• No results found

De rol van ervaren stress in de relatie tussen mindfulness en executieve functies : een onderzoek naar factoren die de kwaliteit van leven van oudere volwassenen kunnen verbeteren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van ervaren stress in de relatie tussen mindfulness en executieve functies : een onderzoek naar factoren die de kwaliteit van leven van oudere volwassenen kunnen verbeteren"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Ervaren Stress in de Relatie Tussen

Mindfulness en Executieve Functies

Een onderzoek naar factoren die de kwaliteit van leven van oudere volwassenen kunnen verbeteren.

Auteur: Menno Trienekens Studentnummer: 10504192 Klinische Neuropsychologie Universiteit van Amsterdam

Begeleider: MSc. H. Tamminga Datum: 24 juni 2016 Bachelorscriptie

(2)

Abstract

Achtergrond: Stress vermindert de executieve functies en kwaliteit van leven van oudere volwassenen.

Mindfulness staat in verband met betere executieve functies (EF) in de late volwassenheid, mogelijk

doordat het ervaren stress vermindert. Bovendien lijken mensen met een meer mindful karakter een hogere kwaliteit van leven te hebben. In deze studie werd gekeken of de karaktertrek mindfulness in verband staat met betere EF, en of dit door ervaren stress wordt gemedieerd. Daarnaast is onderzocht of de karaktertrek mindfulness in verband staat met kwaliteit van leven, en of dit door ervaren stress wordt gemedieerd.

Methoden: In deze correlationele studie werden 58 oudere volwassenen met een gemiddelde leeftijd van 55.29 (SD = 5.50) gedurende anderhalf tot twee uur onderzocht. Er was één meetmoment. Executieve functies werden gemeten met de Trail Making Test (TMT) en Controlled Oral Word

Association Test (COWAT). Mindfulness werd gemeten met de Mindfulness Attention Awareness Scale

(MAAS), ervaren stress met de Perceived Stress Scale (PSS), en kwaliteit van leven met de World Health

Organization Quality of Life (WHOQoL-bref).

Resultaten: MAAS-scores stonden niet direct in verband met TMT- (c’ = -.38, p = .074) of COWAT-scores (c’ = 16.83, p = .046). Er was een significant positief direct verband tussen MAAS- en WHOQoL-bref-scores (c’ = .536, p = .001), bovendien was er een significant relatief groot indirect effect via PSS-WHOQoL-bref-scores (c = .282, [.100, .508], κ 2 = .245, [.082, .432]). Exploratieve analyses wezen uit dat vanaf een leeftijd van 59.48 [.697, .000] jaar een significant verband bestond tussen MAAS en TMTscores (b = .349, t = -2.005, p = .05).

Conclusies: Er werd geconcludeerd dat de positieve relatie tussen mindfulness en shifting mogelijk pas in de late volwassenheid optreedt. Ook werd geconcludeerd dat de karaktertrek mindfulness in verband staat met een hogere kwaliteit van leven, gedeeltelijk doordat het ervaren stress vermindert. Oudere volwassenen die veel stress ervaren of een lage kwaliteit van leven hebben zouden er baat bij hebben meer mindful in het leven te staan.

(3)

Inleiding

De meeste zelfstandig wonende ouderen hechten veel belang aan zelfredzaamheid, ouderen met milde cognitieve problemen en depressieve symptomen hechten hier zelfs extra belang aan (Galenkamp, Plaisier, Huisman, Braam & Deeg, 2012). Executieve functies (EF) zijn cognitieve processen die mensen in staat stellen tot onafhankelijk, doelgericht en zelfbedienend gedrag (Lezak, Howieson & Lorig, 2004). EF zijn hierdoor van belang voor adaptief dagelijks functioneren en kwaliteit van leven (Quigley, Andersen & Müller, 2012; Hart & Bean, 2010). Zo lang EF in tact zijn kan iemand met substantiële cognitieve beperkingen zelf onafhankelijk en productief blijven (Lezak, Howieson & Lorig, 2004).

Het belang van EF voor functioneren komt voort uit de controle en regulatie van cognitieve processen (Miyake et al., 2000). Uit factoranalytisch onderzoek blijkt dat EF vallen op te delen in:

shifting, updating en inhibitie (Miyake et al., 2000). Met shifting wordt het wisselen tussen taken of

mentale sets bedoeld. Bijvoorbeeld het wisselen van cijfers naar letters, of van Nederlands naar Engels. Met updating wordt het actief monitoren en manipuleren van taakrelevante informatie in het

werkgeheugen bedoeld. Inhibitie is het vermogen om moedwillig een dominante, automatische respons te onderdrukken.

Executieve disfunctie kan een indicatie geven van frontale corticale atrofie (Burzynska et al., 2012; Silver, Goodman, Gur, Gur & Bilker, 2011; Elderkin-Thompson, Ballmaier, Hellemann, Pham & Kumar 2007; Hagen et al., 2014), of verminderde connectiviteit binnen het frontopariëtale netwerk (Madden et al., 2010). EF zijn dus essentieel om zelfstandig te kunnen functioneren, achteruitgang impliceert zelfs hersenschade. Bij een leeftijd vanaf 45 jaar zouden EF moeten afnemen, een normaal onderdeel van het verouderingsproces (Silver, Goodman & Bilker, 2009). Inzicht in beschermende factoren kan de levenskwaliteit van ouderen mogelijk verbeteren.

Er is een robuuste associatie tussen stress en cognitieve functies: hoge stressniveaus zijn

geassocieerd met achteruitgang in EF en expliciet geheugen bij oudere volwassenen (Lupien, Maheu, Tu, Fiocco & Schramek, 2007). Een opkomende interventie om stress te verminderen is mindfulness.

