• No results found

Postmodernisme, longue durée en de Friese identiteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Postmodernisme, longue durée en de Friese identiteit"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Redactie

Drs. Martha Kist, drs. Otto Knottnerus, drs. Binne Keulen, prof. dr. Hans Mol, dr. Marijn Molema (voorz.), dr. Han Nijdam (eindred.), Suzanne Rus MA (secr.), Doeke Sijens, Hans Zijlstra

Redactieassistentie (FA): Janneke Spoelstra MA Redactieadres

Redactie De Vrije Fries p.a. Fryske Akademy Postbus 54

8900 AB Leeuwarden Ontwerp en opmaak

Van der Let & Partners, Heerenveen Illustraties omslag

Boven: De heer Bouwe Vrijburg, gouvernementsveearts, met assistenten te Bandung, ca. 1920. Universitaire Bibliotheken Leiden CC-BYKITLV81756

Onder: Leden van de familie Van Sminia in de eetzaal van de buitenplaats De Klinze toegeschreven aan Christoffel Frederik Franck, ca. 1790-95. Collectie Stichting Kasteel Amerongen

ISBN 978-90-6171-023-3 FA-nummer 1111 NUR-code 680

Het wetenschappelijk jaarboek De Vrije Fries biedt een platform voor wetenschappelijke en essayistische bijdragen op het terrein van de Friese geschiedenis, kunst, literatuur en archeologie. De plaatsing van de Friese ‘stof’ in een bredere context is daarbij gewenst. In het themagedeelte is er aandacht voor actuele thema’s of onderwerpen die wetenschappelijk vernieuwend zijn en tegelijkertijd breed en maat-schappelijk relevant zijn.

Kopij dient digitaal te worden aangeleverd, opgemaakt volgens richtlijnen die bij het redactiesecretariaat kunnen worden opgevraagd. De Vrije Fries kent een dubbele peer review-procedure en is geïndexeerd door de European Science Foundation (ERIH PLUS). Deze bijdragen zijn in de inhoudsopgave gemerkt met een *. Jaarboek uitgegeven door het Koninklijk Fries Genootschap voor Geschiedenis en Cultuur/Keninklik Frysk Genoatskip foar Skiednis en

Kultuer en de Fryske Akademy

Sinds 1839

Deel 98

2018

(2)

Inhoud

Van de redactie

THEMA: VERZUILING, ONTZUILING EN DE FRIESE BEWEGING

‘Zo, dan zijn we dus toch nog familie van elkaar’

Mobilisatiestrategieën in de Friese beweging en de toekomst van de frisistiek

De vrome Fries

Receptie en betekenis van It Fryske Réveil van G.A. Wumkes

Fedde Schurer, in Fryske ‘trochbrekker’

BIJDRAGEN

Het gebruik van het Latijn aan de Academie en het Athenaeum te Franeker

Een terreinverkenning

Vroegmoderne Friese kookboeken

Een recept voor meer onderzoek naar Friese eetcultuur

Friese koeien tussen de sawa’s

Een speurtocht naar Fries melkvee en melkproductie in Nederlands-Indië

Eigen koers langs kans en overmacht

Gerrit Elzinga als provinciaal-archeoloog van Friesland 1959-1988 ESSAY

Postmodernisme, longue durée en de Friese identiteit

BOEKBESPREKINGEN

Friesland in de Eerste Wereldoorlog Van melkrijder tot fabrieksdirecteur

KRONIEK

Archeologische Kroniek van Fryslân over 2017 Jaarverslag Koninklijk Fries Genootschap over 2017 Over de auteurs 7 10 22 38 54 72 88 102 116 132 136 142 171 175 GOFFE JENSMA

JAN DIRK WASSENAAR*

JOHANNEKE LIEMBURG*

JACOB VAN SLUIS*

ANNE VAN LIESHOUT*

FRIDUS STEIJLEN* EVERT KRAMER EN GILLES DE LANGEN HAN NIJDAM PAULINE ONDERWATER JOS LANKVELD GILLES DE LANGEN

(3)

116

HAN NIJDAM

DE VRIJE FRIES 98 (2018) 116-131

Postmodernisme, longue durée

en de Friese identiteit

HAN NIJDAM

‘T

iden hawwe tiden’ zegt het Friese spreekwoord. Dat geldt ook voor we-tenschappelijke paradigma’s. Ze sterven meestal pas uit met de generatie die ze aanhing. Het postmodernisme is het paradigma van de babyboomers en is ver over zijn houdbaarheids-datum. Het is het product van een generatie die wordt getypeerd door een te ver doorgeslagen in-dividualisme en drang naar (individuele) vrijheid, en een diep wantrouwen ten aanzien van univer-sele waarden en van absolute waarheid. Werner de Gruijter beschrijft de houding van de babyboo-mers na 1968 zo:

vertrouw niet meer op het gezag, vertrouw niet meer op je medemens, vertrouw niet meer op humanisme, op het ‘hogere’, en – vooral – vertrouw niet meer op Waarheid – zoek het allemaal zelf maar uit. Alles was voortaan relatief. Kortom, het postmodernisme was ge-boren: het tijdperk van nihilisme, ruw kapitalisme […] en gecultiveerde innerlijke leegte.

In dit essay – eigenlijk een dubbelessay – wil ik laten zien hoe het postmodernisme ontstaan is, wat de kenmerken ervan zijn en welke negatieve gevolgen het heeft gehad, zowel in de geesteswe-tenschappen als in de samenleving. Ik leg daarbij met opzet het accent op de uitwassen.

Ik hoop verder te laten zien dat er al diver-se nieuwe perspectieven ontstaan zijn maar dat er nog niet één stroming of paradigma is dat ex-pliciet tegen het postmodernisme stelling neemt. Veel potentie zie ik in het opnieuw omarmen van het perspectief van de ‘longue durée’ van Braudel, maar dan in een nieuwe vorm, waarbij inzichten van de laatste decennia uit diverse disciplines worden meegenomen: ‘longue durée 2.0’ dus.

In de tweede helft pas ik de inzichten toe op

Friesland: hoe is het postmodernistische gedach-tengoed toegepast op het bestuderen van de Friese cultuur en identiteit? En waar moet het heen?

1. Postmodernisme

Het postmodernisme begon als poststructura-lisme, dat – de term zegt het al – een reactie was op het structuralisme. Deze laatste stroming was geïnspireerd door de vernieuwende taaltheorie van Ferdinand de Saussure (1857-1913), waarin groot belang werd gehecht aan de onderliggende structuur van een taal. Het structuralisme van De Saussure was een belangrijke inspiratie voor Noam Chomsky, wiens Generatieve Grammatica de dominerende taalkundige theorie van de twee-de helft van twee-de twintigste eeuw was.

Het structuralisme vond ook navolging in de sociale wetenschappen. De antropoloog Claude Lévi-Strauss (1908-2009) heeft het structuralis-me in deze disciplines vorm gegeven. Klassieke werken van hem zijn o.a. Anthropologie structurale

(1958) en La pensée sauvage (1962). De structuren

waar het hier om gaat bestaan uit verzamelingen symbolen die in bepaalde relaties tot elkaar staan en waaruit de sociale werkelijkheid is opgebouwd. Belangrijk voor dit betoog is dat voor Lé-vi-Strauss de tastbare realiteit voor culturen het uitgangspunt was om symbolische, culturele sys-temen mee te bouwen, zoals bijvoorbeeld ‘rauw voedsel’ versus ‘gekookt voedsel’ – de structuren in het structuralisme bestonden vaak uit binaire opposities (twee elementen die elkaars tegendeel waren) die als conceptueel gereedschap dienden om abstracte begrippen mee tot uiting te brengen. De discussie over de respectievelijke invloed van

nature (aanleg, dat wat aangeboren is bij de mens)

en nurture (opvoeding, omgeving, cultuur) op het

individu, die in de latere antropologie een steeds

(4)

118 119

HAN NIJDAM POSTMODERNISME, LONGUE DURÉE EN DE FRIESE IDENTITEIT

manieren gediscrimineerd en onderdrukt worden. De term is in 1989 gemunt door de Amerikaanse feministe Kimberlé Crenshaw.

Dit is kort samengevat de Post-Truthmaat-schappij waarin we nu leven, waarin meningen belangrijker zijn dan feiten, en waarin een grote gevoeligheid heerst voor taalgebruik en waarin de focus ligt op individuele identiteit. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het doordringen van de gevoelig-heden rond gender en genderneutraliteit tot in Ne-derland van de laatste paar jaar. Slachtofferschap is bijna tot deugd verheven.

