• No results found

Rendementen in de landbouw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rendementen in de landbouw"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Actuele informatie over land- en tuinbouw

RENDEMENTEN IN DE LANDBOUW

Koen Boone en Arjan Wisman

Naast een vergelijking van inkomens of besparingen kan een vergelijking van vermogensrendement nieuwe inzichten geven in de economische situatie van landbouwbedrijven. In de financiële wereld vormen de ren-dementen op eigen en totaal vermogen immers vaak de meest belangrijke kengetallen, naast uiteraard de winstcijfers. Het rendement kan worden berekend door de netto-opbrengsten van het vermogen te delen door het geïnvesteerde vermogen. Hierdoor kan de huidige aanwending van het vermogen vergeleken wor-den met andere aanwendingen (spaarrekening, aandelen). De berekening kan zowel voor het totale vermogen als voor het eigen vermogen worden gemaakt. Bij het rendement op het eigen vermogen wordt de 'winst' gedeeld door het eigen vermogen dat in het bedrijf is geïnvesteerd. Bij het kengetal 'rendement op het totale vermogen' worden de rentekosten bij de winst opgeteld. Dit zijn immers de opbrengsten van het vreemde vermogen. De winst en de rentekosten worden vervolgens gedeeld door het totale in het bedrijf geïnvesteerde vermogen (eigen en vreemd). Hierbij moet worden opgemerkt dat alleen aangekochte en nog niet afgeschreven quota in het vermogen zijn opgenomen. Als de waarde van het volledige quotum zou wor-den meegenomen, dan zou dat een aanzienlijk effect hebben op de berekende rendementen, vooral voor de melkveebedrijven. Anderzijds bestaat de kans dat de quota over tien jaar niets meer waard zijn. Dat zou be-tekenen dat er een waardedaling optreedt, vergelijkbaar met een enorm koersverlies op aandelen. Het begrip 'winst' wordt niet of nauwelijks gebruikt in de bedrijfseconomische boekhouding van agrarische gezinsbedrijven. Het begrip dat er het dichtst in de buurt komt, is het gezinsinkomen uit bedrijf. Dit gezinsin-komen is echter niet alleen een vergoeding voor het eigen vermogen, maar ook voor de gezinsarbeid. De kosten van deze arbeid worden door het LEI normatief bepaald, door de gewerkte uren te waarderen tegen een CAO-loon (inclusief werkgeverslasten). Om de invloed van de berekende arbeidskosten op de rendemen-ten duidelijk te maken, wordt hierna met de twee uiterste gevallen gerekend. In de eerste berekening worden er geen kosten voor eigen arbeid ingerekend (waarbij het gezinsinkomen dus volledig wordt gezien als een vergoeding voor vermogen) en bij de tweede rendementsberekening wordt de winst gedefinieerd als het gezinsinkomen verminderd met de kosten voor gezinsarbeid volgens bovenstaande methode. In figuur 1 zijn voor de periode 1995-1999 de gemiddelde rendementen op het totale vermogen tussen een aantal bedrijfstypen in de Nederlandse landbouw vergeleken. Indien geen kosten voor eigen arbeid worden ingerekend, resteert een gemiddeld rendement van ongeveer 5%. Het rendement in de melkveehouderij blijft iets achter bij dat in de akkerbouw en varkenshouderij. De pluimveehouderij scoort duidelijk beter dan ge-middeld. Worden ook de kosten voor eigen arbeid ingerekend, dan vallen de rendementen sterk terug. Omdat er in de varkenshouderij meer uren arbeid per bedrijf worden aangewend dan in de akkerbouw, is het rendement bij de akkerbouw volgens deze definitie nu beter dan in de varkenshouderij. Hoewel de akker-bouw nog wel het hoogste rendement scoort van alle bedrijfstypen, is het rendement maar net positief. Het rendement in de varkenshouderij en de melkveehouderij is negatief.

Naast inkomen kan een bedrijf ook nog rendement realiseren door de waardestijging van de bezittingen. Vooral de laatste jaren zijn de grondprijzen aanzienlijk gestegen. Hoewel deze waardestijging niet tot een in-komensstijging leidt, zorgt ze wel voor een extra rendement, vergelijkbaar met de koerswinst op aandelen. In de derde vergelijking in de figuren zijn de rendementen inclusief waardestijging van de bezittingen aange-geven.

