• No results found

De relatie tussen persoonlijke telepressure en cognitief falen op de werkvloer: de potentieel modererende rol van het dragen van een mobiele telefoon op de werkvloer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen persoonlijke telepressure en cognitief falen op de werkvloer: de potentieel modererende rol van het dragen van een mobiele telefoon op de werkvloer"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE RELATIE TUSSEN PERSOONLIJKE

TELEPRESSURE EN COGNITIEF

FALEN OP DE WERKVLOER

DE POTENTIEEL MODERERENDE ROL

VAN HET DRAGEN VAN EEN MOBIELE TELEFOON OP DE

WERKVLOER

Aantal woorden: 4952

Marie Verstraete

Stamnummer: 01810772

Promotor: Prof. dr. Peter Vlerick

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad van master in de verpleegkunde en de vroedkunde

(2)

©Copyright UGent

Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van zowel de promotor als de auteurs is overnemen, kopiëren, gebruiken of realiseren van deze uitgave of gedeelten ervan verboden. Voor aanvragen tot of informatie in verband met het overnemen en/of gebruik en/of realisatie van gedeelten uit deze publicatie, wend u tot de promotor.

Voorafgaande schriftelijke toestemming van de promotor is eveneens vereist voor het aanwenden van de in de masterproef beschreven (originele) methoden, producten en resultaten voor publicatie of commercieel nut en voor de inzending van deze publicatie ter deelname aan wetenschappelijke prijzen of wedstrijden.

(3)
(4)

DE RELATIE PERSOONLIJKE

TELEPRESSURE EN COGNITIEF

FALEN OP DE WERKVLOER

DE POTENTIEEL MODERERENDE ROL

VAN HET DRAGEN VAN EEN MOBIELE TELEFOON OP DE

WERKVLOER

Aantal woorden: 4952

Marie Verstraete

Stamnummer: 01810772

Promotor: Prof. dr. Peter Vlerick

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad van master in de verpleegkunde en de vroedkunde

(5)

Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.

Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.

This page is not available because it contains personal information.

Ghent University, Library, 2021.

(6)

INHOUD

Woord vooraf I

Abstract Nederlands II

Abstract English III

Inleiding 1 Methode 6 2.1 Onderzoeksdesign 6 2.2 Steekproef 6 2.3 Setting 6 2.4 Gegevensverzameling 6 2.5 Meetinstrumenten 7 2.5.1 Persoonlijke telepressure 7

2.5.2 Cognitief falen op de werkvloer 8

2.5.3 Controlevariabelen 8 2.6 Gegevensanalyse 9 2.7 Ethische overwegingen 10 Resultaten 11 3.1 Steekproefkenmerken 11 3.2 Beschrijvende statistiek 11

3.3 Testen van hypotheses 13

Discussie 18

4.1 Bespreking van de resultaten 18

4.2 Praktische implicaties 19

(7)

4.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek 22

Conclusie 24

Referentielijst 25

Bijlagen 30

(8)

WOORD VOORAF

Deze masterproef werd opgesteld in het kader van het behalen van de master in de verpleeg- en vroedkunde. Na twee jaar studeren aan de Universiteit Gent staat deze masterproef symbool voor alle aangereikte kennis en vaardigheden die ik gedurende deze jaren heb kunnen verwerven. Hierbij zou ik graag enkele mensen bedanken:

Als eerste Prof. Dr. Vlerick en Ruben Cambier voor hun constructieve feedback en hun tips om deze masterproef tot stand te brengen. Daarnaast wil ik hen ook bedanken voor de kans die ze me gaven om een onderzoek te voeren naar een nog onaangeraakt thema in de verpleegkunde.

Als tweede gaat mijn dank uit naar mijn ouders die me de kans hebben gegeven om deze opleiding te volgen en die me gedurende mijn hele studieloopbaan gesteund hebben.

Als laatste wil ik ook de ziekenhuizen en verpleegkundigen bedanken die bereid waren deel te nemen aan dit onderzoek.

Marie Verstraete Gent, 15 april 2020

(9)

ABSTRACT NEDERLANDS

Doel: Onderzoek naar de relatie tussen persoonlijke telepressure en cognitief falen op de werkvloer en de potentieel modererende rol van het al dan niet bij

zich houden van de persoonlijke mobiele telefoon bij

ziekenhuisverpleegkundigen.

Design: Multicentrische cross-sectionele studie

Methode: Online vragenlijsten werden in twee Vlaamse ziekenhuizen naar de tewerkgestelde verpleegkundigen gestuurd tussen december 2019 en februari 2020. De data werd geanalyseerd aan de hand van een multiple lineaire regressie.

Resultaten: De aanwezigheid van de persoonlijke mobiele telefoon is een moderator in de relatie tussen persoonlijke telepressure en cognitief falen op de werkvloer. Verpleegkundigen die hun mobiele telefoon bij zich houden op de werkvloer én een hoge mate aan persoonlijke telepressure ervaren zullen meer cognitief falen ondervinden.

Conclusie: Deze resultaten impliceren dat het bij zich dragen van een persoonlijke mobiele telefoon tijdens de werkuren cognitief falen veroorzaakt. Dit leidt mogelijks tot ondermaatse patiëntenzorg. Managers van zorginstellingen zouden de resultaten van deze studie moeten meenemen in hun beslissingen rond het beleid inzake persoonlijke mobiele telefoons.

(10)

ABSTRACT ENGLISH

Aim: Research into the relationship between personal telepressure and workplace cognitive failure and the potential moderating role of the presence of the personal mobile phone in the nursing population in hospitals.

Design: Multicentric cross-sectional study

Method: Online questionnaires were sent to the employed nurses in two Flemish hospitals between December 2019 and February 2020. The data was analyzed using multiple linear regression.

Results: The presence of the personal mobile phone is a moderator in the relationship between personal telepressure and workplace cognitive failure. Nurses who keep their personal mobile phone with them during working hours and experience a high level of personal telepressure will have more cognitive failures.

Conclusion: These results imply that carrying a personal mobile phone during working hours can lead to cognitive failure which can cause substandard patient care. Healthcare facility managers should consider the results of this study in their decision for policies regarding the personal mobile phone in the workplace.

(11)

DE MASTERPROEF IS IN ARTIKELVORM GESCHREVEN. DE UITGEBREIDE RAPPORTAGE VAN DE SYSTEMATISCHE LITERATUURSTUDIE MAAKT

GEEN DEEL UIT VAN HET GESCHREVEN ARTIKEL. DE

LITERATUURSTUDIE WERD EERDER BEOORDEELD IN HET GELIJK GENOEMDE OPLEIDINGSONDERDEEL.

1

INLEIDING

Door het snel veranderende landschap van communicatietechnologieën zijn onder andere mobiele telefoons de laatste decennia onmisbaar geworden in het dagelijkse leven. Ze laten ons onder meer toe te ontspannen, financiële zaken te regelen, de actualiteit op te volgen en overal en altijd geconnecteerd te blijven met anderen. Uit gegevens die het IMEC, Interuniversitair Micro-Elektronica Centrum, in 2019 heeft verzameld blijkt dat 90% van de Vlaamse bevolking een smartphone bezit. Hiervan geeft 47% zelfs aan zijn smartphone niet te kunnen missen (Vandendriessche & De Marez, 2019).

