• No results found

Landbouwscholen in Wageningen: naar aanleiding van honderd jaren colleges in de bosbouwcultuur 1883-1983

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Landbouwscholen in Wageningen: naar aanleiding van honderd jaren colleges in de bosbouwcultuur 1883-1983"

Copied!
394
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

LANDBOUWSCHOLEN IN WAGENINGEN

naar aanleiding van honderd jaren

colleges in de bosbouw cultuur 1883-1983

H. van den Bosch

(2)

Deze uitgave is t o t stand gekomen met medewerking van de s t i c h t i n g Landbouwhogeschoolfonds en van de s t i c h t i n g "Fonds Landbouw Export Bureau 1916/1918".

Omslagontwerp: Ernst van Cleef

(3)

LANDBOUWSCHOLEN IN WAGENINGEN

naar aanleiding van honderd jaren

colleges in de bosbouwcultuur 1883-1983

H. van den Bosch - vakgroep Boshuishoudkunde

Landbouwuniversiteit Wageningen

(4)

ERRATUM

(5)

G.E.H. Tutein Nolthenius 9 maart 1860 - 27 maart 1930

(6)

"Het (weer) opnemen van het vak "houtteelt" in de onderwijsprogramma's van

middelbare landbouwscholen zou ten aanzien van houtproduktie, natuur en

land-schap wel eens meer uitwerking kunnen hebben dan diepgaande beschouwingen

over de noodzaak van meer bos en over het behoud van natuur en landschap

in de vakbladen. Leerlingen zouden de mogelijkheid moeten krijgen om naast

tenminste één vakrichting, bosbouw als nevengebied te bestuderen. Het

neven-gebied bosbouw zou dan in de Algemene Maatregel van Bestuur voor het

Middel-baar Agrarisch Onderwijs dienen te worden opgenomen. Particuliere bosbouw

kan hierdoor worden bevorderd".

"Ontginningen door bebossing van "woeste gronden" onder leiding van

bosbouwkun-digen van de Rijkslandbouwschool zijn, mede ook door een bekwaam beheer

van latere generaties bosbouwers, geworden tot waardevolle natuurmonumenten.

Dit beheer moet dan ook worden voortgezet".

"In het belang van de ontwikkelingssamenwerking dient men bij het onderwijs

meer aandacht te besteden aan de vroegere gang van zaken hier te lande en

aan de verschillende ontwikkelingen die vervolgens plaatsvonden. Op verscheidene

punten zijn duidelijke overeenkomsten tussen het verleden in Nederland en

het heden in een aantal ontwikkelingsgebieden".

(7)

Pag-INHOUD 5

Ten geleide 9

Een woord vooraf 11

DE ONTWIKKELING VAN HET LANDBOUWONDERWIJS IN NEDERLAND ik

Inleiding 14

Leerboekjes over de landbouw als hulpmiddel bij het landbouwonderwijs

op de lagere plattelandsscholen 17 Opleiding en bevoegdheid tot het geven van onderwijs in de

landbouw-kunde ' 25

Wandelleraren en lezingen 33

Lager land- en tuinbouwonderwijs 43

De colleges Landhuishoudkunde aan de universiteiten van Groningen,

Leiden en Utrecht in de 19e eeuw kk

De Landhuishoudkundige School te Groningen 51

Rapporten en adviezen betreffende het landbouwonderwijs 51

De Wet op het middelbaar onderwijs van 1863 53

De onderwijsbevoegdheid voor het middelbaar landbouwonderwijs 61

Landbouwscholen van de tweede trap 69

Overzicht van de ontwikkeling van het landbouwonderwijs in Wageningen

(1873-1918) 77

DE RIJKSLANDBOUWSCHOOL 81

De oprichting 81

De e e r s t e directeur van de Rijkslandbouwschool, C.J.M. Jongkindt Coninck 95

De opvolging van Jongkindt Coninck 109

De afdelingen van de Rijkslandbouwschool 111

(8)

Pag-De e e r s t e leraar in de bosbouwkundige vakken 120

Cursus over het Boswezen in Nederlands-Indië 120

De voorbereidende Cursus ter opleiding van technisch ambtenaren bij

het Boswezen in Nederlands-Indië 123

De opvolging van C.E.H. Tutein Nolthenius 127

De reorganisatie van de Rijkslandbouwschool in 1896

De afdeling B wordt afdeling Hoogere Land- en Boschbouwschool 137 Oprichting van de Nederlandse Heidemaatschappij in 1888 en het S t a a t s

-bosbeheer in 1899 1 3 9

Uitbreiding van het onderwijs met de cursus Nederlandse bosbouw Een tweede leraar in de bosbouw

Verdere uitbreiding van het onderwijs aan de Hoogere Land- en

Bosch-bouwschool 157

Opsplitsing van de Rijkslandbouwschool in vier zelfstandige scholen

in 1904 ' '5 9

Aantallen leerlingen van de Rijkslandbouwschool en de maatschappelijke

funkties van de oud-leerlingen (afdeling B en H.L.B.S.) '60

Vereniging van oud-leerlingen van de Rijkslandbouwschool '62

DE RIJKS HOOGERE LAND-, TUIN- EN BOSCHBOUWSCHOOL 164

Het doel 164

Het bestuur ' 6 5

De studierichtingen '66

Het onderwijsprogramma '68

De bosbouwvakken in het programma ' 6 9

Toekomstmogelijkheden voor de bosbouwkundigen ' 7 2

Was ook het bosbouwonderwijs aan de R.H.L.T.B.S. wetenschappelijk? ' 7 2 Opheffing van de Rijkslandbouwschool te Wageningen en opening van

de Middelbare Landbouwschool t e Groningen en de Middelbare Koloniale

Landbouwschool te Deventer ' 7 9

Verheffing van de Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool

(9)

p a g . 189 192 198 198 DE LANDBOUWHOGESCHOOL Historische ontwikkeling Bestuur en organisatie Het onderwijs 1918-1956 Het Landbouwhogeschoolstatuut 200 Wijziging Landbouwhogeschoolstatuut 204 De studierichtingen 206 Indeling en opzet van het onderwijs 210

De bosbouwopleiding 1918-1956 211 Het Landbouwhogeschoolstatuut en de bosbouwstudie 214

De Wet herstructurering wetenschappelijk onderwijs en de

Wet twee-fasenstructuur. Nieuwe studieprogramma's 219 De hoogleraren van de studierichting Bosbouw aan de Landbouwhogeschool 224

Overzicht van de hoogleraren in ds bosbouw te Wageningen

van 1883-1983 238 Bestuursfunkties van de leraren aan de R.H.L.T.B.S. en van

de hoogleraren aan de LH 238

De bosbouwvakgroepen 239 De Wageningse ingenieur in funktie 251

De Wageningse bosbouwer in funktie 270

LITERATUUR 273 BIJLAGE 1: EEN TIJDELIJK RIJKS LANDBOUW-INSTITUUT VERBONDEN

AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT 275 BIJLAGE 2: DE RIJKSLANDBOUWSCHOOL TE WAGENINGEN DOOR

C.J.M. JONGKINDT CON1NCK 281 BIJLAGE 3: UIT DE STUDIEPROGRAMMA'S VAN DE

RIJKSLANDBOUW-SCHOOL 283 DE RIJKS HOOGERE LAND-, TUIN- EN BOSCHBOUWSCHOOL 313

DE LANDBOUWHOGESCHOOL 323 BIJLAGE 4: TOEKOMSTMOGELIJKHEDEN IN DE NEDERLANDSE EN

INDISCHE LAND- EN BOSBOUW OMSTREEKS 1908 366

BIJLAGE 5: PRAKTIJK IS UITDAGING EN AVONTUUR 372 BIJLAGE 6: AANWEZIGE LEERSTOELEN BIJ HET BEGIN VAN DE

LAND-BOUWHOGESCHOOL 376 BIJLAGE 7: HUIDIGE LEERSTOELEN EN INDELING IN SECTOREN 377

(10)

c

0 0 c • H c

0 0 m 3 <D M

n

oo O v h k i 3 (U g A J = B o <U (0 U t l Û . (U S) > <0 1 .c c o • H ' H 9 B « 3 0) • H * : CD 0 c a nj

1*

0 ) • 3 D 3 • O >-> Xl m • o k< £> X f-< k i m ai CTJ 4-> C v ) O 01 • H CD " B Cl! C1J C 0 0 l-i U V 3 t l j a C • H «* C 4-1 CU a j > - C O

M

a c m eu > r-i .—I 0 0 O C > m > c C M et) > n! u eu eu • a J J eu k l - H O PU O > • U oos c • H * J k i (U • o c k l • oc — 01 . m > 3 3 t u cfi 0) CQ C a)

>

Cb M eu

^-r - l O O ^ J 0) - C c

>

M a; 4-1 U •cd N U O O

>

•*

C n j A e j M k i o -a c N

>

ex

h h H U 1

«

U

I J 4 J • H N M 0 o

>

c* c CJ k l M

1

C es

>

<

• k l • H •

0 H £

(11)

Ten geleide

Ter gelegenheid van 100 jaar bosbouwonderwijs in Wageningen werd in september 1983 een i n t e r n a t i o n a a l symposium inzake "Strategies and designs for r e f o r e s -t a -t i o n , a f f o r e s -t a -t i o n and -t r e e p l a n -t i n g " georganiseerd. Mede dankzij ex-terne f i n a n c i e r i n g kon voor de inhoudelijke begeleiding hiervan een t i j d e l i j k e w e t e n -schappelijk medewerker worden aangetrokken. H e t symposium z e l f en de in 1984 gepubliceerde "Proceedings" z i j n een succes gebleken.