Door de sterke stijging van de grondprijs nemen vooral de rendementen bij de akkerbouw en de melkvee-houderij sterk toe wanneer deze definitie wordt gehanteerd. Het is echter de vraag of de sterke grondprijsstijgingen van de afgelopen 5 jaar van structurele aard zijn. De rendementen in de varkenshouderij zijn zelfs inclusief waardestijging nog erg laag.

In figuur 2 zijn de rendementen op het eigen vermogen weergegeven. De berekeningen wijken af van figuur 1 doordat (de kosten van) het vreemde vermogen niet meer in de berekening zijn betrokken. Omdat aan de vreemdvermogenverschaffers een vast rentepercentage moet worden betaald, zijn de verschillen hier nog wat extremer. Is het totaal rendement hoger dan het rentepercentage op het vreemde vermogen (zoals bij LEI, Agri-Monitor, september 2002 pagina 1

(2)

Actuele informatie over land- en tuinbouw

LEI, Agri-Monitor, september 2002 pagina 2 de pluimvee volgens de eerste definitie), dan draagt elke euro vreemd vermogen bij aan een hoger rende-ment op het eigen vermogen (het zogenaamde hefboomeffect). Andersom geldt deze redenering echter ook. Hierdoor wordt het verschil tussen de pluimveebedrijven en de overige bedrijfstypen bij de eerste ren-dementsdefinitie groter.

Worden er kosten ingerekend voor de eigen arbeid dan is voor alle bedrijfstypen het rendement op het eigen vermogen negatief. De varkenshouderij behaalt het laagste rendement: -5,2%. Zelfs als de waardestijgingen meegenomen worden, is het rendement in de varkenshouderij nog steeds negatief, namelijk -1,0%. De ak-kerbouw haalt door de grote waardestijgingen van de grond als enige sector een rendement op het eigen vermogen dat vergelijkbaar is met het rendement op het totale vermogen.

Er kan gesteld worden dat de gemiddelde rendementen in de landbouw duidelijk lager liggen dan in veel an-dere sectoren. Mede hierdoor neemt het aantal agrarische bedrijven al vele jaren af. Dit houdt echter niet in dat er geen bedrijven bestaan die wel voldoende rendement behalen. Tegenover de groep met goed rende-rende bedrijven staat echter ook een groep met lage en zelfs negatieve rende-rendementen waardoor het gemiddelde rendement voor de hele sector laag is.

5,1 -0,9 5,3 4,5 -4,3 0,9 5,1 -5,2 -1,0 8,70 -3,90 0,50 -6,0 -4,0 -2,0 0,0 2,0 4,0 6,0 8,0 10,0 %

zonder kosten eigen arbeid met kosten eigen arbeid met kosten eigen arbeid en waardestijging bezittingen

Akkerbouw

Varkens Melkvee

Pluimvee

Figuur 1 Rendement op totaal vermogen in de periode 1995-1999 per bedrijfstype

5,2 0,4 5,3 4,8 -1,8 2,1 5,3 -0,8 1,7 7,30 0,30 2,70 -2,0 -3,0 -1,0 0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0 8,0

zonder kosten eigen arbeid met kosten eigen arbeid met kosten eigen arbeid en waardestijging bezittingen Akkerbouw Melkvee Varkens Pluimvee %

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bepaalt men het eigen vermogen van de over­ genomen onderneming en daarmee de good­ will volgens methode 2 of 3, dan wijkt de waardering van activa en passiva

vermogensaanwas tot de winst wordt gerekend. De wijze waarop die vermogensaanwas wordt bepaald, op basis van historische kosten of vervangingswaarde, is hiervoor

Aan de andere kant is over eigen vermogen een verschil zichtbaar tussen enerzijds de menin­ gen in de VS en van het IASC (die eigen ver­ mogen zien als de ‘residual

In het eerste geval zijn de emittent en de stor- ter van de middelen onvoorwaardelijk overeen­ gekomen dat de emittent aandelen zal plaat­ sen zodra zulks statutair

De Hoge Raad motiveert in het eerstbesproken arrest van 10 januari 2003 zijn beslissing dat de kosten van een tuchtrechtprocedure geen ‘redelijke kosten’ zijn die in het kader van

De arbeid van de wrijvingskracht is gelijk aan de warmte die vrijkomt.. Op het einde van de remweg is er geen bewegingsenergie meer. Dit was de kinetische energie van de auto in

Alhoewel voor beursgenoteerde bedrijven een meer neutrale fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen mogelijk verstandig is, lijkt een belastinghervorming

Data basis: To derive reasonable values of the flow resistance of each flow leg the study uses time series of historical pumping volumes (representing ingress to the