Mindfulness wordt oorspronkelijk gedefinieerd als een bewustzijn voor zowel interne als externe

ervaringen van moment tot moment, zonder te oordelen (Kabat-Zinn, 1990). Mindfulness kan worden gezien als een construct met twee componenten (Bishop et al., 2004). Het eerste component omvat zelfregulatie van aandacht, zodat deze op directe ervaringen in het heden gericht blijft. Het tweede component gaat om oriëntatie naar ervaringen, waarbij het aannemen van een nieuwsgierige, open en accepterende houding jegens ervaringen in het heden het doel is (Bishop et al., 2004). Mindfulness kan

(4)

men zien als een karaktertrek, welke met training in mindfulness en meditatie kan worden versterkt (Gallant, 2016).

Voor zelfregulatie van aandacht lijkt vooral volgehouden aandacht, het lang kunnen vasthouden van een staat van waakzaamheid, van belang (Bishop et al., 2004). Verdere semantische verwerking van gedachten en sensaties wordt geïnhibeerd, nadat deze zijn erkend en geaccepteerd. Ook shifting speelt hierbij een rol, zodat men de aandacht terug kan brengen naar het nu, zodra een gedachte of sensatie erkend is (Bishop et al., 2004). Samenvattend kan worden gesteld dat voor zelfregulatie van aandacht zowel volgehouden aandacht, inhibitie, als shifting van belang lijken.

Wat betreft oriëntatie naar ervaringen, is het de bedoeling om iedere gedachte of sensatie die het bewustzijn bereikt op te merken. Op deze manier wordt een staat van acceptie jegens ervaring ingenomen. Dit is een actief proces waarbij men openheid voor ervaringen nastreeft. Mindfulness is deels dan ook een proces waarbij inzicht in de eigen geest verworven wordt. Dit kan leiden tot een metacognitief bewustzijn, waarbij men het vermogen ontwikkelt de eigen mentale processen te observeren. Gedachten en gevoelens worden steeds meer ervaren als subjectief en van voorbijgaande aard. Mogelijk leidt dit tot verbeterde affect tolerantie (Bishop et al., 2004).

Het is al gebleken dat interventies gebaseerd op mindfulness de kwaliteit van leven van oudere volwassen patiënten kunnen verbeteren (Martins, 2014). Training in mindfulness is geassocieerd met verbeteringen in aandacht (Chiesa, Calati & Seretti, 2011). Met variërende meditatietechnieken worden ook verbeteringen gevonden in geheugen, EF, verwerkingssnelheid en algemene cognitie (Gard, Hölzel & Lazar, 2014). Ook is er een positieve associatie tussen op mindfulness gebaseerde interventies en EF (Gallant, 2016). Consistent worden er verbeteringen gevonden in het vermogen tot inhibitie (Gallant, 2016). Ook worden er verbeteringen in updating en shifting gevonden. Voor updating lijkt een hoge mate van oefening met mindfulness van belang (Gallant, 2016). Voor shifting werd bij jongere

deelnemers na een interventie geen verschil gevonden, terwijl oudere volwassenen wel verbeteringen in shifting vertoonden. Mogelijk treedt dit verschil op omdat er bij jongere volwassenen nog geen sprake is van aftakeling van het vermogen tot shifting, wat bij oudere volwassenen wel het geval is (Gallant, 2016).

Niet alleen EF zijn van belang voor het welzijn van ouderen. Ouderen die hoger scoren op de karaktertrek mindfulness vertonen beter psychologisch welzijn, hogere kwaliteit van leven, minder depressieve symptomen en ze ervaren minder stress (Fiocco & Mallya, 2015). Ervaren stress bleek een verbindende factor binnen de relatie tussen de karaktertrek mindfulness en EF (Fiocco & Mallya, 2015). Het beoefenen van mindfulness kan ervaren stress en gerelateerde fysiologische reacties verminderen,

(5)

wat op zijn beurt weer cognitieve functies in stand houdt of verbetert (Fiocco & Mallya, 2015).

Mindfulness blijkt dus een beschermende factor tegen achteruitgang in EF, training in mindfulness kan

EF zelfs verbeteren (Gallant, 2016; Fiocco & Mallya, 2015; Chiesa, Calati & Seretti, 2011).

Er is nog nauwelijks onderzoek gedaan naar betrokken factoren bij de relatie tussen mindfulness en cognitieve prestaties, Fiocco & Mallya (2015) hadden hierin de primeur. Fiocco & Mallya (2015) toonden aan dat een hogere mate van mindfulness in verband staat met minder ervaren stress, wat weer in verband staat met betere EF. Hierbij is de Trail Making Test (TMT; Reitan & Wolfson, 1985) als maat voor EF genomen. De TMT laadt sterk op factoren die een beroep doen op perceptuele snelheid, visueel zoekgedrag en visuomotorische snelheid (Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012). Het executieve component van de TMT omvat voornamelijk shifting. Door nog een test die een beroep doet op EF in het model op te nemen kunnen bredere conclusies worden getrokken.

Terwijl bij shifting alleen een verband met mindfulness werd gevonden bij oudere volwassenen, blijkt training in mindfulness voor inhibitie consistent verbeteringen op te leveren (Gallant, 2016). Het toevoegen van een maat voor inhibitie zou dan ook conclusies opleveren die EF beter reflecteren. Een voorbeeld van een geschikte test voor EF is letterfluency uit de Controlled Oral Word Association Test (COWAT; Schmand, Groenink & van den Dungen, 2008). Voor letterfluency wordt gevonden dat

responsinhibitie, verwerkingssnelheid en werkgeheugen de belangrijkste betrokken cognitieve factoren zijn (Bouma et al., 2012). Bij ouderen wordt echter gevonden dat responsinhibitie en

verwerkingssnelheid een meer relevante rol spelen bij de testprestatie dan werkgeheugen (Greenaway, Smith, Tangalos, Geda & Ivnik, 2009). De COWAT doet dus een beroep op inhibitie, bovendien blijkt de COWAT een gevoelige taak voor executieve dysfunctie (Bouma et al., 2012).