Daarnaast is gemeend dat bij het j u b i l e u m ook een historisch g e s c h r i f t j e zou passen. De heer H. van den Bosch, medewerker van de vakgroep Boshuishoudkun-de, bleek bereid deze taak op zich t e nemen.

Geschiedschrijving is geen eenvoudig k a r w e i . H e t in meer dan één opzicht p r i l l e begin van het bosbouwonderwijs m e t de aanstelling van een 23-jarige leraar l i j k t zo simpel. H e t is gebleken anders te z i j n . De voorgeschiedenis r e i k t t e r u g t o t in de 18e eeuw, waarbij de w o r s t e l i n g om het t o t stand brengen van het landbouwonderwijs in Nederland de gebeurtenis in 1883 wel in een heel bijzonder l i c h t plaatst. De omvang van het daartoe te bewerken m a t e r i a a l en het vinden van een geschikte v o r m van p u b l i k a t i e h e e f t dan ook meer t i j d en inspanning gevergd dan aanvankelijk kon worden v o o r z i e n . H e t bleek de m o e i t e w a a r d , t e meer daar ook hier de les van de geschiedenis zal kunnen bijdragen t o t de verdere ontplooiing van het onderwijs en het onderzoek op het gebied van het landgebruik, zowel in de westerse wereld als in de t r o p e n .

H e t hierbij gepresenteerde w e r k , dat de schijnwerper vooral op " H i n k e l o o r d " - het bosbouwgedeelte van de Landbouwhogeschool - r i c h t , v e r v u l t een dubbele r o l . De bijzondere aandacht voor het bosbouwonderwijs aan de Landbouwhoge-school sluit aan bij de grote belangstelling die bos en beplanting in het landge-bruik zowel nationaal als i n t e r n a t i o n a a l opnieuw hebben gekregen. Maar ook hebben de somtijds curieuze handelingen rond het gehele landbouwonderwijs in het verleden geleid t o t verworvenheden, die de moeite van het beschouwen waard z i j n . Hoewel er uitgangspunten liggen voor de t o e k o m s t , de schrijver gaat daar nauwelijks op i n . H e t heeft een abrupt en open eind in het heden, daarmee i m p l i c i e t wijzend op de v e r a n t w o o r d e l i j k h e i d van vele anderen dan

(12)

de schrijver om met "de les van de geschiedenis" om t e gaan. In dit opzicht kan het gezien worden als de historische Nederlandse achtergrond van het eerder genoemde internationale symposium. Daarmee is tevens de verdienste van Van den Bosch aangegeven.

Moge het geschrift in veler handen komen, in het bijzonder van hen die het land- en bosbouwonderwijs en -onderzoek in Nederland ter harte gaan.

Hinkeloord

(13)

Een woord vooraf

Op 1 september 1983 was het honderd jaar geleden dat de eerste leraar in de h o u t t e e l t aan de toenmalige Rijkslandbouwschool in Wageningen werd benoemd. D i t f e i t zou door de bosbouwvakgroepen op " H i n k e l o o r d " ondermeer geaccen-tueerd worden met het uitgeven van een herdenkingsboekje. Daar op " H i n k e l o o r d " geen "geschiedschrijver" aanwezig was werd m i j gevraagd een en ander eens u i t te zoeken en op s c h r i f t te z e t t e n .

Honderd jaar bosbouwonderwijs aan in f e i t e dezelfde instelling is toch wel voldoende aanleiding om er wat langer bij s t i l t e staan.

In de bosbouw heeft men, in tegenstelling t o t de landbouw, te maken met zeer langdurige processen. Daarom is het vooral in de bosbouwwetenschap noodzakelijk niet alleen te denken in lange en zeer lange t e r m i j n e n in de toekomst, maar ook de geschiedkundige o n t w i k k e l i n g na t e gaan. Ter gelegenheid van zijn a f -scheid als v o o r z i t t e r van de Eerste Kamer der S t a t e n - G e n e r a a l op dinsdag 13 september 1983 zei P r o f . D r . T h . L . M . Thurlings het zo: "Kennis van de h i s t o r i e is noodzakelijk om het heden te begrijpen en goede plannen voor de toekomst t e kunnen maken". (De Telegraaf van 14 september 1983). Dat geldt zeker voor de bosbouw.

Voor een goed z i c h t op het bosbouwonderwijs is ook de o n t w i k k e l i n g van het landbouwonderwijs in Nederland en de voorgeschiedenis van de Rijkslandbouw-school opgenomen. Immers vanaf het begin is het bosbouwonderwijs deel geweest van het landbouwonderwijs.

U i t het beschrevene b l i j k t hoe m o e i l i j k het in het midden van de vorige eeuw was enige vorm van landbouwonderwijs t o t stand te brengen. H i e r b i j moet men wel bedenken dat er toen geen M i n i s t e r i e van Landbouw, geen D i r e c t i e van de Landbouw en geen D i r e c t i e Landbouwonderwijs was. Ook geen inspecteur voor het landbouwonderwijs. De inspecteur voor het middelbaar onderwijs was tevens belast met het t o e z i c h t op de landbouwscholen. Vanaf 1876 werd d i t de Rijkslandbouwschool t e Wageningen.

Bij het beschrijven van de o n t w i k k e l i n g van het landbouwonderwijs en van de landbouwscholen in Wageningen, heb ik me - in grote lijnen - beperkt t o t die afdeling/school waaraan de s t u d i e r i c h t i n g Bosbouw was verbonden. D i t z i j n de afdeling B en de afdeling Hoogere L a n d en Boschbouwschool van de R i j k s l a n d -bouwschool, de Rijks Hoogere L a n d - , T u i n - en Boschbouwschool en t e n s l o t t e

(14)

de Landbouwhogeschool.

Overeenkomstig de t i t e l van d i t boekje is de o p r i c h t i n g van andere instellingen van Landbouwonderwijs elders in het land sinds de t o t s t a n d k o m i n g van de R i j k s -landbouwschool niet behandeld.

De o n t w i k k e l i n g van het landbouwonderwijs heeft veel aandacht gekregen. D i t onderwijs was in ons land immers de voorloper van het bosbouwonderwijs. Boven-dien konden de jongelui destijds pas bosbouw gaan studeren als z i j reeds in het bezit waren van het diploma "landbouwkundige". Voor een succesvolle bos-bouwstudie was een gedegen landbouwkundige ondergrond o n o n t b e e r l i j k .

"Landbouwscholen in Wageningen" kan geen aanspraak maken op volledigheid. Daarvoor is het onderwerp veel te omvangrijk en het is niet eenvoudig bij het beschrijven van een periode, waarin de o n t w i k k e l i n g e n zo snel zijn gegaan, naar volledigheid t e streven. Zo o n t b r e e k t een beschrijving van het wetenschappe-l i j k bosbouwkundig onderzoek. Awetenschappe-ls gevowetenschappe-lg hiervan is evenmin het aandeewetenschappe-l van de hoofdpersonen, de (hoog)leraren, in dit onderzoek van de s t u d i e r i c h t i n g Bos-bouw opgenomen. Ook aan de samenhang landBos-bouw en h o u t t e e l t is niet veel aandacht besteed.

Op deze plaats mag er wel reeds op gewezen worden, dat men het vak h o u t t e e l t voor de landbouwkundige vorming van de leerlingen van de Rijkslandbouwschool en de Rijks Hoogere L a n d - , T u i n - en Boschbouwschool van groot nut a c h t t e . De h o u t t e e l t is dan ook lang een v e r p l i c h t vak voor de s t u d i e r i c h t i n g Nederlandse landbouw gebleven.

In een a f z o n d e r l i j k e paragraaf is een levensbeschrijving van de eerste d i r e c t e u r van de Rijkslandbouwschool C . J . M . Jongkindt Coninck en van z i j n opvolger L. Broekema opgenomen. U i t dit gedeelte b l i j k t ook nog eens hoe lang de t e g e n -stellingen tussen degenen die het zuiver t h e o r e t i s c h landbouwonderwijs en die het p r a k t i s c h - t h e o r e t i s c h landbouwonderwijs voorstonden, d o o r w e r k t e n . Tevens g e e f t het enig i n z i c h t hoe m o e i l i j k de s i t u a t i e in de b e g i n t i j d van de R i j k s l a n d -bouwschool was. Voornamelijk als gevolg van een ondoelmatige opzet van de school. D i t was weer het resultaat van de zuinigheid van de r e g e r i n g , die slechts w e i n i g financiële middelen beschikbaar stelde. De vele reorganisaties waren hiervan het gevolg.

(15)

aan de Landbouwhogeschool, meer in het bijzonder van de bosbouwopleiding. Bij het opstellen van de nieuwe onderwijsprogramma's ingevolge de Wet Twee-fasen-structuur, hebben de richtingsonderwijscommissies zich uitvoerig bezig gehouden met de vraag aan welke eisen de toekomstige afgestudeerden moeten voldoen. Daarom moet worden volstaan met het opnemen van de nieuwe studie-opzet zonder aan te geven in welke richting het (bosbouw)onderwijs in Wagenin-gen zich verder dient te ontwikkelen.

Een bekend geschiedschrijver uit de Nederlandse bosbouwwereld Ir. F.W. Burger t e Bilthoven, oud-houtvester bij het Staatsbosbeheer en W jaar (1931-1971, waarvan 22 jaar als secretaris) lid van de redactie van het Nederlands Bosbouw-tijdschrift, stelde belangeloos zijn archief beschikbaar.

