• No results found

Aanleg- en onderhoudskosten van beplantingen in het recreatiegebied Rottemeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aanleg- en onderhoudskosten van beplantingen in het recreatiegebied Rottemeren"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

N.A. Leek

RIJKSINSTITUUT VOOR ONDERZOEK IN DE BOS­ EN LANDSCHAPSBOUW "DE DORSCHKAMP"

WAGENINGEN

Rapport nr. 231

1980

(2)

INHOUD

Voorwoord 1. Inleiding 2. Werkwijze

3. Het studiegebied Rottemeren 3.1. Algemeen

3.2. Inrichting

4. Aanleg- en onderhoudskosten 4.1. Aanlegkosten

4.2. Onderhoudskosten bosvakken

4.3. Onderhoudskosten van randen en singels 5. Beoordeling van de uitkomsten

5.1. Aanlegkosten 5.2. Onderhoudskosten 5.2.1. Beplantingstype 5.2.2. Ruimtelijke structuur 6. Conclusies Q Literatuur

(3)

VOORWOORD

Dit onderzoek werd gestart in 1977 op verzoek van de heer K. Buwalda, indertijd secretaris van de Werkgroep Bos in Stedelijke Gebieden. In dat­ zelfde jaar werden de gegevens geïnventariseerd door een student van de Vakgroep Bosbouwtechniek van de Landbouwhogeschool. In 1978 is dit werk voortgezet door Bert Woudenberg, tijdelijk medewerker van de afdeling Bosarbeid en Techniek. Bijzonder veel medewerking is verleend door de heer J. Dijkkamp van het recreatieschap Rottemeren bij het verzamelen en interpreteren van de geregistreerde gegevens.

(4)

7

-1. INLEIDING

Nu er in ons land steeds meer boscomplexen ten behoeve van de recreatie worden aangelegd, doet zich een toenemende behoefte gevoelen aan informatie over kosten van aanleg, beheer en onderhoud van deze objecten. Door de inter­ departementale werkgroep "financiering recreatieschappen" is vastgesteld dat de financiële tekorten van recreatieschappen vooral ontstaan door hoge

beheers- en onderhoudslasten, alsmede in een enkel geval door hoge kapitaals-lasten (6). Daar het leeuwedeel van de exploitatiekapitaals-lasten van recreatieve

voorzieningen in de open lucht drukt op de begrotingen van gemeenten, dreigen de lagere overheden een loden last op zich te hebben genomen (7).

In 1973 werd door een studiegroep van de Werkgroep Bos in Stedelijke Gebieden (WBSG) een aanzet gegeven tot onderzoek naar de relatie tussen onder­ houdskosten en de wijze van aanleg van parkgebieden (14).

Dit onderzoek is door methodologische moeilijkheden niet afgerond. Een nieuwe weliswaar beperkter mogelijkheid tot onderzoek deed zich voor, toen via de WBSG bekend werd dat het Recreatieschap Rottemeren over een ree&s van jaren de tijdsbesteding van onderhoudswerk in beplantingen had bijgehouden.

Ook de aanlegkosten van de beplantingen konden worden achterhaald. Het onder­ houd van andere elementen, zoals speel- en ligweiden, waterpartijen en voet­ en rijwielpaden is niet in het onderzoek betrokken, hoewel dit in het totaal van de exploitatiekosten veelal een hoger aandeel opeist dan de beplantingen. De beplantingen in de Rottemeren zijn vooral interessant vanwege het voor­ komen van verschillende mengingssystemen. Onderzoek in landschappelijke be­ plantingen heeft aangetoond dat de wijze waarop de beplantingen worden aangelegd van grote invloèd is op de latere onderhoudskosten (9, 10).

De gegevens van de Rottemeren zijn in de eerste plaats gebruikt om aan te geven op welk niveau de aanleg- en onderhoudskosten liggen voor dit type beplantingen. Daarnaast is getracht na te gaan wat de invloeden zijn van de verschillende mengingssystemen en de ruimtelijke structuur van de beplan­ tingen op het niveau van de onderhoudskosten. De aldus verkregen inzichten kunnen bijdragen tot verlaging van de exploitatiekosten van toekomstig aan te leggen recreatieve beplantingen.

(5)

2. WERKWIJZE

In dit hoofdstuk wordt kort weergegeven op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd. In chronologische volgorde zijn de volgende werkzaamheden uitgevoerd:

- bijeenbrengen van geregistreerde arbeidstijden en kosten.

- toedeling van arbeidstijden en kosten aan bosvakken en randen plus singels. - indelen van de in de Rottemeren voorkomende beplantingstypen.

- bepalen van de aanlegkosten per hectare voor de verschillende deelgebieden (inclusief drie jaar onkruidbestrijding).

- bepalen van de onderhoudskosten voor de verschillende beplantingstypen. - bepalen van het aantal kilometer randbeplanting.

- bepalen van de onderhoudskosten van randen en singels.

Het onderzoek heeft betrekking op de periode 1970 tot en met de zomer van 1978. Tot dat tijdstip werden de arbeidstijden volgens de oude vak­ nummering geregistreerd. Daarna is overgegaan op de nieuwe vaknummering van het beheersplan 1977- 1987. De oude en nieuwe indeling bleken totaal verschillend, waardoor de meest recente gegevens niet gebruikt konden worden.

De door het schap vastgelegde gegevens kunnen worden onderscheiden in kosten van werkzaamheden uitgevoerd door aannemers en arbeidstijden voor werkzaamheden, die in eigen beheer zijn uitgevoerd. De kosten hebben betrekking op grondbewerking, bemesting en chemische onkruidbestrijding. De toenmalige prijzen zijn met behulp van de prijsindexcijfers voor ploegwerkzaamheden uit de LEI publikatie Landbouwcijfers 1979 (12)

omgerekend naar het prijsniveau 1979. Voor aanschaffingen, zoals plantsoen en bestrijdingsmiddelen, zijn prijzen 1979 berekend.

De arbeidstijden hebben betrekking op mechanische onkruidbestrijding, inboeten, snoeien en dunnen. De arbeidstijden zijn op drie manieren gere­ gistreerd:

1. het aantal manuren voor bepaalde werkzaamheden is voor een groep vakken vastgelegd.

2. zelfde als 1 maar dan per vak.

3. op grond van ervaringscijfers zijn normen vastgesteld (vooral voor snoeien en dunnen).

De manuren onder 1 zijn evenredig naar oppervlakte over de beplantings­ vakken verdeeld. Vervolgens zijn per vak de uitgevoerde werkzaamheden met de daarbij behorende arbeidstijden bepaald. Door de wijze van registratie konden de arbeidstijden voor het onderhoud aan randen en singels alleen

(6)

in zijn totaliteit per deelgebied worden bepaald.

Daar de samenstelling naar boom- en struiksoorten en de wijze van menging invloed kan hebben op de hoogte van de onderhoudskosten, is voor het studiegebied en indeling gemaakt van beplantingstypen. De beplantingen in het studiegebied zijn in vier opeenvolgende jaren aangelegd: 1970/71 tot en met 1973/74. Een

vergelijking tussen de onderhoudskosten van de beplantingstypen wordt bemoeilijkt door de verschillende leeftijden van de beplantingen. Deze bedragen vijf tot acht jaar waarvan de eerste drie jaren bij de aanlegfase worden gerekend. Om de vergelijking voor het gehele gebied zo reëel mogelijk te maken zijn zowel het aantal manuren per hectare per jaar als de materiaalkosten per hectare per jaar gewogen naar oppervlakte en lengte van de onderhoudsperiode.

Voor de aanlegkosten is niet gezocht naar een relatie met beplantings­ typen, omdat alle beplantingen vrijwel op dezelfde wijze zijn aangelegd. De aanlegkosten zijn voor ieder deelgebied per hectare berekend (inclusief singels en randen).

(7)
(8)

11

-3. HET STUDIEGEBIED ROTTEMEREN

3.1. Algemeen

Het recreatiegebied Rottemeren ligt ten noordoosten van Rotterdam (zie overzichtskaart) en is één van de zogenaamde "groene sterren" uit de tweede nota Ruimtelijke Ordening. Het gebied omvat ongeveer 1000 ha, waarvan tot op heden de helft is ingericht. Het ingerichte deel omvat op dit moment rond 185 ha beplantingen.

