• No results found

Resultaten van wandruwheidsmetingen in een aantal leidingen van het waterschap "De Oostermoersche Vaart" in Drenthe

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Resultaten van wandruwheidsmetingen in een aantal leidingen van het waterschap "De Oostermoersche Vaart" in Drenthe"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BIBLIOTHEEK

NN31545.0300 tTAmwGGEBOUW

h

INSTITUUT VOOR CULTUURTECHNIEK EN WATERHUISHOUDING

NOTA 300,^dd. 1 augustus 1966

V

Resultaten van wandruwheidsmetingen in een aantal

leidingen van het waterschap "De Oostermoersche

Vaart" in Drenthe

J. Pieters en A. J. Flach

Nota's van het Instituut zijn in principe interne

communicatiemid-delen, dus geen officiële publikaties.

Hun inhoud v a r i e e r t sterk en kan zowel betrekking hebben op een

eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende

discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen

de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het

onder-zoek nog niet is afgesloten.

Aan gebruikers buiten het Instituut wordt verzocht ze niet in

pu-blikaties te vermelden.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut

in aanmerking.

(2)
(3)

y

*> ;r

> <

Inhoud

Blz,

I INLEIDING 1

II DE MEETOBJECTEN 2

III DE MEETMETHODIEK 3

IV OVERZICHT VAN DE "WATERLEIDINGEN 5

V BEGROEIING EN ONDERHOïïDSTOESTAND VAN DE LEIDINGEN 7

VI DE WANDRTJWHEIDSFACTOR (k

M

)

d

(4)

< *

T /

(5)

-V '

I

I. INLEIDING

In 1964 werd het wandruwheidsonderzoek (I.C.W, nota nrs. 231 en 276) voortgezet in vijr leidingen van het waterschap 'De Oostermoersche Vaart'. De doelstelling van dit onderzoek was drieledig. Op de voorgrond stond de invloed van het gedrag van een in de tijd toenemende begroeiing in

open leidingen op de stromingsweerstand. Het begroeid raken van leidingen heeft tot gevolg dat bij een bepaalde afvoer het leidingpeil zich hoger instelt dan wanneer die afvoer door een schone leiding zou plaats vinden. De stuwende invloed van een toenemende begroeiing veroorzaakt afwijkingen van de normatief gekozen wandruwheidsfactor in de formule van Manning.

In de tweede plaats hadden de waarnemingen ten doel een inzicht te verkrijgen in de onderhoudstoestand van de leidingen. Het verwijderen van de vegetatie uit de leiding beïnvloedt het afvoerend vermogen in gunstige zin. Door periodiek wandruwheidsmetingen te verrichten is aldus een onder-houdsdiagram op te stellen.

Tenslotte is met dit onderzoek getracht de kwaliteit van de verschil-lende onderhoudsmethoden te toetsen. Als maat voor deze kwaliteit is het wandruwheidseffeet ingevoerd, waaronder wordt verstaan de toename van de wandruwheidsfactor na het maaien van de leiding; het wandruwheidseffeet is dus afhankelijk van de toegepaste onderhoudsmethode.

De keuze van de waterlopen in het waterschap 'De Oostermoersche Vaart' hield verband met een onderzoek naar de techniek en economie van het

leidingonderhoud, ingesteld door het Provinciaal Onderzoekscentrum van de Landbouw in Drenthe, onder auspiciën van de Commissie Economie Waterhuis-houding (I.C.W. nota 31O gewijzigd).

(6)
(7)

* V

2

-II. DE MEETOBJECTEN

De metingen werden uitgevoerd in leidingen die bij het waterschap bekend waren als :

1 leiding 10 (Drouwenerveen), gemiddelde breedte van 4»50 m 2 leiding 10.62 ( Buinen ) , gemiddelde breedte van 2,30 m 3 leiding 14 ( Westdorp ) , gemiddelde breedte van 1,80 m 4 leiding 6 ( Gieten ), gemiddelde breedte van 3,75 m _ 5 leiding 8 ( Veenhof ) , gemiddelde breedte van 1,80 m en waarvan figuur 1 een overzicht geeft.

De leiding 10 vormt een gedeelte van de zijtak van de hoofdstroom (de Oostermoersche Vaart) en is evenals de leidingen 6 en 14 te beschou-wen als een transportleiding (afwateringsleidingen). Leiding 14 voert voornamelijk kwelwater van het bosgebied op de hoge gronden van Midden Drenthe ten zuid-oosten van Schoonlo af.

De metingen in de leidingen 10, 10.62 en 14 werden op regelmatige tijdstippen uitgevoerd; bij de metingen in de leidingen 6 en 8 was dit niet mogelijk omdat de stroomsnelheden in het zomerseizoen te gering

(8)
(9)

V

*. » _ * _

\ • + >

Sv (Lil. DE MEETMETHODIEK

De gevolgde meetmethode werd reeds eerder beschreven in I.C.W. nota 231 en 276.

Het debiet werd bepaald door stroomsnelheidsmetingen, waarbij steeds gebruik werd gemaakt van een vleugelmolentje van Ott, behalve bij de

metingen in leiding 10 (Drouwenerveen). Voor een in deze leiding voor-komende klepstuw werd een afvoergrafiek samengesteld (fig. 2 ) . De metingen voor deze grafiek werden bij verschillende debieten uitgevoerd waneer de leiding schoon was. Uit deze metingen kon een curve worden berekend volgens:

Q = C H 3/2

waarxn

Q = het debiet over de stuw (m /sec)

C = 6,59 en is een constante waarin opgenomen de breedte van de stuw (3,5 "0 E = hoogte van de overstortende straal.