Ook in de gezondheidszorg wordt het nut van mobiele telefoons ingezien. Ze vereenvoudigen de communicatie tussen gezondheidsmedewerkers door hun continue en snelle bereikbaarheid (Wu et al., 2013). Ook de evolutie van een wonde kan gemakkelijker worden opgevolgd via beeldmateriaal dat voorzien wordt door de mobiele telefoon (Cho & Lee, 2016). Daarnaast kunnen onder andere patiëntinformatie, medische literatuur, onderzoeksinstrumenten (Baumgart, 2011), professionele richtlijnen en medische rekenmachines gemakkelijk worden opgevraagd (Cho & Lee, 2016).

Los van alle voordelen die mobiele telefoons kunnen bieden, hebben ze ook een keerzijde. Onderzoek wees reeds uit dat er een verband bestaat tussen het gebruik van mobiele telefoons en cognitieve fouten (Levine, Waite, & Bowman, 2007; Lepp, Barkley, & Karpinski, 2014; Hadlington, 2015; Beland & Murphy, 2016; Ward, Duke, Gneezy, & Bos, 2017). Cognitieve fouten worden door Martin (1983) omschreven als “cognitie gebaseerde fouten die optreden tijdens het

(12)

drie vormen: fouten in de activatie van schema’s (geheugen), fouten in de vorming van intenties (aandacht) en valse triggering van acties (actie) (Broadbent, Cooper, FitzGerald, & Parkes, 1982). Cognitief falen kan onder andere worden veroorzaakt door verveling, bezorgdheid en, zoals bij gebruik van mobiele telefoons het geval kan zijn, verdeelde aandacht ( Robertson, Manly, Andrade, Baddeley, & Yiend, 1997; Hadlington, 2015). Op de werkvloer in de gezondheidszorg kunnen cognitieve fouten, onder andere door het gebruik van de mobiele telefoon, leiden tot ondermaatse patiëntenzorg en bijgevolg resulteren in een dreiging voor de patiëntveiligheid (Park & Kim, 2013; McBride & LeVasseur, 2017; Pucciarelli et al., 2019; Zarandona et al., 2019). Ook een groter infectierisico (Ustun & Cihangiroglu, 2012; Pillet et al., 2016; Taher, 2019; Volkoff, McCumber, Anderson, & Gunsch, 2019) en een bedreiging van de privacy zijn mogelijke gevolgen van het gebruik van mobiele telefoons op de werkvloer (Bautista & Lin, 2016; Cho & Lee, 2016).

Het continu bij zich dragen van een mobiele telefoon zorgt ervoor dat gebruikers altijd bereikbaar zijn. Deze continue bereikbaarheid kan de verwachting van snelle responstijden creëren en kan leiden tot de drang om sociale connecties altijd en overal te beheren (Barber & Santuzzi, 2017). Volgens Karapanos, Teixeira, & Gouveia (2016) zijn de gebruikers van mobiele telefoons sterk geneigd hun telefoon frequent te controleren om tegemoet te komen aan hun sociale, informatieve en ontspannende behoeften. Dit geldt vooral voor jonge gebruikers. Ze geven aan constant waakzaam te zijn om te reageren op binnenkomende meldingen (Pew Research Center, 2015). Dit kan emotionele en cognitieve belasting tot gevolg hebben (Barber & Santuzzi, 2017). Barber en Santuzzi introduceerden het begrip ‘telepressure’ als de preoccupatie (= het continu denken aan) en de drang om berichten via communicatietechnologieën snel te beantwoorden. Aangezien telepressure een cognitie-gerelateerd construct is kunnen deze drang en preoccupatie ook voorkomen wanneer de mobiele telefoon niet bij zich gedragen wordt (Barber & Santuzzi, 2015).

(13)

De laatste jaren is het onderzoek naar telepressure gestegen. In 2015 werd telepressure voor het eerst onderzocht in een werkcontext. Deze vorm van telepressure, ook wel werkgerelateerde telepressure genoemd, gaat over de preoccupatie en de drang om werkgerelateerde berichten snel te beantwoorden, zowel tijdens als na de werkuren. Het onderzoek gaf aan dat een hoge werkgerelateerde telepressure geassocieerd is met meer negatieve stress gerelateerde uitkomsten zoals burn-out, gezondheidsgerelateerde afwezigheid en verminderde slaapkwaliteit (Barber & Santuzzi, 2015).

Tot nu gaan de meerderheid van de onderzoeken over werkgerelateerde telepressure. Telepressure is echter niet louter werkgerelateerd, maar kan ook van toepassing zijn op niet-werkgerelateerde berichten van bijvoorbeeld vrienden of familie. In 2017 voerden Barber en Santuzzi onderzoek naar algemene telepressure, een combinatie van werkgerelateerde en persoonlijke telepressure, bij werkstudenten. Ook hier werd algemene telepressure geassocieerd met verminderd welzijn, burn-out, stress, verminderde slaaphygiëne en minder levensvoldoening. In dit onderzoek kan echter geen onderscheid worden gemaakt of de gevolgen voor de gezondheid specifiek in verband staan met werkgerelateerde telepressure, persoonlijke telepressure of beide (Barber & Santuzzi, 2017).

Meerdere studies toonden reeds aan dat het gebruik van mobiele telefoons gerelateerd is aan cognitief falen. Onderzoek naar constructen gerelateerd aan mobiele telefoons, zoals telepressure, wint aan belang. Huidige studies gaan voornamelijk over werkgerelateerde en algemene telepressure. Persoonlijke telepressure kan echter ook een belangrijk fenomeen op de werkvloer zijn. Tot op heden werd dit construct nog niet onderzocht in de verpleegkundige context, alsook niet de aanwezigheid van de mobiele telefoon op zich met de cognitieve kost als gevolg.

(14)

Persoonlijke telepressure en cognitief falen

Ook bij persoonlijke telepressure gaat het over een drang en preoccupatie, twee cognitie-gerelateerde constructen, met het beantwoorden van digitale berichten. Drang kan worden omschreven als ‘een sterk verlangen’ (Cambridge Advanced Learner's Dictionary, n.d.). Preoccupatie wordt omschreven als een toestand waar men in zichzelf gekeerd is en in gedachten verzonken is (American Psychological Association, n.d.). Wanneer drang en preoccupatie voorkomen bij verpleegkundigen op de werkvloer is er sprake van verdeelde aandacht, wat kan resulteren in cognitief falen (Robertson et al., 1997).

Hypothese 1: Het ervaren van persoonlijke telepressure is een positieve voorspeller van cognitief falen op de werkvloer bij ziekenhuisverpleegkundigen.

Moderatie door het al dan niet bijhouden van de mobiele telefoon

Naast het gebruik van mobiele telefoons, blijkt dat louter de aanwezigheid ervan ook een invloed heeft op de cognitieve functies (Ward, Duke, Gneezy, & Bos, 2017; Johannes, Veling, Verwijmeren, & Buijzen, 2018). Ward et al. (2017) testten in hun onderzoek de ‘brain drain’-hypothese die er van uit gaat dat enkel de aanwezigheid van een mobiele telefoon cognitieve prestaties kan ondermijnen. Hieruit bleek dat hoe dichter de persoonlijke mobiele telefoon bij de participant aanwezig was, hoe hoger de ondermijning van de cognitieve capaciteit (Ward et al., 2017). Met andere woorden kan gezegd worden dat de cognitieve ondermijning afhankelijk is van waar de mobiele telefoon zich bevindt.

In dit onderzoek wordt de locatie van de mobiele telefoon als moderator meegenomen. Er wordt verwacht dat de relatie tussen persoonlijke telepressure en cognitief falen op de werkvloer gemodereerd wordt in de richting dat er meer cognitief falen optreedt wanneer de mobiele telefoon bij zich wordt gehouden.