De hoofddoelstelling voor het gebied de Rottemeren is door LENDERINK als volgt gedefinieerd: "Duurzame instandhouding van bos- en natuur­

terrein zodanig dat

- de belangen van de recreatie binnen het gebied worden behartigd en - het natuurschoon wordt bewaard en bevorderd, zomede de flora en fauna

(11).

De hoofdfunctie recreatie heeft voor de beplantingen geleid tot een aanleg op kleine schaal met veel singels en randen en gebruik van diverse boom- en struiksoorten.

De kleine schaal waarop is gewerkt, wordt geïllustreerd door de grootte van de gemiddelde beheerseenheid: + 0,42 ha. In totaal zijn er 441 be-heerseenheden. Langs singels en bosvakken is veelal een speciale randbe-planting aangebracht bestaande uit diverse vulhout- en struikvormende soorten. De rand bestaat uit 1,2 of 3 rijen. In het laatste geval is de derde rij tevens gemengd met vulhout (meestal els).

Het gebied is aangelegd in de periode 1970-1976. De beplantingen zijn meestal gemengd^aangelegd. Ca. 10% van de oppervlakte is ingeplant met één boomsoort. Bij de gemengde opstanden is veel gebruik gemaakt van de pionierboomsoorten, populier en wilg (54% van de oppervlakte) als hoofd­ boomsoort.

De samenstelling van de nieuwe beplantingen is in de verschillende aanlegfasen nogal gewijzigd. In het eerste ontwerp (Bleiswijkse Zoom Midden, 1970/1971) werd gekozen voor een gemengde beplanting met een groot aantal boom- en struiksoorten, waarbij populier in nauw plantver-band (3,75 x 4 m) als scherm moest functioneren. Wel was de menging systematisch van opzet: om de andere rij bestond geheel uit zwarte els. Eiken werden in een paar vakken zoveel mogelijk in groepen geplant. Daar in de meeste vakken met populier als scherm het aandeel van de toekom­ stige hoofdboomsoort erg gering was, is al in een vroegtijdig stadium gekozen voor populier als hoofdboomsoort. Alleen in die vakken, waar de

(9)

eik in groepen stond, is voor de eik gekozen.

In het ontwerp van de Bleiswijkse Zoom Zuid, dat in 1971/1972 werd aangelegd, is van een andere opzet uitgegaan. Het karakter van dit deelgebied wordt sterk bepaald door monocultures van eik, es, esdoorn, berk en els, die in kleine vakken,van gemiddeld 0,25 ha zijn aangelegd. Daarnaast treffen we in de Bleiswijkse Zoom Zuid ook populierenbeplantingen aan zoals in Bleis­ wijkse Zoom Midden, maar de populieren staan in een wijder plantverband en voor de ondergroei is duidelijk gekozen uit diverse struik- en vulhout-soorten. Populier is van begin af aan de hoofdboomsoort.

Ook het Lage Bergse Bos is volgens dezelfde uitgangspunten aangelegd als de Bleiswijkse Zoom Zuid, alleen zijn de vakken ongeveer twee maal zo groot (0,52 ha).

3.2. Inrichting

In deze studie over de aanleg- en onderhoudskosten van de beplantingen in het recreatieschap de Rottemeren zijn de volgende deelgebieden opgenomen. - Bleiswijkse Zoom Midden (BZM)

- Bleiswijkse Zoom Zuid (BZZ)

- Lage Bergse Bos I, IIA en IIB (LBB).

In totaal gaat het om ca. 90 ha beplantingen, zowel vakken als singels. Per deelgebied gaat het om de volgende oppervlakten (tabel 1):

Tabel 1. Oppervlakten aan bosvakken en singels

BZM BZZ LBB I LBB IIA LBB IIB

Karakteristiek voor het gebied de Rottemeren zijn de intensieve ont­ sluiting, de kleine oppervlakten van de bosvakken en het grote aantal meters randbeplanting. In tabel 2 wordt de verdeling gegeven van de opper­ vlakten van de bosvakken. De gemiddelde grootte bedraagt 0,41 ha.

De spreiding is vrij groot: het kleinste vak is 1 are, het grootste vak 2,95 ha. bosvakken singels ha ha 23.1 17.2 0,8 4,7 { l . <

11,0

26,3 5,0 78,4 11,5

(10)

13

-Tabel 2. Verdeling van het aantal bosvakken naar oppervlakte per deel­ gebied en totaal BZM BZZ LBB totaal oppervlakte bosvakken 0,25 ha 24 46 25 95 0,25 - 0,50 ha 9 18 20 47 0,50 - 1,00 ha 8 6 19 33 O O 1 2,00 ha 5 1 7 13 2,00 - 3,00 ha 2 0 2 4

totaal aantal bosvakken 48 71 73 192 gemiddelde grootte ha 0,48 0,25 0,52 0,41

Tussen wegen en paden zijn veel smalle singels aangelegd, die dienen als scheiding tussen de verschillende soorten weggebruikers. In de randen van deze singels zijn struikvormende soorten geplant. Dit geldt eveneens voor veel randen van de bosvakken. Met behulp van de beheerskaart is bepaald hoeveel kilometer rand in de verschillende deelgebieden is

aange-1

legd. Tevens is het aantal m per ha bepaald (zie tabel 3).

In de Bleiswijkse Zoom Midden komt ca. 830 m* per ha randbeplanting voor. De kleine schaal toegepast in de Bleiswijkse Zoom Zuid leidde er toe dat in dit gebied minder behoefte was aan zoveel randbeplanting: hier is

1

ca. 325 m per ha aangelegd. De ervaringen van beide voorgaande ontwerpen 1

verwerkt in het lage Bergse Bos leidde hier tot ca. 510 m randbeplan­ ting per ha.

Tabel 3. Aantal km randbeplanting en het aantal m^ randbeplanting per ha beplanting

BZM BZZ LBB totaal aantal m /ha Randen langs wegen, fiets-,

voet- en ruiterpaden, km 10,6 2,4 14,3 27,3 305 Randen op parkeerplaatsen, km • 1,3 2,0 2,5 5,8 65 Randen om bosvakken, km 6,2 1/4 6,9 14,5 165 Voet- en ruiterpaden door bos­

vakken (zonder rand), km 1/8 0,1 0,8 2,7 30

Totaal, km 19,9 5,9 24,5 50,3 565

(11)

3.3. Voorkomende beplantingstypen

Voor de beplantingen in de Rottemeren is de volgende indeling gemaakt:

I Monocultures 1. eik, es, esdoorn 2. populier, wilg 3. els, berk

II Gemengde beplantingen 1. eik, es, esdoorn 2. populier, wilg 3. els

4. omvorming III Hakhout

IV Singels en randen

Ter toelichting op deze indeling het volgende. Ruim 10% van het areaal in het studiegebied bestaat uit monocultures. De monocultures zijn onder­ verdeeld naar groepen van boomsoorten met ongeveer dezelfde omlooptijd. Bij de gemengde beplantingen is dezelfde onderverdeling gemaakt op basis van de hoofdboomsoorten. De wijze van menging is hier buiten beschouwing gelaten, omdat alle beplantingen selectief worden verzorgd. De wijze van menging heeft hierdoor slechts geringe invloed op de hoogte van de

verzorgings-kosten. Alle mengingen zijn systematisch van opzet: één rij of drie rijen els worden afgewissels met één rij gemengd loofhout. De laatste bestaat uit één of meerdere duurzame boomsoorten of uit een menging van deze boomsoorten met struiken of geheel uit struiken. Op de helft van het areaal is daar­ naast populier bijgemengd. Aanvankelijk op 3,75 x 4 m, later in een onregel­ matig en tevens wijder verband.

Binnen de groep gemengde beplantingen met populier als hoofdboomsoort komen verschillende vakken voor waar eik een hoog aandeel van de ondergroei uit­ maakt. In twee van de vakken is de populier gekapt om ruimte te geven aan de onderetage van eik. Deze beplantingen zijn als "omvorming" in de indeling opgenomen.

Hakhoutpercelen zijn vanwege een geheel ander beheer apart vermeld. Als vierde groep zijn randen en singels opgenomen.

In tabel 4 zijn de bosvakken gerubriceerd volgens de bovenstaande indeling. Het betreft hier de oude vaknummers. Singels en randen zijn niet in tabel 4 opgenomen omdat van randen geen oppervlaktes bekend zijn.