Het is niet verwonderlijk dat in de kritiek op het postmodernisme wel gezegd wordt dat de verwor-venheden van de Verlichting – rationaliteit, logica en humanisme – teniet worden gedaan. Het aan-zien van de geesteswetenschappen heeft eveneens te lijden onder postmodernisme, zeker sinds deze laatste fase waarin het terechtgekomen is.

2. Kritiek

Eigenlijk is het gek dat het postmodernisme nog steeds zo veel invloed heeft op het wetenschappe-lijk bedrijf – en dan met name in een aantal dis-grotere rol zou spelen, en waarbij aan nurture,

dus ‘cultuur’, steeds meer het primaat werd toe-gekend, is bij Lévi-Strauss ook aanwezig, maar de twee zijn bij hem nog in balans.

Met het poststructuralisme gaat het mis. De kern van het probleem is dat de relatie met de tast-bare realiteit wordt losgelaten. Anders gezegd: in diverse disciplines wint nurture het meer en meer

van nature. De analyse van de symbolen wordt

meer en meer losgezongen van de tastbare entitei-ten waarnaar die symbolen verwijzen. Dit opende de weg voor het standpunt van de ‘cultural relati-vity’: elke cultuur heeft zijn eigen realiteit of per-ceptie van de werkelijkheid.

Het poststructuralisme en het vroege postmo-dernisme werden grotendeels ontwikkeld door Franse intellectuelen. De belangrijkste grondleg-gers van deze stromingen zijn Jacques Derrida (1930-2004), Michel Foucault (1926-1984), Gilles Deleuze (1925-1995) en Jean Baudrillard (1929-2007). Derrida introduceerde het concept ‘decon-structie’ en de notie dat de realiteit een culturele constructie is. Van hem stamt de uitspraak: il n’y a pas de hors-texte ‘er bestaat niets buiten de tekst’,

met andere woorden: er is slechts tekst en cultuur, en er bestaat daarbuiten geen objectieve realiteit.

Er is meermaals gewezen op het speelse ka-rakter van het vroege postmodernisme. Er was geen vastomlijnde agenda: men beleefde er genoe-gen aan narratieven te deconstrueren en culturele en persoonlijke relativiteit aan te tonen. Alles was maar een construct. Foucault voegde daar de fac-tor macht aan toe: machthebbers waren in staat hun constructen als werkelijkheid op te dringen. Ed Jonker vat het postmodernisme in De geesteswe-tenschappelijke carrousel uit 2006, een analyse van

de crisis in de geesteswetenschappen, zo samen:

Vervolgens veranderde de kritiek van richting en werd deze in de decennia na ‘1968’ uiteindelijk poststructu-ralistisch of postmodernistisch. Alle culturele, histori-sche en politieke canons werden nu tot fout bestem-peld, de conservatieve, de liberale én de marxistische. Deconstructie was de opdracht. Het was uitdrukkelijk niet de bedoeling een nieuw grand design te ontwer-pen. De nieuwe deugden waren scepsis, twijfel en rela-tivisme. Vooral twijfel aan de ‘eigen’ westerse waarden stond hoog in het vaandel. De ‘Ander’ verdiende

res-pect en werd minder kritisch bejegend dan de interne modernistische vijand.

Het postmodernisme heeft een aantal zeer nare bijwerkingen gehad. In de eerste plaats het ter dis-cussie stellen van een objectieve, kenbare waar-heid, die er toe heeft geleid dat het aanzien van de wetenschap nu tot gevaarlijke proporties aan het eroderen is. We leven zoals dat heet in een Post-Truthsamenleving: Post-Truth was het inter-nationale woord van het jaar in 2016. Het wordt gedefinieerd als een toestand waarin ‘objectieve feiten minder van invloed zijn op de vorming van de publieke opinie dan een beroep op emotie en persoonlijke overtuigingen’. Opnieuw zien we hier de tegenstelling objectiviteit versus subjectiviteit.

Voor Nederland is een van de pijnlijkste voor-beelden de uitspraak van de huidige koning Wil-lem-Alexander, toen de Amsterdamse hoogleraar Michiel Baud (hoogleraar Latijns-Amerikaanse studies, UvA) in 2001 een rapport uitbracht over de betrokkenheid van de vader van Máxima, Jorge Zorreguieta, bij het Videla-regime in Argentinië in de jaren ’70. Máxima reageerde in een interview uit 2008 met Paul Witteman: ‘Het is maar een me-ning’. Willem-Alexander haakte daar op in: ‘Ja, het is maar een mening, er zijn ook andere meningen’. Er was een dubieuze trend gezet: men mocht bij monde van het koningshuis aan het gezag van de wetenschap twijfelen.

In de tweede plaats is er het morele aspect dat er bij het postmodernisme meer en meer ingeslo-pen is. Helen Pluckrose, die een aantal kritische beschouwingen van de stroming heeft geschre-ven, beschrijft hoe het postmodernisme na de eerste meer speelse periode van de vroege post-modernisten (‘the high deconstructive phase’), ontspoort in de tweede fase (‘the activism-identity phase’), ongeveer vanaf de vroege jaren ’90, waar-in er een verschuivwaar-ing plaatsvwaar-indt naar ‘identity politics’. Dit betekent dat een individu in de eerste plaats deel uitmaakt van diverse groepen die gede-finieerd worden door ras, sexuele geaardheid, na-tionaliteit etc. De term intersecna-tionaliteit is in dit verband belangrijk. Individuen kunnen namelijk omdat ze tegelijkertijd deel uitmaken van verschil-lende groepen (sexe, ras, invaliditeit, sociaal-eco-nomische achtergrond, etc.) op een veelvoud aan

(5)

120 121

HAN NIJDAM POSTMODERNISME, LONGUE DURÉE EN DE FRIESE IDENTITEIT

3. Menselijke universalia

en longue durée

Mijn eigen botsing met het postmodernisme vond plaats op een theoretisch niveau. Pas later besefte ik de maatschappelijke implicaties van de effecten die de stroming had gehad. Tijdens mijn promo-tieonderzoek naar de Oudfriese boeteregisters werd ik geconfronteerd met de invloed die het postmodernisme had gehad op de verschillende disciplines die ik in mijn onderzoek betrok. Zo was er een hele literatuur over de sociologie van het lichaam – boeteregisters zijn middeleeuwse letselschadelijsten die de compensatie voor toege-brachte verwondingen regelen – die zwaar beïn-vloed was door het postmodernisme. Het gevolg daarvan was dat het lichaam alleen maar gezien werd als de ontvanger van betekenis. Het lichaam was een tabula rasa, die met betekenis

beschre-ven werd door de cultuur waarin het opgroeide. En hetzelfde gold per extensie voor de menselijke cognitie: ook die werd als een onbeschreven blad gezien. Dit was nodig om de invloed van cultuur op het individu het primaat te verschaffen.

Langzamerhand kwam ik er achter hoe het belang van de menselijke natuur ontkend was onder invloed van het postmodernisme maar ook door de nadruk die binnen de antropologie al sinds de jaren dertig op nurture was komen te

liggen. Deze twee ontwikkelingen waren hand in hand gegaan en hadden hun hoogtepunt in de ja-ren ’70 en ‘80. Edward Slingerland beschrijft het resultaat adequaat in zijn boek What Science Offers the Humanities:

The core feature of postmodernism, in my mind, is a model of humans as fundamentally linguistic-cultu-ral beings, combined with the belief that our experi-ence of the world is therefore mediated by language or culture all the way down. On this model, we have no direct cognitive access to reality, and things in the world are meaningful to us only through the filter of linguistically or visually mediated cultural preconcep-tions. Common corrollaries of this stance are strong linguistic-cultural relativism, a suspicion of any sort of universalist truth-claims and a ‘blank slate’ view of human nature: we are nothing until inscribed by the discourses into which we are socialized, and therefore

nothing significant about the way in which we think or act is a direct result of our biological endowment.

Slingerlands werk was net te laat verschenen om er in mijn dissertatie nog naar te kunnen verwij-zen. Maar twee publicaties die ik intensief had gebruikt komen bij Slingerland eveneens promi-nent voor: Human Universals van de antropoloog

Donald Brown en The Blank Slate van cognitief

psycholoog Steven Pinker.