Bij het tot stand komen van "Landbouwscholen in Wageningen" ben ik ook veel dank verschuldigd aan de leden van de vakgroep Boshuishoudkunde, die mij het schrijven van dit boekje hebben mogelijk gemaakt. In het bijzonder Professor Van Maaren voor de gegeven aanwijzigingen, het geven van commentaar op het manuscript en het doornemen van het concept.

Mijn dank gaat ook uit naar mw. Elisabeth 3. Waller-Wohlleben, bibliothecaris van de filiaalbibliotheek Bosbouw en de heer M.E. de Ruiter van het Centraal oud archief/historische verzameling van de Landbouwhogeschool.

Zeer erkentelijk ben ik ook Dr.Ir. 3. Buis voor het doornemen van het manu-script. In hem heb ik de meester in het vak ervaren.

De meeste dank ben ik echter verschuldigd aan de secretaresse van onze vak-groep, Thea Hulstein, voor het verwerken van de tekst.

Tot slot een woord van dank aan Ir. 3.T.M. van Broekhuizen en Prof.Dr.Ir. R.A.A. Oldeman voor het plaatsen van kanttekeningen bij het concept.

(16)

DE ONTWIKKELING VAN HET LANDBOUWONDERWIJS IN NEDERLAND

Inleiding

Het ontstaan van het landbouwonderwijs in Nederland is een zeer moeizaam verlopen proces geweest. De vooral in de e e r s t e helft van de 19e eeuw veelal door gedreven particulieren ondernomen, goed bedoelde pogingen om een bepaal-de vorm van landbouwonbepaal-derwijs van bepaal-de grond t e krijgen, verzandbepaal-den steeds weer in een mengeling van onkunde, politieke touwtrekkerij, verkeerde zuinigheid en in gebrek aan inzicht en aan deskundigen. Ook de zich met de jaren wijzi-gende denkbeelden ten aanzien van landbouw en onderwijs werkten belemmerend op de totstandkoming van het beoogde onderwijs.

De eigenlijke belanghebbenden bij landbouwonderwijs, de landbouwers, gevoelden niet het gemis van dit onderwijs, zodat er van die zijde geen vraag naar te verwachten was. Er bestond bovendien geen school voor de opleiding van land-bouwonderwijzers en de exameneisen voor het behalen van een onderwijsakte aan een universiteit waren overdreven zwaar. Al deze omstandigheden hadden tot gevolg dat het landbouwonderwijs maar niet van de grond kwam.

Tot omstreeks het midden van de 19e eeuw was de landbouwwetenschap nog weinig ontwikkeld. Het was een tijd waarin onjuiste verklaringen van landbouw-kundige verschijnselen een rijke voedingsbodem vonden. Door het werk van Albrecht Thaer, geboren te Celle in Hannover op 14 mei 1752, kwam hierin al verbetering. Thaer was een veel geraadpleegd en beroemd a r t s met grote natuurwetenschappelijke kennis. Hij bestudeerde de Duitse en buitenlandse land-bouwliteratuur. Van 1809-1812 schreef Thaer het klassieke werk "Grundsätze der rationellen Landwirtschaft". Met het verschijnen van dit werk trad de land-bouwwetenschap in de rij der zelfstandige wetenschappen. Dit leerboek der landbouwkunde gaf Thaer recht op de titel van grondvester van de landbouw-wetenschap.

Het onderzoek op het gebied van plantkunde en chemie, vooral dat wat op de voeding der planten betrekking had, had in Duitsland de stichting van ver-scheidene landbouwscholen tot gevolg. Al deze inrichtingen waren "höhere Lehr-anstalten oder Akademien". Ze stonden allemaal in verbinding met een grote boerderij of een landgoed. Men a c h t t e dit noodzakelijk en richtte ze daarom op in een dorp of kleine stad. Enkele ervan stonden in nauwe betrekking tot een universiteit.

(17)

Thaer r i c h t t e zijn r u i m 33 ha grote boerderij te Celle in als p r o e f b o e r d e r i j . H i j verkreeg - hoewel aanvankelijk met vallen en opstaan - dankzij z i j n grondige wetenschappelijke v o r m i n g en z i j n uitgebreide kennis van de l a n d b o u w l i t e r a t u u r , zulke uitstekende resultaten dat zijn boerderij een modelbedrijf w e r d . Als prak-tisch landbouwer ging van hem een grote roep u i t . Van heinde en ver kwamen dan ook landbouwers, geleerden en staatslieden v o o r l i c h t i n g bij Thaer inwinnen. Steeds meer jongelui brachten de zomer bij Thaer door. Zelfs de keurvorst van Beieren zond iemand bij hem in de leer.

Inmiddels had Thaer het beroep van arts neergelegd en hield lezingen over landbouwkunde, voor de natuurwetenschappen bijgestaan door een bekwaam apotheker. Zo ontstond reeds in 1802 t e Celle de door Thaer gestichte landbouw-school.

Hoe verdienstelijk het werk van Thaer in wetenschap en onderwijs ook was, t o c h ontbraken aan de landbouwwetenschap nog te veel de natuurwetenschappe-l i j k e grondsnatuurwetenschappe-lagen om de in de p r a k t i j k waargenomen verschijnsenatuurwetenschappe-len t e v e r k natuurwetenschappe-l a r e n . H i e r i n kwam verandering door het werk van Justus von (von vanaf 1845) L i e b i g (18031873), een bekend organisch chemicus, hoogleraar in de chemie a c h t e r e e n -volgens t e Giessen (1824), Heidelberg (1850) en München (1852). In 1840 o n t d e k t e Von L i e b i g dat de planten niet door de dampkring of door de humus, maar door anorganische s t o f f e n worden gevoed. Door deze ontdekking werd de g r o n d -slag gelegd voor een wetenschappelijke v e r k l a r i n g van de groei van de p l a n t e n . Met het verschijnen van z i j n boek "Die organische Chemie in ihrer Anwendung

auf Agrikultur und Physiologie" in 1840 begint in de geschiedenis der

landbouw-wetenschap het natuurlandbouw-wetenschappelijk t i j d p e r k . De landbouw werd steeds meer t e r r e i n van wetenschappelijk onderzoek. Toch berustte de landbouw t o t de l a a t s t e decennia van de 19e eeuw in hoofdzaak op e r v a r i n g . In de loop der eeuwen waren wel verbeteringen in de bedrijfsvoering t o t stand gekomen, waardoor de opbrengsten steeds hoger waren geworden, maar dit ging zo langzaam dat d i t eerst op langere t e r m i j n waarneembaar was.

In de 18e en in de eerste decennia van de I9e eeuw meenden vele " h e r e n " , zoals artsen, j u r i s t e n e.a., de op ervaring berustende landbouw in ons land t e v e r b e t e r e n door het zonder meer invoeren van de in buitenlandse l i t e r a t u u r beschreven denkbeelden. Daarbij gingen zij geheel voorbij aan het f e i t , dat de landbouw in het buitenland onder geheel andere omstandigheden werd u i t g e oefend dan in Nederland. Evenmin beseften deze notabelen dat de in de l i t e r a -tuur o n t w i k k e l d e theorieën en methoden vaak onjuist w a r e n . Met m i n a c h t i n g spraken z i j over die a c h t e r l i j k e boeren, die hun raadgevingen niet op w i l d e n

(18)
(19)

volgen. Maar z i j zagen niet i n , dat de boeren op grond van hun ervaringen de onmogelijkheid van veel voorgestelde methoden onderkenden. De vele eigen proefnemingen in de landbouw van deze " h e r e n " leverden dan ook meestal w e i n i g resultaten op. Bovendien waren de opbrengsten door de Nederlandse boeren in de loop der t i j d e n reeds op een zodanig peil gebracht, dat deze zonder de l a t e r wel aanwezige kennis veelal nauwelijks voor een duidelijke v e r b e t e r i n g vatbaar waren. O O K voor genoemde notabelen gold dat de wetenschap nog geen juist i n z i c h t had verschaft in de voeding van plant en dier en in de b e s t r i j -ding van z i e k t e n en plagen. Hoewel z i j voorbarig waren in hun beweringen dat de opbrengsten in de landbouw met de toen bestaande kennis aanzienlijk konden worden verhoogd, was het toch een verdienste van deze mensen dat z i j de aan-dacht op de landbouw vestigden en pogingen ondernamen om de landbouw t e v e r b e t e r e n .

Leerboekjes over de landbouw als hulpmiddel bij het landbouwonderwijs op de lagere plattelandsscholen

H e t waren ook de reeds genoemde lieden, die uit ideële m o t i e v e n zich i n z e t t e n om het landbouwonderwijs van de grond te k r i j g e n . Zo ontstonden de plannen voor het samenstellen van een landbouwkundig leerboekje voor de lagere scholen op het p l a t t e l a n d . De dorpsonderwijzers en ook de plattelandspredikanten waren volgens hen de aangewezen personen om de plattelandsjeugd te o n d e r r i c h t e n in de landbouw. De gedachte dat landbouwonderwijs op de lagere school moest beginnen, heeft t o t het eind van de 19e eeuw d o o r g e w e r k t . D i t idee vindt men thans weer t e r u g in de ontwikkelingssamenwerking.