(12)

fd m fd LO r-H H H u CD •H G ro Q) À •H H m V en XI en ». CN 0 T—1 CQ LO ». CU V eu O en fd ro O tn T 1 t 1 M •|—| CU v ro V V CQ T) T 1 CN CO a) V tn V iw fd •n ro u o r—1 r—1 CN ,Q a\ t) oo A r-o Ol ui Xi n *» H Q) m v TJ »» ro rQ r-1 CN K - Ü (0 CM CM ,-H 15 -,G J TH L DI M r-H L m ( •Q 'O T I •» O r—I 43 T I V. 05 V LO XI ». T 1 CO X rH V T~H fd T 1 co fd ». «—1 tjl T 1 ro r* r-H ». fd «» ü o Ü X> ro r—1 T—1 «3 *» V fd fd ». ». r- CTt XI ro KD fd ». v T—1 r-H T5 tJ* co K fd V CN LO £1 X *—1 r—1 O kO co v r—1 ». Ü Ü fd 0 T 1 LT) XI kO co r—H T 1 ro fd fd x: X! CT\ kO m H CN •sî1 ». ». O O o Ü LO T5 •H 3 N S o o N CU en •n •H £ Ü) •H CU I—I CQ Ü ». •» V O JQ rQ LT) r-H ^0 LO •» r-H CN CN V ». T-1 XI o fd U ». o V r-H ^0 CN Ï> Ö r-H CN co V CN ro rQ ». •» (D V ». CT> fd X XI O u XI LO CO CN CN ro fd r—1 CN K K o V fd TJ fd ». fd o Ü X co O LO fd ro ». ro X CN CN r^ u r-H CN co U CN v co CN ro m «. V (d ». V CN r^ U fd ». CN K tn V O ro fd XI rC o fd v •» CN CN 'sT LO ». \ r-H CN co fd Xi CN T-H Ü CN r-H r- ». ». r-H r- v ». CN XI XI V ». fd rQ «. ». o CN fd fd ». r- X •» ü CN CN o ro XI o r-H r-H r- 00 CN * K CN r—1 r-H r^» ». CN r-H »» Ü fd »» < ». ». X fd ». V XI CN 0 TJ T—H fd fd m V£) fd CN r—1 CN r- r- T-H r-H *—1 r-H CN r^ fd XI m m o LO h O ro ^0 in O O rH O O O O O O cd eu x cd X o cr> vo co r—I KO r-H r—I CN CN CN fd xl «» CN tn x CN r-a CU £ +J en tr> G *fH 4J G I—I a CU X) G (0 > Cn G •H r-H 0) T3 G H (U .a rtf Eh G (1) •O T3 •rH S s 0 0 N <D «1 * •n •H S 01 •H 0) •—1 ffl G tu a >i •P 0) Cn G •H +j G 03 I 1 ft (U CQ en <D u •P r—I 3 ü O G O S m CM X CN CU CU CN vû <7ï fd C0 * rd V£) tH ^ o eu x eu CM Vû CO VD O r-H » s » ». o fd ^ X - fd CN KO C0 LO "Ü CN fd O r—1 XI ^ S K ». r-H X eu fd T3 fd r-H tn ». CN CN ro C0 LO v r—1 ü «» » s » - o V X ». o *0 o X X ^ x: o eu h ro œ oo CO r-H r-H s s » •» fd ». ». o cd a) X o Cn u X fd n r- CN rH œ œ r-H r-H G eu a U tn G U U 0) G M eu 0 •H •H 0 •H G 0 1—1 -P 0 I—1 Q) T) 2 G TS 2 A; œ eu M fd to & ci) 0 U «—1 eu o 0A <D Oi en > £1 (U ». G m G X en G •rH G (D d) G eu Q) s CO CL) (U M e V tn T3 K tT> 0 -P 0 «—1 U1 r-H en > G •H •H t—1 G •rH •H «—1 S 0 eu Q) s a) 0 eu s eu 0 rC er> S M a • • • 0) • • • • td 0 r-H CN ro tn r-H CN ro rG -u H a) H H •H H H 2 O CN fd rG cr»

(13)

Foto 1. Typisch beplantingsbeeld in de Bleiswijkse Zoom Zuid. Rechts een esdoornvak, links es met daarachter populier gemengd met els. De essen zijn slecht ontwikkeld.

Foto 2. Puur elzenvak waarin vlier, sleedoorn en hondsroos

zich spontaan vestigen.

(14)

17

-Foto 3- Beplantingstype II-l, aangelegd met 25% es, 25% esdoorn en 50% els. De elzenrijen zijn afgezet.

— —

/'£ ß. Foto 4. Eveneens beplantingstype II-2, aangelegd met 16% es, 16% es­ doorn, 16% eik en 50% els. De dunning van els heeft hier te laat plaats­ gevonden.

(15)

mM

Foto 5. Beplantingstype II-l in het Lage Bergse Bos, aangelegd met 50% es, 25% esdoorn en 25% lijsterbes. De es is rijgewijs afgewis­ seld met esdoorn resp. met lijsterbes.

In de beplantingen op de foto's 3, 4 en 5 bestaan de hoofdboomsoorten uit een combinatie van eik, es en esdoorn. De uiteindelijke keuze voor één of meerdere boomsoorten wordt bepaald door de verdere groei. Uit de foto's blijkt dat de esdoorn zich sterk ontwikkelt en de eik nogal achter blijft.

Foto 6. Gemengde beplanting met populier als hoofdboomsoort (type II-karakteristiek voor de Bleiswijkse Zoom Midden. Veel manuren zijn be­ steed aan het dunnen van de ondergroei.

(16)

foto 7- Zelfde beplanting als op foto 6 maar nu aan de buitenkant. Links van het toiletgebouw zijn de populieren gedund, rechts niet. Let ook op de stevig ontwikkelde struikenrand.

Foto 8. Populierenbeplanting in het Lage Bergse Bos met ondergroei,

(17)

f

y " MËBÊÊBÊÊBàM q 4 I«»«""!"

^î5" Foto 9- Beplantingstype II-4, in de Bleiswijkse Zoom Midden. De eiken

die als groep werden geplant zijn vrijgesteld van populier en els.

(18)

21

-Fietspad langs het

in de Bleiswijkse Zoom Midden. Doordat de singels pad zijn geplant, moet regelmatig worden gesnoeid.

F oto 11.

te dicht

Foto 12. Fietspaden zijn uitgevoerd.

(19)

4. AANLEG- EN ONDERHOUDSKOSTEN

4.1. Aanlegkosten

In tabel 5 wordt een overzicht gegeven van de aanlegkosten per hectare voor de verschillende deelgebieden. Deze gebieden zijn achtereenvolgens in de jaren 1970 t/m 1974 aangelegd. Bij de aanlegkosten is drie jaar onkruid-bestrijding opgenomen. Verder worden grondbewerking, planten en inboeten tot de aanleg gerekend.

Daar de in het studiegebied voorkomende beplantingentypen vrijwel op dezelfde manier zijn aangelegd, zijn per deelgebied de aanlegkosten per hectare

berekend. De extra kosten voor populier zijn per deelgebied verdeeld over de totale oppervlakte.

De aanlegkosten blijken te variëren van ƒ 9.200,— tot ƒ 17.800,— per hectare, met een gemiddelde van ƒ 13.200,—. De helft van deze kosten zit in de aanschaf van plantsoen en de kosten van het planten.

De vrij uitgebreide maatregelen tegen het onkruid vergen bijna een kwart van de totale aanlegkosten. De verschillen in kosten voor onkruidbestrijding per deelgebied zijn erg groot: van niets tot ruim ƒ 5.500,— per ha. Voor de bosvakken komen de gemiddelde bestrijdingskosten voor de eerste drie jaar na aanleg op ongeveer ƒ 1.800,— per hectare.

De totale kosten voor de bestrijding van onkruid komen op ruim ƒ 3.000,— per ha. Dit wordt veroorzaakt door het intensieve onderhoud aan randen en singels, waarin 40% van de totale bestrijdingskosten is gaan zitten.

De aanlegkosten per hectare zijn in de loop van de jaren, waarin de verschillende deelgebieden werden aangelegd, wel duidelijk omlaag gegaan:

1970/71 ƒ 17.800,— 1971/72 ƒ 14.200,— 1972/73 ƒ 10.100,— 1973/74 ƒ 12.000,—

4.2. Onderhoudskosten bosvakken

Het onderhoud aan de bosvakken na de aanlegfase van drie jaar bestaat uit de bestrijding van onkruid en incidenteel ziekten, het op-snoeien van populier en wilg en het dunnen. Dunnen vindt zowel plaats

binnen de hoofdboomsoort als bij het vulhout. De onderhoudsperiode varieert van twee tot vijf jaar.