Brown laat zien hoe nature en de studie van

universalia uit de antropologie verdween in de eerste decennia van de twintigste eeuw. Een fac-tor was de racistische benadering van primitieve culturen door de eerste generatie antropologen, waarbij er sprake was van slechst één “cultuur” (of ‘beschaving’) waarvan groepen mensen meer of minder konden hebben, en de Westerse mens natuurlijk het hoogtepunt van de evolutie was en het meest beschaafd. Onder invloed van de be-langrijkste antropoloog uit de beginjaren, Franz Boas (1858-1942), begon men meer te focussen op de verschillen tussen de diverse culturen in plaats van het aantonen van de overeenkomsten.

Het werk van Margaret Mead (1901-1978), een leerling van Boas, Coming of Age in Samoa

(1928) had een enorme invloed op de verdere ontwikkeling van de antropologie als discipline. Mead beweerde (latere heranalyses hebben haar werk gefalsifieerd) dat de jongeren in Samoa geen puberteit kenden, en dat puberteit in het Westen dus een cultureel fenomeen was.

Twee andere leerlingen van Boas, Edward Sa-pir (1884-1939) en Benjamin Whorff stelden de zogenaamde Sapir-Whorfhypothese op. De spe-cifieke taal die we spreken beïnvloedt de manier waarop we denken over de werkelijkheid, sterker nog, hoe we de werkelijkheid waarnemen in de meest extreme vorm van de hypothese. Het wordt ook wel de hypothese van de linguïstische relati-viteit genoemd: elke taal creëert zijn eigen werke-lijkheid. Uit deze context stamt o.a. de mythe dat Inuit (Eskimo’s) 100 verschillende woorden voor sneeuw zouden hebben.

Steven Pinker haakte elf jaar later in op Browns werk met zijn boek The Blank Slate

(2002). De mens, of de menselijke geest, is geen ciplines zoals gender studies, letterenstudies en

sommige van de sociale wetenschappen, inclusief sommige takken van de geschiedenis. De eerste keiharde klap in het gezicht dateert immers al van 1996.

In dat jaar lukte het de natuurkundige Alan Sokal om een totaal gefingeerd artikel gepubli-ceerd te krijgen in een gerenomeerd postmoder-nistisch tijdschrift, Social Text. De titel luidde:

‘Transgressing the Boundaries: Towards a Trans-formative Hermeneutics of Quantum Gravity’. Sokal had zich zo gestoord aan het pompeuze en onbegrijpelijke taalgebruik van postmoderne au-teurs en meer nog aan hun denigrerende houding ten aanzien van de mogelijkheid van wetenschap om kennis over de wereld te verzamelen, dat hij besloot een artikel bij elkaar te knippen en te plak-ken uit hun eigen teksten. Samen met Jean Bric-mont schreef Sokal een paar jaar later een boek over wat er volgens hen mis is met postmodernis-me, getiteld Intellectueel bedrog. Postmodernisme, wetenschap en antiwetenschap. In het boek tonen

ze aan dat de postmodernistische these van cogni-tief relativisme onhoudbaar is. Er is een kenbare, contextvrije, waarheid. Het boek leidde tot een breed debat over het ideologische karakter en de integriteit van wetenschap.

We zijn ondertussen ruim twintig jaar verder. Wie zou denken dat wat Sokal en Bricmont had-den aangetoond effect heeft gehad, komt bedrogen uit. Zoals gezegd beschrijft historica en editor van

Areo Magazine Helen Pluckrose hoe het

postmo-dernisme in de jaren ’90 zelfs in een tweede fase van ideologisering en politisering is terechtgeko-men. Deze heeft ondertussen ook de Nederlandse universiteiten bereikt, zoals eerder dit jaar door Thijs Broer werd beschreven in twee artikelen in

Vrij Nederland. Dieptepunt was het wegjoelen van

hoogleraar Sirma Bilge van de universiteit van Montreal in december 2017 door activistische studenten en docenten. Zij zou aan de UvA, bij het Amsterdam Research Center for Gender and Sexuality, een lezing geven over intersectionaliteit (daar hebben we die term weer). In de ogen van de activisten mocht deze ‘witte’ hoogleraar niet over dit ‘zwarte’ onderwerp praten: ze zou het daar-door ‘whitewashen’. Bilge besloot daarop haar

lezing niet te geven en keerde onverrichterzake terug naar Canada.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat er in 2011, 2017 en 2018 opnieuw geslaagde pogingen zijn gedaan om hoaxes gepubliceerd te krijgen in postmodernistische tijdschriften. In 2011 was het de Vlaamse filosoof Maarten Boudry, in 2017 waren het Peter Boghossian en James Lindsay, in 2018 versterkt door Helen Pluckrose. Het tweetal kreeg een artikel gepubliceerd in Cogent Social Sci-ences met als titel ‘The conceptual penis as a social

construct’, waarin ze beweerden dat ‘the concep-tual penis is better understood not as an anato-mical organ but as a gender-performative, highly fluid social construct’.

Boghossian, Lindsay en Helen Pluckrose slaagden er in om zeven artikelen gepubliceerd te krijgen in tijdschriften over de inmiddels bekende onderwerpen: gender studies, postkolonialisme. Het laatste artikel lokte zoveel reacties uit, dat de drie besloten de zaak naar buiten te brengen. Ze roepen in het artikel in Areo Magazine waarin ze

verslag doen van hun operatie op tot zelfbezin-ning van de geïnfecteerde disciplines.

Pluckrose had in het essay ‘No, Postmoder-nism is Not Dead’ eerder al laten zien hoe post-modernistische aannames zijn doorgedrongen tot het algemene gedachtengoed. Dit betreft met name het idee dat kennis een cultural construct is (of ‘ook maar een mening’), en dat verschil-lende identiteiten verschilverschil-lende soorten kennis produceren. Gender wordt ook sterk als cultureel geconstrueerd gezien. Je zou kunnen stellen dat de polarisatie in het maatschappelijk debat die we momenteel zien een gevolg is van het denken in machtsverhoudingen en identiteiten. Er is im-mers geen gemeenschappelijke deler meer, want iedereen heeft zijn eigen waarheid. Dat maakt een dialoog lastig, zo niet onmogelijk.

We kunnen dus vaststellen dat de rot van het postmodernisme diep zit. Het is doorgedrongen tot het algemene discours van de samenleving en uit zich in activisme dat dialoog onmogelijk maakt omdat het mensen opsluit in identiteiten die elkaar niet hoeven te begrijpen. Dit werkt po-larisatie in de hand.

(6)

122 123

HAN NIJDAM POSTMODERNISME, LONGUE DURÉE EN DE FRIESE IDENTITEIT

plines belangrijke ontdekkingen werden gedaan:

Pinker’s work employs the findings of two generations of neurologists, animal and human ethnologists and anthropologists who have rediscovered Human Natu-re. This is a development with huge implications for historians, for it overturns the anti-scientific pretenti-ons of humanists who claim that culture is everywhere unstable, constantly subject to change and transforma-tion.

Vervolgens probeert Hanlon een breuk met het postmodernisme en cultureel relativisme te creë-ren door een etiket voor een nieuw paradigma te formuleren; ‘post-cultural’:

The problem here is that we lack, as yet, a convenient label for studying historical behaviour in the light of the behavioural sciences. Calling this approach ‘post-cultural’ is not to deny that humans transmit their knowledge through education and imitation from one generation to the next, nor does it preclude the idea that the repertoire of knowledge might increase or decrease from one period or context to another. But the difficulty with a culturally-based approach is that it ignores the fact that it really is easier for humans to learn some behaviour rather than others.

Het serieus nemen van menselijke universalia en menselijke cognitie en de implicaties hiervan voor de analyse van menselijke cultuur in het verleden brengt nog een ander aspect met zich mee. Als de menselijke cultuur zo fluïde is als de postmo-dernisten beweren, is discontinuïteit de regel en continuïteit de uitzondering. Continuïteit van een cultureel fenomeen over een lange periode wordt echter waarschijnlijker als we uitgaan van het con-stant blijven van het fundament waarop menselij-ke cultuur wordt gebouwd: de menselijmenselij-ke natuur (fysiek en cognitie).

