedaan en 39 partners een universitaire opleiding.

Er zijn 47 participanten die aangaven een netto gezinsinkomen te hebben onder de €2400 per maand. Daarnaast hadden 67 participanten een gezinsinkomen tussen de €2400 en €3200 en 69 participanten hadden een inkomen van meer dan €3200 per maand. Er waren 24 participanten die aangeven wel eens financiële problemen te hebben (gehad).

Er is een powerberekening gedaan voor hiërarchische regressie. Uitgaande van een steekproef van 189 participanten en een middelmatige effectgrootte van .30 en een alfa van 0.05 blijkt dat de power 0.99 is, berekend met G*Power (Faul, Erdfelder, Buchner & Lang, 2009). Dit is een zeer hoge power, er hebben dus ruim voldoende participanten meegedaan aan het onderzoek om voldoende power te garanderen.

Instrumenten

Overbescherming. De mate van overbescherming is gemeten door middel van de subschaal overbescherming van de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire

(CPBQ), waarbij de vragen op een vijfpuntsschaal beantwoord kunnen worden (1 = Helemaal niet van toepassing en 5 = Helemaal van toepassing) (Majdandzic, De Vente & Bögels, 2008). Deze subschaal bestaat uit 28 items waarmee gemeten wordt in hoeverre de moeder

(11)

overdreven angstig handelt met betrekking tot haar kind. Een voorbeeldvraag hierbij is: ‘Ik neem mijn kind niet graag ergens mee naartoe, omdat ik bang ben dat het te druk voor hem/haar is’. Er is een schaal gecreëerd door de gemiddeldes van de antwoorden te berekenen. Deze schaal was voldoende betrouwbaar (Cronbach’s alpha .78).

Steun van de omgeving. Steun van de omgeving is gemeten met de Vragenlijst Opvoedingsondersteuning (VOO) (Deković, Gerrits, Groenendaal & Noom, 1996). De vragenlijst bestaat uit 15 steunbronnen en gaat over de hoeveelheid hulp die de moeder krijgt vanuit verschillende bronnen zoals buren, ouders, leerkrachten en artsen. Deze vragen worden gesteld in de vorm ‘Krijgt u hulp van de genoemde persoon of instelling?’, waarna per

persoon of instelling Ja of Nee kon worden geantwoord.

Er waren drie items waarop vrijwel alle participanten hetzelfde antwoord gaven, namelijk partner, steun van het opvoedbureau of de opvoedtelefoon, en steun van overige diensten. Er waren 186 participanten die steun van hun partner rapporteerden. Daarnaast rapporteerden respectievelijk 186 en 183 participanten dat ze geen steun van het

opvoedbureau of de opvoedtelefoon en van overige diensten kregen. Omdat deze vragen zeer eenduidig beantwoord zijn is er voor gekozen om deze niet in de analyse mee te nemen om de resultaten niet te vertekenen.

Binnen de VOO is onderscheid gemaakt tussen formele en informele steunbronnen. Er zijn zeven formele en vijf informele steunbronnen.

Competentiegevoel. Competentiegevoel is gemeten door middel van de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI) (De Brock, Vermulst, Gerris & Abidin, 1992). Deze

vragenlijst bestaat uit 15 items die gescoord worden op een zespuntsschaal (1 = Helemaal mee oneens en 6 = Helemaal mee eens). De vragenlijst gaat over in hoeverre de moeder het idee heeft dat ze het opvoeden goed aan kan. Een voorbeeldvraag hierbij is: ‘Het opvoeden van mijn kind stelt me nogal eens voor problemen’. Voor de NOSI is een schaal gecreëerd door

(12)

het gemiddelde van de antwoorden te berekenen. De schaal was voldoende betrouwbaar (Cronbach’s alpha .70).

Analyse

Door middel van Little’s MCAR test (Little, 1988) is beoordeeld of er sprake was van willekeurige missende data. Er bleek sprake te zijn van 0,61% missende data. Little’s MCAR test was niet significant (χ2 = 210 (237), p = .895), wat aantoont dat de missende data

willekeurig verdeeld zijn. De missende waarden zijn geïmputeerd door middel van Expectation-Maximization in SPSS.