In 1783 schreef de in 1776 door g r o o t g r o n d b e z i t t e r s te A m s t e r d a m opgerichte Maatschappij t e r Bevordering van den Landbouw een prijsvraag u i t . Men wilde een a n t w o o r d ontvangen op de vraag wat de beste middelen waren om de k i n -deren van landbouwers die kennis bij t e brengen, welke voor de l a t e r e uitoefening van hun beroep als landbouwer noodzakelijk was. De Maatschappij stelde zelf reeds dat een schoolboekje hiervoor haar een geschikt middel leek. De prijsvraag spitste zich dan ook meer toe op een door de deelnemers in t e zenden inhouds-opgave voor zo'n boekje. In 1786 kon de inzending van J . F . Muller met de eerste prijs worden bekroond. Muller wees er in z i j n a n t w o o r d op dat inzonderheid de onderwijzers en predikanten de aangewezen personen w a r e n , die de bedoelde landbouwkundige kennis bij de plattelandsjeugd en bij de landbouwers zouden

(20)

Ui

<

<

erf tu Vi

z

w

{ -«/} ci M • B B

1

•5 B > — o * j *- - a 55

s

fco3-o M C

«-S 5 -

N ^ «i > u "3 n rfi > JE • 3 ° w t • 4 - 3 j 5

a*-? g

_ S - ~ M . «* = 5 : = • c* " Î C MU

S-g S

f S.«

l i s

rt

fe *- *2 •g - o» p 5 g , § p M • • = » 2 • * •o S. o — JÏ b» c « o O N w O SJ V»

S » 8

-.=•. E a 2

« s =

- a i _ - p

H l

't 1 =

S Se

•3 i ^ ^ i .

* S v c *» g «J fc v.

J ' 8 - ^ 5 5 5

S B «- 5 B *-Ö « »-.£ 3 O 3 «

s

"Ms

o — M V , b Cc • —T c t> __ - , C -y Cl M 5 n a "k w -• ^

•S-

0

*•

Ê j ' » ? : * • > » .

'«»•3

S3

£ J2 C O g w • Ci • ^ ^ ? n B f Ü £. B •** '•? •4s ~ s « « cj

in

srs £•=

^ ^ »

*• ?• ^ Ä. *»B a =

§15 =

s =-3

" 2 B ^ î » B § 3 c

«a

'l n

~ » • ** y N -=:

si

^>

•S g = t .

O

e

ai

^

ai C

D

o

«

Q

^

<

<

CO

<

z

o o s

ca

C A

2

O

s

D O C3 c

<

^ 0 5 5 «. e _^ isj in

*- •& § £

•^ >• > Vi . * • ^ Sfl * «5 "~" -S o ? B ^3 -B ^ B g N " * Ui ei O

z

o

o

N z m d ta D Q Q

(21)

kunnen aankweken. Vooral van de plattelandspredikanten verwachtte hij in dit opzicht veel. Het zou dan echter nodig zijn hen onderricht in landbouwkunde t e geven en daarom wenste hij de aanstelling van hoogleraren in de landbouw-kunde aan de universiteiten, in navolging van Duitsland, waar reeds lang aan tal van universiteiten leerstoelen voor "landbouw- en kameraal-wetenschappen" waren ingesteld (kameraal = bestuur).

Hierna schreef de Maatschappij opnieuw een prijsvraag uit. Nu werd gevraagd een volledige tekst volgens de bekroonde inhoudsopgave van Muller t e schrijven. Hendrik Ponse, een landbouwer uit Geervliet en lid der Commissie van Landbouw in het departement Maasland, werd door de Maatschappij bekroond voor zijn handschrift voor het e e r s t e en derde deel van het boekje. Muller zelf voor het tweede deel. Voor gebruik op de dorpsscholen zou het leerboekje veel t e omvangrijk worden. Door bemoeienis van Jan Kops (1765-18^9), een doopsgezind predikant, die in 1800 was benoemd tot (Nederlands eerste) Commisaris tot de Zaken van den Landbouw (een funktie vergelijkbaar met die van Directeur-Generaal van Landbouw) werd Ponse belast met bekorting van de tekst tot de omvang van een schoolboekje. Tot de taak van Kops behoorde namelijk ook het verzorgen van zo'n schoolboekje. Hij was de e e r s t e Nederlandse landbouw-redakteur, documentalist en bibliothecaris. Bekend o.a. door zijn "Flora Batava", waarvoor hij van 1800 tot 1825 de planten verzamelde en beschreef. Door nu Ponse deze taak op te dragen ontdeed Kops zich van een lastige taak.

Het in dialoog geschreven schoolboekje van Ponse verscheen na veel herschrijven tenslotte geantidateerd in 1811: Leerboek over den landbouw, in samenspraken; door H. Ponse. 3 dln., Leiden, 1810, resp. 67, 92 en 46 pp.

Met de verschijning van dit schoolboekje koesterde men de illusie, dat het landbouwonderwijs als het ware vanzelf van de grond zou komen. De hoogge-stemde verwachtingen gingen echter niet in vervulling. Pogingen om het boekje ingang t e doen vinden zijn in verreweg de meeste gevallen mislukt. Desondanks behield het boekje van Ponse vele tientallen jaren een zekere vermaardheid. Nog in 1862 wees Mr. Amersfoordt in Meededelingen en berichten van de Hol-landsche Mij. van Landbouw op het boekje van Ponse "waarvan nog een grotere oplage voorhanden is".

Maar het was geen wonder dat het boekje niet de gewenste resultaten opleverde. De dorpsonderwijzers waren onbekwaam om landbouwonderwijs t e geven. Boven-dien ontbrak het de meesten aan lust daartoe.

(22)

z Ui E i

a

o cq • K ^ Ö O S S O p a • - 0 «sa

S

1

Of

lil)

o

SD

CA

ia

1

.

U i

d )

e

U I ' Sr, w a a sr,

^

a f, w Q

«

Se -e

_>

55 ui H -e PM o » <

a

- i

o

$ 2 < > X & -* * V * £ >J •*• a •< o 'S S * « •? »» * 2 '

4 s

•5:? S-i «o fc ;"* • - J "3

Sir

e « S e J 3 > _ o .E X - 2 . > - . 2 B ^ | C H -g ? u ca S -0* *£• = *J - . <J g S S

Il

: e g

o c > ' -c t . - o c: CÏ r*. ra « <£• . o ^" C = -= J* ~ h . o S - C o "S Ï 5 *

g *

-.ü .-S ~ 5-1 <- t C c so ?•«*>. -3 • l/i « C = î* -S o ë £

^ f g

s tu £-° Ü B x. en o c £ ~ 2 fc

! i i 5

O - 3 t w u 4; t- ce M C r:

g-s

> _

•c _ 'S to ; ? = ? < s "- > •<• - *<i ä — 3 c S -a • = - 3 ^ w r tu ^3 c = = § • = . »• tg >/ te • ê , -w M "* •- n •J 4ï L. ~ ==> K ^ c x N c c c _ V 2 N E V S > Ü c § 5 _ _ N ;= C Z w ^ o > "S jr u — ^ u > S O r- C i- ° E .a f i- c 3 c c 2 i U ^ — r^ ' î_ tu ° Ä c - E ; c 2 ?

"5 *

« o Si « 24? E t s j e j

fcH3

K S S 5 > * Ci «•- « i ^ o

" l-S « «

£= . £ — ô ° • N &• 11 C fe - « 5 .5 * = q w u «j ^ _ c :3> a <u _y -c > O

(23)

het geven van landbouwonderwijs, werd omstreeks 1840 weer actueel en d i t bleef t o t het einde van de 19e eeuw het geval.

Na de verschijning van enige nieuwe leerboekjes werd het landbouwonderwijs op het 3e en 4e Landhuishoudkundig Congres (1848 en 1849) aan de orde gesteld. Ongeveer t e g e l i j k e r t i j d werd ook in de .Maatschappijen van Landbouw en in de landbouw- en onderwijsbladen het landbouwonderwijs op de lagere scholen telkens weer opnieuw besproken. Steeds meer ging het om de vraag wat de inhoud van dit onderwijs moest z i j n .

De toegenomen belangstelling voor deze vorm van landbouwonderwijs vond z i j n neerslag in de Wet van 13 augustus 1857 t o t regeling van het lager onder-w i j s . Daarin onder-werd bepaald, dat het geonder-woon lager onderonder-wijs de kennis der natuur zou o m v a t t e n (die op de plattelandsscholen toegepast moest worden op de land-bouw), t e r w i j l op aandrang van de Tweede Kamer ook de landbouwkunde in de wet werd opgenomen, echter alleen voor het v o o r t g e z e t lager onderwijs. De Wet op het lager onderwijs van 13 augustus 1857 werd herzien bij de Wet van 17 augustus 1878. Het vak "beginselen der landbouwkunde" (waaronder ook begrepen de tuinbouw, v e e t e e l t en zuivelbereiding), dat t o t dan toe alleen t o t het v o o r t g e z e t lager onderwijs werd gerekend, kon nu gegeven worden op de gewone lagere school. Kon volgens de w e t van 1857 ieder die dat wilde de lagere akte landbouwkunde halen, nu werd dit beperkt t o t b e z i t t e r s van de onderwijsakte.

Veel t i j d bleef er op het lesrooster voor het vak landbouwkunde echter niet over. Door het zeer hoge schoolverzuim op plattelandsscholen, leerden vele leerlingen zelfs nauwelijks lezen, schrijven en rekenen.

De twee grootste problemen die overwonnen moesten worden om het landbouw-onderwijs van de grond te k r i j g e n , waren echter het ontbreken van goede school-boekjes en het gebrek aan vakkennis bij de onderwijzers.

De aandacht werd vooral g e r i c h t op het eerstgenoemde probleem. Vanaf ongeveer 1840 t o t in de 20e eeuw verscheen dan ook een zeer groot aantal landbouwleer-boekjes.