Dat is dan ook precies wat ik vond voor de Oudfriese boeteregisters: ze vertegenwoordigen een rechtspraktijk die gericht was op het afkopen van wraakneming door het betalen van compen-satie door de dader na het toebrengen van scha-de aan het slachtoffer. De universalia geweld, eer, wraak en reciprociteit spelen hier de hoofdrol. Zolang er geen centrale overheid was die het

ge-weldsmonopolie naar zich toe trok, kon dit sys-teem blijven bestaan. Natuurlijk ontwikkelden de rechtspraktijk en de rechtsteksten zich. Maar ik postuleer dat de Friese boeteregisters bestaan hebben (eerst als mondeling overgeleverde tek-sten, later op schrift gesteld) vanaf het moment dat de eerste nieuwe Friezen in de vierde eeuw na Chr. in het Friese kustgebied neerstreken tot aan het einde van de middeleeuwen, als in Westerlau-wers Friesland Albrecht van Saksen zich tot lands-heer laat uitroepen en een nieuw rechtssysteem invoert. En zelfs daarna nog vinden we dit soort bepalingen – weliswaar zwaar ingekort – terug in de Saksische Ordonantie van 1504. En tegen-woordig bestaan smartengeld en letselschade nog steeds. De knoppen die er voor zorgen dat deze rechtspraktijk al of niet ontstaat zijn: een ontwik-kelde eercultuur, geweldsmonopolie (bij burger of bij overheid) en het al of niet bestaan van een compensatiepraktijk (sommige culturen kennen deze niet, en daar is bloedwraak en uiteindelijk verzoening de enige optie die ze hebben). Er is kortom een cognitief-emotionele onderlaag die er voor zorgt dat de variatie aan menselijke cultuur wel heel groot, maar niet eindeloos is.

Daarnaast is er de onderlaag van het land-schap. Met HisGis is er aan de Fryske Akademy de afgelopen decennia gebouwd aan een stuk ge-reedschap om de lange lijnen in de Friese (land-schappelijke) geschiedenis zichtbaar te maken. Ooit begonnen om het enorme verlies aan middel-eeuwse historische bronnen te compenseren dat had plaatsgevonden als gevolg van de Reformatie in 1580 en de daaropvolgende vernietiging van de kloosterarchieven en -bibliotheken, toont het op perceelsniveau de bezitsverhoudingen in het landschap: kloosterbezit, adelsbezit en het bezit van eigenerfden. De publicaties van Paul Noomen en Hans Mol tonen de oogsten van dit jarenlange onderzoeksprogramma.

Recent zijn zaken in een stroomversnelling gekomen. Door de komst van archeoloog Gilles de Langen, de voltooiingsstaat van HisGis en het bij elkaar leggen van de inzichten uit diverse disci-plines wordt nu in rap tempo de geschiedenis van middeleeuws Friesland herschreven. We zijn nu beter in staat de Friese Vrijheid, die Friese auto-nomie gedurende de middeleeuwen, te begrijpen

tabula rasa. De mens komt met allerlei cognitieve

en fysieke hard- en software op de wereld en dit maakt absoluut cultureel relativisme onmogelijk: we delen als mensheid een realiteit.

De receptie van deze materie in de geesteswe-tenschappen is traag. Voor de geschiedenis brak

historicus Gregory Hanlon nog in 2013 een lans voor het incorporeren van de inzichten uit de ‘be-havioural sciences’ in de studie van het verleden. Als eerste kapittelt hij geesteswetenschappers voor het feit dat ze niet hebben zitten opletten de afgelopen decennia terwijl er in belendende

(7)

124 125

HAN NIJDAM POSTMODERNISME, LONGUE DURÉE EN DE FRIESE IDENTITEIT

meer in andere takken van wetenschap moeten verdiepen om hun eigen discipline beter te kun-nen bedrijven. Met de theoretische kennis van geesteswetenschappers is het in het algemeen slecht gesteld vind ik. Als ze weer serieus geno-men willen worden zullen ze aan de bak moeten.

4. Postmodernisme in het denken

over Friese cultuur en identiteit

Als we de inzichten die we tot nu toe hebben op-gedaan gebruiken voor een analyse van de manier waarop er over de Friese cultuur en identiteit is ge-dacht moeten we constateren dat het postmoder-nistische paradigma ook hier invloed heeft gehad. De deconstructie heeft hier de vorm gekregen van het ontmaskeren van de mythe van de oeroudheid van de Friese cultuur. De nadruk is komen te lig-gen op de ‘invented tradition’.

De term ‘invented tradition’ gaat terug op een bundel artikelen die onder de titel The Invention of Tradition werd uitgebracht door de historici Eric

Hobsbawm (1917-2012) en Terence Ranger. Veel nationale tradities zijn ontstaan in de negentiende eeuw maar worden voorgesteld als veel ouder. In dit verband zijn de tegenstellingen discontinuïteit versus continuïteit en authentiek versus onecht van belang. Aangezien deze bundel in de hoog-tijdagen van het postmodernisme uitkwam werd Hobsbawm’s stelling geïnterpreteerd in dat kader: als een deconstructie van ‘zogenaamde’ oeroude tradities.

Het prototypische voorbeeld is dat van de Schotse kilt en de tartan – de kleurpatronen van de stof van de kilt die per clan verschillen. Zowel de kilt als kledingstuk als de clanspecifieke tar-tans zijn inderdaad respectievelijk in de achttien-de en negentienachttien-de eeuw gecreëerd. Maar achttien-de kilt als kledingstuk was afgeleid van een oudere versie die de Schotten reeds droegen. De kilt was daar een modernisering van. En tartans waren voor de achttiende eeuw weliswaar niet aan clangebon-den, maar wel regiospecifiek. Voor beide tradities geldt dus dat ze niet uit de lucht kwamen vallen. De ‘invented tradition’ valt bij uitstek in de con-text van de bestudering van de constructie van nationale identiteiten. Dit viel samen met de op-komst van de natiestaten in de negentiende eeuw. Eveneens in 1983 verscheen de klassieke studie

Imagined Communities van Benedict Anderson.

Deze wetenschappelijke aandacht is recent ge-culmineerd in een twee vuistdikke delen tellende encyclopedie onder redactie van Joep Leerssen, die tegelijk op internet is gepubliceerd. Dit werk, met de titel Encyclopedia of Romantic Nationalism in Europe, beschrijft hoe nationale identiteiten zijn

gearticuleerd – of gecreëerd – sinds de Roman-tiek, die samenviel met het begin van het bouwen van natiestaten. In dit opzicht valt het onderzoek naar de Friese identiteit niet uit de toon binnen deze bredere onderzoekstraditie.

Terug naar Friesland. In 1998 verscheen Het rode tasje van Salverda. Burgerlijk bewustzijn in de negentiende eeuw van Goffe Jensma. Jensma is

van-uit zijn functie als hoogleraar Fries en vanvan-uit zijn betrokkenheid bij de Friese identiteit, waaraan hij ook actief vorm geeft door zijn bijdragen aan de Canon van de Friese geschiedenis en aan het bid-book voor de Culturele Hoofdstad een belangrijke actor. Ik beperk mij hier tot Het rode tasje, het

ar-tikel ‘Kangoeroe naar kieviet’ (2008), en het essay ‘Plat land, diepe geschiedenis’ (2010).

Voorafgaand aan wat in deze paragraaf volgt kunnen we alvast een paar centrale spanningsvel-den benoemen (die overigens absoluut niet uniek zijn voor Friesland). Sinds de negentiende eeuw is er een gevoelde spanning tussen traditie of ‘hoe het vroeger was’ en de moderniteit, die nieuw, onbekend en potentieel ontwrichtend is voor de traditionele manier van leven. Na de grote veran-deringen van de ijzeren negentiende eeuw volgde de moderniteit van het naoorlogse tijdperk. Op-nieuw leek alles heel snel te veranderen en dit bracht opnieuw emotionele en culturele spanning teweeg. Parallel aan dit spanningsveld loopt de dichotomie ‘echt’ of ‘authentiek’ versus ‘namaak’, ‘vals’, ‘geconstrueerd’.