Deze werd bepaald uit het niveauverschil van bovenkant stuwklep en de waterspiegel op een afstand van 5 m vanuit de stuw. Hierbij werd gebruik gemaakt van een waterpasinstrument, vraarbij voor de a t m -klephoogte werd volstaan met 2 aflezingen links en rechts van de stuw; de hoogte van de waterstand werd bepaald uit een gemiddelde van 3 aflezingen.

Voor de bepaling van het natte profiel werd onder andere gebru:'.k ge-maakt van een P.V.C. - buis, waarop een centimeter - verdeling was aange-bracht. De buis was voorts voorzien van een ronde voet met een middellijn van 10 cm en samengesteld uit twee delen die met een schroefbout in de

juiste afleesstand konden worden verbonden. Deze peilbuis werd geconstru-eerd door de Technische Dienst van het Instituut (MEIJER).

Het bodemverhang van de meetvakken blijkt uit figuur 3. In de lei-dingen 10, 10.62 en 6 was dit enigszins onregelmatig, in de leilei-dingen 14 en 8 echter regelmatig. In alle leidingen was het verval per raaiafstand gering (gemiddeld 0,03 /°°)«

De begroeiingsintensiteit werd tijdens elke meting in een klasse ingeschat volgens tabel 1.

Tevens werd de kwantiteit van de vegetatie afzonderlijk gewaardeerd in een profielvulling. Onder profielvulling werd verstaan de door de begroeiing ingenomen oppervlakte van de dwarsdoorsnede der watergang, uitgedrukt als een percentage van de natte dwarsdoorsnede. Wanneer een gedeelte van deze natte doorsnede onbegroeid of minder dicht begroeid bleef kwam dit tot uit-drukking in de schatting van het percentage zoals dit uit de volgende

(10)
(11)

v â 4

-A. \

B2 Natte doorsnede = 5 (B + B ) . h Begroeid deel van de doorsnede i s :

i . h . (B^ + B2) - B? ( . h ^ Profielvulling in % : 100 (1 -

V

h

i

4 h (B1 • B2) h = waterdiepte Profielvulling in % : ( B x h„ + B„ x h„ ) 100 (1 - — . h ) In de praktijk zal B + B ongeveer overeenkomen met de gemiddelde leiding-breedte B.

Tabel 1. C l a s s i f i c e r i n g van de l e i d i n g v e g e t a t i e

Begroeiingsklasse

1

2

3

4

5

6

7

Aard van de begr

ideaal schoon

zeer schoon

schoon

vrij schoon

licht begroeid

matig begroeid

sterk begroeid

oeiing

Ov ereenkomende

vulling

0

5

10

15

25

35

50

- 5 #

- 10 io

- 15 #

- 25 #

- 35 io - 50 /o

- 75 i

pre

c

>fiel-: - • . . ' . ' / ' ? i - y -? '~ /••

(12)
(13)

4/

V â

\ -V

fc

4 a

-Bij het schatten van de profielvulling is rekening gehouden met de variatie in begroeiing in lengterichting van de watergang.

Het gemiddelde beeld is verkregen door in de afzonderlijke meet-raaien (8 stuks) de begroeiing in een profielvulling te schatten.

In wezen komen de profielvulling en de begroeiingsklassen met elkaar overeen? echter is het bepalen van een begroeiingsklasse meer globaal dan het schatten van een gemiddelde profielvulling omdat de laatste methode meer kwantitatief het begroeiingspatroon benadert.

Het schatten van de profielvulling/begroeiingsklasse heeft ten doel een methode te kunnen vinden om de waarde van de wandruwheids-factor te benaderen door waardering van de in de leiding voorkomende begroeiing.

(14)

à *

i *

(15)

\ 5

-IV. OVERZICHT VAN DE WATERLEIDINGEN

a. Leiding 10

Deze leiding had een regelmatig profiel en vlakke taluds. Direct stroomopwaarts van het meetvak kwam een vernauwing van het dwarsprofiel voor, ontstaan door plaatselijke inkalvingen van het benedentalud. Over circa 200 m' was hier aan de oostzijde een betuining aangebracht die tot

voorbij raai 5 i-n het meetvak doorliep. Verder kwamen aan dezelfde zijde

betuiningen voor tussen de raaien 7 en 9, terwijl deze aan de zuidzijde voorkwam tussen de raaien 1 en 3«

De grondsoort van de bodem bestond tussen de meetraaien 4 en 9 uit een vaste zandbodem, voor het overige gedeelte uit een losse fijn zande-rige laag met een weinig slib. De taluds waren voorzien van een teelt-aardelaag, het maaiveld zelf uit veenachtig materiaal. Langs de oevers kwam afwiséelend weiland en bouwland (aardappelteelt) voor. De eerste meetraai werd 100 m' stroomafwaarts van de klepstuw gekozen; het meetvak ter lengte van 200 m maakte deel uit van een recht gedeelte van de lei-ding. Enkele inmondende greppels en perceelssloten stonden tijdens ce metingen steeds droog. Het bodemverhang was zeer gering (fig. 3 ) •

b. Leiding 10.62.