Hypothese 2: De relatie tussen het ervaren van persoonlijke telepressure en cognitief falen op de werkvloer bij ziekenhuisverpleegkundigen wordt

(15)

gemodereerd door het al dan niet bijhebben van de mobiele telefoon. Hierbij wordt de relatie versterkt wanneer de mobiele telefoon aanwezig is.

De onderzoeksvraag wordt als volgt geformuleerd: Wat is de relatie tussen

persoonlijke telepressure en het cognitief falen op de werkvloer bij verpleegkundigen en wordt deze relatie gemodereerd door het al dan niet bijhebben van een mobiele telefoon? De hypotheses die aan deze

onderzoeksvraag worden gekoppeld worden in Figuur 1 schematisch weergegeven.

(16)

2

METHODE

2.1 Onderzoeksdesign

Een cross-sectionele studie aan de hand van zelfgerapporteerde online vragenlijsten werd uitgevoerd.

2.2 Steekproef

De participanten werden verzameld aan de hand van een

gelegenheidssteekproefmethode onder ziekenhuisverpleegkundigen. De

inclusiecriteria voor deze studie waren (a) drager zijn van ten minste een bachelors- of HBO5-diploma in de verpleegkunde (b) tewerkgesteld zijn in een algemeen of universitair ziekenhuis (c) op dat moment werkzaam zijn als verpleegkundige en (d) de Nederlandse taal machtig zijn. De berekening van de steekproefgrootte, aan de hand van de richtlijnen van Siddiqui (2013), resulteerde in een minimum van 140 participanten.

2.3 Setting

Verpleegkundigen werden benaderd uit twee Vlaamse ziekenhuizen (België). De ziekenhuizen werden gekozen op basis van het aantal tewerkgestelde verpleegkundigen en hun beschikbaarheid. In het eerste deelnemend ziekenhuis zijn 1168 verpleegkundigen tewerkgesteld ten opzichte van 2108 in het tweede ziekenhuis. De twee geïncludeerde ziekenhuizen verschilden van elkaar op fundamentele aspecten, wat de heterogeniteit van de studie verhoogt: één universitair en één algemeen ziekenhuis, de ziekenhuizen kwamen uit twee verschillende Vlaamse provincies en één ziekenhuis had een privéstatuut, het ander een publiek statuut.

2.4 Gegevensverzameling

Verpleegkundigen uit de twee deelnemende ziekenhuizen werden benaderd tussen december 2019 en februari 2020. De online vragenlijst, opgesteld aan de hand van

(17)

Qualtrics Survey software, werd via een link doorgestuurd naar het instellingsgebonden e-mailadres van alle verpleegkundigen. Na een week werd een herinneringsmail gestuurd. De vragenlijsten werden aan de hand van zelfrapportage ingevuld.

2.5 Meetinstrumenten

Om de steekproef in kaart te brengen werden volgende socio-demografische variabelen bevraagd: geslacht, leeftijd, hoogst behaalde diploma, thuissituatie, werktijd en afdeling van tewerkstelling. Items die peilden naar het gebruik van mobiele telefoons werden bevraagd: het al dan niet in het bezit zijn van een mobiele telefoon en de telefoon al dan niet bij zich dragen tijdens de diensturen. Deze items konden worden beantwoord met ‘ja’ of ‘nee’. Participanten werden ook bevraagd of er instellingsgebonden regels zijn die het gebruik van de persoonlijke mobiele telefoon verbiedt. De antwoordopties op dit item waren ‘ja’, ‘nee’ of ‘ik weet het niet’. Het telefoongebruik tijdens de diensturen werd nagegaan door te peilen naar telefonisch contact, versturen van tekstberichten of gebruik van applicaties in functie van werkdoeleinden of persoonlijke doeleinden. De antwoordopties, aan de hand van een vijfpunts-Likertschaal, gingen van (bijna) nooit naar (bijna) altijd.

2.5.1 Persoonlijke telepressure

Persoonlijke telepressure werd gemeten aan de hand van de ‘Workplace Telepressure Measure’ waarin de instructie en items werden aangepast aan het construct ‘persoonlijke telepressure’. De originele schaal werd ontwikkeld door Barber & Santuzzi (2015). De schaal bestaat uit zes items die kunnen gescoord worden aan de hand van vijf antwoordopties gaande van ‘helemaal mee oneens’ tot ‘helemaal mee eens’. Een voorbeelditem is: ‘Als ik een persoonlijk digitaal bericht ontvang van mijn partner / familie / vrienden, is het voor mij moeilijk te weerstaan aan de neiging om meteen te reageren’. De interne consistentie van de schaal bedraagt 0.91.

(18)

2.5.2 Cognitief falen op de werkvloer

Cognitief falen op de werkvloer (WCF) werd nagegaan aan de hand van de ‘Workplace cognitive failure’-schaal, ontwikkeld door Wallace & Chen (2005). In deze vijftien itemschaal wordt gepeild naar de individuele gedragingen die worden gesteld op de werkvloer. De schaal bestaat uit drie subschalen bestaande uit elk vijf items. Vijf items gaan over geheugenfouten (bijvoorbeeld: ‘Ik kan geen werkgerelateerde contactgegevens onthouden.’), vijf items met betrekking tot aandachtsproblemen (bijvoorbeeld: ‘Ik droom weg als ik verondersteld wordt om te luisteren naar iemand.’) en vijf items over problemen met het uitvoeren van acties (bijvoorbeeld: ‘Ik zeg dingen aan anderen die ik niet bedoelde te zeggen.’). De items kunnen worden gescoord aan de hand van vijf antwoordopties gaande van ‘(bijna) nooit’ tot ‘(bijna) altijd’. Hogere scores wijzen op een hoger cognitief falen op de werkvloer (Wallace & Chen, 2005). De interne consistentie van de schaal bedraagt 0.79.

2.5.3 Controlevariabelen Werkbelasting

Overdreven werkbelasting vereist dat werknemers hun middelen en aandacht toewijzen aan verschillende taken. Onderzoek toonde aan dat werkbelasting positief en significant gerelateerd is met cognitief falen op de werkvloer (Wallace & Chen, 2005; Ahmad, 2010). Werkbelasting wordt gemeten aan de hand van de Nederlandse ‘Workload’-schaal ontwikkeld door Bakker, Demerouti, Taris, Schaufeli, & Schreurs (2003). De schaal is gebaseerd op de ‘Job Content Questionnaire’ van Karasek en bestaat uit drie items die gaan over de kwantitatieve taakaspecten van werk. Een voorbeelditem is: ‘Ik moet extra hard werken om iets af te krijgen’. Er wordt geantwoord aan de hand van een vijfpunts-Likertschaal gaande van ‘bijna (nooit)’ tot ‘(bijna) altijd’. De interne consistentie van deze schaal bedraagt 0,83.

(19)

Consciëntieusheid en neuroticisme

Onderzoek wees uit dat consciëntieusheid en neuroticisme significant gerelateerd zijn aan cognitief falen op de werkvloer (Wallace & Chen, 2005; Elfering, Grebner, & Dudan, 2011). Iemand die consciëntieus is zou minder cognitief falen ondervinden (Wallace, 2004) terwijl neuroticisme positief gerelateerd is met cognitief falen en dus zou samengaan met meer cognitief falen (Klockner & Hicks, 2018). Deze kenmerken worden gemeten aan de hand van twee subschalen van de, in het Nederlands vertaalde, Big Five Inventory (BFI). De schaal heeft een goede convergente validiteit met de NEO-Five Factor Inventory. De items worden gescoord aan de hand van een vijfpunts- Likertschaal van ‘helemaal mee oneens’ tot ‘helemaal mee eens’. De instructie die de schaal voorafgaat is: ‘Ik ben iemand die …’. Consciëntieusheid wordt gemeten aan de hand van negen items. Een voorbeelditem is: ‘.. plannen maakt en ze doorzet’. Deze subschaal heeft een interne consistentie van 0,80. Neuroticisme wordt gemeten aan de hand van acht items. Een voorbeelditem is: ‘… emotioneel stabiel is, niet gemakkelijk overstuur raakt’ (Denissen, Geenen, van Aken, Gosling, & Potter, 2008). Deze subschaal heeft een interne consistentie van 0,81.