Het rode tasje is expliciet geschreven als

re-actie op een oudere generatie Friese geschied-schrijvers, voor wie, zoals Jensma zelf zegt in zijn inleiding, ‘de Friese identiteit niet een historisch gegeven is, maar als het ware in de hemel is ge-maakt. […] Er bestaat een Fries wezen, een Friese

ziel, een duidelijk afgebakende Friese identiteit’. Deze identiteit was bovendien Friestalig en werd voornamelijk binnen de Friese regio bestudeerd. Tegen deze drie aspecten zet Jensma zich af door en terug te herleiden naar zijn wortels in de vroege

middeleeuwen. We zien de Friese Vrijheid nu als het behouden en intern doorontwikkelen van de oude samenlevingsstructuur van de vroegmiddel-eeuwse Friezen. Dit kon plaatsvinden omdat het de Friezen telkens lukte uit de handen van het ge-zag van een centrale Europese overheid te blijven. De Franken hadden de Friezen nog maar net ver-overd of de Vikinginvallen van de negende eeuw verstoorden dit proces. Ook krijgen we steeds be-ter zicht op de dragers van de Friese Vrijheid, de adel en de eigenerfde boeren, op hun onderlinge relatie en op het bezit dat de basis vormde voor hun machtspositie.

Het Friese cultuurgebied (van Sincfal tot We-zer) vormt hiermee een zeer interessante casus. Friesland was zeer welvarend en deed volop mee

met de cultuur van Noordwest-Europa. Ze waren er zelfs belangrijke dragers van in de vroege mid-deleeuwen toen ze met hun handel en zelf gemunt zilvergeld (de zogenaamde sceatta’s) samen met de Angelsaksen de geldeconomie opnieuw op gang brachten in het Noordzeegebied. Deze in-zichten worden in internationale context gedeeld en bediscussieerd. In april en september van dit jaar vonden twee internationale symposia over respectievelijk laat- en vroegmiddeleeuws Fries-land plaats.

Er gloort hier zelfs een nieuw theoretisch paradigma. De weg ligt open om opnieuw te kij-ken naar een van de grondleggers van de Franse

Anneles-school, Fernand Braudel (1902–1985) en

de door hem ontwikkelde theorie van de ‘longue durée’. Braudel zag de geschiedenis zich ontrollen in drie snelheden: de korte termijn of het evene-mentiële, de middellange of sociaal-economische en de lange termijn. Dit is de dimensie die door het landschap wordt vertegenwoordigd: de ‘geo-grafische’ of ‘structurele tijd’.

Een paar jaar geleden hielden Jo Guldi en David Armitage in hun History Manifesto ook een

pleidooi om de historische discipline te laten te-rugkeren tot een studie van de ‘longue durée’. Het is zeer interessant om bij hen te lezen hoe in de jaren ’70 en ’80 historici zich afwendden van het ‘grand narrative’ en microhistorie gingen bedrij-ven: met zoveel mogelijk historisch bronmateriaal (archieven) een zo klein mogelijke periode en on-derwerp bestuderen. Opnieuw toont dit voor mij aan hoezeer het postmodernisme een uiting is van een Zeitgeist die zich, dat zien we nu, te radicaal heeft afgezet tegen de periode er voor. Ook voor historici gold dat zij riskeerden zich buiten de sa-menleving te plaatsen door onderzoek te doen dat niet langer als relevant werd gezien.

Terug echter naar een ‘longue durée 2.0’. Ik zie hier grote mogelijkheden om een nieuw para-digma te ontwikkelen dat de nieuwste inzichten uit de ‘behavioural sciences’, om met Gregory Hanlon te spreken, combineert met de dimensie van het landschap en de archeologie. Dit vereist nog het nodige denkwerk maar dat is niet erg. Dat is zelfs broodnodig. Hanlon en Slingerland lezen, onafhankelijk van elkaar, geesteswetenschappers de les: ze zullen harder moeten werken en zich

3. Leonardo da Vinci, Vitruviusman, ca. 1492, pentekening. Foto: Luc Viatour / https://Lucnix.be

(8)

126 127

HAN NIJDAM POSTMODERNISME, LONGUE DURÉE EN DE FRIESE IDENTITEIT

In 2014 schreef Geert Mak het essay ‘Het Friese landschap: geen trauma maar een open wond’ als een reactie op ‘Plat land, diepe geschiedenis’. Mak juichte de conclusie van Jensma toe, maar plaatste kanttekeningen en bezwaren bij delen van de ana-lyse. Die zijn in dit verband interessant.

Ten eerste onderschrijft Mak met betrekking tot het begrip identiteit, dat het, in navolging van Benedict Andersons Imagined Communities, om

verbeelding en subjectieve beleving gaat. Maar anders dan Jensma in de geest van het postmoder-nisme doet, waardeert Mak het anders:

De subjectieve verbeelding, waar Jensma enigszins smalend over doet, speelt in dergelijke verbeelde ge-meenschappen altijd een centrale rol, Ja, het is groten-deels verbeelding, maar het werkt wel, net zoals tradi-ties een bindende functie hebben, en taal, en rituelen. […] De behoefte daaraan is reëel, en moet niet worden onderschat.

Traditie is dus belangrijk, ook al is hij ‘invented’. Mak haalt columnist David Brooks van de New York Times er bij om te stellen dat een duidelijk afgebakende identiteit – dus als je ergens vandaan komt en als je bepaalde tradities vertegenwoor-digt – er voor zorgt dat je ‘een stuk steviger in het leven’ staat. Op dezelfde manier breekt Mak een lans voor nostalgie:

Maar ik neem nostalgie als verschijnsel wel hoogst serieus. […] Nostalgie heeft, anders gezegd, ook een politieke en utopische dimensie – al is die vooral ge-richt op het verleden. Het is een vorm van gekooid con-servatisme, en met wat meer gezond conservatisme is helemaal niets mis, zeker in deze tijden.

Mak ziet de gevaren van alleen maar ontmaskeren, deconstrueren en afbreken.

Door andere auteurs is ook gewezen op het feit dat de Friese nationale identiteit in de negen-tiende eeuw niet uit de lucht kwam vallen en dat de vermeende creatie ervan ook niet alleen aan de burgerij kan worden toegeschreven. Ik verwijs hier niet Bertus Mulders De miskende taaiheid fan it Frysk en Philippus Breukers dikke studie over

de Opkomst en bloei van het Friese nationalisme, 1740-1975.

Een pleidooi voor meer positivisme was recent te horen in een belendende discipline, namelijk die van de Friese literatuur (die deels overlapt met de cultuurgeschiedenis). De student Meindert Reits-ma richtte samen met een aantal medestudenten Fries in Groningen het digitale tijdschrift en plat-form Skanomodu op, dat hij in ‘Skanomodu: in

nije ympuls yn Fryslân’ uit 2015 beschrijft als ‘in platform foar in nije generaasje Friezen mei kultu-rele ambysje’.

Niet eerder heb ik iemand in het Friese lite-rair-culturele veld de problematiek zo helder en duidelijk zien omschrijven. Om te beginnen het generationele aspect. Reitsma wijst op het feit dat er in Friesland geen machtswisseling heeft plaats-gevonden. De in 1971 geboren schrijver Nyk de Vries gaf in 2012 in een lezing aan dat zijn gene-ratie niet bij de protestgenegene-ratie van de jaren ’60 wilde horen. Reitsma (geboren in 1994 en dus vertegenwoordiger van de generatie na Nyk de Vries): ‘Yn myn eagen hat de generaasje dêr’t Nyk de Vries diel fan útmakket de ynfloed – miskien wol bewust – oan himsels foarbygean litten. Sad-waande bliuwt dy ynfloed (foar in part) by de ge-neraasje dêrfoar.’

Die voorafgaande generatie is die van de ba-byboomers en het postmodernisme. Bij Reitsma komt dezelfde kritiek terug die elders ook te vin-den is: hij wijst op het overheersende sarcasme, het cynisme, en het afbrekend karakter. Dat hangt samen met het relativisme: ‘anything goes’, zon-der dat daar wat tegenover gesteld wordt. Niet echt een aanlokkelijkelijk perspectief om je bij aan te sluiten, zegt Reitsma: veel jonge Friezen haken snel af, wat tot verlies van talent leidt. Daarom stelt Reitsma daar wat tegenover: het ‘mienisme’, aansluitend op het thema van Leeuwarden-Frys-lân 2018 / Kulturele Haadstêd 2018 (KH2018), ‘iepen mienskip’. Reitsma verbindt daar een inte-ressant observatie aan:

Dat sykjen om de (nije) mienskip is in reaksje op de trochsleine postmoderne kultuer, sa’t ik sketst haw. No wurdt besocht om de kultuer mear yn it sintrum te krijen, sa ek de Fryske. De kultuer wurdt op ‘e nij itige, wat soargje kin foar fûnemintele feroarings. De mienskip wurdt hieltyd mear de kearn fan de kultuer.

de Friese identiteit te onderzoeken als iets dat in de negentiende eeuw gecreëerd werd, in de con-text van de Nederlandse nationale cultuur, en niet alleen in zijn Friestalige uitingen, maar juist ook in de Nederlandstalige.