Deze leiding lag gedeeltelijk in een veengebied; de bodem en wanden in het eerste gedeelte van het meettraject (ca. 125 m) lagen geheel in een veenbodem en het ovezjige gedeelte van het gekozen meetvak had een vaste zandbodem. Hierin kwamen veel grove en fijnere veenkluiten voor, terwijl de veenbodem in het meettraject zeer slap was. Deze leiding voert onder andere het kwelwater van het hoger gelegen Hondsruggebied tussen Exloo en Borger af. Hij werd in het kader van de ruilverkaveling Buiner-en Bronneger VeBuiner-en in het najaar van 1963 gegravBuiner-en. EBuiner-en aantal inmondBuiner-ende greppels werden tijdens de metingen altijd droog aangetroffen. Aan beide oeverzijden kwam uitsluitend weiland voor,

c. Leiding 14

De wanden van deze leiding bleken over een gedeelte van de beneden-taluds door de waterstroom te zijn aangetast. Hoewel langs beide oevers een verdediging van tuin- en bleeslatten was aangebracht, vond achter deze oeververdediging plaatselijk vrij grote uitspoelingen plaats. Voor

(16)
(17)

.A

K

à

6 -x *

de keuze van het meetvak kon een lengte met constant profiel worden ge-vonden, doch 50 m stroomafwaarts van de laatste raai kwam een gedeelte

voor met een afwijkende grotere breedte van circa 40 f°.

De grondsoort van bodem en wanden bestonden uit fijn zand met op de taluds en maaiveld een overgang naar humeus veen. Afwisselend werden ter weerszijden van de leiding aardappelen verbouwd, terwijl het overige deel als grasland in gebruik was.

Inmondende sloten en greppels kwamen in het meettraject niet voor, terwijl de leiding voorts werd gekenmerkt door een gelijkmatig bodemver-hang van slechts 0,02 /oo.

d. Leiding 6

Het profiel van deze leiding was zeer regelmatig met vlakke taluds. De bodem van de watergang en de onderzijde van het talud waren van fijn zand, vermengd met veen dat vooral aan het einde van het meettraject een

slappe bodemlaag veroorzaakte ter dikte van circa 40 cim; n et maaiveld

bestond ter plaatse eveneens uit veen. Stroomafwaarts gezien werden aan de linkeroever aardappelen verbouwd, aan de rechterzijde bevond zich weiland.

De waterstand in de leiding kon door middel van een in de benedenloop aanwezige stuw worden beheerst. Verhoging van het peil geschiedde in

een aantal fasen; de eerste verhoging met 0,55 m, vond plaats op 17 april.

Alle waarnemingen werden verricht met gestuwd peil. Tijdens de zomermaanden waren geen metingen uitvoerbaar; door een te gering debiet was het verhang niet te meten.

e. Leiding 8

Ook deze leiding had een regelmatig profiel. De bodem en wanden van de watergang bestaan uit vast zand met een betuining langs beide oevers. In het gekozen meetvak kwamen vijf inmondingen van perceelsscheidingen voor, die tijdens de meetperiode water aanvoerden. Tijdens de metingen werden deze greppels, waarvan de uiteinden van duikers waren voorzien, afgesloten, zodat het debiet in het meettraject niet werd beinvloed. Door de handhaving van een gestuwd peil waren slechts weinig metingen in ongestuwde toestand mogelijk, terwijl ook hier gedurende de zomermaanden wegens te geringe afvoeren, metingen niet uitvoerbaar bleken.

Het bodemverhang van leiding 8 was in vergelijking tot die van alle andere meetvakken het grootst.

(18)

4 *•

(19)

* - 7 .

x ' V. BEGKOEIING EN ONDERHOUDS TOES TAND VAN DE LEIDINGEN

a. Leiding 10 (Drouwenerveen)

De begroeiing van de leiding werd voor het merendeel gevormd door mannagras met daarnaast fonteinkruiden, zoals

het gekruld- en het kamfonteinkruid. Langs de taluds kwamen behalve de gewone onkruiden voornamelijk mannagras en liesgras voor. Deze laatste alleen ter plaatse van de betuiningen. De bodembegroeiing kwam begin mei tot ontwikkeling, gelijkmatig verspreid over het bodemprofiel

(bodemvulling ca. 80 $).*)

Een eerste reiniging van de bodem vond plaats op 21 mei met het schakelmes. Vervolgens werd een tweede reiniging verricht tussen

14 en 17 juli met de zeis, waarbij eveneens de taludzoombegroeiing (vege-1

-tatie langs water-taludlijn) werd gemaaid; op 20 augustus en 1 oktober volgde weer een onderhoudsbeurt met het schakelmes. De benedentaluds werden nogmaals met de zeis gemaaid op 14 oktober. Het maaien van de

bermen en de boven-taluds (boven de waterlijn) werd regelmatig langs mechanische weg (de Wibo met Agria-tractie) verricht.

b. Leiding 10.62 (Buinen)

Het beeld van de begroeiing was het gehele seizoen zeer onregel-matig. Tot de helft van juni bleef de leiding geheel schoon, daarna

begon de vegetatie zich in groepjes (fonteinkruid, liesgras, waterpest, waterweegbree) te ontwikkelen. Deze planten nemen in het achterste

ge-deelte van het meetvak (vanaf de raai 5) i*1 de loop van het seizoen

ongeveer de helft van de natte doorsnede in beslag. Dit had tot gevolg dat naast deze plantengroepen bodemuitschuring plaatsvond; de water-diepte werd hierdoor ter plaatse soms verdubbeld, waarbij ook stroom-versnellingen optraden. Tussen de groepsgewijs voorkomende begroeiing bleef de bodem zeer schoon. In. de loop van het seizoen nam de taludzoom* begroeiing wel enigszins toe. Deze bestond vooral uit liesgras met plaatselijk sterke grasgroei, overhangend tot in de waterspiegel. In figuur 4 is dit schetsmatig weergegeven. De breedte waartoe deze planten uitgroeiden in de breedterichting van de leiding, bedroeg maximaal circa 40 cm.