(20)

i O CL) M 0» KO m r- ro CTl O <U <d rH CN CN CN O ft -P T—t a; M fd T3 a) •G i—t ft CU en LO LO O O O O •a C «» ro CO r^ in ro CN T3 a) r- 1 CN m O OJ CN •H •p co • • • • S en eu 0 (Ü CN co ro ro *—4 ro rH tn A! •G H-, <3-r» CQ en tw O O O m O O m H T-H CD ro CN •«—i in CTl O H \ O ».Û O O ro m CQ ro rH ro ro CN rH ffl cr> 1 *—1 H-i ro r*-< Cn O O O O m in m in H rH V V 00 r^ KO m (Ti 00 KO H \ CN N V O en CN r- ro • • • • • m r-- V"i H CN ro cn m en >-? *—i H-, OJ CN n r-fd (Ti m O O O O O O 4-> U H rH X & CO Oï TH m O K.0 en KO <T> m V£ 00 CU CQ r~l v> • • • • Ä CQ <T> rH CN CN CN in rH i-i rH H-> 0) a ro .—.. r--Cn en (V LO O O O O in m fi T-1 Gï 00 O O O O co •H tsi N KO <N KO ro m N CN) \V • • • • • •n CQ r-- vH CN ro ro rH r—1 •H <T> rH rH 4-, 4-1 W CD CN jQ r^ G\ C*v LT) O O m O LO O •H N rH C*v en CO co <D O 3 N \ <0 CT» co rH m tH H • • • • • • Ai fi r-<J\ rH CN ro 00 a 0 rH H-, n fd m td •n en fd T—1 •G O O O O m in CO O O fi O r*> (1) S \ r^ er» CN kO O) co in •H N CN CN • • -CD • • ffl r^ rH CN ro ro Cn rH rH •TJ <j\ KO r—1 r—i H-, 4-1 0) •H rH <d en r-3 <y\ O O LO O O m O r—i S \—i CTJ CO O O r- CN O O u N \ »» KO O co T-H O co co c m o KO • • • • • • • •H r- H T—i ro ro LO rH r-— (Ts rH rH -O fi fd fd Ä eu -p M u M CU Q) 0 ft ft A! tJi en fi fd tn V ft ft fd & a) •H ,G H CN fi ^ i—1 4-> •H u fi 10 u cd fd 'O G O id (U <]) Ä rG •n 0) ft id a ft ro •H •P ft eu u M M G G +J £1 w Q) Û) fd -P (d <D ,fi u + •n ft ft w rH •P •H ft CU ft •n W •rH U co c u O ft •n 0 N tn ft •n a) a) •iH M fi ft •H 4J ft •H £! O) •H a) U m ft P O > Ai fr ft 0 c u fi —1 O U •H ft M <D M CU G eu i—! 0) C +J fd s (d tn Q)

cn

O fi fd LO <u S •H O 0 0) fd Xi G m fi -P

CD

1—1 (U

(Ü •H

4J

-p

CU cu

i—i

fi

0

G

ß

G -p 0 fd 43 0

-p

,G (d (d œ •p <d M H rH 0 O U 0* PH H En

3

-O

0^

KO

CO

Ai

3

PQ

H

+J

en

H

CQ

CQ

' N. CU

X

fd

ft

CU

ft

Ä

"N, O

m

k

"N, Ln

KO

eu

»k

m

>

rH

CN

O

fi

CU

C

oV

Cn

H

O

a) tn

H

CM

0 i—1

rH -H

CQ

4-1

ft

S

PQ

•H

CU

fi

en

c CU

•»

3

0)

O

i—1

>

M

O

CU CU

CN

,—, fi

•H •H

M r-1

H

Öl ÖÏ •H

fd fd

<d 3

-a T3 Oï

•P

ft

CQ

fi

G

r-Ai 0

M

CQ

fd (d Oï

ft

(-3

S S rH

CU

ft

1

S

•»

M

u

fi

0

O

eu Q) 1

O 0

CN

ft ft

rH

0

> <y\

1—i

CN

o O M

in CO eu

M

fi

^-s

CN

ft

0 CU

CN

0 'O

m

>

0

3 fd en

M CO «

xi

rH

A!

M

w

en rfi

\

3

P

M CU

u

rH

+J -P n

eu tn

Q)

r^

en CO 3

4-1

fi ft

cr>

3

•n cd

ft

rH

o O

fi

•H (d O

o

O

LD ro fd

r» rH a

X en m ISl

tn

• •

CU

KO

N

fd o CN Tl

T3 3

PQ

Tl 00

fi fi

-P

ffl fi

eu

•rH en w

•«.

fd c

Ai

w

O

S CU

eu

•n O

ro

S

M

•H O G C0

M O

eu

O •iH

KO

eu

£ Si ft

rH

ft

n

ft \

V

tn

+

O

H O fd *H (d o

M O .fi r^ 'Ö

C M

0

> iA

CT>

fi

rH eu eu

—'

S-l rH (d

•H

H-» (U

\

S

• •

•H i—! M

> ft

O

3 3 3

r- M 0) M

ft

3

£1 r—1

fi (T)

eu •H 4-1 0

fi Q)

CU rH

ft

rH en

ft

fd

e

-p w

1 ft

3

a

fi

o

ft ••

"d •H <d 2 o 0

fi

M

fi

S rH N LO

ft

eu

eu

CU <D

ft

m

4-1

ft M

Cn

ft

eu

CU

O

>* fi

0

o

S-l CQ O

fi

eu

A

eN

<u •rH O eu -p

co M

fi

•H

C

oo

G

eu td

CN

en a) NJ •rH i-H

fi

•n 0 to rH

•iH co CQ 3

ft ft

eu

H-,

-p CQ

ft

C

fi ft

G G O eu

eu

<U

ft

fd

<D ft

-H

4-1

4-)

CU i—i

ft

-P

fi

en

CJ1

ft

S i—1 Ai

fd

O

•l-l

T3

ft

N (d 3

rH

Ai

u

CQ -P 73

ft

C

•H

0 fi

0

•m

0

0 G td

U

•H

O

M

>

H

< Ck

CQ

T—I CN

m

LO

(21)

Het beheer van de Rottemeren streeft naar eenmaal per vier jaar afzetten van het hakhout en eenmaal per drie jaar dunnen van opgaande bosvakken en singels plus randen. Dit laatste geldt niet voor de monocultures van eik, es en esdoorn. In tabel 6 wordt per beplantingstype een overzicht gegeven van het aantal bestede manuren en de materiaalkosten. De materiaalkosten betreffen voornamelijk de kosten van gebruik van motorzagen. In totaal zijn ca. 2800 uren met de motorzaag geregistreerd. Tegen ƒ 5,— per uur komt dit voor de gehele periode op ca. ƒ 14.000,—.

Gemiddeld komen de kosten voor onderhoud voor alle beplantingsvakken op ƒ 700,— per hectare per jaar bij een onderhoudsperiode van twee tot vijf jaar. Aanzienlijke verschillen treden op tussen vakken met eik, es en esdoorn en vakken met populier en wilg. De onderhoudskosten bij de vakken eik, es en esdoorn bedragen ƒ 100,— tot ƒ 150,— per hectare per jaar. Deze monocultures zijn laag in onderhoudskosten omdat er in de eerste jaren geen dunning behoeft plaats te vinden. De zuivere beplantingen van populier en wilg komen op ƒ 600,— per hectare per jaar. Deze hoge kosten ontstaan doordat deze vakken met een zeer dicht plantverband zijn aangelegd (ca. 2 x 2 m). De onderhoudskosten van de gemengde beplantingen met populier en wilg als hoofdboomsoort bedragen bijna ƒ 900,— per hectare per jaar. Dat de kosten voor dit beplantingstype zoveel hoger liggen dan bij de boomsoorten eik, es en esdoorn is een gevolg van de dunningswerkzaamheden in de onder­ groei en het opsnoeien van de populieren.

De vakken met berk en els hebben onderhoudskosten van ƒ 200,— tot ƒ 250,— per hectare, voor het hakhout bedragen deze ruim ƒ 800,—. Bijzonder veel werk is verricht bij de omvormingen van populier naar eik: de jaarlijkse onderhoudskosten komen op bijna ƒ 1900,— per hectare.