2.6 Gegevensanalyse

De statistische analyses werden uitgevoerd aan de hand van het statistisch softwareprogramma SPSS 26.0. Een p-waarde kleiner of gelijk aan 0,05 werd beschouwd als significant. Voorafgaand aan de hoofdanalyse werd de dataset gecontroleerd op abnormale of ontbrekende waarden en werden beschrijvende analyses uitgevoerd. Participanten die ‘nee’ antwoordden op de vraag ‘Bent u in het bezit van een eigen mobiele telefoon?’, werden uit de dataset verwijderd. De normaliteit van de variabelen werd nagegaan aan de hand van een histogram en een QQ-plot. De analyses werden uitgevoerd via de gemiddelde scores van de schalen. Om de variabelen met elkaar te kunnen vergelijken werden de onafhankelijke variabele en controlevariabelen gecentreerd rond het gemiddelde.

Pearsoncorrelaties werden bepaald om na te gaan welke variabelen gerelateerd zijn aan de uitkomstvariabelen. Om de hypothesen te toetsen werd gebruik

(20)

gemaakt van een meervoudige lineaire regressie met moderatieanalyse. De controlevariabelen leeftijd, werklast, neuroticisme, consciëntieusheid en persoonlijk gebruik van de mobiele telefoon werden in de eerste stap toegevoegd. In de tweede stap werden de onafhankelijke variabele, persoonlijke telepressure, en de moderator, het al dan niet bijhebben van de mobiele telefoon, toegevoegd. De interactieterm van de onafhankelijke variabele en moderator werd in de derde stap ingevoerd. Twee aparte lineaire regressies, één voor elke waarde van de moderator, werden uitgevoerd indien uit de hoofdanalyse een significant interactie-effect kan worden aangetoond.

2.7 Ethische overwegingen

Er werd goedkeuring gekregen van de Commissie van Medische Ethiek van de twee deelnemende ziekenhuizen (B67020194107). De deelname was vrijwillig en anoniem. Enkel vragenlijsten waar voorafgaande geïnformeerde toestemming werd gegeven door de participant werden gebruikt in het verder onderzoek.

(21)

3

RESULTATEN

3.1 Steekproefkenmerken

De steekproef bestond uit 645 verpleegkundigen afkomstig uit twee Vlaamse ziekenhuizen (respons ratio: 20.28%). De socio-demografische gegevens tonen aan dat de meerderheid van de participanten vrouwelijk was (83.7%), een bachelorsdiploma als hoogste diploma had (50.5%) en voltijds werkte (58.3%) op een niet-intensieve zorgen afdeling (80.2%). De leeftijd van de participanten was gelijk verdeeld over de verschillende leeftijdscategorieën. De kenmerken van de steekproef kunnen worden teruggevonden in Tabel 1.

3.2 Beschrijvende statistiek

Uit de analyses blijkt dat 57.4% van de verpleegkundigen hun persoonlijke mobiele telefoon bij zich heeft (bijvoorbeeld in hun broekzak) tijdens de diensturen. Daarnaast blijkt dat één derde van de verpleegkundigen op de hoogte is van instellingsgebonden regels die persoonlijke mobiele telefoons tijdens de diensturen verbieden. 42.6% is niet op de hoogte of er in hun instelling regels gelden rond persoonlijke mobiele telefoons op de werkvloer.

40.7% van de verpleegkundigen geeft aan hun persoonlijke mobiele telefoon soms, of meer, te gebruiken voor werkdoeleinden tijdens de diensturen. Dit gaat vooral over telefoneren (69.3%) of versturen van tekstberichten (31.5%). Ongeveer evenveel verpleegkundigen (40.5%) geven aan hun mobiele telefoon te gebruiken voor persoonlijke doeleinden op de werkvloer. De meerderheid gebruikt dit voor het versturen van tekstberichten (54.6%) en het gebruiken van webapplicaties zoals Facebook, YouTube en Instagram (42.7%).

In Tabel 2 worden de gemiddelden, standaarddeviaties en Pearsoncorrelaties tussen de afhankelijke, onafhankelijke en controlevariabelen weergegeven. Daarin is te zien dat de gemiddelde scores van cognitief falen op de werkvloer het hoogst zijn voor geheugenfouten (x̄=1.89, sd=0.61), gevolgd door

(22)

aandachtstoornissen (x̄=1.73, sd=0.57) en moeilijkheden in het uitvoeren van acties (x̄=1.42, sd=0.44).

Tabel 1: Socio-demografische kenmerken van de steekproef

Kenmerken N (%) 1 Geslacht Man 105 (16.3) Vrouw 540 (83.7) 2 Leeftijd 20-30 164 (25.4) 31-40 179 (27.8) 41-50 147 (22.8) > 51 155 (24.0) 3 Opleiding

Hoger beroepsonderwijs (HBO5) 66 (10.2)

Niet-universitair hoger onderwijs (bachelor) 326 (50.5) Niet universitair hoger onderwijs (BanaBa) 165 (25.6)

Universitair hoger onderwijs (master) 80 (12.4)

Universitair hoger onderwijs (ManaMa) 4 (0.6)

4 Thuissituatie

Samenwonend met kinderen 327 (50.7)

Samenwonend zonder kinderen 171 (26.5)

Alleenstaand met kinderen 44 (6.8)

Alleenstaand zonder kinderen 103 (16.0)

5 Werktijd Voltijds 376 (58.3) Deeltijds ≥ 50% 257 (39.8) Deeltijds < 50% 12 (1.9) 6 Afdeling Intensieve zorgen 128 (19.8) Niet-intensieve zorgen 517 (80.2)

(23)

Er is een significante positieve relatie op te merken tussen de onafhankelijke variabele, persoonlijke telepressure, en de afhankelijke variabele, cognitief falen op de werkvloer in het algemeen (r=0.21, p<0.01). Daarnaast zijn ook de controlevariabelen leeftijd (r=-0.18, p<0.01), consciëntieusheid (r=-0.46, p<0.01), neuroticisme (r=0.32, p<0.01), werklast (r=0.09, p<0.05), en gebruik van de persoonlijke mobiele telefoon voor persoonlijke doeleinden (r=0.23, p<0.01) significant gerelateerd aan cognitief falen. Enkel de variabele gebruik van de persoonlijke mobiele telefoon voor werkdoeleinden is niet significant gerelateerd met cognitief falen en wordt niet meegenomen in de verdere analyses.

3.3 Testen van hypotheses

De resultaten van de moderatieanalyse kunnen worden teruggevonden in Tabel 3. De controlevariabelen werden in stap één ingevoegd en verklaarden 29.9% van de variantie in cognitief falen op de werkvloer (F=52.66, p<0.01). Enkel consciëntieusheid (β=-0.41, p<0.01), neuroticisme (β=0.18, p<0.01), werklast (β=0.12, p<0.01) en gebruik van de mobiele telefoon voor persoonlijke doeleinden (β=0.14, p<0.01) waren significante voorspellers van cognitief falen op de werkvloer.