Als kind van zijn tijd ziet Jensma de Friese cultuur als een constructie: ‘We zullen betogen dat het beeld van Friesland als een plattelands-cultuur met oeroude wortels een uitvinding, een constructie is, van voornamelijk uit de Friese steden afkomstige burgerlijke intellectuelen.’ Hij beschouwt deze analyse als een bevrijding, want hij waardeert juist de dynamiek van de Friese cul-tuur:

de grootste kwaliteit van Friesland is naar mijn mening niet dat het door de eeuwen heen gelijk is gebleven. […] de constante in zijn geschiedenis is veeleer dat het vanaf de late middeleeuwen als vroeg-kapitalistische samenleving tot in zijn vezels heeft leren omgaan met economische ontwikkelingen, met modeverschijnse-len, met immigratie en mobiliteit, kortom met veran-dering en vernieuwing. De Friese plattelandssamen-leving is juist niet […] een authentieke, eeuwenoude plattelandscultuur. […] Daarop moet geen nadruk wor-den gelegd, want bij ‘authenticiteit’ en ouderdom heeft Friesland aan het eind van de twintigste eeuw niets meer te winnen behalve de status van monument en museum.

Er zijn een paar opmerkelijke constante factoren in Jensma’s betoog. De musealisering waarvoor hij waarschuwt komt in zijn latere werk nog diver-se keren terug.

Om dat beter in zijn context te plaatsen is het denk ik nuttig om te laten zien hoe druk het nu al ruim tien jaar is in Friesland in de discussie over identiteit. In 2005 verkocht de provincie haar Nuon-aandelen en had opeens miljoenen te verde-len. In het kader daarvan werd het project ‘Fryske Fiersichten’ gelanceerd: burgers mochten zelf met voorstellen komen. Dat leverde veel nadenken op over de Friese identiteit en waar het heen moest. In 2006 kwam de canon van de Nederlandse ge-schiedenis uit. Nederland bleek toch niet zonder groot verhaal te kunnen. De canon was een correc-tie op een van de negacorrec-tieve uitwerkingen van het postmodernisme. Friesland kon niet achterblijven

en in 2008 verscheen De canon van de geschiedenis van Friesland (Jensma was secretaris van de

com-missie). Al snel daarna begon men zich op te ma-ken voor de kandidaatstelling van Friesland (later Leeuwarden) als culturele hoofdstad van Euro-pa. Het bidbook dat hiervoor geschreven werd (Jensma schreef mee) was weer een ijkpunt, net als de canon dat was in de zelfdefinitie van Fries-land en de Friese cultuur. Al deze ontwikkelingen leidden in de media tot de nodige discussie.

Alhoewel we dus achteraf kunnen conclude-ren dat Friesland sinds 2006 niet eens tijd heeft gehad om te verstoffen, is Jensma in 2010 bang voor de musealisering. Hij ziet, vooral in het es-say ‘Plat land, diepe geschiedenis’, het gevaar dat de Friese cultuur in een poging authentiek te blij-ven het gevaar loopt onder een stolp te worden geplaatst, wat zoveel betekent als het leven eruit zuigen en de boel laten fossiliseren. Die neiging bestaat volgens Jensma omdat hij meent dat veel Friezen het idee hebben dat ze van alles kwijt zijn geraakt. De verandering die de moderne tijd ver-oorzaakt, maakt dat je iets van jezelf verliest. In het geval van de Friese cultuur: de taal, het land-schap en de geschiedenis.

Voor Jensma is traumatisch vasthouden aan het verleden dat er niet meer is en denken in ter-men van verlies niet de weg die begaan moet wor-den. Hij concludeert zijn essay dan ook met een oproep:

De slotsom ligt wel voor de hand. Trek toch de Friese cultuur en het Friese landschap eens achter dat glas vandaan, haal het uit de stolp, ruk het uit de vitrines in het museum, maak het weer werkzaam. Benoem het verleden, leef met het verlies en doe dat in zo breed mogelijk fora. Probeer debatten te faciliteren. Verleid kunst en literatuur om het engagement met dit pro-bleem van authenticiteit en vernieuwing te benoemen. Ga niet uit van oude partiële schema’s die Friesland in alle opzichten beperken. Provoceer de politiek en dwing haar om samenhangend beleid te voeren. Doe dat in hoe je omgaat met de inrichting van het land-schap, met hoe je huizen en fabrieken bouwt en hoe je wegen aanlegt, met hoe je denkt dat mensen gelukkig kunnen leven.

(9)

128 129

HAN NIJDAM POSTMODERNISME, LONGUE DURÉE EN DE FRIESE IDENTITEIT

elementen die eeuwenlang onveranderd blijven.

5. Friese identiteit en

mienskip na 2018

Voor Friesland en de Friese identiteit is KH2018 een zeer belangrijke mijlpaal, ik heb het al gezegd. Het thema ‘iepen mienskip’ vind ik zeer geluk-kig gekozen. Hierboven zagen we dat Meindert Reitsma er alvast een voorsprong op nam met zijn ‘mienisme’, een positief en bevlogen cultureel veld waarin Friese identiteit niet iets verdachts is dat gedeconstrueerd moet worden, maar juist gecre-eerd en onderzocht moet worden. Het spannings-veld dat in de term zelf zit – open versus gesloten – is potentieel heel sterk. Daarvoor moeten we even een uitstapje maken naar de Chinese, Tao-istische filosofie. Het grote verschil tussen de filo-sofie uit het Westen en die uit het Oosten is name-lijk dat yin en yang weliswaar tegengestelden zijn, maar elkaar ook aanvullen en nodig hebben. Toen de Deense quantumfysicus Niels Bohr in 1947 in de Deense Orde van de Olifant werd opgenomen koos hij als wapenschild het yin-yangsymbool en als wapenspreuk Contraria sunt complementa

‘te-genstellingen zijn complementair’. In die zin kan ‘iepen mienskip’ verder ontwikkeld worden tot een ijzersterk concept waarmee de Friezen met vertrouwen de toekomst tegemoet kunnen treden.

Die toekomst herbergt uitdagingen op twee terreinen. Ten eerste: hoe maken we de regio duurzaam en leefbaar? En ten tweede: hoe gebruik je de Friese identiteit om het welbevinden van de mensen te verhogen? Hoe zorg je dat het niet iets problematisch is, maar iets waar ze zich prettig bij voelen, en iets dat ze helpt om ‘een stuk steviger in het leven’ te staan?

Ik wil heel kort stilstaan bij dat eerste aspect. Wie de informatieve documentaireserie Tegenlicht

van de VPRO volgt, kan bijna niet anders dan in-zien hoe vaak de vernieuwingen die daar worden behandeld heel goed in Friesland toepasbaar zou-den zijn. Friesland is de perfecte maat en heeft de perfecte eigenschappen voor heel veel van dit soort technische en maatschappelijke vernieuwin-gen. En gelukkig gebeurt dat ook deels al. Ik noem hier de successen van Circulair Friesland, een uniek initiatief dat overheid, bedrijfsleven en di-verse instellingen bij elkaar brengt om de

circulai-re economie te versnellen. Een tweede voorbeeld. De nieuwe Campus Fryslân, de universitaire vesti-ging van de RUG in Leeuwarden biedt een unieke bachelor aan, die door Campus Fryslân ex nihilo

ontwikkeld is: ‘Global Responsibility & Leader-ship’. Met als uitgangspunt de zeventien doelen voor duurzame ontwikkeling van de VN zetten ze een interdisciplinaire studie neer die mensen op-leidt om lokale oplossingen te vinden voor globale problemen (onder het adagium ‘think globally, act locally’).

Ik wil drie zaken noemen die nog niet het on-derwerp van discussie zijn. Ten eerste geld. Het lijkt mij dat Friesland serieus moet gaan naden-ken over een lokale munt. Er is op dit moment geen noodplan voor wat er gebeurt als de Dollar en/of de Euro valt, en dat is op zijn zachtst gezegd onverstandig. Experimenten met lokale munten zijn tegenwoordig legio. Zelfs Groningen schijnt het al te doen. Het is vreemd dat de Friezen, die toch na de val van het Romeinse Rijk in het gebied rond de Noordzee het geldwezen weer op poten hebben gezet met hun zilveren sceatta’s, hier niets mee doen. Vorig jaar bescheven Jan Ybema en ik hoe historicus en uitgever Lykele Jansma hier in de jaren ’80 mee geëxperimenteerd heeft.