De taluds werden op 4 juni en 3 december in handkracht gemaaid; het bodemgedeelte werd gedurende het seizoen alleen in de eerste week van december met de zeis gemaaid. Alleen tijdens de laatste onderhouds-*) Onder bodemvulling moet worden begrepen het door de vegetatie ingenomen

(20)
(21)

4

•V

beurt werd dus het gehele leidingprofiel gemaaid.

c. Leiding 6 (Gieten)

In het bodemgedeelte van de leiding kwamen verschillende soorten fonteinkruid en waterweegbree tot ontwikkeling net langs de oever-stroken, direct langs de water- taludlijn tot een afstand van ongeveer 0,5 à 1,0 m hieruit, sterrekroos, waterpest en algen. In een verder stadium van het seizoen breidde deze oevervegetatie zich tot de aö van de leiding uit. De begroeiing kwam zeer gelijkmatig en dicht tot

ontwikkeling (bodemvulling tot 9 Cf/o),

De reiniging van de boventaluds vond voor de eerste maal plaats op 26 mei; daarna op 28 juni, 21 september en 21 december. Dit vond

steeds mechanisch (Wibo) plaats. Het reinigen van het natte profiel werd verricht op 10 augustus (schakelmes) en daarna op 21

september (schakelmes). Bij de laatste onderhoudsbeurt op 21 december werd het gehele leidingprofiel met de zeis gemaaid»

rï» Leiding 8 (Westdorp)

In deze leiding kwam gedurende het seizoen een zeer geringe bodem-begroeiing voor, die in het achterste gedeelte van het meettraject enigszins in dichtheid toenam; er werd alleen het mannagras en ge-kruld fonteinkruid aangetroffen met enkele verspreide polletjes kleine waterweegbree.

Er ontwikkelde zich daarentegen een zeer dichte taludbegroeiing van mannagras langs de taludzoom (een gedeelte van het talud direct aansluitend met de water-taludlijn), waardoor in de eerste helft van augustus een ogenschijnlijke profielverkleining (in de waterspiegel)

van 50 à SOfo werd veroorzaakt.

Het onderhoud beperkte zich vrijwel tot het maaien van de taluds (mechanisch) en van de taludzomen. Deze laatste worden gevormd door een begroeide strook direct grenzend aan de water-taludlijn.. De geringe begroeiing van bodem en taludzomen werden gelijktijdig met de zeis gemaaid op 17 juni en 19 augustus. De taluds boven water werden boven-dien gemaaid op 24 juni, 31 augustus en 26 oktober.

(22)
(23)

V VI. DE WAHDRUWHEIDSFACTOR (kjj)

a. Leiding 10 (Drouwenerveen)

De uit de waarnemingen verkregen en berekende meetresultaten zijn verzameld in tabel 2.

In deze tabel zijn eveneens de waterdiepte H (kolom 12), de

ge-middelde profielvulling en hiermee corresponderende begroeiingsklasse en de watertemperatuur weergegeven (kolommen 13, 14 en 15 )•

Het verloop van de wandruwheidsfac.tor in de tijdwor leiding 10 blijkt uit figuur 5. Hierin zijn eveneens de geschatte begroeiings-klassen en de gemiddelde stroomsnelheden aangegeven. Het onderhoud is in deze en volgende figuren (5, 10, 11, 12 en 13) aangeduid met de volgende symbolen ;

Onderhoud Symbool taluds boven de waterspiegel gemaaid I

taluds onder water (taludzoom) gemaaid II bodemonderdeel met het schakelmes gemaaid III bodemonderdeel met schakelmes gemaaid en

nagereinigd met zeis of geheel met zeis gemaaid IV

afsterven van de bodembegroeiing V leiding stroomopwaarts gereinigd VI

Uit het verloop van de k™ in de tijd en uit de toename van zijn

waarde na een onderhoudsbeurt, kan worden opgemerkt, dat de gemiddelde onderhoudstoestand van deze leiding gunstig was.

De wandruwheidsfactor nam na een vrij hoge aanvangswaarde (k,,= 49,2) in korte tijd snel af tot een minimum k -waarde van 3,4 op

3 juli. Opmerkelijk is het geringe wandruwheidsef f e.c.t van het eerste

bodemonderhoud op 21 mei. Mogelijk houdt dit geringe wandruwheids-effe.at verband met de nog te geringe lengte van de vegetatie op die datum, waardoor het schakelmes over en niet door de vegetatie wori.t getrokken. Bovendien ontwikkelde de begroeiing zich in deze période zeer sterk.

In de periode na 14 oktober kwam de bodembegroeiing niet moer tol; ontwikkeling, hetgeen ook door de sindsdien verrichte k,,-waarnfciS?lr^3r werd bevestigd. De periode, waarin de vegetatie afsterft, zal mede-worden beïnvloed door de watertemperatuur en de gevoeligheid daarvoor

(24)
(25)

t

*

10

-van de voorkomende plantensoorten. Met waterpest verontreinigde lei-dingen kunnen bijvoorbeeld ook in het winterseizoen worden aangetrof-fen. De temperatuur van het water was op 14 oktober gedaald tot 10 C.

De reiniging op 14 juli had een toename van de k -waarde

tenge-volge tot ruim 6&fo van de uitgangstoestand. Bij de daaropvolgende

onderhoudsbeurten bedroegen deze percentages respectievelijk 65$ en 78$; de te maaien begroeiing tijdens deze laatste onderhoudsbeurten was geringer hetgeen ook tot uiting kwan in de lagere geschatte be-groeiingsklassen.