Ondanks de benaming "leerboekje of leesboekje" voor plattelandsscholen waren de boekjes d i k w i j l s niet afgestemd op leerlingen van deze scholen. Veelal waren de boekjes ook voor de ouders en onderwijzers bedoeld. En boekjes als "volkslees-boek" gepresenteerd, waren blijkens het voorwoord soms speciaal bestemd voor het onderwijs op de lagere school. Handelsgeest zal hieraan n i e t vreemd z i j n geweest.

(24)

S e l l • « - O * - * O o 8-^ °* t» : t i JO H2 « > Ï E i s §••-; j § e s ' -Ä •« •= Jf

' ^ = ^

«/ g £; 4/ • - fat* A 5 E « - n SJtf • § " 5 : ^ • S M C **• " ' S E * • C & 41 ut N I l O 0> N b O H "8 s.

: a -° ~ "5

! « n ö S

i i s I

-: i> c " ° ^ « o « il c x •=• ï Ë * c a « Où o

i

t* a. S ai) U, p "° -J • - c > CJ — • " > - 3 » • g ï -y "^ o v 12 5 ^ S g S - to > ^ !r " T : M C e u xi .s . 3 . 2 « y a ~ • a « i j « 5 s E O C

-is

S° P s •S ja v — w ° E .3 •o S S ™ 'S ~ ! 5 S S S « •. C i . - g = ° B -. ** E '= ! *o ::^ S « C o *- — « a S. _ _ n îi E O W 4> Ci 5

| | g

.'S 1 S

5 8'

« S 3 g P T 2 S > e -o S i g o ta S

a

B

-s

J ! '5 g ^ O.J4 g . E U R. - ° c 5 S > « > . £ =

M •- -5

«3 Q CM O

o

W

Q

W

Q 6C s e fcc Ice

s »

« e

•8

e « ^ - S « tt R

u a «

« v. *

g •

tu c

5 ?1 S s i I ? Ta ; § i = : S* o "> : "S ? * <" e ^ : 3 s .s > - s >

î J O

; " a « j

s« .

» ï l £ A E u 2 E l to U • Ä « ff V ^ o ° § Ê S S : - M B -a = c -= w ° H 2 •= & 1 ! bu •c 2 . S0' " J3 N c s È'î E F "5 .£ o o ' g S î B S S g T3 •« : §S5 = i Q M c "E ï 3 B . „ o : j : o

=

2.°

g ^

- 2- »

£ s

s * E •» S t- t. 2 w» O cl w» « ; s g- 1 5 "S c « o -5 ï? = •s s o s > . . S «; g S S o •O T3 „T5 ç u U u : & = £ "° ? "ô P M.

•s-a

a. n "o 5

| - i

8.» c ~ . 2 , 3

(25)

De stoot t o t het schrijven van schoolboekjes is aanvankelijk door de landbouw-organisaties gegeven. Deze landbouw-organisaties schreven geregeld prijsvragen uit voor " i n den volkstoon" geschreven landbouwboekjes ten behoeve van het onderwijs op de lagere school.

U i t deze i n i t i a t i e v e n van de landbouwmaatschappijen mag niet worden opge-m a a k t , dat de boeren zelf de behoefte aan goede schoolboekjes hebben gevoeld. Deze organisaties werden vanaf ongeveer 1840 door a c a d e m i c i o p g e r i c h t . In de besturen had slechts een enkele boer z i t t i n g . De boeren werden met a t t r a c -t i e s , zoals v e r l o -t i n g e n van gereedschappen, naar de vergaderingen g e l o k -t . Ook voor het landbouwonderwijs voelden de boeren aanvankelijk n i e t , veel. De land-bouw was een p r a k t i j k v a k , dat men op de boerderij leerde en niet van een onder-w i j z e r of uit een boekje. H e t onder-waren dan ook de " h e r e n " die op de vergaderingen de boventoon voerden.

De boeren v e r z e t t e n zich ook in g e s c h r i f t tegen het theoretisch landbouwonder-w i j s . Zoals in dat van K. Hoorlandbouwonder-weg, boulandbouwonder-wman t e Rockanje, "Verdediging van

den praktikalen landbouw tegen theoretische beschouwingen in aanmerkingen op de voorstellen der Zeeuwsche commissie van landbouw", vastgesteld den

30sten Mei 1839, D o r d r e c h t , 1840, 20 pp.

H e t gebruik van de leer- en leesboekjes over de landbouw op de lagere scholen werd d i k w i j l s van hogerhand aanbevolen. Zo besloot in 1839 de Gouverneur van Gelderland bijvoorbeeld op advies van de Commissie van Landbouw, de gemeen-tebesturen t e machtigen voor elke school in hun gemeente het zojuist verschenen "leesboekje over den beredeneerden landbouw door E.C. Enklaar" aan t e schaf-f e n . Ook door de Commisaris des Konings in Z u i d - H o l l a n d werd d i t z e l schaf-f d e boekje aanbevolen. D i t v e r k l a a r t de spoedige herdruk van d i t boekje. Hoewel het gebruik van deze boekjes nogal moeizaam op gang k w a m , kan uit het zeer g r o t e aantal dat vanaf ca. 1840 verscheen toch wel worden afgeleid dat er een afzetgebied voor bestond. H e t landbouwonderwijs op de lagere scholen moet dus van veel g r o t e r e omvang geweest zijn dan men lange t i j d aannam. D i t onderwijs heeft er o n g e t w i j f e l d toe bijgedragen, dat de jongere generatie de van vader op zoon overgeleverde landbouwmethoden niet langer klakkeloos toepaste, maar meer ontvankelijk werd voor nieuwe opvattingen en methoden.

Ook voor de lagere scholen op Java werd in 1859 een speciaal boekje uitgegeven. Zelfs werd reeds op het Landhuishoudkundig congres van 1852 de vraag besproken of er landbouw-schoolboekjes in de Friese t a a l zouden moeten verschijnen.

(26)

Eea leesboek over de beginselen der landbouwkunde, en nog iets.

Onder vraag 20 van 't „Yraagbord" der Landb.-Cour. zegt een „Abonné," dat op de vergadering van 't Ge-nootschap ter bevordering van den landbouw in Drenthe, gewenscht werd : een leesboek over de beginselen der landbouwkunde, geschikt oui als leesboek ingevoerd te worden bij de hoogste klasse der gewone lagere school ; doch dat een lid van 't Hoofdbestuur had gezegd, dat zoodanige werkjes ruim voorhandeu zijn, o. a. één in ïriesland, hi'.r en daar op de dorpsscholen ingevoerd. Er wordt verder gevraagd, wat daarvan aan is, eu of ook een ter zake dienend werkje is aan te bevelen.

Dat een dergelijk werkje in Friesland voorhanden is en hier en daar op de dorpsscholen zou zijn ingevoerd, betwijfel ik zeer, ik zou bijna durven zeggen: er is er geen. "Wel is waar heeft de ook in dezen verdienste-lijke boekbandelaar W. Eckhoff voor eenige jaren in 't licht gegeven : „Landbouwkundig- Mengelwerk of Leesboek voorschoten en huisgezinnen van landbouwers," bestaande uit acht stukjes, welke uittreksels bevatten uit verschillende jaargangen van zijn Almanak voor land-bouwers en veehouders; maar, hoeveel wetenswaardigs die stukjes ook bevatten, zij kunnen den naam van beginselen der landbouwkunde niet dragen, zijn om verschillende redenen als leesboeken op onze scholen niet te gebruiken en worden zeker als zoodanig ook nergens gebruikt. Overigens, hoewel ik niet met alle dorpsscholen in Friesland bekend ben, meen ik vrij veilig te durven beweren, dat men er hoogst zelden landbouw-werkjes zal aantreffen.

Of er ten deze werkjes bestaan, geschikt om bij de hoogste klasse onzer dorpsscholen gebruikt te worden ?

Er zijn, dunkt mij, o. m. een paar werkjes, die daartoe bijzondere aanbeveling verdienen, zonder daarom de overigen voor ongeschikt te verklaren, 't Zijn : De kinderen van den buitenman (vier stukjes) van den heer Uaarsohers, en „Voormaals en nu" van den heer Ycenen-daal, beide uitgegeven bij den heer Tjeenk Willink te Zwolle. (1) Beide werkjes zijn van practische strekking e i m. i. in goeden kindertoon geschreven. Met het werkje van den heer Baarschers zou men in de middelste klasse kunnen beginnen en in de hoogste eindigen ; dat van den heer Veenendaal is voor de hoogste klasse. Wil men aan de landbouw-werkjes op de dorpsscholen geene groote plaats toekennen, dan zou het laatste wellicht te verkiezen zijn.

(27)

Opleiding en bevoegdheid tot het geven van onderwijs i n de landbouwkunde

Voordat de Wet op het lager onderwijs van 1857 i n werking trad bestond er geen akte voor landbouwkunde. Iedere onderwijzer mocht in dit vak lesgeven en moest door zelfstudie de benodigde kennis zien t e v e r k r i j g e n .

De kweekschool voor onderwijzers te Groningen was de eerste school waarvan leerlingen enig landbouwkundig o n d e r r i c h t ontvingen.

Vanaf 1835 mochten de meest gevorderde leerlingen de colleges in landhuishoud-kunde van p r o f . Van H a l l volgen. Ook in Leiden en U t r e c h t volgden vanaf 1840 onderwijzers en kwekelingen de lessen in de landhuishoudkunde voor n i e t s t u d e r e n -den aan de u n i v e r s i t e i t .