Mijn tweede suggestie ligt op het gebied van de identiteit, en wel op dat van het e-burgerschap. Estland heeft sinds een aantal jaar het E-citi-zenship ingevoerd. Men kan digitaal burger wor-den van Estland en op grond hiervan een bedrijf oprichten, bankzaken regelen, etc. Door een ver-tegenwoordiger van Estland werd het tijdens een documentaire ook uitgelegd als een aandeel in Estland, een uiting van je vertrouwen in Estland. Is dit niet, gezien al die Friezen om utens, een uit-gelezen kans voor Friesland? Ik zie hier veel po-tentie.

Als Friesland ten derde nog iets aan het wel-zijn van de mensheid, dus wereldwijd, wil bijdra-gen, dan zou ik een warm pleidooi willen houden voor het thema vrijheid. Als we de krachten moe-ten benoemen die nodig zijn om ons als mensheid de toekomst in loodsen, dan behoort vrijheid tot de allerbelangrijkste. Laat Friesland het thema vrijheid omarmen. Geen land ter wereld heeft zo’n lange vrijheidstraditie als Friesland. De middel-eeuwse Friese Vrijheid was een vroege vorm van Hij duidt daarmee op een democratisering van

cultuur, onder andere onder invloed van de soci-ale media, die een grotere participatie van de be-volking faciliteren. Het maakt het daarmee tevens moeilijker voor intellectuelen – ‘skriuwers’ zegt Reitsma maar ik trek het breder – om aan de zij-lijn te blijven staan. De nieuwe generatie wil dat ook niet langer: er is een vernieuwd engagement. Al deze zaken lijken me een goed tegengif tegen de negatieve uitwerkingen van het postmodernis-me. Als cultuur bovendien midden in de mienskip ontstaat, wordt het ook weer steeds meer een pro-ces in plaats van een status quo, iets onverander-lijks dat het risico loopt te verstoffen en te musea-liseren. Misschien moeten we zeggen dat identiteit een werkwoord zou moeten zijn: het wordt voort-durend vormgegeven, je doet er als individu iets mee en je moet er wat voor doen.

Een vergelijkbare positieve insteek is te vin-den bij Steven Sterk, die in 2017 een opiniestuk in de Leeuwarder Courant schreef; ‘Jo binne Fries as

jo jo Fries fiele’. Zijn analyse is kort en bondig en zijn oplossing het ei van Columbus. Het stuk zit in al zijn beknoptheid ook vol met rake observaties.

Zo slaat hij in de eerste zin al de spijker op de kop: ‘It hawwen oer Fryske identiteit is in no go area. As jo it der yn Fryslân al ris oer hawwe,

komt earst de oarloch om ‘e hoeke en wurde jo mei weromwurkjende krêft as fout yn de oarloch delset […]’. Wat een negativiteit is er inderdaad in Friesland te vinden op dit gebied. Zo schreef de dichter Eeltsje Hettinga in 2012 een pamflet met de titel Folksnasjonalistyske taal en retoryk achter Fryslân 2040 en KH-2018 omdat er naar eigen

zeg-gen uit twee rapporten met Friese toekomstvisies een ‘bruine walm’ kwam. Inderdaad omdat ze pro-beerden de Friese identiteit te karakteriseren. Dit voorbeeld is met legio voorbeelden aan te vullen. Reitsma kreeg ook heel veel over zich heen van-uit de Friese schrijverswereld. Een positieve hou-ding? Hoe durfde hij.

De Friese identiteit, zegt Sterk, lijkt op een ge-haktbal of een stoofpotje. De ingrediënten zijn: 1) taal; 2) cultuur; 3) landschap; 4) sociale cohesie (mienskip) en 5) geschiedenis. Benedict Anders-on zou het hier mee eens zijn. Deze analyse is dan ook niet zo wereldschokkend. Voor Friesland is het echter goed dat Sterk het primaat van de taal

onderuit haalt. Echt revolutionair wordt Sterk pas in zijn oplossing voor het vraagstuk wanneer je dan Fries bent? Simpel: als je je Fries voelt. Som-mige nieuwkomers wonen hier nog maar net en voelen zich al Fries, terwijl anderen er al decennia wonen en zich nog steeds niet Fries voelen. Sterk gaat nog verder: ‘In Fries bûten Fryslân kin Fries wêze, in net-Fries bûten Fryslân kin Fries wêze’. En naast de Friese identiteit staan meerdere an-dere identiteiten, dat weten we tegenwoordig ook (‘Jo binne Fries, aaisiker, homo, frou, reedrider, Bilkert, stedsfries, om mar wat te sizzen’). Prach-tig is ook hoe het actieve element er door Sterk bij wordt gehaald: ‘By eintsjebeslút is de diskusje oer “bisto in Fries” in fraach ast derby hearre wolst en ast dêr wat foar oer hast’. Weer mienskip dus in de zin van sociale cohesie en het met elkaar doen.

Aan het einde van deze paragraaf kunnen we concluderen dat het postmodernisme in Fries-land in een gematigde vorm is omarmd. Waar-schijnlijk, maar daar is nog geen onderzoek naar gedaan, werd het hier ook wat later gerecipieerd. Dat concludeert Huub Mous althans voor het mo-dernisme in de kunst in De Fries die in de toekomst sprong. Maar ook het mainstream

postmodernis-me dat in Friesland is neergeslagen, postmodernis-met zijn rela-tiverende houding van cynisme en ‘anything goes’ heeft zijn effect niet gemist op een jonge generatie cultureel geëngageerde Friezen, die nu hun han-den van de culturele wereld aftrekken.

Het meest schadelijke effect heeft het postmo-dernisme nog gehad op het denken over de Friese identiteit. Daarin is niet veel verschil te constate-ren met hoe het debat over identiteit in de rest van Nederland is verlopen, maar de Friese identiteit is door zijn omvang en positie veel kwetsbaarder dan de Nederlandse. De schade is dus groter.

We kunnen dus stellen dat deconstructie die leidt tot een nihilistische, relativerende ontmaske-ring een uitingsvorm van postmodernisme is. Als de analyse daar bij blijft wordt niemand er beter van. Beter is het te contextualiseren en in geval van cultuur en identiteit te laten zien dat het een voortdurend proces is. In die identiteit zal de loop van de geschiedenis zijn effect hebben, en zullen er nieuwe elementen en nieuwe wendingen aan gegeven zijn, maar tegelijkertijd moet er bij een analyse ervan oog zijn voor de ‘longue durée’, de

(10)

130 131

HAN NIJDAM POSTMODERNISME, LONGUE DURÉE EN DE FRIESE IDENTITEIT

Jensma, G., ‘Plat land, diepe geschiedenis, Fries-land als trauma’, De Vrije Fries 90 (2010),

207-222.

Jonker, E., De geesteswetenschappelijke carrousel. Een nieuwe ronde in het debat over wetenschap, cultuur en politiek (Amsterdam 2006).

Leerssen, J. (red.), Encyclopedia of Romantic Nationalism in Europe (Amsterdam 2018).

(https://ernie.uva.nl/viewer)

Looper, B., Hier ligt de zee. Over taal, kunst, land-schap en Friese identiteit (Gorredijk 2017).

Luyendijk, J., Kunnen we praten (Amsterdam

2017).

Mak, G., ‘Het Friese landschap: geen trauma maar een open wond’, De Vrije Fries 94

(2014), 9-18.

Mous, H., De Fries die in de toekomst sprong. Fries Modernisme in de jaren zestig (Leeuwarden

2016).

Mulder, B., De miskende taaiheid fan it Frysk

(Leeuwarden 2007).

Nijdam, H., Lichaam, eer en recht in middeleeuws Friesland. Een studie naar de Oudfriese boete-registers (Hilversum 2008).

Nijdam, H., ‘Belichaamde eer, wraak en vete. Een historisch- en cognitief-antropologische benadering’, Tijdschrift voor Geschiedenis 123

(2010), 192–207.