In tabel 7 wordt weergegeven op welke wijze de manuren zijn besteed. Belangrijkste werkzaamheden zijn dunnen en opsnoeien. Ruim 70% van het

"(A~ onderhoud van de bosvakken zit in het dunnen en ongeveer een kwart v»n het opsnoeien van hoofdzakelijk populier en wilg. Bij de gemengde beplantingen (II 1 t/m 4) is de dunning voornamelijk uitgevoerd in de ondergroei (elzen, veldiep en diverse struiksoorten).

(22)

25 -•-n C 5* Q O a3 LA a ä ON G \ O fi ^ ^ O <H 3 +» G 'Si U cd o d #r^ E ^ Cd •m (d ^ O • x fl H <3 \ CM .. •P (8 £! • ca G +» 3 cd O • cd -P £ O O CO O CO <M -s* G c\ 01 O O I-1 • -p in ca +> M IA ca E td o \ E M •p o a [N. o ON tl ^ 3 co CA G CA "VD IH cd cd E <d -p o r-O cd <r ca -p Ä r. O IA -cf O ca -Cf -Cf IA oa <d o o o -cf CO LA O CO IA -cf ei ca ca fA CO O ca ON •P W <d o s x G O u 3 c O CO -Cf \D O O O 01 CO o-o o cd 0 £ X <d O e x T3 fi Ui a G ut © S S "H a> +> m g d •p M ® a •H <y 2 .Q -Cf IA -Cf Ol -Cf CA T-t o CA IA IA •>£> [>• ON CA CA O LA ON CO r-CA O O O r- o o O r- ca o CA o Ol CO O CA ca o IA CA O r-O TH G O S O) G U G U O •H 0 O) 0 O -P 0 i-H Tl •H C TJ •H CO r-1 cd tfi £ 3 1—1 O a X a » Ui «* 0 U <D •» u G W a <0 .Q en a> •H 0) & (U •H E O) 1—( U •- O) T3 r. 3 0 <—1 m Ö) X a M > *H •H i"~{ C •H o p—1 E Q 2 0 a 0) a <D 0 E • • • O * • • • Ol CA - CJ T-t Ol CA -Cf O <D Ä sS 0) u •p 0) £ •d 3 O Ä U ty •o c O -p e cfl * cd X

(23)

Tabel 7. Procentuele verdeling van de bestede manuren per activiteit in de bosvakken (onderhoudsperiode twee tot vijf jaar)

beplantingstype oppervlakte aantal activiteiten in %

ha manuren/ spuiten rechtz. opsnoeien dunnen

ha,, jaar pop.

I 1 5,40 2,2 83 17 2 1,27 19,0 9 19 72 3 2,14 5,5 100 II 1 11,85 4,9 10 90 2 46,14 28,7 3 26 71 3 1,75 8,1 100 4 1,05 57,8 12 88 III 2,51 26,1 100 totaal 72,11 22,6 1 3 23 73

4.3. Onderhoudskosten van randen en singels

Het onderhoud van de randen en singels heeft gedurende de eerste jaren altijd los gestaan van het onderhoud in de bosvakken. Daarna zijn de randen grotendeels tegelijk met de vakken behandeld.

Het aantal manuren en de materiaalkosten, die zijn besteed aan randen, singels en parkeerplaatsen, worden per deelgebied vermeld in tabel 8. De totale kosten per hectare per jaar hebben betrekking op de gehele oppervlakte aan beplantingen per deelgebied. Worden de onderhoudskosten betrokken op het werkelijke aantal.hectares randen en singels (is niet bekend) dan liggen deze beduidend hoger.

Tabel 8. Aantal manuren en materiaalkosten voor onderhoud van randen en singels per deelgebied

BZM BZZ LBB I LBB II oppervlakte beplantingen (bosvakken en singels), ha 23,9 18,2 5,5 42,3 onderhoudsperiode in jaren 4,4 3,9 4,0 2,3 aantal manuren 1253 739 648 616 materiaalkosten ƒ 965 ƒ 1470 ƒ 425 ƒ 2430 manuren/ha.j aar 11,9 10,4 29,5 6,3 mat.kosten/ha.jaar f 9,20 ƒ 20,70 ƒ19,30 ƒ 25,00 totale kosten/ha.jaar f 345 ƒ 314 ƒ 851 ƒ 203

(24)

27

In LBB I zijn de kosten per ha jaar hoog, omdat dit deelgebied bijna geheel uit singels bestaat. Voor het gehele gebied bedragen de kosten voor onderhoud van randen en singels per hectare per jaar ƒ 325,—.

In de randen en singels zijn de werkzaamheden als volgt verdeeld: onkruidbestri j ding spuiten + stobbenbehandeling snoeien randen dunnen 49 42 7% 2 100%

Bijna de helft van het onderhoud aan randen en singels is gaan zitten in het snoeien van randen langs wegen, fiets-, voet- en ruiterpaden.

Tot en met 1976 is dit snoeiwerk uitgevoerd met een snoeischaar. Vanaf 1977 worden de randen één- à tweemaal per jaar gemaaid met een verticale maaibalk o^ klepelmaaier, waardoor een aanzienlijke arbeidsbesparing wordt

bereikt. Snoeien van de randen om de bosvakken is niet gebeurd. Bij het onderhoud van randen langs wegen en paden en op parkeerplaatsen neemt het snoeiwerk

zelfs tweederde van het aantal manuren.

Dunnen in de randen betekent het vrijstellen of afzetten van struiken. Het vrijstellen gebeurt vooral door het vulhout in de tweede en derde beplantingsrij te verwijderen.

Het onderhoud aan de randen om de vakken nam in de Rottemeren 11,3 manuur/km.jaar. Voor de overige randen langs wegen, paden en op parkeer­ plaatsen kwam dit op 17,1 manuur/km.jaar.

(25)

voor de aanleg van bosbeplantingen is overbodig. Indien op latere leeftijd gebreksverschijnselen optreden dan kan altijd nog een gerichte bemesting worden uitgevoerd. Populier wordt op deze gronden ook alleen met stikstof pleksgewijs bemest in het eerste en tweede jaar na aanleg.

Minder planten per hectare

In de Bleiswijkse Zoom Midden en Zuid zijn 8000 bomen en struiken per hectare geplant, in het Lage Bergse Bos 6500. Dit is exclusief populier. Ook de populieren werden in de latere fasen in een wijder verband geplant.

Alle gemengde populierevakken werden onderplant met 6500 of 8000 bomen en struiken. Was aanvankelijk in Bleiswijkse Zoom Midden de populier als scherm bedoeld, kort na de aanleg werd besloten populier als hoofdboomsoort te laten fungeren. Dit vanwege het te geringe aandeel van de geplande hoofd­ boomsoort (eik, es of esdoorn). In de andere deelgebieden is populier van begin af aan de hoofdboomsoort geweest. De ondergroei bestaat uit opslag van afgezette els, veldiep en esdoorn en uit struiken als hazelaar, prunus, struikwilg en kornoelje. Deze ondergroei is in principe voor de recreatie aangebracht. Met 2000 tot 3000 planten per hectare voldoet de ondergroei even goed, zo niet beter. Daarnaast kan men zich afvragen, waarom in alle populierevakken ondergroei moet worden aangebracht. Met het planten van horsten en in breedte variërende randen, desnoods vakken hier en daar geheel onderplant, krijgt men reeds een afwisselend beeld. Daarbij komt dat er na acht jaar al vakken in het gebied voorkomen, waar bijv. tussen de elzen struiken als meidoorn, sleedoorn, vlier en hondsroos zich spon -taan / vestigen. Vooral na dunning onts-taan er door lichttoetreding mogelijk­ heden voor vestiging van diverse struiken.

Voor de boomsoorten eik en es worden 5000 à 6000 planten per hectare aanbevolen, wanneer gestreefd wordt naar kwaliteitshout. Doordat deze boomsoorten veelal in menging staan met els en struiken worden deze aan­ tallen in de Rottemeren veelal niet gehaald. Voor boomsoorten als els en berk zijn ca. 3000 planten per hectare yoldoende.

Minder onkruidbestrijding

Bij de aanleg van nieuwe bossen en landschappelijke beplantingen is het normaal om onkruidbestrijding in de eerste twee groeiseizoenen bij de aanleg te rekenen. In de Rottemeren is gedurende de eerste drie jaar het onkruid intensief bestreden, daarom zijn deze drie jaren bij de aanleg gerekend.