In 1838 opperde de Commissie van Landbouw in Zeeland de mogelijkheid t o t het organiseren van een landbouwkundige opleiding voor onderwijzers. In 1848 kon te Goes m e t 4 hoofdonderwijzers worden begonnen. Enige jaren later gaven deze onderwijzers les in landbouwkundige natuur- en scheikunde en in boekhouden op lagere scholen.

Verscheidene Maatschappijen van Landbouw, het 4e Landhuishoudkundig Congres van 1849 en p a r t i c u l i e r e n drongen er bij "De Commissie ter overweging der regeling van het Landbouwonderwijs in N e d e r l a n d " , benoemd bij KB van den

15den July 1856, no. 40, op aan, landbouwonderwijs aan de kweekscholen t e doceren of kweekscholen voor onderwijzers, waaraan ook onderwijs in de landbouw-kunde gegeven zou worden, op t e r i c h t e n . De Commissie maakte zich van het probleem van de opleiding af door in haar Verslag aan de Koning t e s t e l l e n ,

"dat het de Koning behagen zou, de zucht tot natuurkennis bij dorpsonderwijzers te bevorderen en door gepaste middelen aan te moedigen".

In de zestiger en zeventiger jaren van de 19e eeuw was de s i t u a t i e o m t r e n t de landbouwkundige opleiding van de onderwijzers z o r g e l i j k . De landbouwmaatschappijen en onderwijzersgenootschappen beraadslaagden over mogelijke v o o r z i e -ningen en menig adres aan de regering was daarvan het gevolg. De eerstgenoemde en lagere overheden t r a c h t t e n de onderwijzers - door het uitloven van premies, e x t r a toelagen e.d. - t o t het behalen van de akte landbouwkunde aan t e moedigen. Vanaf de zestiger jaren ontstonden vele opleidingscursussen. Op i n i t i a t i e f van verschillende afdelingen van de Geldersche Maatschappij van Landbouw kwamen cursussen onder leiding van H.B.S.-leraren t o t stand. In de jaren 70 en 80 werden aan verscheidene H.B.S.-en opleidingscursussen verbonden. Deze werden door R i j k , provincie en/of gemeente gesubsidieerd. Sinds 1876 kwam op de

(28)

rijksbegro-Nu ik toch de peu opgevat heb, nog een enkel woord. Er wordt in onzen tijd nog al veel gesproken en ge-schreven over en aangedrongen op landbouw-ouderwiijs op onze lagere scholen. Velen schijnen te willen, dat zelfs op onze scholen voor gewoon lager onderwijl, werkjes over landbouwkunde ingevoerd worden, en dat de onderwijzer met zijne leerlingen eene soort van cursus over dat vak zal houden. Ik kan ui ij tnuar niet met dat denkbeeld vereenigeu, hoezeer ik anders landbouw-onderwijs op hoogeu prijs stel.

Is de onderwijzer niet met de nood ige kennis in dezen toegerust, 't komt mij voor dat het dan ook maar bek:r i s , dat hij het onderwijs daarin maar stilletjes laat ruslen. Laat hij echter laudbouw-werkjt-s door zijne leerlingen lezen, na het lezen zal 't wel zijn: voor kennisgeving aangenomen ; of, er zal licht eene bespreking volgen , waarbij niet zelden valache begrippen worden aangekweekt; in elk geval zoo, dat de kinderen niet veel lust zullen

krijgen over dat vak te lezen. De onderwijzer zou zijn' tijd nuttiger kunnen besteden.

Doch voorondersteld, dat de onderwijzer bevoegd i s , dat vak te onderwijzen, .dan komt het mij nog voor, dat wij in de gegeven omstandigheden op onoverkome-lijke zwarigheden stuiten. De wetgever heeft te recht de beginselen der landbouwkunde opgenomen onder het

meer uilgebteià lager onderwijs, in de scholen voor gewoon

lager onderwijs mag dus van landbouw-onderwijs geen sprake zijn. 't Ongeregelde en korte schoolbezoek der kinderen , 't groote aantal leerlingen, dat één persoon moet onderwijzen, noodzaakt hem, zich in 't onderwijs tot het noodzakelijke te bepalen, d. i. tot die vakken, die voor lederen leerling, uit welken stand of kring ook, noodzakelijk geacht kunjien worden. Daaronder behoort de landbouwkunde niet, zij is een vak voor een be-paalden stand.

Gesteld dat de hoogste klasse erner dorpsschool be-staat uit 80 leerlingen, jongens eu meisjes, waaronder 10 boerenzoons. Zal nu de onderwijzer ter wille van die 10 ook aan die andere 20 landbouw-onderwijs geven, een onderwijs dat deze minder noodig hebbeu ? Immers, dat g u t niet. Of zal hij van die 10 zoons van land-bouwers eene afzonderlijke klasse maken? Ook dat gaat niet; de onderwijzer mag zijne krachten niet versnipperen. Het bijzondere belang mag niet tmn..'talgemeene belang schadelijk zijn; het onderwijs moet zijn voor allen, niet voor sommigen.

Alleen dan, wanneer de hoofdonderwijzer voldoende halp beeft, zoodat hij zich zonder schade voor 't andere onderwijs met de zoons van landbouwers kan bezig houden, acht ik het wenschelijk, dat hij twee- of driemaal in de week in de avondschool landbouw-onderwijs geeft. In de avondschool toch is in den regel 't getal leerlingen op de dorpen niet zeer groot, terwijl er betrekkelijk meer leerlingen dan op de dagschool gevonden worden, jie met vrucht het landbouw-onderwijs kunnen volgen.

(29)

t i n g een post voor dit doel voor.

Ook ontstonden enkele zuiver p a r t i c u l i e r e cursussen welke opleidden voor de akte landbouwkunde.

H e t waren n i e t u i t s l u i t e n d onderwijzers die aan de cursussen deelnamen. Ook landbouwers behaalden de a k t e . De Landbouw-Courant vermeldde in 1875 t w e e voorbeelden u i t Friesland. Een jaar l a t e r b e r i c h t t e h e t z e l f d e blad de benoeming van de hoofdonderwijzer met landbouwakte, Kerssemakers, t o t leraar in de p r a k t i -sche land- en tuinbouw.

Bij KB van 28 mei 1879 werd bepaald dat aan kweekscholen ook onderwijs in de landbouwkunde kon worden gegeven. Verschillende kweekscholen gingen over t o t het benoemen van landbouwleraren.

De exameneisen voor de akte landbouwkunde waren reeds geregeld bij KB van 5 a p r i l 1858. De examens vonden tweemaal per jaar plaats en werden in elke p r o v i n c i e door een andere commissie afgenomen. Als gevolg hiervan liep de z w a a r t e van de examens nogal uiteen en aan de bevoegdheid van de examinatoren werd soms g e t w i j f e l d . D i t gaf weer aanleiding t o t vragen en adressen aan de minister van Binnenlandse Zaken. D i t b l i j k t ondermeer uit de zeer vele publicaties hierover in de Landbouw-Courant van de jaren z e v e n t i g .

Door de g r o t e verscheidenheid van de opleidingen was er van enige u n i f o r m i t e i t in het onderwijs uiteraard geen sprake. Bij gebrek aan docenten of cursisten werden verschillende cursussen na verloop van jaren weer gestaakt. L i j s t e n van boeken, die bestudeerd moesten worden, waren er aanvankelijk n i e t . De k a n d i -daten die geen cursus volgden, moesten zelf maar zien hoe z i j aan de vereiste kennis kwamen. Ze verkeerden ondanks de regeling van 1858 in onzekerheid over de eisen waaraan men moest voldoen. De kennis van de examinandi w e r d door de examinatoren over het algemeen als zeer gering aangemerkt.

O m d a t speciaal voor dit doel geschreven boeken zeldzaam w a r e n , g e b r u i k t e men veelal de algemene handboeken. Enige veel g e b r u i k t e boeken w a r e n :

3.F.W. Johnston, Grondbeginselen der landbouwkundige scheikunde en geologie, v e r t a a l d door P.F.H. F r o m b e r g , met eene voorrede van G.J. Mulder, R o t t e r -d a m , 1844, 272 pp.

E.C. Enklaar, Handboek voor den beoefenaar van den landbouw, N i j m e g e n , 1854. H.C. van H a l l , Neêrlands plantenschat, of, landhuishoudkundige f l o r a , behelzende

eene beschrijving der onkruiden, v e r g i f t i g e en n u t t i g e planten en der in onzen landbouw gekweekte gewassen, Leeuwarden, 1854.

(30)

Doch zoolang die voldoende hulp ontbreekt — en wie weet, hoe lang dat nog znl duren—, zoolang de avond-school blijft ingericht, zooals tot nu toe bijna overal het geval is, zoolang zal de onderwijzer wel geen ander dau _pr;w<2^1undbouw-oiiderwijs kunnen geven, zij het dan ook in een geregelden cursus, maar altijd buiten de gewone schooluren.

Voor dat landbouwonderwijs ontbreekt, mijns inziens, nog een doelmatig werkje. De bovengenoemde werkjes zijn wel goed iu hunne soort, maar zij geven voor 't eigenlijke laudbouw-onderwijs te weinig, zij zijn daartoe te weinig wetenschappelijk. De overige werken zijn in den regel te uitgebreid voor eerstbeginuenden, niet zelden te onvolledig.

Wat ik wel zou wenschen?