Er is een hiërarchische regressie gedaan om te bepalen of de gemeten formele en informele steunbronnen samen hingen met overbescherming. Vervolgens is

competentiegevoel aan het model toegevoegd om te zien of dit een verbetering oplevert ten opzichte van het eerste model. Als blijkt dat competentiegevoel een voorspeller is van overbescherming en daarnaast blijkt dat in het tweede model de steunbronnen minder belangrijk worden dan in het eerste model, is er sprake van mediatie.

Resultaten

Zie tabel 1 voor de beschrijvende statistiek en de correlaties. Over het algemeen was er in deze sample sprake van een kleine mate van overbescherming volgens de CPBQ.

Gemiddeld rapporteerden de moeders dat ze zich zeer competent voelden. De tabel laat zien dat moeders gemiddeld meer informele dan formele steun rapporteerden. Moeders die meer informele steun rapporteren, zeggen een groter competentiegevoel te hebben. Moeders die een groter competentiegevoel rapporteren, zeggen minder overbeschermend op te voeden.

(13)

Tabel 1

Beschrijvende Statistiek en Correlaties

M SD Range 1 2 3 1 Overbescherming 1,90 0,58 1,0-3,4 - 2 Formele steun 2,09 1,56 0,0-7,0 -,15 - 3 Informele steun 3,18 1,17 0,0-5,0 -,10 ,23** - 4 Competentiegevoel 5,32 0,58 3,3-6,0 -,33** -,03 ,14* *p < ,05, **p < ,01.

In tabel 2 wordt de hiërarchische regressie van formele steun weergegeven. Hier is te zien dat formele steun niet in staat is om overbescherming te voorspellen. Als

Competentiegevoel wordt toegevoegd aan het model (stap 2) wordt het model verbeterd. Er wordt dan 10,8% van de variantie verklaard door het model.

Tabel 2

Hiërarchische Regressie Formele Steun

b SE b β p Stap 1 Constant 1,91 ,07 ,000 Formele steun -,01 ,03 -,02 ,840 Stap 2 Constant 3,69 ,38 ,000 Formele steun -,01 ,03 -,03 ,708 Competentiegevoel -,33 ,07 -,33 ,000

R2< 0,00 voor stap 1; ΔR2 = 0,11 voor stap 2.

In tabel 3 is de hiërarchische regressie van informele steun te zien. In deze tabel is te zien dat ook informele steun niet in staat is overbescherming te voorspellen. Wederom wordt het model verbeterd door het toevoegen van Competentiegevoel. In het totaal wordt in dit model 11,1% van de variantie verklaard door het model.

(14)

Tabel 3

Hiërarchische Regressie Informele Steun

b SE b β p Stap 1 Constant 2,05 ,12 ,000 Informele steun -,05 ,04 -,10 ,194 Stap 2 Constant 3,72 ,38 ,000 Informele steun -,03 ,04 -,05 ,469 Competentiegevoel -,33 ,07 -,32 ,000

R2= 0,01 voor stap 1; ΔR2 = 0,10 voor stap 2.

Conclusie en discussie

Het doel van het onderzoek was om te bepalen of er een verband is tussen de steun die een moeder krijgt van haar omgeving en de mate van overbescherming die ze vertoont in de opvoeding. Daarnaast is gekeken of competentiegevoel een verklarend mechanisme is tussen deze twee variabelen.

De verkregen informele steun blijkt gerelateerd te zijn aan het rapporteren een groter competentiegevoel, maar niet aan overbescherming. Formele steun bleek niet gerelateerd te zijn aan overbescherming en competentiegevoel. Hiermee is gedeeltelijk voldaan aan de verwachting dat informele steun samenhangt met competentiegevoel en overbescherming. De verwachting dat formele steun samenhangt met competentiegevoel en overbescherming wordt niet bevestigd. Zoals verwacht bleek competentiegevoel gerelateerd te zijn aan

overbescherming. Moeders die meer competentiegevoel in de opvoeding rapporteerden, vertonen minder overbeschermend gedrag. Volgens het hiërarchische regressiemodel was zowel formele als informele steun niet in staat om overbescherming te voorspellen. Door het

(15)

toevoegen van competentiegevoel verbeterde het model. Competentiegevoel kon dus wel overbescherming voorspellen in het regressiemodel.

