• No results found

Boekbespreking ‘Off-line metacognition in children with mathematics learning disabilities’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Boekbespreking ‘Off-line metacognition in children with mathematics learning disabilities’"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

525 PEDAGOGISCHE STUDIËN 2003 (80) 525-526 Off-line metacognition in children

with mathematics learning disabilities

Academisch proefschrift Universiteit Gent, 2001, 154 pagina’s

Geen ISBN-nummer

Anne Desoete

Het proefschrift van Desoete betreft onder-zoek bij de populatie (4%) basisschoolkinde-ren in Vlaandebasisschoolkinde-ren die rekenproblemen heeft. In het eerste hoofdstuk wordt een concep-tueel raamwerk gepresenteerd van metacog-nitie bij kinderen in de lagere leerjaren van de basisschool. Metacognitieve kennis kan worden beschreven als kennis en beter begrip van iemands eigen cognitieve vaardigheden en producten. Metacognitieve vaardigheden zijn de vrijwillige controles die mensen heb-ben over hun eigen cognitieve vaardigheden (oriëntatie, planning, monitoring en evalu-atie). Planning en monitoring zijn in termen van Desoete “on-line metacognitieve vaar-digheden” en voorspelling en evaluatie zijn “off-line metacognitieve vaardigheden” (omdat ze voor of na het oplossen van taken worden gemeten).

In hoofdstuk 2 presenteert Desoete een overzicht van twee studies waarin de relatie is onderzocht tussen metacognitie en pro-bleemoplossend rekenen bij 165 kinderen met een gemiddelde intelligentie in groep 5. Principale componentenanalyse leverde drie componenten op: (1) globale metacognitie: een combinatie van de parameters kennis en vaardigheden; (2) off-line metacognitie: voorspellen en evalueren; en (3) attributie ten aanzien van falen en succes, die gezamenlijk 67% van de variantie verklaren. De bevin-dingen van deze studies steunen volgens Desoete het gebruik van het onderzoek naar off-line metacognitie (essentiële voorspelling en evaluatie) om te differentiëren tussen ge-middelde en bovengege-middelde probleem-oplossende rekenaars en tussen leerlingen met een specifiek rekenprobleem.

In hoofdstuk 3 wordt aangegeven hoe vol-gens Desoete metacognitie kan worden onder-zocht door observatie, vragenlijsten en

intviews. Onderzoek van de literatuur heeft er-toe geleid dat voor onderzoek van off-line metacognitieve vaardigheden een specifiek instrument (EPA2000) is ontwikkeld. De EPA2000 kan worden gebruikt als een onder-zoekshulpmiddel, omdat het informatie ver-schaft over de cognitieve en metacognitieve processen die betrokken zijn bij probleem-oplossend rekenen, waardoor docenten in-zicht kunnen krijgen in de instructiebehoefte van kinderen met een rekenprobleem. De EPA2000 is een computergestuurde proce-dure om verschillende cognitieve en meta-cognitieve processen te onderzoeken die ge-associeerd zijn met probleemoplossend rekenen. In het onderzoek van voorspelling van hun eigen oplossingsvaardigheid wordt kinderen gevraagd 80 opgaven te bekijken. Ze hoeven de taken in eerste instantie niet op te lossen, maar moeten voorspellen of ze in die taak succesvol zullen zijn op een vier-punts ‘rating’-schaal. Nadat ze vervolgens dezelfde taken wél hebben gemaakt, moeten ze de kwaliteit van de oplossing evalueren op dezelfde schaal. Metacognitieve voorspellin-gen of evaluaties worden ten slotte “beloond” met een puntensysteem als de voorspellingen overeenkomen met de feitelijke prestatie van het kind op de taak. Hoe hoger de score, hoe meer er sprake is van metacognitieve kennis. In hoofdstuk 4 is de relatie onderzocht tussen probleemoplossend rekenen, off-line metacognitie en intelligentie. Bij 437 kinde-ren in groep 4 en 5 is een significante relatie gevonden tussen een rekencomponent en off-line metacognitie, en tussen het rekenen en verbale intelligentie. Er is geen relatie gevon-den tussen intelligentie en off-line meta-cognitie. Ook is de retardatie ‘maturational lag’-hypothese onderzocht, die inhoudt dat kinderen met specifieke rekenproblemen slechter presteren op voorspelling en evaluatie-taken dan leeftijdgenootjes zonder leerpro-blemen. De resultaten tonen inderdaad een discrepantie aan tussen beide groepen leer-lingen.

In hoofdstuk 5 staat de vraag centraal of off-line metacognitie probleemoplossend

Boekbespreking

(2)

526 PEDAGOGISCHE STUDIËN

rekenen kan vergroten. Het onderzoek dat in dit hoofdstuk wordt beschreven, evalueert de effectiviteit van het probleemoplossend reke-nen van een metacognitieve conditie, ver-geleken met vier andere condities. Daartoe hebben 237 kinderen uit groep 5 gedurende vijf sessies een metacognitieve strategie-in-structie, een algoritmisch directe cognitieve instructie, een motivatieprogramma, een kwantitatief-relationele training, of een spel-lingtraining gehad. Uit de resultaten blijkt dat kinderen in het metacognitieve programma winst behalen in getrainde metacognitieve vaardigheden, vergeleken met de vier andere condities. Blijkbaar moeten off-line meta-cognitieve vaardigheden expliciet worden onderwezen om ontwikkeld te kunnen wor-den. Er zijn evenwel geen generalisatie-effecten gevonden.