Een werkje, dal duidelijk en beknopt den

weten-ëchappelijien landbouw behandelde, een werkje van de

grootte als de gewone schoolboeken voor de hoogste klasse, maar waarin Je invloed van warmte, lucht, licht en water op den plantengroei; de grondsoorten, en eigenschappen der gronden ; planten in hare bestand-deelen eu groei; de landbuishoudelijke dieren, hunne voeding en de veeveredeling; de mest in zijne bestand-deeleu en werking, mestverzameling en aanwending; hulpmeststoffen en hare beteekenw; grondverbetering enz. enz. alles min of meer wetenschappelijk werden behandeld, zóó dat de leerlingen begrip krijgen van

\nndbauvr-welen*c7tap ; — zoo'n werkje zou ik wenschen,

maar bestaat er, voor zoo ver ik weet, niet. Nu kan men bij eerstbeginneuden, dunkt mij, niet anders, dan bij 't gebruik vun bovengenoemde werkjes of dergelijke, ben stellingen inprenten, stellingen, waarin het

weten-ichappetijke meer op den voorgrond treedt, en die door

deu onderwijzer toegelicht en uitgebreid worden.

Prac-tuci moet zeer zeker het onderwijs zijn, maar ook zoo,

dat men het niet voor voldoende rekent, dat het kind leest, zoo moet iets geschieden maar ook en voornamelijk:

daarom. Een voorbeeld, 't Is niet voldoende, dat de

leerling weet dat de drainage voor de meeste gronden voordeelig is eu hij ulle voordeden, daaraan verbonden, weet op te noemen, neen, hij moet ook weten,

waar-door die voordeelen ontstaan; hij moet daartoe weten,

wat de lucht in den grond uitwerkt en welke middelen ons dan ten dienste staan om de lucht gelegenheid te geven *n den grond te dringen.

Zonder het waarom, komt men niet tot het ioe. Vrtterp. E. AlLERSHOK (1) Van het 1' stukje van Boarschers is een 6' druk onder handen. Red.

U i t de L a n d b o u w - C o u r a n t ( L . - C . ) v a n 1871» no.i+O

(31)

R.W. Boer, Bijdragen tot de kennis der houtteelt, 2 din., Zwolle, 1857.

W.C.H. Staring, Voormaals en thans, Opstellen over Neêrlands grondgesteldheid, Haarlem, 1858.

G.J. Mulder, De scheikunde der bouwbare aarde, k dln., Rotterdam, 1860. W.C.H. Staring, Huisboek voor den landbouw in Nederland, Haarlem, 1862.

3. Wttewaall, Volksleesboek over schadelijke en nuttige insekten, Groningen, 186*.

E.C. Enklaar, Wat de landjeugd behoeft. Een boek ten dienste van den dorps-schoolonderwijzer en den landbouwer (onder toezicht en met een voorbericht van prof. C.A.D.A. Oudemans), Amsterdam, 1866.

R.W. Boer, Natuur- en landhuishoudkundig leerboek bestemd t o t gebruik bij het onderwijs en t o t zelfonderricht, 2 dln., Arnhem, 1869.

Het aantal onderwijzers dat zich na de inwerkingtreding van de Wet op het lager onderwijs van 1857 voor het examen aanmeldde, was aanvankelijk zeer gering. Vóór 1865 behaalde slechts een enkeling de akte. In de periode 1865-1872 slaagden in totaal 28 kandidaten. Als gevolg van de toeneming van het aantal opleidingscursussen, werden sindsdien jaarlijks 25 à 30 aktes uitgereikt. Het feit dat aktebezitters werden uitgenodigd lezingen t e houden voor de plaatselijke afdelingen van de landbouwmaatschappijen en als "wandelleraar" (zie hierna) op t e treden, was in die tijd één van de grootste stimulansen voor het behalen van de akte landbouwkunde.

Geleidelijk kwamen er in de opleiding en in de wijze van examineren enige belang-rijke veranderingen tot stand.

Het programma van de exameneisen werd geregeld bij KB van 3 augustus 1879. Krachtens de wet van 1857 werden de examens afgenomen door een inspecteur van het lager onderwijs en vier schoolopzieners, die zich door deskundigen konden laten bijstaan. De wet van 1878 schreef slechts voor dat de minister de commissie aanwees. Vanaf 1880 wees de minister daarvoor de provinciale examen-commissies, genoemd in art. 69 van de Wet op het middelbaar onderwijs, aan die uitsluitend uit landbouwdeskundigen bestonden. Hoewel het niet de bedoeling was het examen daardoor te verzwaren kwam het er in de praktijk wel op neer. Het aantal aanmeldingen voor het examen en het aantal geslaagden daalde vanaf 1881 gestaag. Vanaf 1886 werd het examen alleen te Wageningen afgenomen. Daarmee werd bereikt dat de eisen voor alle kandidaten gelijk waren. Van verschil-lende zijden had men hierom herhaaldelijk gevraagd. Het aantal geslaagden liep echter nog sterker terug. Van 1881 tot en met 1892 behaalden slechts 26

(32)

kandida-Landbouw-onderwijs.

In 't noorden des rijks wordt ouder landbouwers dikwijls de vraag behandeld : zou de lagere school zich meer behooren bezig te houden met het lindliouio-cmderioiji?

De vraag, zoo algemeen gesteld, wordt meestal beantwoord met ja.

Maar op welke wijze en tot hoever ? Hier loopen de meeningen nog al uit een.

De meesten willen dat onderwijs bepaald hebben tot de allereerste beginselen en dan alleen occasionneel gegeven.

Daartoe echter ia het noodig, dat de onderwijzer die be-ginselen kenne, opdat hij daarvan, als een leerboek of ieU, dat van tijd tot tijd in het boeren-bedrijf voorvalt, er aan-leiding toe geeft, een verstandig gebruik kan maken.

Hij moet dus door een examen blijk gegeven en de be-voegdheid verkregen hebben, dat hij onderwijs in den landbouw kan en mag geven.

Eene andere vraag, in bijeenkomsten van landlieden nu en dan besproken, is: zou het benoemen van wander-lceraars op welke in sommige provinciën zooveel prijs wordt gesteld, onvoorwaardelijk zijn aan te raden?

Ook hierop wordt toestemmend geantwoord, maar voor-waardelijk. Zulk een wauder-leeraar moet in de eerste plaats met de lokale gesteldheid van het oord, waar hij optreed, wel bekend zijn, gewoonten en vooroordeel op voorzigtige wijze bestrijden en voorul zicb kunnen doen verstaan, 't Is hier niet: begrijpt gij, wat gij leest; maar verslaat gij, wat gy hoort P

Geen toon des meesters, maar den raadgevenden toon der conversatie — geen gebod, maar het in overweging geven, of wat besproken wordt, op deze of gene wijze, niet beter zou kunnen worden gedaan.

En vooral het uitlokken van bedenkingen en aan die be-denkingen, al is het ook schijnbaar, waarde gehecht.

Zoo zal men de belangstelling van den landman,-die voor 't gewoonte-rtgt zooveel eerbied heeft, ook voor eene andere meening winnen, en daardoor is al veel gewonnen. — Zoo zal de wan der-leeraar de vriend van deu bot-r worden.

En kan hij, door voorafgaande partikuliere gesprekken, in daarop volgende bijeenkomsten, zijn denkbeeld door een ander laten voordragen, dan is het pleit reeds half gewonnen.

„Wat ik ingang deed vinden — zeide Franklin — werd door een ander, als eigen meening voorgesteld en dun door mij met alle kracht ondersteund.

Die alles alleen wil weten en van alles alleen de eer wil hebben, wordt weldra door ieder verlaten."

(Dtf. Dagbl. 5 Sept.)

(33)

ten de a k t e .

Mogelijk was de teruggang ook t e wijten aan de Wet op het lager onderwijs van 1878. Hierin werd bepaald dat provinciale besturen geen subsidies meer mochten verlenen voor onderwijsdoeleinden. Dit had o.a. tot gevolg dat het Besluit van Provinciale Staten van Overijssel van 10 juli 1877 tot regeling van het landbouwonderwijs in Overijssel, een dode letter bleef.

Om in een betere opleiding van onderwijzers t e voorzien, werd na de oprichting van de Rijkslandbouwschool t e Wageningen (1876) van verschillende zijden voorge-steld om onderwijzers die de lagere landbouwakte wilden behalen, enige tijd met een studiebeurs aan deze school te laten studeren. Vermoedelijk vanwege de hoge kosten heeft men deze weg niet gevolgd. De Landbouwcommissie van

1886 adviseerde de opleiding voor de landbouwakte aan de rijkslandbouwieraren toe t e vertrouwen. Dit advies werd opgevolgd en daarmee kwam een eind aan een onbevredigende situatie die bijna een halve eeuw had geduurd. Na de aanstel-ling van de rijkslandbouwleraren (sinds 1890) steeg het aantal geslaagden. In de periode 1893 t o t en met 1906 slaagden 306 onderwijzers voor het examen landbouwkunde. Vanaf 190^ was er toch weer een kleine daling waar t e nemen. Een wetswijziging bij de Wet van 28 december 1896 bracht ook het vak "beginse-len der tuinbouwkunde" als afzonderlijk vak onder de werking van de Wet op het lager onderwijs.

Hiervoor werd een afzonderlijke akte ingesteld. Het KB van 3 augustus 1879 werd vervangen door een KB van 26 mei 1897, waarin de exameneisen voor beide akten werden geregeld. Voor de akte tuinbouwkunde slaagden van 1898 t o t en met 1906 in totaal 72 kandidaten.

Bij KB van 8 juni 1900 werd nog het vak veevoeding aan het examenprogramma voor de akte landbouwkunde toegevoegd.