(26)

J <•'

.29

-De verschillen in bestrijdingskosten tussen de deelgebieden zijn groot. In het in 1972/1973 geplante gebied van de Bleiswijkse Zoom Midden is gebruik gemaakt van bodembedekkers. Hier is geen onkruidbestrijding noodzakelijk gebleken. In fase IIB van het Lage Bergse Bos is eveneens op 15 ha met bodembedekkers gewerkt. De ontwikkeling hiervan was erg slecht en moest als geheel mislukt worden beschouwd.

De kosten voor onkruidbestrijding lopen op tot f 550Q,— per hectare in fase I in het Lage Bergse Bos. In dit gebied zijn erg veel singels aan­ gelegd, waarin het onkruid extra is bestreden. Voor het totale studiegebied komen de onkruidbestrijdingskosten op ƒ 3000,— per hectare. 40% daarvan is besteed aan randen en singels en 60% aan de bosvakken.

In de loop van de tijd heeft ook de onkruidbestrijding een ontwikkeling doorgemaakt. In de eerste fase van de Bleiswijkse Zoom Midden werden alle beplantingen gedurende twee jaar zwart gehouden en in de Bleiswijkse Zoom Zuid gedurende één jaar door driemaal per jaar te frezen en te schoffelen. In het Lage Bergse Bos werd het onkruid gerichter bestreden. In een gedeelte van de populierevakken is slechts eenmaal een plantspiegelbehandeling toege­ past, terwijl in de vakken met andere boomsoorten het onkruid over de gehele oppervlakte werd bestreden. De randen van singels en bosvakken in het Lage Bergse Bos zijn intensief bijgehouden.

De vraag dient zich hier aan hoe intensief de bestrijding van onkruid in de beplantingen moet zijn? Het zal duidelijk zijn dat het zwart houden van beplantingen een overbodige luxe is. In bosbeplantingen is meestal een extensieve bestrijding voldoende voor een goede aanslag en groei. De be­ strijding is vooral gericht op het tegengaan van ernstige concurrentie van grassen.

Gerichter_inboeten

Het inboeten is met ca. ƒ 1200,— per hectare de laagste kostenpost. Toch is dit nog altijd bijna 10% van de aanlegkosten.

Ook met het inboeten is in het Lage Bergse Bos een andere strategie gevolgd als in de Bleiswijkse Zoom Midden en Zuid. In de laatste gebieden werden zowel de randen als de vakken (hoofdboomsoort(en) én ondergroei) nauwgezet ingeboet. In het Lage Bergse Bos werden in de populierevakken alleen de populieren en struikvormende soorten in de randen ingeboet. De overige vakken werden weer in haar geheel ingeboet.

(27)

5. BEOORDELING VAN DE UITKOMSTEN

In het vorige hoofdstuk zijn de uitkomsten vermeld, zoals die op basis van het door het beheer geregistreerde materiaal konden worden berekend. In dit hoofdstuk worden deze uitkomsten besproken en verder toegelicht aan de hand van het gevoerde beheer.

5.1. Aanlegkosten

Gemiddeld lagen de aanlegkosten inclusief drie jaar onkruidbestrijding in de Rottemren ron•;(ƒ 13.000,— per hectare (prijzen 1979). De kosten van grondverzet zijn daarbij niet meegerekend. De grond uit de vijvers is over de toekomstige beplantingsvakken gebracht. De kosten hiervan bedroegen

3 2

ca. ƒ 27.500,— per hectare (11.500 m per ha; ƒ 2,20 per m , prijs 1970). De aanleg van de vijvers kostte dus aanzienlijk meer per hectare dan de beplanting.

Uit paragraaf 3.1. blijkt dat de aanlegkosten zich gunstig hebben ont­ wikkeld, naarmate de aanleg vorderde. De kosten lagen bij de aanleg in 1970/71 op ca. ƒ 18.000,— per hectare, voor de latere fasen (1972/1973 en 1973/1974) bedroegen deze ƒ 10 à 12.000,— per hectare. Deze kostenverlaging is vooral te danken aan de inbreng van het beheer. Voor de latere fasen werden zowel in het ontwerp als bij de uitvoering wijzigingen tot stand gebracht. Deze wijzigingen resulteerden in:

- lagere bemestingskosten - minder planten per hectare - minder onkruidbestrijding - gerichter inboeten.

Lagere_bemestingskosten

De grondbewerking is voor alle percelen nagenoeg gelijk geweest:

er is eerst gefreesd, daarna geploegd of gespit en vervolgens geëgaliseerd. Tot en met 1972/1973 is in Bleiswijkse Zoom Midden en Zuid en in fase I

3

van het Lage Bergse Bos intensief bemest. Per hectare werd 30 m stalmest, 2000 kg superfosfaat en 500 kg K-40 gebruikt. In fase IIA van het Lage

Bergse Bos (aangelegd in 1972/1973) werd alleen bemest met Thomasslakkenmeel Daarna zijn alleen in fase IIB van het Lage Bergse Bos in het tweede groei­ seizoen in een aantal vakken (5,7 ha) de plantspiegels van populieren bemest

De bedragen voor grondbewerking en bemesting bedragen omgerekend naar prijzen 1979 ƒ 1000,— tot ƒ 3000,— per hectare. Gemiddeld is dit 16% van de totale aanlegkosten. Op basis van normtarieven van het Staatsbosbeheer

(28)

31

-aanlegkosten in de loop van de tijd omlaag heeft gebracht. Op verschillende onderdelen kan daarmee nog verder worden gegaan. We komen dan o.a. op de samenstelling van de beplantingen. Eenvoudiger opgezette beplantingen zijn lager in aanlegkosten, maar nog belangrijker is, dat ze ook lager zijn in onderhoudskosten. We komen hier in de volgende paragraaf op terug.

Tabel 9 illustreert nog eens de verlaging van de aanlegkosten in de loop der tijd aan de hand van de aanlegkosten van één hectare populier met onder­ groei (zonder randen) in de Bleiswijkse Zoom Midden en het Lage Bergse Bos.

Tabel 9. De aanlegkosten (incl. drie jaar onkruidbestrijding) van 1 ha populier met ondergroei in de Bleiswijkse Zoom Midden (1970/1972) en het Lage Bergse Bos (1973/1974)

grondbewerking + bemesting plantsoen ^

planten

onkruidbe stri j ding inboeten totaal BZM LBB 3.000 ƒ 1.250 4.200 3.300 4.500 3.600 3.700 250 1.500 1.000 f 16.900 9.400

1) In BZM: 660 populieren en 8000 bomen + struiken In LBB: 480 populieren en 6500 bomen + struiken

5.2. Onderhoudskosten

In deze paragraaf worden de onderhoudskosten onder de loupe genomen aan de hand van de beplantingstypen en de ruimtelijke structuur van het bosgebied. Daarbij komen verschillende aspecten van het gevoerde beheer ter sprake.

5.2.1. Beplantingstype

In paragraaf 3.2. zijn grote verschillen in onderhoudskosten aan het licht gekomen tussen de aanwezige beplantingstypen. Heel opvallend daarbij zijn de verschillen tussen beplantingen met één of twee hoofdboomsoorten van eik, es of esdoorn en de gemengde beplantingen met populier en wilg als hoofdboomsoort. De eerste typen hebben onderhoudskosten van ƒ 100,— tot ƒ 150,— per hectare per jaar, de laatste ca. ƒ 900,—.

(29)

Vakken met de snelgroeiende boomsoorten populier en wilg werden veel intensiever beheerd dan de langzamer groeiende boomsoorten es, eik en esdoorn. Aan de laatste vakken behoefde weinig gedaan te worden, er werd alleen gedund als er vulhout aanwezig was. In de populierevakken heeft een serie maatregelen plaatsgevonden: opsnoeien, dunnen populier en vooral dunnen in de ondergroei. Voor dit veelvuldig ingrijpen kunnen de volgende verkla­ ringen worden gegeven:

- dunnen populier

Ü ï i d d ü L ^

-De populieren in de Bleiswijkse Zoom(Zuid)waren aanvankelijk als scherm bedoeld. Reeds in een vroeg stadium werd echter gekozen voor de populier als hoofdboomsoort. Doordat de populier in dit deelgebied erg dicht was geplant • (3,75 x 4m) is na het derde groeiseizoen in 90% van de populierevakken in de populier gedund,om de ondergroei voldoende licht te geven. Is een struik­ etage onder populier gewenst dan dient het plantverband van de populier veel ruimer te zijn, minimaal 8x8 m. Bij een dergelijk ruim plantverband zullen schaduwverdragende soorten als vlier, Gelderse roos, hazelaar, hulst en wilg zich kunnen handhaven.