Bij het reinigen van het bodemgedeelte bleek bij eenzelfde uit-gangstoestand de toename van kjj, teweeggebracht door de schakelmes-methode circa 72$ te bedragen van de toename die ontstond door het

gecombineerd reinigen met schakelmes en zeis. De benedentaluds worden hierbij extra gemaaid met de zeis, omdat een gedeelte van het natte profiel nabij de water-taludlijn, afhankelijk van leidingbreedte, taludhellingen en hoogte ten opzichte van het maaiveld, moeilijk te reinigen is met het schakelmes.

Gedurende het seizoen vonden een aantal wijzigingen van de water-stand plaats op de volgende data :

1 verhoging met 14 cm op 15 mei: 2 verhoging met 14 cm op 17 mei: 3 verhoging met 12 cm op 27 mei: 4 verlaging met 12 cm op 27 augustus 5 verlaging met 26 cm op 13 oktober.

Deze wijzigingen van de waterstand hadden betrekking op het peil in de hoofdstroom, circa 2 km stroomafwaarts, dat op 12 mei 1965

3,25 + N.A.P. bedroeg.

Het blijkt dat deze waterstandswijzigingen nauwelijks aantoonbare invloed uitoefende op het verloop van de k«. Wel kan mogelijk de

ge-ringe verschuiving van de k tussen de waarnemingen op 26 mei en 2 juni hierdoor worden verklaard.

Men mag verwachten, dat de waarde die k „ na een onderhoudsbeurt bereikt (voor deze leiding resp. 33,7, 32,8 en 38,5 (zie fig. 5)) afhankelijk is van de kwaliteit van het werk. Deze kwaliteit houdt

direct verband met de gevolgde werkmethode. De hoge waarde voor kM

na de derde reiniging op 1 oktober (schakelmes) kan gedeeltelijk worden verklaard uit het reeds afsterven van de begroeiing; de hierdoor ver-minderde vegetatie kon meer afdoende worden verwijderd. De hogere

(26)
(27)

1

11

-begroeiingsklasse, die zoals eerder vermeld werd, onafhankelijk van de profielvulling werd geschat, wijst eveneens in deze richting.

Aangezien bij alle toegepaste onderhoudsmethoden de waarde van k,, steeds beneden 40 bleef, kan de vraag worden gesteld of het mogelijk is in de leidingen van deze grootte een gunstiger k te bereiken.

Om dit na te gaan werden eveneens een aantal wintermetingen verricht, waarbij als eerste die waarneming is aangenomen toen de begroeiings-graad weer op 1 werd geschat.

Deze metingen (alle waarnemingen na de maand november) konden bij verschillende debieten worden verricht; het valt hierbij op, dat de waarde van de wandruwheidsfactor oploopt tot een maximum van circa 45 bij een gemiddelde stroomsnelheid van 0,30 m/sec.

Opmerkelijk is dat de hogere k -waarden ( k = 40-45) eerst na enkele vorstperioden weer wordt bereikt. Hoewel de begroeiingsgraad steeds het cijfer 1 bedroeg, werden kennelijk de nog gering in aantal aanwezige planten afgevroren en daarna tijdens dooiperioden afgevoerd.

Uit tabel 2 blijkt dat in de periode tussen de opeenvolgende onderhoudsbeurten van 21 mei en 17 juli de natte doorsnede circa 15O70 groter werd;(door het vergelijken van de metingen 4 en 13); hoewel het debiet in deze periode vrij gelijkmatig was, daalde de gemiddelde stroomsnelheid. Kijdens de onderhoudsbeurt voorafgaand aan de meting van 17 juli daalde de waterstand 50 cm en nam de gemiddelde

stroom-snelheid toe tot het dubbele van zijn waarde op 14 juli. De afvoer

verminderde tijdens de waarneming van 17 juli met circa 42 fo ten

op-zichte van 14 juli.

Uit het voorgaande valt af te leiden dat de opstuwing van de

waterspiegel, veroorzaakt door de tot ontwikkeling komende begroeiing in de watergang vrij aanzienlijke vormen kan aannemen. Tevens blijkt dat snelheidsvermindering mede wordt veroorzaakt door toename van de begroeiing; houdt men rekening met het feit, dat bij snelheidsafname de groeifactoren voor de waterplanten worden bevorderd, dan volgt hieruit dat toenemende leidingvervuiling en relatieve afname van de stroomsnelheid elkaar onderling beïnvloeden.

De tendens van een sterk stijgende waterstand kwam bij de na 17 juli volgende onderhoudsbeurten minder sterk naar voren. In figuur 6 is de samenhang tussen afvoer, waterdiepte en k in het zomerseizoen weergegeven. Het blijkt dat in de maand juni een sterk verhoogd peil optrad, dat niet veroorzaakt werd door kunstwerken. In deze periode

(28)
(29)

A

12

-| daalde de wandruwheidsfactor beneden een waarde van kM = 20. Hieruit

zou kunnen worden geconcludeerd dat bij lagere kM-waarden van circa 20

vooral een stijging van de waterstand optreedt.

Het mag bekend worden verondersteld, dat de drooglegging in grote leidingen in sterkere mate afneemt dan bij kleine leidingen, wanneer de maatgevende afvoer van deze leidingen procentueel in gelijke mate toe-neemt (BIJKERK, 1958).

Aangezien de begroeiing in een leiding eveneens de drooglegging be-ïnvloedt, is dit aspect voor leiding 10 (gemiddelde breedte langs de wa-terspiegel 5«00m) met vroegere waarnemingen in leiding L76 (leidingbreed-te 3»50 m) van het infiltratiegebied (leidingbreed-te Kuinre (N.O.P.) vergeleken.

Men kan zeggen dat een wijziging van de waterdiepte in een leiding wordt veroorzaakt door verandering van het debiet of door een toename van de weerstand, die stromend waxer in een leiding ondervindt.