In dit onderzoek werd daarom gekeken of (a) de relatie tussen mindfulness en EF wordt

gemedieerd door ervaren stress. Daarvoor werd eerst bekeken of (b) er een relatie is tussen mindfulness en EF. Bovendien werd nog gekeken of (c) er een relatie is tussen mindfulness en kwaliteit van leven, en of (d) deze wordt gemedieerd door ervaren stress.

In dit onderzoek werden tests afgenomen voor EF. Daarnaast werden vragenlijsten afgenomen voor: mindfulness, kwaliteit van leven, en ervaren stress. Er werd verwacht dat deelnemers die hoger scoren mindfulness hoger zouden scoren op executief functioneren en kwaliteit van leven; maar lager op ervaren stress. Bovendien werd verwacht dat de relatie tussen mindfulness-scores en maten van EF zou worden gemedieerd door ervaren stress. Tenslotte werd verwacht dat de relatie tussen mindfulness-scores en kwaliteit van leven zou worden gemedieerd door ervaren stress.

(6)

Methoden Deelnemers

Deelnemers werden gewonnen vanuit het persoonlijk netwerk van de onderzoekers, door persoonlijk contact en eventueel sociale media. De doelgroep was oudere volwassenen met een leeftijd tussen de 45 en 74 jaar. Er waren 58 deelnemers, waarvan 20 mannen en 38 vrouwen. Er was geen financiële beloning. Exclusie vond plaats indien een deelnemer ernstig hersenletsel had, hiervoor is gecontroleerd in de vragenlijst.

Materialen

Cognitieve Meetinstrumenten

Executieve functies De Trail Making Test (TMT; Reitan & Wolfson, 1985) werd gebruikt om shifting te

meten. Deze bestaat uit twee onderdelen, A en B. In de TMT-A dienen deelnemers een verbindende lijn te trekken tussen 25 opeenvolgend genummerde cirkels. De TMT-A meet perceptuele snelheid, visueel zoekgedrag en visuomotorische snelheid (Bouma et al., 2012). In de TMT-B dienen deelnemers een lijn te trekken tussen opeenvolgende cijfers en letters, welke per stap afwisselen (bijvoorbeeld 1-A-2-B-3-C). De TMT-B doet dan ook een beroep op shifting (Bouma et al., 2012). Scores zijn gebaseerd op de tijd die deelnemers nodig hebben om de taak te volbrengen, waarbij een kortere tijd een betere prestatie weergeeft. Er zijn dan ook geen minimale en maximale scores, hoewel de test na drie minuten

afgebroken wordt. In deze studie is als uitkomstmaat de tijdsscore op onderdeel B-A gebruikt. De TMT is een gevoelige maat voor leeftijdsgerelateerde achteruitgang in EF (Rasmusson, Zonderman, Kawas & Resnick, 1998). Gerapporteerde betrouwbaarheidscoëfficiënten (o.b.v. test-hertestbetrouwbaarheid) voor de TMT variëren van matig tot goed (Bouma et al., 2012).

Executieve functies Daarnaast werd de Controlled Oral Word Association Test (COWAT) afgenomen, een

letterfluency taak die een beroep doet op EF, waaronder inhibitie (Bouma et al., 2012). De Nederlandse versie bestaat uit drie parallelversies, waarbij in een minuut zoveel mogelijk woorden beginnend met een bepaalde letter genoemd moeten worden (DAT, KOM of PGR) (Schmand, Groenink & van den Dungen, 2008). In deze studie zijn de letters D, A, en T gebruikt. Scores zijn gebaseerd op de hoeveelheid geproduceerde woorden. De productie van meer verschillende woorden representeert een betere prestatie. In deze studie zijn de somscores gebruikt. De betrouwbaarheid (o.b.v. interne consistentie) van de in deze studie gebruikte versie (DAT) is goed, r = .82 (Schmand et al., 2008).

(7)

Psychologische Meetinstrumenten

Mindfulness. De Nederlandse vertaling van de Mindful Attention Awareness Scale (MAAS; Schroevers,

Nykliček & Topman, 2008) werd gebruikt als maat voor mindfulness. De MAAS bestaat uit vijftien stellingen, waarbij deelnemers per stelling op een schaal van 1 (bijna altijd) tot 6 (bijna nooit) hun dagelijkse ervaring aangeven. Een item in de MAAS is bijvoorbeeld: ‘Ik voer activiteiten haastig uit, zonder er echt bij na te denken’. In deze studie zijn de gemiddelde scores gebruikt. De interne consistentie van de MAAS bleek goed, r = .81 (Schroevers et al., 2008).

Kwaliteit van leven. De Nederlandse versie van de ingekorte World Health Organization Quality of Life

(WHOQoL-bref; Trompenaars, Masthoff, van Heck, Hodiamont & de Vries, 2005) werd gebruikt als maat van kwaliteit van leven. De WHOQoL-bref bevat 26 items, waarbij men steeds hun ervaring in de afgelopen twee weken aangeeft op een schaal van 1 tot 5. De precieze betekenis van de punten verschilt per item. Items behoren tot vier schalen: fysieke gezondheid, psychologische gezondheid, sociale relaties en omgeving. Een item in de WHOQoL-bref is bijvoorbeeld: ‘In welke mate voelt u dat uw leven betekenisvol is?’. In deze studie is het gemiddelde van de vier domeinen gebruikt. Interne

consistentie varieert per schaal, van matig, r = .66, tot goed, r = .80 (Trompenaars et al., 2005).

Ervaren stress. De Perceived Stress Scale (PSS; Cohen, Kamarck & Mermelstein, 1983) werd gebruikt als

maat van ervaren stress. Gezien er geen Nederlandse vertaling beschikbaar was, is de PSS voor dit onderzoek naar het Nederlands vertaald in samenwerking met iemand die Amerikaans Engels als moedertaal spreekt. Deze schaal werd gebruikt om de mediërende rol van ervaren stress in de relatie tussen mindfulness en EF te onderzoeken. De PSS bestaat uit veertien items, waarbij men steeds op een schaal van 0 (nooit) tot 4 (vaak) de ervaringen van de afgelopen maand aangeeft. Een item in de PSS is bijvoorbeeld: ‘In de laatste maand, hoe vaak had u het gevoel dat moeilijkheden zich zo hoog

opstapelden dat u ze niet kon overkomen?’. In deze studie zijn de totaalscores gebruikt.