Over het algemeen voelen de moeders in deze sample zich zeer competent en

rapporteren ze weinig overbeschermend gedrag. De moeders zijn vrij positief over hun eigen opvoedgedrag. Omdat het hier om zelfrapportage gaat en er geen andere bronnen van

rapportage zijn gebruikt, is het mogelijk dat het beeld dat moeders hebben van hun eigen opvoedgedrag enigszins afwijkt van hoe de omgeving het zou zien. Voor vervolgonderzoek zou het nuttig zijn om gebruik te maken van meerdere informatiebronnen. Er zou bijvoorbeeld gebruik gemaakt kunnen worden van observatie van het werkelijke opvoedgedrag om de mate van overbescherming in kaart te brengen. Ook kan er gebruik worden gemaakt van meer bronnen, zoals partners en andere familieleden, die via vragenlijsten rapporteren over de overbescherming.

Dat formele steun niet samen blijkt te hangen met zowel competentiegevoel als overbescherming, is niet positief voor de instanties die deze hulp leveren. Instanties zoals de huisarts of het adviesbureau voor jeugd en gezin weten blijkbaar geen invloed uit te oefenen op het competentiegevoel en de overbescherming door deze moeders. Dit kan betekenen dat de manier waarop de hulp wordt gegeven aangepast moet worden. Er moet echter rekening mee gehouden worden dat de moeders in deze sample zich over het algemeen vrij competent voelden en niet heel overbeschermend waren. Voor vervolgonderzoek is het belangrijk om te onderzoeken of er wel effect is van deze instanties op de moeders die heel overbeschermend opvoeden en dus de hulp meer nodig hebben.

Moeders rapporteren minder formele dan informele steunbronnen, namelijk gemiddeld 2,09 van de 7 formele steunbronnen tegenover 3,18 van de 5 informele steunbronnen. Dit kan er op duiden dat moeders vinden dat ze voldoende hebben aan de informele steun, maar het kan ook betekenen dat er ruimte is voor aanbieders van formele steun om meer te betekenen

(16)

voor deze moeders. Het is belangrijk om te weten of de hoeveelheid verkregen steun in balans is met de draaglast die moeders ervaren in de opvoeding (Abidin, 1990). In vervolgonderzoek zou gekeken kunnen worden naar in hoeverre moeders vinden dat ze de juiste en voldoende steun krijgen van de verschillende personen en instellingen in hun omgeving. Zulk onderzoek kan bijdragen aan inzicht over of er in de formele zorg meer aandacht besteed zou moeten worden aan het (effectief) bieden van steun aan jonge moeders.

Concluderend is te zeggen dat het verwachte hoofdeffect van steun op overbescherming niet is gevonden. Er is wel samenhang tussen informele steun en competentiegevoel. Deze correlatie is echter niet voldoende om te functioneren als

significante voorspeller in de hiërarchische regressie. Competentiegevoel in de opvoeding bleek wel een voorspeller te zijn voor overbescherming.

Door het vergroten van het competentiegevoel van moeders kan er voor gezorgd worden dat ze minder overbeschermend opvoeden. Het is dus belangrijk om meer te weten over hoe competentiegevoel bevorderd kan worden. Op basis van het model van Belsky (1984) kan verwacht worden dat het sociale netwerk, de echtelijke relatie en het werk invloed kunnen hebben op de persoonlijkheid en dus eventueel ook op het competentiegevoel van de moeder. Als er meer bekend wordt over welke factoren invloed kunnen hebben op

competentiegevoel, kan via competentiegevoel het overbeschermende gedrag van de moeder worden verminderd.

(17)

Referenties

Abidin, R. R. (1990). Introduction to the Special Issue: The Stresses of Parenting. Journal of Clinical Child Psychology, 19, 298-301.

Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child Development, 55, 83-96.

Brock, A.J.L.L., de, Vermulst, A.A., Gerris, J.R.M., & Abidin, R.R. (1992). NOSI, handleiding experimentele versie. Amsterdam: Pearson.

Deković, M., Gerrits, L.A.W., Groenendaal, J.H.A., & Noom, M.J. (1996). Bronnen van opvoedingsondersteuning - inventarisatie (BOO). Interne rapportage. Utrecht: Universiteit van Utrecht.