Zet men de bij elke waarneming optredende waterdiepte uit tegen de berekende k dan wordt het verband verstoord door debietverschillen. Bij meer of ninder vervuilde leidingen is het afzonderlijke aandeel van de genoemde invloeden in de totale toename van de waterdiepte moeilijk vast te stellen. ., Voor een schone leiding daarentegen kan men er van uitgaan dat de toenaip.e van de waterdiepte uit-'0 sluitend veroorzaakt wordt door een toegenomen debiet, daar de wandruwheidsfactor hier constant gordt

, ve rond ersteld.

Kent men uit waarnemingen de samenhang tussen afvoer en water-diepte (wintermetingen) dan is deze invloed bij de zomerwaarnemingen gemakkelijk te elimineren. Van de leiding 10 te Drouwenerveen was het gemiddelde debiet van alle waarnemingen 280 l/sec en deze bedroeg voor leiding L76 (beschreven in nota 251) 175 l/sec. Het verband tussen waterdiepte en debiet bij niet of zeer gering begroeide leidingen

wordt weergegeven in figuur "]. Voor de grens waarbij geacht werd, dat

de begroeiing een te verwaarlozen waterstandsverhoging tengevolge had, werd begroeiingsklasse 3 gekozen. Dit mede in verband met de weinige

wintermetingen die voor leiding L76 beschikbaar waren. (Deze infil-tratieleiding staat namelijk gedurende de periode van november tot april nagenoeg droog).

De aldus verkregen curven konden voor de leidingen L10 en L76 in formulevorm worden weergegeven volgens :

a. voor leiding 10 H = 61,6 Q ° ' ^8 (correlatiecoeff. 0,967)

b. voor leiding L76 H . =133,9 Q °i 7 7 (correlatiecoeff. 0,952)

De volgens deze curven gecorrigeerde waterstand voor afvoeren van respectievelijk 280 l/sec en 175 l/sec voor de leidingen 10 en L76

(30)

J"1

(31)

13

-zijn weergegeven in tabel 3» Ce nauwkeurigheid van de herleide

water-standen moet voor leiding L"j6 enigszins geringer worden geacht, omdat

de debietverschillen ten opzichte van de correctiecurve (steunend op de waarnemingen) groter waren dan bij leiding 10.

De aldus gecorrigeerde waterstanden werden vervolgens in figuur 8 voor beide leidingen uitgezet tegen de tijdens deze waarnemingen optredende wandruwheidsfactor. In formulevorm kan dit verband worden

weergegeven, voor leiding 10 volgens H_ftn = 162,5 K^

(correlatie-coeff. 0,92) en voor leiding Lj6 volgens H „,. = 78,1 ^ '

(corre-latiecoeff. 0,84). I*1 deze formules stellen H9 R~ en H.7_ de

water-diepten voor bij een constant debiet van respectievelijk 280 en 175 l/sec. Uit beide curven is de invloed af te leiden van de vergroting van de waterdiepte (dus een afname van de drooglegging) tengevolge van leidingvervuiling. Deze is voor de kleinere leiding L76 met een leidingbreedte langs de waterspiegel van 3,50 m van geringere beteke-nis dan leiding 10, die een overeenkomstige gemiddelde breedte heeft van circa 5,0 m'.

Dit zou er op kunnen wijzen dat de invloed van leidingvervuiiling

(verlaging van de kM-factor) op de waterdiepte in grotere leidingen

toeneemt op analoge wijze zoals dit het geval is met de relatie tussen de waterdiepte en debiet naar leidinggrootte.

Bij leiding 10 blijkt bovendien de waterdiepte sterker toe te

nemen, wanneer k beneden de waarde van 20 à 25 daalt (zie ook blz. 12 ]

Zo is bijvoorbeeld de toename van de waterdiepte van k = 35 naar k.

circa 8 cm en deze bedraagt 13 cm, wanneer kM verder afneemt tot

K„ = 15.

M y

Aangezien in de praktijk een grote waarde wordt toegekend aan de handhaving van de landbouwkundig noodzakelijke drooglegging, lijkt de methode een benadering te kunnen geven omtrent het verloop van

deze drooglegging met betrekking tot de k^-waarde en waarbij een korte meetperiode reeds globaal inzicht geeft. De nauwkeurigheid kan door waarnemingen op langere termijn worden opgevoerd; het berekenen van curven voor meerdere debieten is eveneens mogelijk.

Ontwerp-technisch is het op deze wijze mogelijk voor een zekere toelaatbare overschrijding van de waterdiepte bij maatgevende afvoer een kritische k„, te kiezen.

M

(32)
(33)

\ 14

-leiding voorkomende vegetatie met als doel, de waarde van de wand-ruwheidsfactor te benaderen door een waardering van deze vegetatie

In figuur 9 is de berekende kM uitgezet tegen de geschatte

pro-fielvulling. De waarde hiervan is berekend uit het gemiddelde van lic ï

gehele meetvak. Hoewel uit de figuur wel een zeker verband is af to

leiden, noèt de spreiding die vooral bij hogere waarden voor kv

op-treedt, vrij groot worden geacht. Het blijkt bijvoorbeeld dat de geschatte profielvulling voor k = 30 varieert tussen de percentages 7 en 20. Juist bij geringere leidingvervuiling is het schatten van de profielvulling onnauwkeurig en dit wordt bemoeilijkt doordat de schattingen veelal in min of meer verontreinigd water gebeuren» Een. andere factor is do grote gevoeligheid van k voor leidingvervuilinr.: bij de hogere k -waarden.

Leiding 10.62 (Buinen)

Aangezien deze leiding nieuw gegraven werd, kon worden verwacht, dat in deze leiding weinig begroeiing gedurende het meetseizoen zou v/orden aangetroffen. Het was daarom interessant na te gaan hoe de v/andruwheid in de tijd zou verlopen.