In veel van de gemengde populierevakken komen ook lage percentages eik, es of esdoorn voor. Deze soorten zijn hier en daar extra vrijgesteld, met name van els en veldiep. Daarmee komen we meteen op een tweede oorzaak van de hoge onderhoudskosten van de populierevakken nl.:

- het verwijderen van de veldiep

In Bleiswijkse Zoom Midden en Bleiswijkse Zoom Zuid is in vele vakken veldiep doorgemengd in percentages oplopend tot 25 à 35%. In Bleiswijkse Zoom Midden bevat 60% van de populierevakken veldiep, in Bleiswijkse Zoom Zuid ongeveer 45%. In het Lage Bergse Bos is geen veldiep gebruikt. De veldiep is een snelle groeier die de ondergroei en andere soorten als es, esdoorn en eik verdringt. Ook kwam in de veldiep nogal wat Nectria voor en werd iepeziekte gesignaleerd. Al met al redenen genoeg om de veldiep snel te verwijderen. Dit heeft duidelijk bijgedragen tot verhoogde onderhouds­

kosten. Na afzetten geeft iep opnieuw problemen door opslag vanuit de stob of wortels.

- het opsnoeien van populier en wilg

Ruim 25% van de onderhoudskosten zijn ontstaan door het opsnoeien

(30)

33

-4e, 7e, 10e en 14e jaar. Gesnoeid wordt tot een hoogte van 6 m. Snoeien is uitsluitend gericht op het verbeteren van de houtkwaliteit. Uit de gegevens blijkt dat er al in het eerste en tweede groeiseizoen is gesnoeid. De snoei in het eerste groeiseizoen is uitgevoerd in het in 1971/72 aangelegde deel van Bleiswijkse Zoom Zuid. Hier was iets speciaals aan de hand. Het plantsoen bestond uit poten die vanwege het droge voorjaar niet zo best aansloegen. Daarom is de kroon reeds in het eerste jaar bijgesnoeid. In het derde jaar werd opgesnoeid om al te sterk waterlot te verwijderen en in het vierde jaar volgde eigenlijk de eerste echte snoei. De tweede snoei kwam in de andere deelgebieden twee tot vijf jaar na de eerste snoei.

Voor populier wordt aanbevolen de 6 m snoeihoogte in drie snoeibeurten te bereiken: 0-2 m, 2-4 m en 4-6 m (5). De eerste snoei begint dan bij een boomhoogte van ca. 6 m, de tweede bij 10 m en de derde bij 14 m.

In afwachting van een beheersplan werden tot oktober 1974 alle popu­ lieren opgesnoeid. Voor de Bleiswijkse Zoom Midden betekent dit dat bij de eerste snoei overbodig snoeiwerk is verricht, omdat na de eerste snoei in 90% van de populi,erevakken de helft van de populieren is geveld. Ook bij omvormingen van populier naar eik, es of esdoorn is dit het geval. Op-snoeien dient gericht te zijn op de bomen, die een zodanige omloop krijgen, dat een goede kwaliteit hout geproduceerd kan worden.

Uit bovenstaande opsomming blijkt vooral dat de populierbeplantingen met ondergroei in de Bleiswijkse Zoom Midden, mede door gewijzigde doel­ stelling, intensief zijn verzorgd. De onderhoudskosten vanaf het derde jaar bedragen voor dit beplantingstype in de Bleiswijkse Zoom Midden ƒ 1320,— per ha per jaar, in de Bleiswijkse Zoom Zuid en het Lage Bergse Bos ƒ 660,— per ha per jaar. Een groot verschil dus dat voornamelijk is veroorzaakt door een grote dunningsactiviteit in de ondergroei in de Bleiswijkse Zoom Midden (vooral afzetten van opslag van populier en veldiep). Dit wordt geillustreerd in tabel 10.

Tabel 10. De onderhoudskosten per hectare per jaar voor populierebeplantingen met ondergroei (type II 2) gesplitst naar populier en ondergroei

BZM BZZ + LBB totale onderhoudskosten/ha.jaar

onderhoud aan populier/ha.jaar onderhoud aan ondergroei/ha.jaar

ƒ 1320 ƒ 660

1005

315 320

340

De vier bosvakken met alleen populier of wilg (beplantingsteype I 2)

(31)

geplant: 1,5 x 1,5 tot 2 x 2 m. Dergelijke dichte verbanden zijn voor deze snelgroeiende boomsoorten wel geschikt om in korte omlopen hoge produkties

;S/c aJC

te halen, echter niet voor langere omlopen. Dan moet veelvuldig worden gedund. De onderhoudskosten voor deze beplantingen kwamen op ƒ 600,— per hectare per jaar.

In twee vakken in de Bleiswijkse Zoom Midden (beplantingstype II 4) werden populieren verwijderd om aanwezige groepen eiken de ruimte te geven. Ook na 1978 is in verscheidene andere populierevakken, waar zich voldoende aantallen eik, es of esdoorn in de ondergroei bevonden (minimaal 30%), het proces van omvorming op gang gebracht. Dit blijkt een zeer kostbare manier van werken; de onderhoudskosten komen op bijna ƒ 1900,— per hectare per jaar. Bovendien zijn deze processen bosbouwkundig gecompliceerd en vragen deskundigheid van het beheer. De kans op foutieve beheersingrepen is groot.

5.2.2. Ruimtelijke structuur

De invloed van de ruimtelijke structuur van een bosgebied op de onder­ houdskosten uit zich voornamelijk door:

- de schaal waarop de beplantingen zijn aangelegd en ^ Oor«*.. - het aandeel versiering in de vorm van randen, singels en solitairen.

Door de wijze waarop arbeidstijden en kosten zijn geregistreerd, is het onmogelijk een verband te leggen tussen onderhoudskosten en vakgrootte. De gemiddelde vakgrootte voor de Rottemeren bedraagt 0,4 ha. De vakken met populier zijn gemiddeld groter dan de vakken met andere hoofdboomsoorten: 0,53 ha voor populier tegenover 0,20 - 0,30 ha voor de overige boomsoorten. Naast invloeden op de directe uitvoering vraagt een kleinschalig bosgebied natuurlijk extra veel tijd voor het planningsproces. Dit wordt nog eens versterkt door de aanwezigheid van een groot aantal boomsoorten.

Over de "versiering" in de Rottemeren is meer te zeggen en dan speciaal over de randen. Op basis van de kaart van het beheersplan komt in het gehele studiegebied ca. 560 m per hectare beplanting voor (zie tabel 3 in paragraaf 2.2.). Wordt voor de randen een gemiddelde breedte aangehouden van 2,5 m dan betekent dit dat 14% van de oppervlakte alleen met struiken is bezet. Aan deze randen is extra veel aandacht besteed. In paragraaf 3.3. is berekend dat het onderhoud aan de randen om de bosvakken 11,3 manuur/km.jaar bedraagt en voor de overige randen 17,1 manuur/km.jaar. Dit komt neer op resp. 45 en 68 manuren/ha.jaar. Dit is resp. twee- en driemaal zo hoog als het onderhoud aan de bosvakken.

(32)

35

-In paragraaf 3.3. is ook berekend dat 50% van het werk aan randen en singels is gaan zitten in het snoeien yan randen langs wegen en paden. Al dit snoeiwerk was en is nog steeds nodig om te voorkomen dat struiken uit de randen over wegen en paden groeien. Dit overgroeien gebeurde in de Bleiswijkse Zoom al zeer spoedig, omdat de afstand van de eerste randrij tot de weg of het pad 1,25 tot 1,5 m bedroeg.

De zeer hoge snoeikosten hadden voorkomen kunnen worden door eenvoudig de randen verder van wegen en paden te planten. In het Lage Bergse Bos zijn de bermen tussen beplanting en paden breder gemaakt, waardoor zich ook een meer natuurlijke rand kan ontwikkelen. Door het snoeiwerk te mechaniseren worden de kosten weliswaar lager, maar er ontstaan strak geschoren randen, die als heggen de wegen en paden markeren. Dat kan op zichzelf best aardig zijn, maar is waarschijnlijk nooit de opzet van het ontwerp geweest.