Design en Procedures

Deelnemers werden vanaf acht weken voor het onderzoek benader. Bij aanmelding kregen ze een informatiebrochure en routebeschrijving toegestuurd. Er was één meetmoment, welke plaatsvond in het lab van de Universiteit van Amsterdam. Deelnemers werden door bachelor studenten getest in een afzonderlijke ruimte, waarin slechts een bureau met computer, een tafel en stoelen stonden. Dit om zo

(8)

min mogelijk afleiding te veroorzaken. Na het geven van schriftelijke toestemming, werd een serie cognitieve tests afgenomen. Deelnemers werden random toegewezen aan één van twee condities, waarbij de volgorde van de cognitieve tests verschilde om te counterbalancen voor vermoeidheid. Naast de in deze studie gebruikte instrumenten werd nog een serie cognitieve tests en vragenlijsten

afgenomen, gezien het huidige onderzoek deel uitmaakt van een groter onderzoeksproject. Na de serie cognitieve tests werd digitaal een aantal vragenlijsten afgenomen. Het totale onderzoek duurde anderhalf tot twee uur. Deelnemers kregen geen feedback over hun prestatie. Na afloop vond een debriefing plaats, waarbij deelnemers de gelegenheid kregen om vragen te stellen over het onderzoek.

Analyse

De hoofdvraag, of er een relatie is tussen mindfulness en EF, en of deze wordt gemedieerd door ervaren stress, werd met mediatieanalyses onderzocht. Hierbij werd gebruik gemaakt van Hayes’ PROCESS (Hayes, 2013). Mindfulness (MAAS; continu: scorerange van 1-6) diende als onafhankelijke variabele, EF (TMT; continu: ruwe scores A-B; COWAT; continu: ruwe scores) als afhankelijke variabele, en ervaren stress (PSS; continu: scorerange van 0-56) als mediërende variabele. De analyse werd tweemaal uitgevoerd, zowel met de scores op de TMT als de COWAT als afhankelijke variabele.

De vraag of er een relatie is tussen mindfulness en kwaliteit van leven, en of deze wordt gemedieerd door ervaren stress, werd ook met een mediatieanalyse onderzocht. Hierbij diende

mindfulness (MAAS; continu: scorerange van 1-6) als onafhankelijke variabele, kwaliteit van leven

(WHOQoL-bref; continu: scorerange van 0-20) als afhankelijke variabele, en ervaren stress als mediërende variabele (PSS; continu: scorerange van 0-56).

Normaliteit werd getoetst met de Shapiro-Wilktest. De assumptie van lineariteit en additiviteit werd getest met simpele regressie. De assumptie van onafhankelijkheid van error-waardes werd getest met de Durbin-Watsontest. De assumptie van normaliteit van residuen werd in de regressieanalyses meegenomen en is afgelezen uit het P-P plot. Voor de assumpties van lineairiteit en additiviteit en homoscedasciteit werden tenslotte scatterplots gemaakt met op de y-as de gestandaardiseerde residuen en op de x-as de gestandaardiseerde voorspelde waarde. Visuele inspectie van de scatterplots bevestigde lineariteit, additiviteit en homoscedasciteit.

Het toevoegen van leeftijd, NLV-scores en sekse als covariaten leidde niet tot andere conclusies. Echter, maakt het toevoegen van covariaten aan het mediatiemodel het onmogelijk om κ 2 als

(9)

covariaten gerapporteerd. Vanaf κ 2 = .01 is er sprake van een klein effect, rond κ 2 = .09 spreekt men van een middelgroot effect, rond κ 2 = .25 spreekt men van een groot effect (Field, 2013).

Ook is er gekeken naar de betrouwbaarheid van de PSS, gezien deze zelf vertaald is. Hiervoor werd eerst een frequentieverdeling gemaakt, vervolgens werd een compact overzicht van het bereik, gemiddelde en standaarddeviaties van de indicatoren gemaakt. Daarna werd een

betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd, waarbij interne consistentie als maat van betrouwbaarheid is gehanteerd. Betrouwbaarheden vanaf α = .7 worden als voldoende beschouwd, vanaf α = .8 wordt de betrouwbaarheid als goed beschouwd (Field, 2013).

Resultaten

Er waren 58 deelnemers, waarvan 20 mannen en 38 vrouwen. Leeftijden varieerden tussen de 44 en 69 jaar (M = 55.29, SD = 5.496). Er werd voor statistische toetsen α < .05 gehanteerd. Voor de

mediatieanalyses werd een Bonferroni gecorrigeerde significantie van PCrit = 0.053 = α < .017 gehanteerd. Alle gerapporteerde betrouwbaarheidsintervallen zijn 95% en voor bias gecorrigeerd op basis van 10.000 bootstrap samples.

De betrouwbaarheid van de vertaalde PSS is onderzocht met een betrouwbaarheidsanalyse. In Tabel 1 staan de steekproefgrootte, gemiddelden, standaarddeviaties en range van de afzonderlijke items samengevat. De betrouwbaarheid van de schaal bleek goed α = .865. Bovendien was de mate van betrouwbaarheid vergelijkbaar met de originele versie (α = .85; Cohen et al., 1983). Somscores

varieerden van 4 tot 39 (M = 17.793, SD = 7.793). De volledige vragenlijst is bijgevoegd in Appendix A. Tabel 1

Steekproefgrootte, gemiddelden, standaarddeviaties, range, minimum en maximum van de afzonderlijke PSS-items, o.b.v. ruwe scores.