Al met al is het lezen van het proefschrift van Desoete geen eenvoudige opgave. Ik heb het twee keer gelezen om precies te begrijpen wat bedoeld wordt. Dit komt mede door de vele “eigen” termen die worden gebruikt en de soms ondoorzichtige variabelen die in sta-tische analyses opduiken, zonder dat de bete-kenis daarvan geheel duidelijk wordt. Er is weinig aandacht voor theorievorming over rekenwiskunde en leerproblemen. Er wordt snel gefocust op metacognitie en het “bepa-len” daarvan. Er wordt volledig voorbijge-gaan aan de ontwikkelingen in diagnostisch onderzoek, zowel op afgeleid (psychologisch) niveau als op taakniveau (rekenproces). De meerwaarde van het gebruik van het ontwik-kelde instrument ontgaat me, omdat uit vi-gerend diagnostisch rekenonderzoek blijkt dat kinderen met rekenproblemen goed zicht hebben op welke rekentaken ze naar ver-wachting wel, en welke ze niet goed kunnen oplossen.

Voor het Nederlandse klinische onder-wijsveld heeft de studie mijns inziens dus slechts geringe betekenis. De EPA2000, dat is toch waar het hier met name om gaat, is be-doeld voor slechts één leerjaar. Bovendien zijn de taken, die in dit instrument worden

gebruikt, niet vergelijkbaar met de taken die in Nederlandse rekenmethoden en bijvoor-beeld het Cito-leerlingvolgsysteem gangbaar zijn. Het zijn, voor zover ik kan nagaan, voornamelijk “kale” rekensommen die de leerlingen krijgen voorgelegd. Contextopga-ven komen niet voor. Verder zijn de taken die in het instrument zijn opgenomen voor kin-deren in groep 5 zeer divers. Er zijn veel een-voudige opgaven zoals: “25 is 1 meer dan?” en “Een bakker begint zijn wijk met 26 den, hij eindigt met 5 broden. Hoeveel bro-den heeft hij verkocht?”, maar ook moeilijke als “98:7” en “168:8”. Door de diversiteit aan taken die in EPA2000 worden bevraagd, kan in ieder geval vanuit diagnostisch perspectief geen goed zicht gekregen worden op de “zone van de naaste rekenontwikkeling”, maar daar is het instrument wellicht ook niet voor bedoeld.

Afsluitend kan gesteld worden dat Desoete een dappere poging heeft ondernomen om voor een specifieke groep kinderen meer zicht te krijgen op hun metacognitieve competentie. Metacognitie mag zich in een hernieuwde interesse verheugen (binnen de EARLI is in 2003 zelfs een Special Inte-rest Group Metacognition opgericht). De koppeling van de wijze waarop Desoete metacognitie operationaliseert en koppelt aan gekozen rekentaken laat evenwel nog vele vragen onbeantwoord. Zo blijft het de vraag of off-line metacognitie nu een betekenisvol-le variabebetekenisvol-le is in diagnostisch onderzoek bij rekenzwakke kinderen, maar ook vragen die te maken hebben met de relatie tussen meta-cognitieve vaardigheden en realistische re-kentaken blijven onbeantwoord. Dit laatste met name, omdat deze kinderen, vanwege hun veelal specifieke tekortschietende oplos-singsvaardigheden, andere problemen erva-ren dan op basis van off-line metacognitief inzicht kan worden voorzien.

J. E. H. van Luit Universiteit Utrecht Ped.Studie-6-03 19-11-2003 08:09 Pagina 526

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Leden van de Adviescommissie waren (zorg)professionals met diverse expertises en werkzaam in de dagelijkse praktijk. Stakeholders hebben de verslagen van de Klankbordgroep en

Het Zorginstituut vindt dat als een behandelaar-radiotherapeut met toepassing van het Landelijk indicatieprotocol protonentherapie borstkanker heeft geconcludeerd dat voor de

Global water footprint of first generation bioenergy, second generation bioenergy from residues, second generation energy crops and third generation bioenergy in the IEA 450

B) IDH1 MT are more affected than IDH1 WT affected when treated with hyperthermia after different irradiation radiation doses (2-4 Grey) than IDH1 WT. A

Various bead formulations were prepared by extrusion-spheronisation containing different selected fillers (i.e. furosemide and pyridoxine) using a full factorial

It tried to analyze and understand the experiences and feelings of participants of the Saturday People movement, within the broader theoretical framework of social movement theory

To answer this question, we need to establish a testing framework, including (i) a method that enables us to structurally di↵erentiate between healthy networks and depressed

Deze van oorsprong Deense machine kan worden ingezet voor de biologische bestrijding van wortelonkruiden zoals kweek en ridderzuring.. Zie ook pagi-