Hypothese 1 veronderstelt dat persoonlijke telepressure een positieve voorspeller is van cognitief falen op de werkvloer. In de tweede stap werd de onafhankelijke variabele, persoonlijke telepressure, toegevoegd. Deze stap toont geen extra verklarende variantie aan ten opzichte van stap één (Adjusted

R2=0.29, F=39.36, p<0.01). Uit de analyse kan worden afgeleid dat er geen

significant hoofdeffect tussen persoonlijke telepressure en cognitief falen aanwezig is.

Hypothese 2 veronderstelt dat de relatie tussen telepressure en cognitief falen wordt gemodereerd door het al dan niet bij zich hebben van een mobiele telefoon, op de manier dat de relatie sterker is voor mensen die hun mobiele telefoon bij zich dragen. In stap drie werd de interactieterm van telepressure en de aanwezigheid van de mobiele telefoon toegevoegd. Er kan een significant

(24)

Tabel 1: Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van de studievariabelen

Noot: x̄=gemiddelde, sd=standaarddeviatie, PSG=persoonlijk gebruik van de mobiele telefoon , PTP=persoonlijke telepressure WCF=werkgerelateerd cognitief falen N=645

** Correlatie is significant bij p<0.01 * Correlatie is significant bij p<0.05

sd 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1 Leeftijd 40.44 11.37 2 Consciëntieusheid 4.22 0.53 0.17** 3 Neuroticisme 2.46 0.69 -0.10* -0.24** 4 Werklast 3.43 0.84 0.01 -0.14** 0.16** 5 PSG_ persoonlijk 2.23 1.13 -0.38** 0.12** 0.16** -0.03 6 PSG_ werk 2.27 0.88 -0.04 -0.01 0.05 -0.04 0.27** 7 PTP 2.09 1.02 -0.17** -0.11** 0.22** 0.01 0.38** 0.15** 8 WCF (algemeen) 1.68 0.43 -0.18** -0.46** 0.32** 0.09* 0.23** 0.04 0.21** 9 WCF - geheugen 1.89 0.61 -0.80* -0.34** 0.24** 0.10* 0.11** 0.01 0.16** 0.83** 10.WCF - aandacht 1.73 0.57 -0.16** -0.44** 0.24** 0.08 0.27** 0.02 0.22** 0.82** 0.48** 11 WCF - actie 1.42 0.44 -0.22** -0.38** 0.32** 0.05 0.22** 0.08* 0.17** 0.81** 0.47** 0.59**

(25)

interactie-effect (β=0.33, p<0.05) worden aangetoond. Dit betekent dat de relatie tussen telepressure en cognitief falen afhankelijk is van het al dan niet bijhebben van de persoonlijke mobiele telefoon.

Twee aparte lineaire regressies, één met enkel de participanten die hun mobiele telefoon bij zich houden tijdens de diensturen, en één met enkel de participanten die hun mobiele telefoon niet bij zich houden, werden uitgevoerd om na te gaan in welke mate dit de relatie tussen persoonlijke telepressure en cognitief falen op de werkvloer beïnvloedt. Hieruit bleek dat de relatie significant was in de groep die hun mobiele telefoon bij zich houdt (β=0.13, p<0.01). In de groep die hun mobiele telefoon niet bij zich houdt was de relatie niet significant.

Tabel 2: Moderatieanalyse van de invloed van PTP op WCF WCF (algemeen)

Model Variabelen Stap 1 Stap 2 Stap 3

1 Leeftijd Consciëntieusheid Neuroticisme Werklast PSG_persoonlijk -0.04 -0.41** -0.18** 0.12** 0.14** -0.03 -0.40** 0.17** 0.12** 0.10* -0.03 -0.39** 0.17** 0.12** 0.10* 2 PTP AMT 0.06 0.07 -0.26 0.09* 3 PTP x AMT 0.33* R2-change 0.29** 0.01* 0.01* Adjusted R2 0.29** 0.29** 0.30** N= 645, * p<0.05, ** p<0.01

Gestandaardiseerde regressiecoëfficienten zijn gerapporteerd voor de verschillende regressiestappen Noot: WCF= werkgerelateerd cognitief falen, PSG=persoonlijk gebruik van de mobiele telefoon , PTP=persoonlijke telepressure, AMT=aanwezigheid mobiele telefoon

In Figuur 2 wordt het interactie-effect van persoonlijke telepressure en het al dan niet bij zich dragen van de mobiele telefoon op cognitief falen weergegeven. Hieruit kunnen we afleiden dat verpleegkundigen die een hoge mate aan persoonlijke telepressure ervaren én hun persoonlijke mobiele telefoon bij zich houden, meer cognitief falen zullen ervaren ten opzichte van de

(26)

verpleegkundigen die hun mobiele telefoon niet bij zich houden tijdens de werkuren.

Figuur 2: Interactie PTP en het al dan niet bij zich hebben van de mobiele telefoon op WCF

Om na te gaan of de relatie tussen persoonlijke telepressure en cognitief falen bestaat in de subdimensies (geheugen, aandacht en actie) en of deze al dan niet worden gemodereerd door het bijhebben van de mobiele telefoon werden drie aparte moderatieanalyses uitgevoerd.

In de subdimensie geheugen is er geen sprake van een hoofd- en interactie-effect. Persoonlijke telepressure is met andere woorden geen significante voorspeller van geheugenfouten en het wel of niet bij zich houden van de mobiele telefoon is geen moderator in deze relatie.

In de subdimensie aandacht is er geen significant hoofdeffect maar wel een significant interactie-effect (β=0.04, p<0.01). Wanneer de analyses afzonderlijk worden uitgevoerd voor mensen die hun mobiele telefoon wel en niet bij zich houden, kan er worden opgemerkt dat de relatie tussen persoonlijke telepressure

(27)

en aandachtsfouten significant is in zowel de groep die zijn mobiele telefoon niet bij zich houdt (β =-0.11, p<0.05) als de groep die zijn mobiele telefoon wel bij zich houdt (β=-0.16, p<0.01). Het interactie-effect kan worden teruggevonden in Figuur 3. Verpleegkundigen die een hoge mate van telepressure ervaren en hun telefoon bij zich houden tijdens de diensturen ondervinden meer aandachtstoornissen ten opzichte van de verpleegkundigen die hun mobiele telefoon niet bij zich houden.

Figuur 3: Interactie PTP en al dan niet bij zich hebben van de mobiele telefoon op WCF aandacht

In de subdimensie actie is er geen sprake van een hoofd- en interactie-effect. Met andere woorden is persoonlijke telepressure geen significante voorspeller van fouten in acties en wordt deze relatie niet gemodereerd door het wel of niet bij zich houden van de mobiele telefoon.

(28)

4

DISCUSSIE

Mobiele telefoons maken het mogelijk om dag en nacht bereikbaar te zijn. Deze continue bereikbaarheid creëert de verwachting van snelle responsiviteit op binnenkomende berichten en de drang om sociale connecties altijd en overal te beheren (Barber & Santuzzi, 2017). Barber en Santuzzi introduceerden het begrip ‘telepressure’ als de preoccupatie en de drang om berichten via communicatietechnologieën snel te beantwoorden.

Tal van onderzoek toont een verband tussen het gebruik van mobiele telefoons en cognitief falen aan (Levine, Waite, & Bowman, 2007; Lepp, Barkley, & Karpinski, 2014; Hadlington, 2015; Beland & Murphy, 2016; Ward, Duke, Gneezy, & Bos, 2017). Niet enkel onderzoek naar het gebruik van mobiele telefoons, maar ook onderzoek naar constructen die eraan gerelateerd zijn, wint aan belang. In dit onderzoek werd enerzijds de relatie tussen persoonlijke telepressure en cognitief falen op de werkvloer bij verpleegkundigen nagegaan en anderzijds de mogelijke moderatie van het al dan niet bij zich houden van de mobiele telefoon. Belangrijk bij dit onderzoek is dat enkel wordt gefocust op persoonlijke telepressure, wat in vele studies buiten beschouwing wordt gelaten.