Waarde Item 1 Item 2 Item 3 Item 4 Item 5 Item 6 Item 7

N 58 58 58 58 58 58 58

Gemiddelde 1.190 1.121 1.672 1.121 1.017 1.035 1.241 Standaarddeviatie .805 1.027 1.049 .919 .805 .858 .844

(10)

Minimum 0 0 0 0 0 0 0

Maximum 3 4 4 4 3 4 4

Waarde Item 8 Item 9 Item 10 Item 11 Item 12 Item 13 Item 14

N 58 58 58 58 58 58 58 Gemiddelde 1.379 1.207 1.069 1.052 2.707 1.328 .655 Standaarddeviatie 1.121 .833 .835 .907 1.043 .980 .828 Range 4 4 4 3 4 4 3 Minimum 0 0 0 0 0 0 0 Maximum 4 4 4 3 4 4 3

Wegens schending van de assumptie van normaliteit voor zowel de PSS-, MAAS-, TMT-, als WHOQoL-bref-scores zijn deze scores logaritmisch getransformeerd, volgens de richtlijnen in Field (2013). Vanwege logaritmische transformatie zijn outliers niet aangepast.

Voor beantwoording van de hoofdvragen werden eerst de assumpties voor mediatie

gecontroleerd. Er werd voor alle analyses voldaan aan de assumptie van lineairiteit en additiviteit. Ook bleek er sprake te zijn van homoscedasciteit, waren de residuen normaal verdeeld en bleken de error-waardes onafhankelijk.

Hypothese (a) & (b)

Uit een simpele mediatieanalyse bleek geen verband tussen MAAS- en TMT-scores, er was dan ook geen mediatie door PSS-scores. Zoals weergegeven in Figuur 1, bleken deelnemers die de

karaktertrek mindfulness beter beheersten minder stress te ervaren (a = .624), maar het bleek niet zo te zijn dat deelnemers die minder stress rapporteerden beter presteerden op de TMT (b = .252). Er was geen bewijs dat mindfulness in verband stond met EF onafhankelijk van ervaren stress (c’ = -.38, p = .074). Een betrouwbaarheidsinterval voor het indirecte effect (c = .126) gaf ook geen significant effect aan [-.065, .325].

(11)

Figuur 1. Model van mindfulness als predictor voor EF, gemedieerd door ervaren stress.

Hypothese (a) & (b)

Uit een simpele mediatieanalyse bleek geen verband tussen MAAS- en COWAT-scores, er was dan ook geen mediatie door PSS-scores. Zoals weergegeven in Figuur 2, bleken deelnemers die de karaktertrek mindfulness beter beheersten minder stress te ervaren (a = .624), maar het bleek niet zo te zijn dat deelnemers die minder stress rapporteerden beter presteerden op de COWAT (b = -11.13). Er was geen bewijs dat mindfulness in verband stond met EF onafhankelijk van ervaren stress (c’ = 16.83, p = .046). Een betrouwbaarheidsinterval voor het indirecte effect (c = -.125) gaf geen significant effect aan [-.354, .063].

Figuur 2. Model van mindfulness als predictor voor EF, gemedieerd door ervaren stress.

Hypothese (c) & (d)

Uit een simpele mediatieanalyse bleek een significant verband tussen MAAS- en WHOQoL-bref-scores, ook werd dit verband gemedieerd door PSS-scores. Zoals weergegeven in Figuur 3, bleken deelnemers die de karaktertrek mindfulness beter beheersten minder stress te ervaren (a = .624), en deelnemers die minder stress rapporteerden hadden een hogere kwaliteit van leven (b = .589). Er was ook bewijs dat MAAS-scores in verband staan met kwaliteit van leven onafhankelijk van het verband

(12)

met ervaren stress (c’ = .536, p = .001). Een betrouwbaarheidsinterval voor het indirecte effect (c = .282) gaf een significant effect aan [.100, .508]. Het indirecte effect bleek relatief groot, κ 2 = .245, [.082, .432]. Gezien er zowel sprake is van een direct als indirect effect spreekt men in dit geval van partiele

mediatie.

Figuur 3. Model van mindfulness als predictor voor kwaliteit van leven, gemedieerd door ervaren stress.

Om meer inzicht in de relatie tussen mindfulness en kwaliteit van leven te krijgen, is exploratief een correlatieanalyse uitgevoerd om te kijken met welke domeinen van de WHOQoL-bref mindfulness het sterkst samenhangt. Domeinscores op de WHOQoL-bref zijn weergegeven in Tabel 2. De ruwe MAAS-scores bleken significant samen te hangen met zowel fysieke gezondheid (r = .397, p = .002), als psychologische gezondheid (r = .366, p = .005), maar niet met sociale relaties en omgeving. Tabel 2

Steekproefgrootte, range, minimum, maximum, gemiddelden en standaarddeviaties van de vier domeinen.

Domein N Range Minimum Maximum Gemiddelde Standaarddeviatie

Fysieke gezondheid 58 7.43 8.57 16.00 12.9458 1.83705 Psychologische gezondheid 58 8.00 9.33 17.33 14.4598 1.68566 Sociale relaties 58 10.67 9.33 20.00 16.3218 2.38658

(13)

Figuur 4. Grafische weergave van de relatie tussen tijdsscores op de

TMT en mindfulness bij verschillende leeftijden. Lagere scores representeren een betere prestatie. Gestippelde lijnen geven het betrouwbaarheidsinterval weer.

Tenslotte is er nog exploratief gekeken met een moderatieanalyse of het verband tussen

mindfulness en EF toeneemt met leeftijd. Terwijl men met veroudering steeds meer afhankelijk raakt

van executieve functies, nemen deze vanaf de late middelbare leeftijd steeds sterker af (Silver et al., 2009; Bouazzaoui et al., 2014; Ortega, Gómez-Ariza, Román & Bajo, 2012). Gezien er bij een hogere leeftijd sterkere afname in optreedt, is het mogelijk dat het beschermend effect van mindfulness op EF toeneemt met leeftijd. Zonder achteruitgang is bescherming tegen achteruitgang immers irrelevant. Het werd verwacht dat bij een hogere leeftijd een sterker verband zou optreden tussen mindfulness en EF. Er bleek vanaf een leeftijd van

59.48, [-.697, .000] een significant verband te bestaan tussen MAAS- en TMT-scores,

b = -.349, t = -2.005, p = .05.