(33)

6. CONCLUSIES

De kosten van aanleg van bos in het recreatieschap Rottemeren bedragen ƒ 9.000,— tot ƒ 18.000,— per hectare (prijzen 1979) . Daarbij is drie jaar onkruidbestrijding inbegrepen. De gemiddelde aanlegkosten bedragen ca. ƒ 13.000,— per hectare.

De aanlegkosten zijn in de loop van de tijd, gedurende welke de verschil­ lende deelgebieden werden aangelegd, beduidend omlaag gegaan. Lagen de kosten bij de eerste aanleg in 1970/71 op ca. ƒ 18.000,— per hectare, in 1973/74 bedroegen deze ƒ 10 à 12.000,— per hectare (prijzen 1979). Deze verlaging werd bereikt door:

- lagere of geen bemestingskosten - minder planten per hectare

- gerichter bestrijding van het onkruid - gerichter inboeten.

Verdere verlaging van de aanlegkosten is mogelijk door het plantwerk te mechaniseren, het onkruid nog gerichter te bestrijden en minder bomen en struiken in de ondergroei aan te brengen.

De kosten van onderhoud van de bosvakken bedragen gemiddeld voor het gehele studiegebied ƒ 700,— per hectare per jaar. Voor de randen en singels bedragen de onderhoudskosten, berekend over de totale oppervlakte beplanting (bosvakken + singels) ƒ 325,— per hectare per jaar. De totale onderhoudskosten in de Rottemeren voor de vijf tot acht jaar oude beplan­ tingen komen dus vanaf het derde jaar op ƒ 1.000,— per hectare per jaar. Het onderhoud aan de randen om bosvakken en singels is bijna twee- tot driemaal zo duur als het onderhoud aan de bosvakken. Voor de randen om bosvakken bedragen de onderhoudskosten f 1300 per ha per jaar, voor de randen om singels ƒ 1900 per ha per jaar.

Grote verschillen in onderhoudskosten blijken te bestaan tussen de in het gebied voorkomende beplantingstypen.

Vakken met één boomsoort van eik, es of esdoorn hebben betrekkelijk weinig onderhoud gehad (ƒ 100/ha.jaar) in tegenstelling tot de gemengde beplan­ tingen met populier en wilg als hoofdboomsoort (ƒ 900/ha.jaar).

Bijzonder veel werk is verricht bij de omvormingen van populier naar eik: de onderhoudskosten bedragen hier bijna ƒ 1.900,— per hectare per jaar.

Wat het meest opvalt bij de resultaten, zijn de hoge onderhoudskosten in het studiegebied voor de bosvakken met de snelgroeiende boomsoorten en ondergroei, vooral in vergelijking met de vakken met bijv. eik, es of esdoorn.

(34)

37

-Bij eik, es of esdoorn gaat het dan wel om monocultures of eenvoudig opgezette systematisch gemengde beplantingen. Deze beplantingen vragen in de beginjaren weinig tot geen onderhoud. Willekeurig gemengde beplan­ tingen met veel boom- en struiksoorten, zoals die de laatste decennia veel zijn aangelegd, kwamen in de Rottemeren niet voor. Vergelijking van dit beplantingstype met de in het studiegebied voorkomende beplantingstypen zou erg interessant geweest zijn, daar de eerste een erg intensieve bege­ leiding vraagt met als gevolg hoge onderhoudskosten.

Dat het onderhoud aan de populierenbeplantingen duur uitvalt is grotendeels te wijten aan de werkzaamheden die zijn uitgevoerd in de ondergroei. Twee­ derde van alle manuren aan de populierenvakken besteed, werden gebruikt voor het dunnen van de ondergroei. Het onderhoud aan de populieren zelf komt op ƒ 320 per hectare per jaar. Deze kosten zijn voor zo jonge populiere­ beplantingen nog hoog te noemen. Ze werden veroorzaakt door een intensief snoeiprogramma en het dunnen van te dicht geplante populieren in de Bleis-wijkse Zoom Midden. Dit laatste was nodig om de ondergroei te handhaven. Bij snelgroeiende boomsoorten populier en wilg moet er voor gewaarschuwd worden om niet te snel en te veelvuldig te willen ingrijpen. Dat is in het geheel niet nodig, indien bij de aanleg van dit type beplantingen wordt uitgegaan van

- een plantverband voor populier en wilg van minimaal 8x8 m,

- het aantal bomen en struiken in de ondergroei te verminderen tot 2000 à 3000 per hectare en

- te kiezen voor schaduwverdragende soorten in de onderetage.

Wordt de beplanting op deze wijze aangelegd dan zijn veel minder ingrepen in de ondergroei nodig en kan het opsnoeien van populier worden beperkt waardoor het onderhoud veel goedkoper is.

(35)

LITERATUUR

1. Beheersplan van het Recreatieschap Rottemeren oktober 1974-1984, september 1974.

2. Beheersplan voor het Recreatieschap Rottemeren juni 1977-1987. Heidemij Ned., 1977.

3. Beplanting recreatieve gebieden. Studieproject Dorschkamp en Stiboka. Wageningen, augustus 1971.

4: Bosmodellen voor de Broekpolder; een onderzoek naar de mogelijkheden voor aanleg en exploitatie van een bos op depotgronden in stedelijk gebied. Vlaardingen, 1979.

5. Eppinga, R. 1979. Het snoeien van populieren. Populier 16(4) : 67-70. 6. Eindrapport van de Werkgroep Financiering Recreatieschappen.

Augustus/december 1978.

7. Gerritse, R. 1979. Lasten van openluchtrecreatie. Economisch Statistische Berichten 64 (3209) : 614-1616.

- 8. Groenhuis, B. 1979, 1980. De rol van de populier bij de aanleg van nieuwe bossen op rijke gronden (I-II-III). Populier 16(3): 51-55; 16(4):

77-84; 17(1) : 3-6.

9. Hoksbergen, F.Th.J. & N.A. Leek. 1977. Kosten van eerste dunning in gemengde loofhoutbeplantingen. Nederlands Bosbouw Tijdschrift 49(12): 348-352; Bericht "De Dorschkamp", Wageningen, nr. 93.

10. Jager, K. & N.A. Leek. 1979. Bosbouwkundige principes bij het ontwerpen van beplantingen buiten bosverband. Groen 35(9): 381-389; Mededeling "De Dorschkamp", Wageningen, nr. 177.

11. Lenderink, H. 1979. Welke beheersrol en produktiefunctie kan de populier, geplant in nieuwe bossen in het westen van Nederland worden oegekend. Populier 16(2): 27-33.

12. Landbouwcijfers 1979. Landbouw-Economisch Instituut/Centraal Bureau voor de Statistiek, 's-Gravenhage.

13. Matthijsse, L. 1974. Wat kost (recreatie-) groen? Recreatievoorzieningen 6(8): 310-316 en 6(9): 347-354; Overdruk "De Dorschkamp", Wageningen,

nr. 15.

, 14. Werkgroep Bos in Stedelijke Gebieden 1973. Onderzoek naar de onderhouds­ kosten van parkgebieden. Stencil "De Dorschkamp", Wageningen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

oplossing van de tusschenstof. 5 vertoont een op deze wijze verkregen preparaat, waarbij de beste staafjes zijn uitgekozen.. S2 DE BEWERKING DER GLAZI UR- RANDEN.

subsidiebedrag als bij de kosten zijn meegerekend, hiervoor geen scorepunten in

• Ten aanzien van punt 2 zouden de provincies graag een verdere verlenging zien naar 1 januari 2023, ambtelijk willen we vanuit het ministerie van LNV een verruiming beperkt

Dan stond ik op, liep naar zijn kamer, een deur verderop, mijn vinger bij het woord dat ik niet kon lezen.. Het was de eerste keer dat ik voor

 Aqualaren draait mee in een benchmark voor overdekte zwembaden.. * Vorige week is proef begonnen waarmee nog eens 10% extra besparing

In zulke gevallen is het niet noodig den glazuur-rand uit te breiden in de richting der kauwvlakte, maar er moet voldoende uitbreiding gegeven worden aan dat deel van den rand,

De kosten voor het kerstdiner bedragen 57,50 EURO per persoon, dit is inclusief de drankjes...

Voor iedereen die gebruik maakt van de Skûle graag er om denken dat de thermostaat voor de verwarming weer op automatisch terug gezet wordt, komt regelmatig voor dat deze op