Nijdam, H., ‘Indigenous Or Universal? A Com-parative Perspective On Medieval (Frisian) Compensation Law’, in: P. Andersen et al. (red.), How Nordic are the Nordic Laws? Ten years after. Proceedings of the Tenth Carlsberg Conference on Medieval Legal History 2013

(Kopenhagen 2014), 161–181.

Nijdam, H., ‘A Comparison of the Injury Tariffs in the Early Kentish and the Frisian Law Co-des’, in: J. Hines and N. IJssennagger (eds.),

Frisians and their North Sea Neighbours. From the Fifth Century to the Viking Age (The

Boy-dell Press, Woodbridge 2017), 223-242. Nijdam, J.A., en J. Ybema, ‘Het Friese geld van

Lykele Jansma’, Fryslân. Historisch Tijdschrift

23/4 (2017), 14-17.

Noomen, P.N., De stinzen in middeleeuws Fries-land en hun bewoners (Hilversum 2009).

Pinker, S., The Blank Slate. The Modern Denial of Human Nature (Londen etc. 2002).

Pluckrose, H., ‘How French “Intellectuals” Ruin-ed the West: Postmodernism and Its Impact, Explained’, Areo Magazine (27.3.2017).

(https://areomagazine.com/2017/03/27/

how-french-intellectuals-ruin- ed-the-west-postmodernism-and-its-im-pact-explained/)

Pluckrose, H., ‘No, Postmodernism is Not Dead (and Other Misconceptions)’, Areo Magazine (7.2.2018).

(https://areomaga- zine.com/2018/02/07/no-postmoder-nism-is-not-dead-and-other-misconceptions/) Pluckrose, H., J.A. Lindsay en P. Boghossian

‘Aca-demic Grievance Studies and the Corruption of Scholarship’, Areo Magazine (2.10.2018).

(https://areomagazine.com/2018/10/02/ academic-grievance-studies-and-the-corrupti-on-of-scholarship/)

Reitsma, M., ‘Skanomodu: in nije ympuls yn Fryslân. De opkomst fan in nije generaasje jonge Friezen’, in: T. Oppewal et al. (red.),

Fryslân en de wrâld 2.0. Jonge Friezen mei kulturele ambysjes (Leeuwarden 2015), 61-72.

Slingerland, E.G., What science offers the humani-ties. Integrating Body and Culture (Cambridge

2008).

Sokal, A.D. en J. Bricmont, Intellectueel bedrog. Postmodernisme, wetenschap en antiweten-schap (Breda 1999).

Sterk, S., ‘Jo binne Fries as jo jo Fries fiele’,

Leeuwarder Courant (26.01.2017), 18.

democratie die echt wel heel uniek was.

Ten slotte terug naar de Friese identiteit. Het meeste is al gezegd, dus ik sluit af met enkele al-gemene observaties. Een (nationale) identiteit kan gezien worden als de culturele pendant van een zelfbeeld. Dat verandert ook tijdens het leven van een individu, net zoals een identiteit kan verande-ren. Het is uit psychologisch onderzoek bekend dat mensen hun eigen levensverhaal (deels zelfs onbewust) aanpassen en herschrijven. Ontzeg mensen dus niet zich prettig te voelen bij hun identiteit. Dat leidt alleen maar tot spanning en ongewenste tegenreacties.

Daarmee komen we bij datgene waar de men-sen bang voor zijn die nationalisme, een sterke identiteit, en misschien zelfs – nee toch – trots zijn op je eigen identiteit wantrouwen: dat je je beter zou voelen of superieur aan de ander. Nederland heeft een sterke traditie van politieke correctheid. Wie hier eens wakker geschud wil worden leze het boek Correct van Herman Vuijsje. Wat is dan de

remedie tegen het spook van het superioriteits-gevoel, discriminatie en noem alle gevaren maar op? Universele menselijke waarden en dialoog. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ligt er al sinds 1948. Ik denk dat Friesland voor deze problematiek de ‘Goldilocks zone’ of Goudhaartjegebied is. De Friezen zijn genoeg Nederlander om ook behept te zijn met politiek correcte gevoelens en tegelijk zijn ze trots op hun Friese identiteit. Ik voorzie gouden tijden voor de iepen mienskip.

Literatuur

Anderson, B., Imagined Communities. Reflecti-ons on the Origin and Spread of Nationalism

(1983; revised edition; Londen en New York 1991).

Boer, R. de, ‘Drietal spookschrijvers leidt gender-studies om de tuin met wetenschappelijke nepartikelen over “hondenverkrachting” en “fat studies”’, De Volkskrant (5.10.2018).

Boghossian, P., en J. Lindsay (onder de pseu-doniemen Jamie Lindsay en Peter Boyl), ‘The conceptual penis as a social construct’,

Cogent Social Sciences (2017), 3: 1330439.

Boudry, M., (onder het pseudoniem Robert A. Maundy), ‘The Paradoxes of Darwinian

Disorder. Towards an Ontological Reaffirma-tion of Order and Transcendence’, The Future of Creation Order. Program book Christian Phi-losophy Conference 2011 (Amsterdam 2011).

Breuker, Ph., Opkomst en bloei van het Friese nati-onalisme, 1740-1875 (Leeuwarden 2014).

Broer, T., ‘Hoe zelfcensuur het academische debat op de helling zet’, Vrij Nederland (4.5.2018).

(https://www.vn.nl/zelfcensuur-het-academi-sche-debat/)

Broer, T., en T. Luimes, ‘Nederland is een safe space voor witte mensen’, Vrij Nederland

(30.5.2018). (https://www.vn.nl/social-justi-ce-warriors/)

Brouwer, E.J., Archeologie van een houding. Neder-landse identiteit in de Friesche Volksalmanak 1836–1899. Estrikken 73 (Groningen 1998).

Brown, D.E., Human Universals (New York 1991).

Crenshaw, K., ‘Demarginalizing the intersection of race and sex: a Black feminist critique of antidiscrimination doctrine, feminist theory and antiracist politics’, University of Chicago Legal Forum. Special issue Feminism in the Law: Theory, Practice and Criticism (1989),

139-168.

Gruijter, W. de, ‘Hoe de babyboomers een wereld vol zombies creëerden’, Joop (31 oktober

2016). (https://joop.bnnvara.nl/opinies/ hoe-babyboomers-wereld-zombies-creeerden) Guldi, J., en D. Armitage, The History Manifesto

(Cambridge 2014).

Hanlon, G., ‘The Decline of Violence in the West: From Cultural to Post-Cultural History’,

English Historical Review CXXVIII 531

(2013), 367–400.

Hettinga, E., Folksnasjonalistyske taal en retoryk achter Fryslân 2040 en KH-2018.

Perio-Pam-flet 1 (Leeuwarden 2012).

Hobsbawm, E., en T. Ranger (red.), The Invention of Tradition (Cambridge 1983).

Jensma, G., Het rode tasje van Salverda. Burgerlijk bewustzijn en Friese identiteit in de negentien-de eeuw. Fryske histoaryske rige 16

(Leeu-warden 1998).

Jensma, G., ‘Kangoeroe naast Kieviet. Over beeld-vorming in overdracht van Friese cultuur en geschiedenis’, It Beaken 70 (2008) 1/2,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een onderzoek naar hoe Friese kinderen Friesland en Friezen zien zou echter uitgevoerd moeten worden om meer inzicht te krijgen in wat de representaties in deze

Het gebruik van historische bronnen, taal en cultuur bepaalt het proces van wording, dus het gaat niet om de simpele vragen ‘wie zijn we’ of ‘waar komen we vandaan’, maar om wat

Behalve een beschrijving van de exameneisen voor een centraal examen kan een syllabus verdere informatie over het centraal examen bevatten, bijvoorbeeld over een of meer van

jaren zestig, toen men het belang van het vak vaderlandse geschiedenis niet langer inzag, dreigt men nu weer door te slaan naar de andere kant: een dwangmatig streven

Latere geschiedschrijvers als Brouwer en Kalma hebben, mede door het vlammende protest dat Albartus Telting in 1842 liet horen, 7 de opheffing van het atheneum als de grote ramp voor

The incorporation of PNCS microgel to cotton fabric was achieved by a simple pad (100% WPU) - dry (90°C, 1h) - cure (160°C, 3 min) procedure, using the surface modifying system

[r]

'Identity markers' zijn tekens die mensen gebruiken om zichzelf en anderen aan te duiden in termen van de groep waar ze bij horen en om deze te onderscheiden van andere