4.1 Bespreking van de resultaten

De resultaten van dit onderzoek tonen dat er enkel een significante relatie bestaat tussen persoonlijke telepressure en cognitief falen op de werkvloer bij verpleegkundigen die hun mobiele telefoon bij zich houden tijdens de werkuren. Dit is in lijn met wat verwacht werd. Het ervaren van preoccupatie en drang zorgt voor een verdeelde aandacht tussen taken waardoor cognitief falen kan ontstaan (Robertson et al., 1997). Daarnaast bleek ook uit eerder onderzoek dat hoe dichter de mobiele telefoon zich bevindt bij de participant, hoe meer cognitief falen werd ervaren (Ward et al., 2017). Hypothese 1 kan dus deels worden bevestigd, enkel in de situatie waar de verpleegkundigen hun mobiele telefoon bij zich houden. Hypothese 2 kan volledig worden bevestigd.

(29)

Wanneer wordt gekeken naar de verschillende vormen van cognitief falen (geheugen, aandacht en actie) kan enkel een significante relatie worden aangetoond tussen persoonlijke telepressure en aandachtsstoornissen. Deze relatie bestaat wanneer de mobiele telefoon zowel aanwezig, als niet aanwezig is. Met andere woorden: verpleegkundigen met een hoge mate aan telepressure ervaren aandachtstoornissen, ongeacht of ze hun mobiele telefoon bij zich dragen of niet. Dit kan verklaard worden doordat de preoccupatie en de drang aangaande het antwoorden van digitale berichten geïnterpreteerd kan worden als ‘off-task behaviour’. Hiermee wordt bedoeld dat het gedrag de aandacht van de oorspronkelijke taak afleidt, waardoor aandachtstoornissen kunnen ontstaan (Kanfer & Ackerman, 1996; Wallace & Chen, 2005).

4.2 Praktische implicaties

De resultaten hebben implicaties voor het beleid rond persoonlijke mobiele telefoons in zorginstellingen. Als eerste wordt aangetoond dat telepressure enkel een voorspeller is van cognitief falen op de werkvloer wanneer verpleegkundigen hun mobiele telefoon bij zich dragen. Wanneer ze hun telefoon niet bij zich dragen is de relatie tussen telepressure en cognitief falen niet significant. Als tweede blijkt dat één derde van de verpleegkundigen op de hoogte is van regels die de persoonlijke mobiele telefoon op de werkvoer verbieden. Daarnaast weet meer dan 40% niet wat de regels zijn in hun instelling hierover. Toch blijkt dat meer dan de helft hun persoonlijke mobiele telefoon bij zich houdt tijdens de werkuren. Als derde kan worden aangetoond dat, net zoals in de studies van McBride (2015) en McBride & LeVasseur (2017), de grens tussen het professioneel en persoonlijk gebruik van de persoonlijke mobiele telefoon vervaagt. Uit de analyses lijkt dat 40% van de verpleegkundigen hun mobiele telefoon gebruikt voor persoonlijke doeleinden tijdens de diensturen. Dit is ongeveer evenveel als voor werkdoeleinden. De bovengenoemde aspecten impliceren dat het beleid rond persoonlijke mobiele telefoons strikter vastgelegd en duidelijker gecommuniceerd moet worden om cognitief falen te voorkomen, alsook om het gebruik van de mobiele telefoon voor persoonlijke doeleinden en onwetendheid over de regels te voorkomen.

(30)

Dit onderzoek toont enkele negatieve consequenties van persoonlijke mobiele telefoons op de werkvloer aan. Toch mag niet vergeten worden dat mobiele telefoons in de gezondheidszorg ook positieve gevolgen kunnen hebben. Ze

kunnen onder meer de communicatie tussen gezondheidswerkers

vereenvoudigen en het opvragen van onder andere patiëntinformatie, medische literatuur, onderzoeksinstrumenten, medische rekenmachines en professionele richtlijnen vergemakkelijken (McBride, 2015; Cho & Lee, 2016).

Wanneer mobiele telefoons in de zorgomgeving van de patiënt worden toegelaten, worden enkele attitudes en gedragingen verondersteld van de werknemers om de nadelen van het gebruik van digitale media in te perken. Cain en Romanelli (2009) noemen dit ‘digitaal professionalisme’ en omschrijven het als “de attitudes en gedragingen (waarvan sommige mogelijks voorkomen in een

privé instelling) die een weerspiegeling zijn van het traditionele professionalismeparadigma en die zich manifesteren via digitale media” (Cain &

Romanelli, 2009). Dit kan worden bewerkstelligd door verpleegkundigen bij te scholen in het veilig en gepast gebruik van de persoonlijke mobiele telefoon in klinische settings of door ‘best practice’-richtlijnen voor hen te voorzien (Cain & Romanelli, 2009). Een ander oplossing kan zijn dat de werkgever mobiele telefoons, voorzien van de nodige applicaties en veiligheidsgaranties, ter beschikking stelt voor elke verpleegkundige in de instelling (Parker, 2014).

4.3 Sterktes en beperkingen

In deze studie moeten enkele sterktes en beperkingen in overweging genomen worden. De generaliseerbaarheid van de resultaten wordt verhoogd door de heterogeniteit van de steekproef. De twee geïncludeerde ziekenhuizen verschilden op enkele fundamentele aspecten van elkaar (provincie, algemeen ten opzichte van universitair ziekenhuis, privé ten opzichte van publiek statuut). Daarnaast was de grootte van de steekproef groter dan de minimumgrootte die vooraf werd berekend. Een laatste sterkte van dit onderzoek is dat er louter gefocust wordt op één, en minder onderzocht, aspect van telepressure

(31)

(persoonlijke) wat ervoor zorgt dat de resultaten enkel hieraan kunnen worden toegeschreven.

Naast deze sterktes, heeft deze studie ook enkele beperkingen. De grootste beperking heeft betrekking tot het cross-sectionele karakter van de studie. Dit design kan geen uitspraken doen over causaliteit. De data werd op één moment gemeten wat er voor zorgt dat er geen fluctuaties in telepressure kunnen worden waargenomen over tijd of in verschillende situaties.

Een tweede beperking is de aard van de steekproeftrekking. De twee deelnemende instellingen werden op basis van beschikbaarheid benaderd en

ook de inclusie van verpleegkundigen gebeurde via een

gelegenheidssteekproeftrekking. Dit houdt het risico op selectiebias in, waar systematisch bepaalde verpleegkundigen kunnen worden geïncludeerd of geëxcludeerd.

Een volgende beperking heeft betrekking tot de steekproefgrootte. Ondanks het hoge responsaantal bedroeg de respons ratio slechts 20.28%. Dit houdt het risico op een non-responsbias in, aangezien de reden van de non-respons niet kon worden nagegaan. De enquête werd verstuurd naar het instellingsgebonden e-mailadres van de verpleegkundigen. Er kan gesuggereerd worden dat verpleegkundigen die hun werkgerelateerde e-mails in mindere mate controleren (en dus ook niet hebben deelgenomen aan dit onderzoek) een lage werkgerelateerde telepressure ervaren. Een onderzoek in kader van een masterproef toonde een significantie positieve relatie aan (r=0.42) tussen werkgerelateerde en persoonlijke telepressure (Claeys, 2019). Als deze veronderstelling wordt gevolgd kan worden gesteld dat verpleegkundigen die hun werkgerelateerde e-mails weinig controleren dus ook een lagere persoonlijke telepressure ervaren. De onderrepresentatie van deze verpleegkundigen kan de resultaten bijgevolg vertekenen. De correlatie tussen werkgerelateerde en persoonlijke telepressure moet met voorzichtigheid worden benaderd daar tot op

(32)

heden nog geen andere studies bestaan die deze relatie onderzoeken en bevestigen.