Bij hogere leeftijden bleef een significant verband bestaan, weergegeven in figuur 4. Voor de relatie tussen mindfulness en COWAT-scores werd geen moderatie van leeftijd gevonden.

(14)

Discussie

Stress vermindert de executieve functies en kwaliteit van leven van oudere volwassenen (Lupien et al., 2007). Mindfulness kan helpen om stress te verminderen (Fiocco & Mallya, 2015). Mindfulness blijkt ook een beschermende factor tegen achteruitgang in EF, training in mindfulness kan EF zelfs verbeteren (Gallant, 2016; Fiocco & Mallya, 2015; Chiesa et al., 2011; Gard et al., 2014). Recent onderzoek wees uit dat de relatie tussen mindfulness en EF bij ouderen werd gemedieerd door ervaren stress (Fiocco & Mallya, 2015). In dit onderzoek werd daarom gekeken of ervaren stress een rol speelt in de relatie tussen mindfulness en EF. Ook werd onderzocht of ervaren stress een rol speelt in de relatie tussen

mindfulness en kwaliteit van leven.

Het werd verwacht dat er een positief verband zou zijn tussen mindfulness en EF, bovendien werd verwacht dat dit verband gemedieerd werd door ervaren stress. Daarnaast werd verwacht dat er een positief verband zou zijn tussen mindfulness en kwaliteit van leven, bovendien werd verwacht dat dit verband gemedieerd werd door ervaren stress. Er werd geen ondersteuning gevonden voor de hypothese dat er een positief verband bestaat tussen mindfulness en EF, evenmin voor de hypothese dat dit verband door ervaren stress werd gemedieerd. Het werd gevonden dat er vanaf 59 jaar wel een positieve relatie bestaat tussen mindfulness en shifting. De hypothese dat er een positief verband bestaat tussen mindfulness en kwaliteit van leven, evenals de hypothese dat dit verband wordt gemedieerd door ervaren stress, werd ondersteund door de gevonden data.

De huidige bevindingen suggereren dat het verband tussen mindfulness en EF bij relatief jonge oudere volwassenen nog niet optreedt. De bevindingen komen dan ook grotendeels overeen met de literatuur. In de late volwassenheid bleek een verband tussen mindfulness en EF, zoals eerder

aangetoond (Gallant, 2016; Fiocco & Mallya, 2015; Chiesa et al., 2011; Gard et al., 2014). Uit een meta-analyse van Gallant (2016) bleek geen verband tussen mindfulness en shifting bij relatief jonge

volwassenen, terwijl dit bij oudere volwassenen wel optrad. De resultaten in deze studie ondersteunen dat idee, gezien er bij hogere leeftijden wel een significant verband tussen MAAS- en TMT-scores werd gevonden.

Daarnaast werden er in de meta-analyse van Gallant (2016) consistent verbeteringen gevonden in inhibitie door training in mindfulness. De resultaten in deze studie ondersteunen dit idee, hoewel over het verband tussen mindfulness en inhibitie op basis van de gevonden resultaten geen eenduidige conclusie kan worden getrokken. Ten eerste omdat het verband tussen mindfulness en inhibitie als niet significant is beschouwd wegens correctie voor herhaald toetsen. Bovendien zijn ook werkgeheugen en

(15)

verwerkingssnelheid betrokken bij prestaties op de COWAT, testprestaties waren dan ook niet alleen afhankelijk van het vermogen tot inhibitie. Ook was er in deze studie geen sprake van training in

mindfulness, mogelijk zouden er sterkere verbanden optreden wanneer deelnemers de gelegenheid

krijgen om te trainen in mindfulness.

Een bevinding die niet overeenkomt met de literatuur is dat in deze studie geen bewijs is gevonden voor de mediatie van ervaren stress in het verband tussen mindfulness en EF, wat eerder wel is aangetoond (Fiocco & Mallya, 2015). Er zijn enkele verklaringen mogelijk waarom in deze studie de resultaten van Fiocco & Mallya (2015) niet konden worden gerepliceerd.

Allereerst was de gemiddelde leeftijd in deze studie relatief laag. In de studie van Fiocco & Mallya (2015) lag de gemiddelde leeftijd dan ook een stuk hoger (M = 69.15, SD = 4.55). Gezien EF pas vanaf de late middelbare leeftijd afnemen (Silver et al., 2009), is het waarschijnlijk dat de achteruitgang in EF in deze studie nog niet voldoende meetbaar was. In de huidige studie werd gevonden dat bij hogere leeftijden een significant verband bestaat tussen mindfulness en EF, zoals deze al eerder is aangetoond (Fiocco & Mallya, 2015; Gallant, 2016). Bovendien werd ook in deze studie gevonden dat er bij hogere leeftijden wel degelijk een significant verband bestond tussen mindfulness en shifting.

Naast het feit dat de gemiddelde leeftijd lager was dan in eerder onderzoek, is er in deze studie slechts gekeken naar de karaktertrek mindfulness. Deelnemers hebben in deze studie geen training in

mindfulness gekregen waarmee ze die karaktertrek konden versterken. Mogelijk zouden er ook bij deze

relatief jonge doelgroep sterkere verbanden optreden wanneer men de gelegenheid krijgt om te trainen in mindfulness. Indien er wel een verband tussen mindfulness en EF zou worden gevonden zou mediatie van ervaren stress mogelijk wel optreden.