Uit figuur 10 blijkt dat k„ slechts in geringe mate daalde tijden?; het seizoen. Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat een zeer

ver-spreide begroeiing minder van invloed is op de weerstandsfactor dan een meer gelijkmatige ontwikkeling van de leidingvegetatie,. De toenemende onregelmatige bodembegroeiing veroorzaakte een geringe verlaging van de t ; deze plantenconcentraties werden blijkbaar in de geschatte

begroeiingsgraad te hoog gewaardeerd.

Een maximale kM (33,0) werd berekend uit een waarneming van ?

december, nadat in deze week de taluds, die voordien vrij zwaar waren begroeid en het bodemonderdeel werden gereinigd rnet de zeis. In dit

geval nam k^ toe met 3&/o ten opzichte van de voorgaande waarneming.

De meetresultaten werden verzameld in tabel 4, De vrij lage ge-middelde waarde voor k is mogelijk beinvloed door de oneffenheden in de bodem.

Leiding 14 (Westdorp)

De uit de waarnemingen berekende meetresultaten werden verzameld

(34)
(35)

15

-schone leiding. Mogelijk kan dit worden verklaard op grond van de volgende overwegingen!

a. De stroomsnelheid bij deze waarnemingen bleef langs de ver-ticale wanden (gevormd door betuiningen) steeds ongeveer gelijk aan de stroomsnelheid in het midden der leiding. Dit

resulteerde in een zeer gelijkmatige snelheid over het gehel-e tas-profiel.

Na beide onderhoudsbeurten daalde de kM in korte tijd (na

ca. 2 à 3 weken) tot een waarde van kM= 40, waaruit blijkt

dat voor deze leiding (gootprofiel) een geringe wandbe-groeiing een grote invloed had op de hoge waarden van de weerstandsfactor.

i. T. i. j -.••>. j. T i natte doorsnede -> , . ., . ,.

b. De hydraulische straal (= 77 ? — r — )van het leiding-profiel was in de genoemde gevallen "<0,10 (geringe water-diepte).

c. Mogelijk speelt de omstandigheid een rol dat het hier een

kwelleiding betrof, waarbij door toetreding van kwelwater uit bodem en wanden het debiet en dus indirect de stroomsnelheid werd beïnvloed. Uit een gemiddelde van 7 waarnemingen was het debiet 50 m' stroomafwaarts van de derde meetraai 1,9$ meer, en op een afstand van 100 m' uit deze meetraai in beneden-stroomse richting 2,4 $ hoger dan bij raai3(gem.van 4 yraaTnemi.TTgaa). Deze toenemende afwijking wijst enigszins in de richting van optredende kwel in het meetvak.

Het verloop van de wandruwheidsfactor (kM) werd weergegeven in figuur 11. Hieruit valt af te leiden dat de weerstandsfactor over het algemeen minder lage waarden bereikte tengevolge van de optredende wandhegroeiing dan in andere onderzochte leidingen waar zich een bodembegroeiing ontwikkelde; vergelijk bijvoorbeeld het kM-verloop van deze leiding met de leidingen van figuur 12.

Ook bleek de waarde voor de k„ meer door de stroomsnelheid te M

worden beïnvloed (zie o.a. de waarnemingen na 1 september van fig.10). Dit is verklaarbaar omdat het mannagras vanuit het talud boven water tot in de leiding uitgroeide (max. ca. 0,7 m ) . Deze min of meer losse

vegetatie kunnen bij hogere stroomsnelheden gemakkelijk naar de taluds worden gedrukt, aangezien stengelplanten geheel ontbraken.

(36)
(37)

*> C 1 6

-* " Hoewel deze leiding betrekkelijk smal was (1,80 m) en de

wand-begroeiing visueel een grote profielvulling veroorzaakte, blijkt uit de figuur dat de wandruwheidsfactor niet tot zeer lage waarden daalde; het taludonderhoud (boventalud en taludzoom tezamen) is daarom van-uit het gezichtspunt van leidingcapaciteit van minder importantie dan het bodemonderhoud. De beoordeling van de begroeiingsgraad was om deze redenen te pessimistisch (fig. 11), terwijl bij het schatten hiervan vrij grote verschillen optraden.

Leidingen 6 en 8 (Gieten en Veenhof)

In leiding 6 werden de metingen tot 14 augustus regelmatig

hiervan ^a uitgevoerd. De meetresultaten/zijn verzameld in tabel o , terwijl

het verloop van de wandruwheidsfactor uit figuur 13 blijkt. Eveneens werd het peil circa 1,5 kilometer stroomopwaarts weergegeven voor een stuw, die de waterstand in het gemeten leidingvak beïnvloedde. De invloed van de kunstmatig verhoogde waterstand op de 1c. als

afzonderlijke factor kon niet worden aangetoond. Daarom is het niet goed mogelijk om na te gaan in hoeverre door kunstmatige stuwing het k_ -verloop afwijkt ten opzichte van dat in andere leidingen. Mogelijk kan de vrijwel constante waarde voor k^ in de tweede helft van april worden toegeschreven aan de verhoging van de waterstand die in deze periode belangrijk toenam. Ook kan worden opgemerkt, dat het niveau van k tijdens deze metingen, voor dit type leiding laag was.