Een vierde aspect omvat het risico op responsbias door het gebruik van vragenlijsten via zelfrapportage. Dit kan sociaalwenselijke antwoorden in de hand werken. Daarnaast is het mogelijk dat het beeld dat participanten hebben over zichzelf of hun gedrag niet overeenkomt met de realiteit. Volgens King & Bruner (2000) zijn sociaalwenselijke antwoorden waarschijnlijk bij sociaal sensitieve onderwerpen. Bijvoorbeeld op de vraag ‘houdt u uw mobiele telefoon bij zich tijdens de diensturen?’ kan sociaalwenselijk worden geantwoord indien de normen van het ziekenhuis of de dienst dit verbieden. Dit zou ervoor kunnen zorgen dat relaties worden onderdrukt of uitvergroot (Ganster, Hennessey, & Luthans, 1983). Er werd geprobeerd om sociaalwenselijke antwoorden tot een minimum te houden door de anonimiteit van de vragenlijst te benadrukken.

Een laatste beperking is dat de steekproef louter bestond uit ziekenhuisverpleegkundigen. Generaliseren van de resultaten naar de volledige verpleegkundige populatie kan niet, aangezien de werkomstandigheden tussen verschillende groepen verpleegkundigen kunnen verschillen (bijvoorbeeld psychiatrisch -, sociaal -, thuisverpleegkundigen, …).

4.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek

Door het cross-sectionele karakter van deze studie kan geen causaliteit worden vastgesteld. Telepressure is een cognitie-gerelateerd construct, en speelt zich dus af in de cognities van de mens, waardoor het niet mogelijk is om er een objectieve vaststelling van te maken. Zelfrapportage is hier dus een goede manier om telepressure bij een persoon in kaart te brengen. Wel kunnen andere zelfrapportagemethoden meer informatie opleveren. Toekomstig onderzoek kan gebruik maken van een longitudinaal design, bijvoorbeeld dagboekstudies, om causaliteit tussen telepressure en cognitief falen vast te stellen. Daarnaast kunnen aan de hand van longitudinaal onderzoek ook fluctuaties van

(33)

telepressure en cognitief falen worden opgemerkt op verschillende tijdstippen, bijvoorbeeld tijdens een vroeg-, laat- of nachtdienst.

Om de negatieve consequenties van het gebruik van persoonlijke mobiele telefoons op de werkvloer in te perken kan de aanwezigheid van richtlijnen over digitaal professionalisme een meerwaarde zijn. Hiervoor is het essentieel om de perspectieven van de belanghebbenden zoals zorgverleners, patiënten, familie en managers te horen en te integreren (O'Connor et al., 2020).

(34)

5

CONCLUSIE

In deze studie werd de relatie nagegaan tussen persoonlijke telepressure en cognitief falen op de werkvloer bij de verpleegkundige populatie. Daarnaast werd nagegaan of het al dan niet bij zich houden van de persoonlijke mobiele telefoon een moderator is in deze relatie. De bevindingen toonden aan dat persoonlijke telepressure een positieve voorspeller is van cognitief falen op de werkvloer, maar enkel bij verpleegkundigen die hun mobiele telefoon bij zich houden. Deze resultaten impliceren dat het bij zich houden van een persoonlijke mobiele telefoon tijdens de werkuren cognitief falen kan veroorzaken wat mogelijks negatieve consequenties heeft voor de zorg van patiënten. Dit moet managers van zorginstellingen de boodschap geven om hun beleid inzake persoonlijke mobiele telefoons hieraan aan te passen.

(35)

6

REFERENTIELIJST

Ahmad, A. (2010). Work-family conflict among junior physicians: Its mediating role in the relationship between role overload and emotional exhaustion.

Journal of Social Sciences, 6(2), 265-271. doi:

10.3844/jssp.2010.265.271

American Psychological Association. (n.d.). APA Dictionary of Psychology. Geraadpleegd op: https://dictionary.apa.org/preoccupation

Bakker, A. B., Demerouti, E., Taris, T. W., Schaufeli, W. B., & Schreurs, P. J. (2003). A multigroup analysis of the job demands-resources model in four home care organizations. International Journal of stress

management, 10(1), 17-38.

Barber, L. K., & Santuzzi, A. M. (2015). Please respond ASAP: Workplace telepressure and employee recovery. Journal of occupational health

psychology, 20(2), 172-189. doi:10.1037/a0038278

Barber, L. K., & Santuzzi, A. M. (2017). Telepressure and College Student Employment: The Costs of Staying Connected Across Social Contexts.

Stress and health : journal of the International Society for the Investigation of Stress, 33(1), 14-23. doi:10.1002/smi.2668

Baumgart, D. C. (2011). Smartphones in clinical practice, medical education, and research. Archives of internal medicine, 171(14), 1294-1296. Bautista, J. R., & Lin, T. T. (2016). Sociotechnical analysis of nurses’ use of

personal mobile phones at work. International Journal of Medical

Informatics, 95, 71-80. doi:https://doi.org/10.1016/j.ijmedinf.2016.09.002

Broadbent, D. E., Cooper, P. F., FitzGerald, P., & Parkes, K. R. (1982). The cognitive failures questionnaire (CFQ) and its correlates. British journal of

clinical psychology, 21(1), 1-16.

Cain, J., & Romanelli, F. (2009). E-professionalism: a new paradigm for a digital age. Currents in Pharmacy Teaching and Learning, 1(2), 66-70.

Cambridge Advanced Learner's Dictionary. (n.d.). Cambridge University Press. Cho, S., & Lee, E. (2016). Distraction by smartphone use during clinical practice

(36)

descriptive study of nursing students. Nurse education today, 40, 128-133. doi:10.1016/j.nedt.2016.02.021

Claeys, A. (2019). De relatie tussen telepressure en werkgerelateerde uitkomsten: een onderzoek. Geraadpleegd op:

https://lib.ugent.be/en/catalog?q=telepressure&type=master Denissen, J. J., Geenen, R., van Aken, M. A., Gosling, S. D., & Potter, J.

(2008). Development and validation of a Dutch translation of the Big Five Inventory (BFI). Journal of personality assessment, 90(2), 152-157. doi:10.1080/00223890701845229

Elfering, A., Grebner, S., & Dudan, A. (2011). Job Characteristics in Nursing and Cognitive Failure at Work. Safety and Health at Work, 2(2), 194-200. doi:https://doi.org/10.5491/SHAW.2011.2.2.194

Ganster, D. C., Hennessey, H. W., & Luthans, F. (1983). Social desirability response effects: Three alternative models. Academy of Management

Journal, 26(2), 321-331.

Hadlington, L. J. (2015). Cognitive failures in daily life: Exploring the link with Internet addiction and problematic mobile phone use. Computers in

Human Behavior, 51, 75-81.

doi:https://doi.org/10.1016/j.chb.2015.04.036

Johannes, N., Veling, H., Verwijmeren, T., & Buijzen, M. (2018). Hard to resist? The effect of smartphone visibility and notifications on response

inhibition. Journal of Media Psychology: Theories, Methods, and

Applications.