De resultaten duiden ook aan dat er een verband is tussen mindfulness en kwaliteit van leven bij oudere volwassenen, en dat dit bovendien gedeeltelijk komt doordat mindfulness ervaren stress

vermindert. Deze bevindingen komen overeen met de literatuur. Het was al bekend dat mindfulness een positief verband kent met kwaliteit van leven (Fiocco & Mallya, 2015; Martins, 2014). De gevonden resultaten voegen daar nog aan toe dat mindfulness ervaren stress vermindert, wat bijdraagt aan een hogere kwaliteit van leven. Mogelijk zijn er nog andere mediatoren die het verband verklaren, gezien er sprake was van partiele mediatie.

Er kan worden geconcludeerd dat de positieve relatie tussen mindfulness en shifting mogelijk pas in de late volwassenheid optreedt. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat de karaktertrek

mindfulness in verband staat met een hogere kwaliteit van leven, gedeeltelijk doordat het ervaren stress

(16)

er baat bij hebben meer mindful in het leven te staan. Of mindfulness ook de zelfredzaamheid van ouderen kan verbeteren zou in volgend onderzoek bestudeerd kunnen worden. Ook zouden andere mogelijke mediatoren verder onderzocht kunnen worden, of zou gebruik gemaakt kunnen worden van moderatie. Tenslotte zou nog onderzocht kunnen worden in hoeverre training in mindfulness de kwaliteit van leven van oudere volwassenen kan verbeteren.

(17)

Appendix A

Perceived Stress Scale (Cohen, Kamarck & Mermelstein, 1983) Nederlandse vertaling door: Trienekens, Tucker & Tucker, 2016

De vragen in de lijst gaan over uw gevoelens en gedachten gedurende de afgelopen maand. Bij ieder geval wordt u gevraagd hoe vaak u zich voelde of dacht op een bepaalde manier. Ondanks dat sommige vragen vergelijkbaar zijn, zitten er verschillen tussen iedere vraag en zou u iedere vraag als apart moeten behandelen. De beste aanpak is om iedere vraag redelijk snel te beantwoorden. Dat wil zeggen, probeer niet letterlijk te tellen hoe vaak u zich op een bepaalde manier voelde, maar kies het antwoord dat een redelijke schatting lijkt.

Voor iedere vraag, kies een van de volgende alternatieven: 0. Nooit

1. Bijna nooit 2. Soms

3. Redelijk vaak 4. Vaak

Table 1. Perceived Stress Scale

Antwoordmogelijkheden

Vraagnummer Stelling Nooit Bijna nooit Soms Redelijk vaak Vaak

1 In de laatste maand, hoe vaak bent u van streek geweest om iets dat onverwachts

gebeurde?

0 1 2 3 4

2 In de laatste maand, hoe vaak had u het gevoel dat u de belangrijke dingen in uw

leven niet onder controle had?

0 1 2 3 4

3 In de laatste maand, hoe vaak voelde u zich nerveus en gestrest?

0 1 2 3 4

4 a In de laatste maand, hoe vaak ging u

succesvol om met narigheid in uw leven?

0 1 2 3 4

5 a In de laatste maand, hoe vaak had u het

gevoel dat u effectief om kon gaan met belangrijke veranderingen in uw leven?

0 1 2 3 4

6 a In de laatste maand, hoe vaak voelde u

zich zeker over uw vermogen om met

(18)

persoonlijke problemen om te gaan?

7 a In de laatste maand, hoe vaak had u het

gevoel dat dingen gingen zoals u wenste?

0 1 2 3 4

8 In de laatste maand, hoe vaak had u het gevoel dat u niet opgewassen was tegen

alle dingen die u moest doen?

0 1 2 3 4

9 a In de laatste maand, hoe vaak kon u

irritaties in uw leven onder controle houden?

0 1 2 3 4

10 a In de laatste maand, hoe vaak had u het

gevoel dat u dingen onder controle had?

0 1 2 3 4

11 In de laatste maand, hoe vaak werd u boos om dingen waar u geen controle

over had?

0 1 2 3 4

12 In de laatste maand, hoe vaak was u aan het denken aan dingen die u moet

volbrengen?

0 1 2 3 4

13 a In de laatste maand, hoe vaak had u

controle over hoe u uw tijd wilde doorbrengen?

0 1 2 3 4

14 In de laatste maand, hoe vaak had u het gevoel dat moeilijkheden zich zo hoog

opstapelden dat u ze niet kon overkomen?

0 1 2 3 4

a Omgekeerd gescoord.

(19)

Bishop, S. R., Lau, M., Shapiro, S., Carlson, L., Anderson, N. D., Carmody, J., . . . Velting, D.

(2004). Mindfulness: A proposed operational definition. Clinical Psychology: Science and

Practice, 11(3), 230-241.

Bouazzaoui, B., Angel, L., Fay, S., Taconnat, L., Charlotte, F., & Isingrini, M. (2014). Does the

greater involvement of executive control in memory with age act as a compensatory

mechanism? Canadian Journal of Experimental Psychology/Revue canadienne de

psychologie expérimentale, 68(1), 59.

Bouma, A., Mulder, J., Lindeboom, J., & Schmand, B. (2012). Handboek neuropsychologische

diagnostiek.-2e herz. dr. Pearson.

Burzynska, A. Z., Nagel, I. E., Preuschhof, C., Gluth, S., Bäckman, L., Li, S., . . . Heekeren, H.

R. (2012). Cortical thickness is linked to executive functioning in adulthood and aging.

Human Brain Mapping, 33(7), 1607-1620.

Chiesa, A., Calati, R., & Serretti, A. (2011). Does mindfulness training improve cognitive

abilities? A systematic review of neuropsychological findings. Clinical Psychology Review,

31(3), 449-464.

Cohen, S., Kamarck, T., & Mermelstein, R. (1983). A global measure of perceived stress.

Journal of Health and Social Behavior, 24(4), 385-396.

Elderkin-Thompson, V., Ballmaier, M., Hellemann, G., Pham, D., & Kumar, A. (2008).

Executive function and MRI prefrontal volumes among healthy older adults.

Neuropsychology, 22(5), 626.