Gao, L., Sun, K., & Chan, S.W. (2014). Social support and parenting self-efficacy among Chinese women in the perinatal period. Midwifery, 30, 532-538.

doi:10.1016/j.midw.2013.06.007

Haan, A. D., Prinzie, P., & Deković, M. (2009). Mothers’ and fathers’ personality and

parenting: The mediating role of sense of competence. Developmental Psychology, 45, 1695–1707. doi:10.1037/a0016121

Hudson, J.L., & Rapee, R.M. (2000). Parent-child interactions and anxiety disorders: an observational study. Behaviour Research and Therapy, 39, 1411–1427

Jones, T.L., & Prinz, R.J. (2005). Potential roles of parental self-efficacy in parent and child adjustment: A review. Clinical Psychology Review, 25, 341-363.

doi:10.1016/j.cpr.2004.12.004

Kazdin, A. E., & Nock, M. K. (2003). Delineating mechanisms of change in child and adolescent therapy: methodological issues and research recommendations. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44, 1116-1129. doi:10.1111/1469-7610.00195 Langford, C. P. H., Bowsher, J., Maloney, J. P., & Lillis, P. P. (1997). Social support: A

(18)

conceptual analysis. Journal of Advanced Nursing, 25, 95-100.

Leahy-Warren, P. (2005). First-time mothers: Social support and confidence in infant care. Journal of Advanced Nursing, 50, 479–488.

Leahy-Warren, P. (2007). First-time mothers: An Irish study. The American Journal of Maternal Child Nursing, 32, 368-374. doi:10.1097/01.NMC.0000298133.39785.a2 Little, R.J.A. (1988). A Test of Missing Completely at Random for Multivariate Data with

Missing Values, Journal of the American Statistical Association, 83, 1198-1202. Majdandzic, De Vente, & Bögels. (2008). Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire. Murdock, K. W. (2013). An examination of parental self-efficacy among mothers and fathers.

Psychology of Men & Masculinity, 14, 314-323. doi:10.1037/a0027009

Negron, R., Martin, A., Almog, M., Balbierz, A., & Howell, E.A. (2012). Social support during the postpartum period: mothers’ views on needs, expectations, and mobilization of support. Maternal Child Health Journal, 17, 616-623.

doi:10.1007/s10995-012-1037-4

Ngai, F.W., & Chan, S.W.C. (2012). Stress, maternal role competence, and satisfaction among Chinese women in the perinatal period. Research in Nursing & Health, 35, 30-39. doi:10.1002/nur.20464

Sanders, M.R., & Woolley, M.L. (2005). The relationship between maternal self-efficacy and parenting practices: implications for parent training. Child Care Health and

Development, 31, 65-73.

Sevigny, P.R., & Loutzenhiser, L. (2009). Predictors of parenting self-efficacy in mothers and fathers of toddlers. Child Care Health and Development, 36, 179-189.

doi:10.1111/j.1365-2214.2009.00980.x

(19)

perceptions of infant negative temperament characteristics, not vice versa. Journal of Family Psychology, 27, 844-849. doi:10.1037/a0034263

Xie, R., He, G., Koszycki, D., Walker, M., & Wen S.W. (2009). Prenatal social support, postnatal social support, and postpartum depression. Annals of Epidemiology, 19, 637-643. doi:10.1016/j.annepidem.2009.03.008

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het samenspel tussen zorgprofessional en gemeente dienen deze ervoor te zorgen dat de patiënt, cliënt en/of mantelzorger:..  bij één loket en bij één

Soms is de stap naar hulpverlening voor mensen die te maken hebben met huiselijk geweld en/of kindermishandeling nog te groot, maar zijn ze wel bekend met laag- drempelige

Niet alleen binnen Defensie maar ook daar- buiten kunnen belangrijke spelers een beslis- sende invloed uitoefenen op het wetenschappe- lijk onderzoek in het aandachtsgebied van

Een net van relaties tussen partijen die elkaar (op informele basis) kennen, een beeld hebben van wat ze van elkaar kunnen verwachten, een sterke perceptie hebben van

Deze verwachting past meer bij het perspectief van de civil society, waarin wederzijdse steun binnen een gemeenschap wordt nagestreefd, dan bij het perspectief van

In dit onderzoek werd er gekeken in welke mate de behoefte aan sociale steun gerelateerd is aan een hogere mate van sociale media verslaving onder vrouwen dan onder mannen.. Om dit te

Hypothese 4 In de informele groepen zijn de effecten (grootste totale loopafstand, meer onderlinge afstand, het initiëren van bewegingen) van leiderschap sterker dan bij

Het heeft dan ook niet altijd zin om er iets van te zeggen, heb ik ook geen zin in” (Leidseplein) In de categorie standplaatsen met veel aanloop zijn elf chauffeurs (58%) reeds