Kanfer, R., & Ackerman, P. L. (1996). A self-regulatory skills perspective to reducing cognitive interference. Cognitive interference: Theories,

methods, and findings, 153-171.

Karapanos, E., Teixeira, P., & Gouveia, R. (2016). Need fulfillment and experiences on social media: A case on Facebook and WhatsApp.

Computers in Human Behavior, 55, 888-897.

doi:https://doi.org/10.1016/j.chb.2015.10.015

King, M. F., & Bruner, G. C. (2000). Social desirability bias: A neglected aspect of validity testing. Psychology & Marketing, 17(2), 79-103.

(37)

Klockner, K., & Hicks, R. E. (2018). Cognitive failures at work, mindfulness, and the Big Five. Journal of Psychology, 2(1). doi:DOI:

10.5176/2345-7872_2.1_22

Martin, M. (1983). Cognitive failure: Everyday and laboratory performance.

Bulletin of the Psychonomic Society, 21(2), 97-100.

McBride, D. L. (2015). Distraction of clinicians by smartphones in hospitals: a concept analysis. Journal of advanced nursing, 71(9), 2020-2030. doi: https://doi.org/10.1111/jan.12674

McBride, D. L., & LeVasseur, S. A. (2017). Personal Communication Device Use by Nurses Providing In-Patient Care: Survey of Prevalence, Patterns, and Distraction Potential. JMIR human factors, 4(2), e10. doi:10.2196/humanfactors.5110

O'Connor, S., Chu, C. H., Thilo, F., Lee, J. J., Mather, C., & Topaz, M. (2020). Professionalism in a digital and mobile world: A way forward for nursing.

Journal of advanced nursing, 76(1), 4-6.

Park, Y.-M., & Kim, S. Y. (2013). Impacts of job stress and cognitive failure on patient safety incidents among hospital nurses. Safety and Health at

Work, 4(4), 210-215.

Parker, C. (2014). Evolution or revolution? Smartphone use in nursing practice.

American Nurse Today. Geraadpleegd op:

https://www.americannursetoday.com/evolution-revolution-smartphone-use-nursing-practice/

Pew Research Center. (2015). U.S. Smartphone Use in 2015. Geraadpleegd op: https://www.pewresearch.org/internet/2015/04/01/us-smartphone-use-in-2015/

Pillet, S., Berthelot, P., Gagneux-Brunon, A., Mory, O., Gay, C., Viallon, A., . . . Botelho-Nevers, E. (2016). Contamination of healthcare workers' mobile phones by epidemic viruses. Clinical Microbiology and Infection, 22(5), 6. doi:10.1016/j.cmi.2015.12.008

Pucciarelli, G., Simeone, S., Virgolesi, M., Madonna, G., Proietti, M. G., Rocco, G., & Stievano, A. (2019). Nursing-Related Smartphone Activities in the

(38)

Italian Nursing Population: A Descriptive Study. CIN: Computers,

Informatics, Nursing, 37(1), 29-38. doi:10.1097/CIN.0000000000000474

Robertson, I. H., Manly, T., Andrade, J., Baddeley, B. T., & Yiend, J. (1997). `Oops!': Performance correlates of everyday attentional failures in traumatic brain injured and normal subjects. Neuropsychologia, 35(6), 747-758. doi:https://doi.org/10.1016/S0028-3932(97)00015-8

Siddiqui, K. (2013). Heuristics for sample size determination in multivariate statistical techniques. World Applied Sciences Journal, 27(2), 285-287. Taher, N. M. (2019). Pathogenic Bacteria Isolated from Personal Cell Phones of

Health Care Staff in Iraqi Hospitals. Journal of Pure and Applied

Microbiology, 13(2), 1145-1150. doi:10.22207/jpam.13.2.53

Ustun, C., & Cihangiroglu, M. (2012). Health care workers’ mobile phones: a potential cause of microbial cross-contamination between hospitals and community. Journal of occupational and environmental hygiene, 9(9), 538-542. Geraadpleegd op:

https://www.tandfonline.com/doi/pdf/10.1080/15459624.2012.697419?ne edAccess=true

Vandendriessche, K., & De Marez, L. (2019). Digitale mediatrends in

Vlaanderen. Geraadpleegd op:

https://www.imec-int.com/en/imec-digimeter-2019

Volkoff, S. J., McCumber, A. W., Anderson, D. J., & Gunsch, C. K. (2019). Antibiotic-resistant bacteria on personal devices in hospital intensive care units: Molecular approaches to quantifying and describing changes in the bacterial community of personal mobile devices. Infection Control &

Hospital Epidemiology, 40(6), 717-720. doi:10.1017/ice.2019.56

Wallace, J. C., & Chen, G. (2005). Development and validation of a

work-specific measure of cognitive failure: Implications for occupational safety.

Journal of Occupational and Organizational Psychology, 78(4), 615-632.

doi:https://doi.org/10.1348/096317905X37442|

Ward, A. F., Duke, K., Gneezy, A., & Bos, M. W. (2017). Brain drain: The mere presence of one’s own smartphone reduces available cognitive capacity.

(39)

Wu, R. C., Lo, V., Morra, D., Wong, B. M., Sargeant, R., Locke, K., . . . Tran, K. (2013). The intended and unintended consequences of communication systems on general internal medicine inpatient care delivery: a

prospective observational case study of five teaching hospitals. Journal

of the American Medical Informatics Association, 20(4), 766-777.

Zarandona, J., Carinanos-Ayala, S., Cristobal-Dominguez, E., Martin-Bezos, J., Yoldi-Mitxelena, A., & Hoyos Cillero, I. (2019). With a smartphone in one's pocket: A descriptive cross-sectional study on smartphone use, distraction and restriction policies in nursing students. Nurse education

(40)

7

BIJLAGEN

(41)
(42)
(43)
(44)
(45)
(46)
(47)

Afbeelding

Figuur 2: Interactie PTP en het al dan niet  bij zich hebben van de mobiele telefoon op WCF
Figuur 3: Interactie PTP en al dan niet bij zich hebben van de mobiele telefoon op WCF aandacht

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Geert Degraeve van de VDAB-studiedienst analyseert daarna de longitudinale dynamiek in de werkloosheid en Hendrik Nevejan van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven stelt in

Hoewel seksuele oriëntatie niet zo vaak als hinder- nis werd vernoemd, veronderstellen de auteurs dat deze oriëntatie indirect inwerkt op andere barriè- res.. Het is bijvoorbeeld

Het inzetten van de methodiek van het ‘vindplaatsgericht werken’ is een mogelijk spoor om deze moeilijk bereikbare werkzoekenden toe te leiden naar de diensten van de VDAB en

Emotionele intel- ligentie kan in verband gebracht worden met het ontluiken van leiderschap (werknemers met een hoger EQ worden vaker als ‘leiderschapstypes’ om-

Een mogelijke verklaring is dat een psychisch probleem door velen niet als een legitieme reden voor absenteïsme gezien wordt en dat neerslach- tige werknemers zich deels om

In deze paragraaf wordt de ervaren verzuimdrempel binnen de organisatie onder zowel medewerkers met AGP (interviews en geretourneerde.. Arbeidsgerelateerde Psychische Problemen op

Migrants being guests in the Netherlands is seen as self-evident just as the idea that migrants should adapt to Dutch norms and values.. These two conceptions are so self- evident

Kennis van skin tribology verkregen via onderwijs is niet alleen handig in het werkzame leven van ingenieurs en technische wetenschappers voor het begrijpen, het kunnen formuleren