(20)

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Sage.

Fiocco, A. J., & Mallya, S. (2015). The importance of cultivating mindfulness for cognitive and

emotional well-being in late life. Journal of Evidence-Based Complementary & Alternative

Medicine, 20(1), 35-40. doi:10.1177/2156587214553940

Galenkamp, H., Plaisier, I., Huisman, M., Braam, A., & Deeg, D. (2012). Trends in gezondheid

en het belang van zelfredzaamheid bij zelfstandig wonende ouderen. Advies Raad Voor De

Volksgezondheid & Zorg.Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam/VU Medisch Centrum,

Februari, 2012.

Gallant, S. N. (2016). Mindfulness meditation practice and executive functioning: Breaking

down the benefit. Consciousness and Cognition, 40, 116-130.

Gard, T., Hölzel, B. K., & Lazar, S. W. (2014). The potential effects of meditation on age

‐related

cognitive decline: A systematic review. Annals of the New York Academy of Sciences,

1307(1), 89-103.

Greenaway, M. C., Smith, G. E., Tangalos, E. G., Geda, Y. E., & Ivnik, R. J. (2009). Mayo older

americans normative studies: Factor analysis of an expanded neuropsychological battery.

The Clinical Neuropsychologist, 23(1), 7-20.

Hagen, K., Ehlis, A., Haeussinger, F. B., Heinzel, S., Dresler, T., Mueller, L. D., . . . Metzger, F.

G. (2014). Activation during the trail making test measured with functional near-infrared

spectroscopy in healthy elderly subjects. Neuroimage, 85, 583-591.

(21)

Hart, R. P., & Bean, M. K. (2010). Executive function, intellectual decline and daily living skills.

Aging, Neuropsychology, and Cognition, 18(1), 64-85.

Hayes, A. F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis: A

regression-based approach. Guilford Press.

Kabat-Zinn, J. (1990). Full catastrophe living: Using the wisdom of your mind and body to face

stress, pain, and illness.

Lezak, M. D. (2004). Neuropsychological assessment. Oxford University Press, USA.

Lupien, S. J., Maheu, F., Tu, M., Fiocco, A., & Schramek, T. E. (2007). The effects of stress and

stress hormones on human cognition: Implications for the field of brain and cognition. Brain

and Cognition, 65(3), 209-237.

Madden, D. J., Costello, M. C., Dennis, N. A., Davis, S. W., Shepler, A. M., Spaniol, J., . . .

Cabeza, R. (2010). Adult age differences in functional connectivity during executive

control. Neuroimage, 52(2), 643-657.

Martins, C. (2014). Mindfulness-based interventions for older adults: evidence for practice.

Jessica Kingsley Publishers.

Miyake, A., Friedman, N. P., Emerson, M. J., Witzki, A. H., Howerter, A., & Wager, T. D.

(2000). The unity and diversity of executive functions and their contributions to complex

“frontal lobe” tasks: A latent variable analysis. Cognitive Psychology, 41(1), 49-100.

(22)

Ortega, A., Gómez-Ariza, C. J., Román, P., & Bajo, M. T. (2012). Memory inhibition, aging, and

the executive deficit hypothesis. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory,

and Cognition, 38(1), 178.

Preacher, K. J., & Kelley, K. (2011). Effect size measures for mediation models: quantitative

strategies for communicating indirect effects. Psychological methods, 16(2), 93.

Quigley, C., Andersen, S. K., & Müller, M. M. (2012). Keeping focused: Sustained spatial

selective visual attention is maintained in healthy old age. Brain Research, 1469, 24-34.

Rasmusson, X. D., Zonderman, A. B., Kawas, C., & Resnick, S. M. (1998). Effects of age and

dementia on the trail making test. The Clinical Neuropsychologist, 12(2), 169-178.

Reitan, R. M., & Wolfson, D. (1985). The halstead-reitan neuropsychological test battery:

Theory and clinical interpretation. Reitan Neuropsychology.

Schmand, B., Groenink, S., & Van den Dungen, M. (2008). Letterfluency: Psychometrische

eigenschappen en nederlandse normen. Tijdschrift Voor Gerontologie En Geriatrie, 39(2),

64-74.

Schroevers, M., Nykliček, I., & Topman, R. (2008). Validatie van de nederlandstalige versie van

de mindful attention awareness scale (MAAS). Gedragstherapie, 41, 225-240.

Silver, H., Goodman, C., & Bilker, W. (2009). Age in high-functioning healthy men is associated

with nonlinear decline in some 'executive' functions in late middle age. Dementia and

(23)

Silver, H., Goodman, C., Gur, R. C., Gur, R. E., & Bilker, W. B. (2011). 'Executive' functions

and normal aging: Selective impairment in conditional exclusion compared to abstraction

and inhibition. Dementia and Geriatric Cognitive Disorders, 31(1), 53-62.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als een keuze moet worden gemaakt tussen twee behandelin- gen, waarbij de verwachte uitkomsten op een aantal aspecten verschillen, volstaat een beschrijving van deze uitkomsten

The modelling framework has two stochastic components: (i) a Poisson component, which models the observed (random) landslide count in each terrain subdivision for a given

The trigger or Technical Working Group brings togeth- er members of national government agencies respon- sible for hazard forecasting, emergency preparedness, and response, as well

We applied a positive psychology approach in this study, using AI to identify existing strengths of people living in an LSEE, especially those pertaining to mothers and

It consists of four different positive sense RNAs encapsulated in three capsids of the same structure, made from 90 homodimers of the capsid proteins CP, which form the protein

Different boundary conditions for the temperature at the outside walls are tested and their influence on the tempera- ture distribution inside of the combustion chamber is explored..

This was done by observing for how long rail signallers showed behaviours that were linked to observation, manual actions, planning behaviour, communication with team members

Het programma van de opleiding Technische Geneeskunde is gebaseerd op onderwijskundige kennis en inzichten verkregen tijdens een periode, waarin door