De opleidingscursussen duurden 3 jaren en werden bij afwisseling in verschillende plaatsen gegeven. Na het behalen van de akte werd jaarlijks een door de minister vastgesteld aantal onderwijzers in de gelegenheid gesteld zich verder te bekwa-men, hetzij door het maken van studiereizen, hetzij door het bijwonen van bijzon-dere cursussen.

Ten behoeve van de opleiding waren nu ook veel betere boeken beschikbaar. De bekendste daarvan waren:

G. Reinders, Handboek voor den Nederlandschen landbouw en veeteelt, Groningen, 1877-1899 (2 dln.), 1892-1895 (3 dln.), 1899-1903 (3 dln.).

(34)

Landbouw-onderwijs.

Vrijdagavond ùcu ù dezer ben ik, waarde redacteur 1 naar

's Bosch geweest, orn van onzen rijk begaafden de Beucker

ttltUuir. eeue voordragt bij te »f*S*a, en zeud ik u uiervan

't volgend versing.

Jammer was bet dut de nog at groole zaal boven de

kooiu-beurs te klein was, om het opgekomen publiek /war ci ich te

bevatten.

Alle standen der maatschappij waren vertegenwoordigd en

daaronder verscheidene daines tot de élite van de stad hoorende.

Ook 's Koning* Commissaris was er, met dames, van bet

begin tot het einde tegenwoordig.

De voorzitter der Maatschappij van Landbouw enz. in het

anroudissemeut Breda en

r

oinstreken, tevens lid van

Gedepu-teerde Staten, de Heer'van der Burgh, titelde den spreker

met een toepasselijk woord aan de vergadering voor.

De Beucker, hoe vereerd ook met zulk een publiek, wees

met een eukel woord op het moegelijke, om aan den

ver-schillenden smaak en eisch daarvan te voldoen, en zeide,

dat hij in het eerste gedeelte meer bepaald de leer van het

plantenleven zou behandelen, om na de pause te spreken

over zulke vraagpunten als hem zouden worden opgegeven.

Voor de pause boeide hij zijne hoorders'zeer door zijne

voordragt, die van tijd tot tijd door eene aardigheid werd

gekruid en nog smakelijker gemaakt.

Doch niet minder was dit het geval, toen hij daarna een

10tul vraagpunten kort en duidelijk behandelde, wat bij het

zeer uiteen loopen daarvan, zeker niet weinig inspanning

vorderde.

Hij begon met den kanker in de popels en de middelen

om zulks bij die boomsoort en ook bij vruchtboomen te

voor-komen en den loop tegen te houden, om daarna onder

meer het verkleuren van violieren te bespreken en te

ein-digen met bedeukiugen tegen de leer van Darwin, toegepast

op het plantenleven.

Deze drie punten vermeld ik alleen tot bewijs, hoezeer de

opgegevene uiteen liepen.

Na aüoop der voordragt werd de spreker door den Heer

T. d. Burgh bedankt en nam de Beucker nog even het woord

op, om in den persoon om 's Konings Commissaris van

N.-Brabant hulde te brengen aan het bestuur dier provincie,

dat vooral voor de landbouwers zooveel doet, om hunne

be-langen te bevorderen en hunne kennis te vermeerdereu.

Bij menigeen, zoo niet bij allen, zal zeker de wensch geuit

zijn, dut de Beucker nog vele jaren zijn licht zal moge doen

schijnen (1).

Met opneming van het bovenstaande zult gij verpligten

K.t 8 Maart 1874. t. t L.

(35)

landbouw, A m s t e r d a m , 1881.

A . Ide en S. Bleeker, Tuinbouw voor de lagere school, Handleiding ten dienste van onderwijzers, Groningen, 1895.

Een uitgebreide l i j s t van boeken, die voor de opleiding gebruikt werden, werd bijvoorbeeld opgenomen i n :

A . Westerhof, H e t examen landbouwkunde L.O., Leidraad voor hen, die voor deze akte studeeren, bevattende o.a. eene v e r z a m e l i n g van examenopgaven en examenverslagen, Hoogeveen, 1906.

Na het behalen van de a k t e verzorgden de onderwijzers het onderwijs aan l a n d -bouwwintercursussen. H i e r b i j werden z i j d i k w i j l s t e r z i j d e gestaan door specia-listen als dierenartsen.

Wandelleraren en lezingen

Omstreeks het midden van de 19e eeuw t r a c h t t e n de landbouwmaatschappijen hun leden enige landbouwkundige kennis bij t e brengen. H i e r t o e werden in v e r s c h i l lende plaatsen leesgezelschappen en iandbouwbibliotheken o p g e r i c h t . De G e l -dersche Maatschappij van Landbouw gaf t e n behoeve van haar leden een aantal kleine boekjes u i t . Op eenvoudige w i j z e werden hierin verschillende onderwerpen behandeld. H e t waren echter weer vooral de " h e r e n " en n i e t de boeren die van de geboden gelegenheden gebruik maakten. Ook door het houden van lezingen over landbouwkundige onderwerpen op de afdelingsvergaderingen gaf men voor-l i c h t i n g aan de voor-leden. Deze vorm van voor-landbouwonderwijs, zoavoor-ls men d i t toen noemde, t r o k op de duur t o c h steeds meer boeren.

Ook Koning W i l l e m III was een w a r m pleitbezorger van het landbouwonderwijs. In het begin van 1853 benoemde hij een commissie om hem te adviseren over de w i j z e waarop het landbouwonderwijs kon worden bevorderd. Ook deze c o m m i s -sie stelde voor om gedurende de winteravonden openbare lezingen voor boeren t e organiseren. De Koning nam het voorstel over en bepaalde waar de lezingen zouden worden gehouden. De gehouden voordrachten werden gebundeld uitgegeven onder de t i t e l "De natuurkundige grondslagen van den landbouw"; Openbare voor-dragten voor landbouwers van wege Z . M . den Koning in den w i n t e r van 1853-1854 gehouden door Dr. N.W.P. Rauwenhoff, D r . W . A . J . van Geuns, Dr. A . C . Oudemans j r . en Dr. L. Mulder, H a a r l e m , 1856, 370 pp.

Deze " k o n i n k l i j k e lezingen", zoals ze werden genoemd, waren voor de toehoorders wel w a t hoog gegrepen. H e t k o n i n k l i j k i n i t i a t i e f had echter wel t o t gevolg,

(36)

Aan hit Hoofdbatuur itr Géldertche 21. ». L.

De landbo uw-voord rächten gedurende Let jaar 187-1/75 door verschillende landbouw-waiulellceraars in den kring dezer lüeeling gehouden, hebben niet slechts onze gevestigde isurtuiging gehandhaafd, dat dd volkslezingen over de land-ioatr-weteuschap en daaraan verwante vakken, als een van ie meest belangrijke besluiten der Geldenche Maatschappij van Itodbouw moeten worden beschouwd, maar meer dan dat

Wweea ons de toenemende belangstelling der landbouwers pelten, hanne waardeering en last tot ontwikkeling, — de

»akelijke groote behoefte aan landbouw-wetenschappelijk on-idtnriji en voorlichting. Het gebrek hieraan kwam door die iiolkslezingen des te sterker uit en daarmede levens de neiging, »elke niet algemeen genoeg bekend was, dat ook ouze zeli's «eatoudige landbouwers de waarde der wetenschap aan on-dervinding getoetst op hoogen prijs stellen en er oor en oog voor open hebhen. Heeds uit dut oogpunt gezien waren de volkslezingen van overwegend nut, hetgeeu op den duur 'nog sterker in het oog zal vallen.

De voordrachten der heeren Sluis, Veulemans en Ritzema 3os (de heer Corten werd door ongesteldheid verhinderd) [getuigden van veel tact en geschiktheid dier sprekers eu vonden 3o onze afdeeling gretig gehoor. Vooral het onderwerp van

den heer Sluis (het landbouwvee, de middelen tot veredeling der rassen, de melkteekenen, de zuivelbcreiding enz.) vond tigemeen belangstelling; met de meeste aandacht volgden de land-bouwers die voordracht, de eenvoudig begrijpelijke voorstel-&>£ op het bord en de practische aanwijzigingen op den stal; — »et gretigheid werd kennis genomen van de platen, boeken, o» instrumenten door dien spreker medegebracht en reeds *t**n.de de vergadering tot den aankoop van sommige dier tuttige werken en werktuigjes besloten; waar die heer sprak >erd hij steeds met aandrang terug verwacht en bejammerde *en het, dat hij zich niet langer in de afdeeling kon op-•ouden om op de stallen de aanwijzingen eu besprekingen »oort te tetten.

- Ons kwijtende van uwe opdracht, omtrent het over do J»odbouwlezingen uit te brengen verslag, brengt onze afdeeling solde aan het Hoofdbestuur der Geldersche Maatschappij van **ûdhouw en haar warmen dank aan den Algemeeuen Secre-*rï» voor de hoogst moeielyka en doeltreffende regeling ea »erdeeling der spreekbeurten.

. . Hit Lutuur wou de Jfd. Culrmiorg.

V*i"OuJtu.) der GtUtncle M. ». 1.

Y. IVHUDMüIXER VON ELGG. Voorzitter.

C. H. J. YEIUUAK, Secretaris. U i t d e L . - C . v a n 1 8 7 5 n o . 16

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo behandelt Vincent Sagaert uitvoerig wat het lot is van de zakelijke en persoon- lijke gebruiks- en genotsrechten in geval van onteigening, meer bepaald of, en zo ja wanneer,

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

De Vlaardingse gemeenteraad heeft formeel beleidsmatige en financiële kaders vastgesteld voor de transitie en transformatie van de jeugdzorg, naar aanleiding van voorstellen

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat