• No results found

De rebelse jaren vijftig [Review of: Groos (2016) Een hard en waakzaam woord. Engagement in de literaire tijdschriften van de ‘lange jaren vijftig’ (1950-1963)]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rebelse jaren vijftig [Review of: Groos (2016) Een hard en waakzaam woord. Engagement in de literaire tijdschriften van de ‘lange jaren vijftig’ (1950-1963)]"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Marije Groos, Een hard en waakzaam woord. Engagement in de literaire tijdschriften van de ‘lange jaren vijftig’ (1950-1963). Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2016. ISBN 9789087045777. €

49,--De rebelse jaren vijftig

Marije Groos werkte tot 2002 in Leiden als assistent in opleiding (aio) aan een promotieonderzoek naar engagement in de literaire tijdschriften van de ‘lange’ jaren vijftig, maar ze kon dit onderzoek toen niet voltooien. Dankzij het Leiden University Centre for the Arts in Society (LUCAS) heeft zij in 2016 alsnog haar bevindingen in een kloeke dissertatie kunnen neerleggen. Er is in de tussenliggende jaren natuurlijk veel gepubliceerd over engagement en autonomie en over andere in deze studie behandelde thema’s, auteurs en tijdschriften, en het mag dan ook allereerst een bewonderenswaardige prestatie worden genoemd dat Groos dit alles heeft weten te integreren in haar boek.

In Een hard en waakzaam woord – de titel is ontleend aan Lucebert – bestudeert Groos het ‘literair engagement’ dat zich manifesteerde in een tiental literaire tijdschriften uit de periode 1950-1963. ‘Literair engagement’ definieert ze als ‘een specifieke vorm van betrokkenheid bij actuele maatschappelijke en politieke kwesties in een tekst, daaraan uiting gevend middels een stellingname’ (43, cursivering in origineel) en de doelstelling van haar studie formuleert ze, enigszins vaag, als ‘het “terugplaatsen” van de literaire stem in het publieke debat van de jaren vijftig’. Dit komt bij Groos neer op een pleidooi voor een herwaardering van de mate waarin en de impact waarmee literatoren zich met de actuele ontwikkelingen bemoeiden in een decennium dat in de regel toch als een brave periode van consensus in de aanloop naar de roerige jaren zestig wordt beschouwd.

Het tumult dat de Vijftigers bijvoorbeeld veroorzaakten, geniet de status van een voornamelijk literaire omwenteling, en dan specifiek een revolutie van de (vers)vorm. Naar het politiek-geëngageerde aspect van die omwenteling gaat veel minder aandacht uit. Groos kiest daarom, in navolging van het New Historicism, voor een dialogische benadering waarbij een wisselwerking wordt verondersteld tussen literatuur en samenleving: in literaire werken wordt gereflecteerd op maatschappelijke thema’s, maar literatuur oefent omgekeerd ook invloed uit op de maatschappij.

Deze benadering wordt in methodisch opzicht aan twee concepten gekoppeld: ‘discours’ en ‘polyfonie’. Het discours behelst bij Groos een set van opvattingen over een bepaald thema, opgedeeld in een dominant discours en een dissonant tegengeluid, de zogeheten ‘tegenstemmen’. Groos heeft drie discoursen geselecteerd, drie brandpunten van maatschappelijk debat in de lange jaren vijftig: de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, de dekolonisatie van Indonesië en de positie van Nederland in de toenemende spanningen van de Koude Oorlog. Literatuur vormt één van de stemmen binnen deze discoursen; binnen die literaire stem zijn er vervolgens consensusbevorderende en consensusbetwistende teksten, en binnen die afzonderlijke teksten worden weer contrasterende en conflicterende – polyfone – geluiden aan de lezer gepresenteerd.

Het onderzoeksobject bestaat uit tien literaire tijdschriften die in de genoemde periode of in een deel daarvan verschenen: Reflex, Braak, Podium, Gard Sivik, Maatstaf, De Gids, Libertinage, Tirade, Roeping en Ontmoeting. Groos bespreekt hieruit een groot aantal prozateksten, gedichten en essays waarin op een bepaalde manier stelling werd genomen in het publieke debat. Blijkens de bibliografie bestaat het primaire corpus uit een kleine vijfhonderd afzonderlijke publicaties. Klassiekers als ‘Volg het spoor terug’ en ‘Van het kleine koude front’ van J.B. Charles en Luceberts ‘Minnebrief’ komen daarbij vanzelfsprekend uitgebreid aan de orde, maar ook enkele indringende gedichten van Maurits Mok en de belangrijke uitgave Nationale snipperdag (1954) krijgen de zorgvuldige aandacht

(2)

die ze verdienen. De laatstgenoemde publicatie was een gezamenlijke uitgave van negen literaire en culturele tijdschriften. Zij protesteerden tegen de onzalige wijze waarop de politiek omging met het herdenken van de oorlog en het vieren van de vrijheid: wie op 5 mei vrij wilde hebben, moest in 1954 een snipperdag opnemen. Groos’ bespreking van Nationale snipperdag laat ook zien dat er indertijd in toonaangevende culturele kringen met de nodige scepsis en weerzin tegen de idee van Europese integratie werd aangekeken, in weerwil van het hedendaagse dogma dat wil dat die eenwordingsgedachte van begin af aan door de elites als de juiste stap in de richting van de kantiaanse eeuwige vrede werd omarmd.

Een problematisch aspect van het boek is dat eigenlijk steeds een beetje boven de markt blijft hangen wat nu precies zijn oogmerk is. Is Een hard en waakzaam woord nu in laatste instantie een studie naar literair engagement in de jaren vijftig op basis van een analyse van bijdragen in de genoemde literaire tijdschriften? Of is het eerder een studie naar het aandeel engagement, om het zo maar even te zeggen, ten opzichte van het aandeel strikt literaire of anderszins niet-geëngageerde bijdragen in die periodieken? De onderzoeksopzet wijst op het eerste, maar in de uitvoering komt het af en toe op het tweede neer.

De uitleg van de gehanteerde leeswijze laat al iets van die dubbelheid zien. Het engagement fungeert als een ‘zoeklicht, dat bepaalde betekenissen naar boven haalt, op het niveau van het tijdschrift en op het niveau van de tekst’ (48, cursivering in origineel). Deze keuze leidt tot een wat tweeslachtig resultaat, want enerzijds worden teksten binnen de tijdschriften als autonome dominante of dissonante stemmen behandeld, anderzijds wordt steeds aan de hand van alle als geëngageerd aangemerkte teksten gepoogd per tijdschrift zoiets als een gradatie of een signatuur qua engagement aan te wijzen.

Een ander belangrijk bezwaar is een zekere oeverloosheid. Het corpus is al groot en het wordt daarnaast ook nog eens regelmatig op oneigenlijke wijze uitgebreid. De manier waarop in deze studie de bijdragen van Harry Mulisch aan de literaire tijdschriften van de lange jaren vijftig worden geduid, is hiervoor exemplarisch.

Van Het stenen bruidsbed (1959) bijvoorbeeld, een klassieker over (de nasleep van) de Tweede Wereldoorlog maar ook een roman die de sfeer van de Koude Oorlog weet op te roepen, verschenen twee voorpublicaties in Podium – de eerste vier hoofdstukken van de uiteindelijke roman. Groos leest Het stenen bruidsbed als een dissonante stem ten opzichte van het dominante discours over de Tweede Wereldoorlog. Die tegenstem omschrijft ze als volgt: ‘oorlogsmisdadigers bevinden zich ook aan de “goede kant”, vernietiging is overal.’ De hier aangestipte thematiek van schuld en onschuld, van goed en fout, manifesteert zich in deze roman echter pas nadrukkelijk in het tweede deel van de tekst, en de samenvatting en bijbehorende interpretatieve opmerkingen hebben dan ook betrekking op de roman als geheel en niet op de voorpublicaties in het tijdschrift, terwijl die toch juist het object van onderzoek zouden moeten zijn.

Groos schrijft voorts: ‘Dat Het stenen bruidsbed een zeker engagement in zich heeft, wil niet zeggen dat de auteur ervan meent dat de tekst tot een concrete verandering buiten de tekst leidt.’ Dit illustreert ze vervolgens met een bekende uitspraak van Mulisch uit 1969, waarin de auteur verklaarde dat het oorlog was en men in oorlogstijd geen romans diende te schrijven. De Mulisch van 1969 dacht evenwel fundamenteel anders over autonomie en engagement dan de Mulisch van 1959. Juist in de jaren vijftig hanteerde de auteur het poëticale concept van de ‘elementaire beweging’, een magisch-mythisch idee dat te definiëren is als het geloof dat het geschrevene rechtstreeks invloed uitoefent op de werkelijkheid.

Een tweede voorbeeld is het toneelstuk ‘De knop’, dat in 1959 verscheen in Podium. Groos hierover: ‘De lezers van Podium zullen grotendeels hebben ingestemd met de teneur van het spel. De later toegevoegde platvloersheden zullen de lezers van Podium evenmin erg hebben geschokt’ (466). Deze toevoegingen betreffen echter de ironische cursieve commentaren die Mulisch pas in de boekuitgave inlaste (1960), nadat opvoering van het stuk

(3)

in Brussel tot rellen had geleid. De ‘lezers van Podium’ zijn dan niet meer het primaire leespubliek, en een duiding van de toevoegingen heeft geen verklarende waarde meer voor het eventuele engagement in en van Podium. Zo overschrijdt Groos geregeld de gekozen afbakening van het literaire tijdschrift.

Institutionele factoren zoals tijdschriftbeleid laat ze buiten beschouwing, wat zich soms wreekt bij het trekken van conclusies. Een voorbeeld uit het discours over de Tweede Wereldoorlog in Podium: dat tijdschrift publiceerde in 1955 zowel voorpublicaties van ‘Volg het spoor terug’ van J.B. Charles als afleveringen van ‘Mandarijnen op zwavelzuur’ van diens bête noire Willem Frederik Hermans. Groos noemt het feit dat zulke tegenpolen in één en hetzelfde tijdschrift zijn opgenomen ‘een bevestiging van het rebelse karakter’ van Podium (150). Het is het echter aannemelijker dat tijdschriftpolitieke factoren een doorslaggevende rol speelden: Charles en Hermans waren beiden als redacteur aan het tijdschrift verbonden geweest.

Ondanks deze bezwaren vormt Een hard en waakzaam woord een waardevolle bijdrage aan de literatuurgeschiedschrijving. Het grote corpus zorgt ervoor dat de doorwerking van de discoursen in de contemporaine tijdschriftproductie gedetailleerd aan bod komt. Hierdoor is een rijke overzichtsstudie ontstaan, die een veelomvattend beeld presenteert – soms wat té omvattend, zoals gezegd – van de maatschappijbetrokkenheid van schrijvers die in de lange jaren vijftig in de literaire tijdschriften publiceerden.

Marc van Zoggel

Marc van Zoggel (1986) promoveerde in 2015 aan de Vrije Universiteit Brussel op een proefschrift over de ironische zelfpresentatie van Harry Mulisch. Hij is als onderzoeker verbonden aan het Huygens ING in Amsterdam, waar hij een van de editeurs is van de Volledige Werken van Willem Frederik Hermans.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

$V WKLUG LW FDQ EH FRQFOXGHG WKDW WKH YDULDEOHV SURFHVV VDWLVIDFWLRQ RXWFRPH VDWLVIDFWLRQ

• The family was traditionally viewed as the basic social unit of society. • The family was traditionally defined as consisting in a heterosexual marriage, oc- curring once in

80 De partij vereenzelvigde zich niet met een bepaalde kerk, maar was een beginselpartij waar ook leden van andere kerken welkom waren en zelfs kiezers die zich tot geen

Consequently the AJCC staging system is likely to be less appropriate for patients with SN-positive melanoma not undergoing CLND because of decreased discriminatory ability [ 11 ]

agenda of the Radical Enlightenment, directly from Spinoza’s view of the state of nature, in which (on Israel’s interpretation) all human beings are morally equal: ‘All the

In de Natuurschoonwet kwamen deze drie kwesties samen, want de wet maakte het mogelijk forse belastingverlaging te geven aan landgoedeigenaren als ze hun landgoederen

Indien struiken in de koelcel worden gezet voor de rustdoorbreking en de hele partij daarna in één keer in bloei getrokken wordt, is het ook denkbaar de struiken niet direct aan

Neemt men de primaire en secundaire toetreding samen, dan blijkt dat het aantal toetredende zoons - uitgedrukt in procenten van het totale aantal bij het onderzoek betrokken zoons