In tabel 6 zijn enkele wandruwheidsmetingen verzameld van leiding 8. Deze leiding kwam qua type en in grootte overeen met leiding

14 (Westdorp). In dit meetvak was het mogelijk uit enkele waarnemingen de beide onderhoudsmethoden van reinigen met schakelmes (bediend door 2 man) en de zeis, met betrekking tot de met deze methoden bereikte

weerstandsafname te vergelijken. Direct voorafgaand aan het reinigen met het schakelmes werd een k^-waarde van 9,8 berekend; deze waarde nam na deze onderhoudsbeurt toe met circa 80% tot een k van 17.4«

De technische dienst van het waterschap verleende medewerking aan een verzoek deze leiding nogmaals met de zeis zo grondig mogelijk te reinigen. Dit gebeurde op 2 oktober, waarbij de wandruwheidsfactor

na het maaien toenam tot een v/aarde van kM = 36,4 ; deze toename was

dus tweemaal zo groot als het resultaat van het maaien met het schakel-mes. Bij vroeger onderzoek werd geconstateerd dat de laatste onder-houdsmethode in de kleinere leidingen minder goede resultaten geeft. Dit wordt door de hier besproken meting bevestigd.

(38)
(39)

YII. SAMENVATTING

- 17

De wandruwheidsmetingen werden voortgezet in enkele leidingen van het waterschap 'De Oostermoersche Vaart'. De vegetatie die in de gekozen leidingen voorkwam verschilde in karakter naar soort en dichtheid. Twee grotere leidingen begroeiden regelmatig en met een

grote dichtheid (bodemvulling tot 3 Off o) ; in leiding 6 (Gieten) werd

de waterstand gedurende de waarnemingen door middel van een klepstuw gestuwd. Verder werden twee leidingen in het onderzoek betrokken, waarvan leiding 10.62 (Buinen) het gehele seizoen een bodembegroei-ing had met zeer onregelmatige spreidbodembegroei-ing; deze plantenconcentraties namen in de loop van het seizoen in omvang toe. De leiding 14 nabij

Westdorp had ongeveer dezelfde profielgrootte als 10.62, doch hier bleef de bodembegroeiing zeer gering waarbij echter een zeer zware wandbegroeiing optrad van mannagras. Tenslotte werden in leiding 8

(Veenhof) enkele waarnemingen verricht, waarbij het wandruwheids-effect (dit is de werkkwaliteit uitgedrukt in de toename van k,J

van twee onderhoudsmethoden in handkracht met elkaar konden v/orden vergeleken,

In de leiding 10 (Drouwenerveen) nam k zeer snel af van circa 50 tot 4. Daarbij werd een toenemende waterdiepte geconstateerd bij nagenoeg constant debiet. De onderhoudsmethoden die voor deze leiding

(breedte langs de waterspiegel circa 5 i*0 werden toegepast, sorteerden neer effect dan in een kleinere leiding bij vroeger onderzoek werd geconstateerd; dit gold zowel voor het maaien in handkracht met de zeis als met het schakelmes. Uit een waarneming in leiding 8 bleek

dat het maaien met de zeis een grotere toename van kM tengevolge had,

dan een onderhoudsbeurt met het schakelmes, hetgeen een bevestiging v/as van vroegere metingen.

Bij de onderhoudsbeurten die in 1964 in leiding 10 werden ver-richt, bereikte k niet de v/aarde sran de eerste meting bij een schone leiding. Uit wintermetingen bleek dat k weer toenam tot circa 45. Hieruit mag worden geconcludeerd dat deze onderhoudsmethoden blijk-baar niet grondig genoeg kunnen worden verricht.

Voor leiding 10 kon een verband worden gegeven tussen de water-diepte bij een debiet van 280 l/sec en de optredende wandruwheids-factor; dit houdt in dat het dus voor deze leiding mogelijk is bij het genoemde debiet de vermindering van de drooglegging te relateren

(40)
(41)

18

-aan de afname van kM bij optredende leidingvervuiling. Het onderhoud

kan volgens deze methode worden gekoppeld aan een vooraf te kiezen kritische weerstandsfactor.

Voor leiding 6 was het niet mogelijk de invloed na te gaan, die de kunstmatig verhoogde waterstand had op 1c.; wel moeten de v/aarden van de wandruwheidsfactor berekend uit de eerste drie waar-nemingen, laag worden beschouwd voor dit type leiding (leidingbreedte ca. 4,00 m' langs de waterspiegel); deze bedroegen respectievelijk 32,7, 29,4 en

29,3-In leiding 10.62 bleef de wandruwheidsfactor op hetzelfde niveau. Hoewel in deze leiding plaatselijk grote pollen vegetatie voorkwam, had dit blijkbaar weinig invloed op de wandruwheidsfactor. Na een éénmalige onderhoudsbeurt in december nam k^ toe van 24,2 naar 33,0. Merkwaardig is het feit, dat k bij metingen in de onbegroeide leiding

14 (nabij Westdorp) een voor dit type leiding hoge waarde bereikte (ca. 58)« Wel nam deze snel af tengevolge van een zwaarbegroeide taludzoom van mannagras.

In het algemeen kan worden gezegd, dat bij alle onderzochte leidingen het onderhoud op een behoorlijke wijze werd verricht, waar-bij de wandruwheidsfactor zich handhaafde tussen de waarden 20 en 40. Bij schone leidingen en na een onderhoudsbeurt bereikte k een waarde die varieerde tussen 58 en 35« De leiding 6 te Gieten maakte hierop een uitzondering; in deze leiding werd een maximale waarde voor k„

gemeten van 32,1.

Het verrichten van wandruwheidsmetingen en het berekenen van de wandruwheidsfactoren is vrij arbeidsintensief. Daarom werd getracht de 1^ te benaderen door een waarderingssysteem van de in de leiding

voorkomende begroeiing. Het schatten hiervan bleek vooral bij weinig begroeide leidingen niet voldoende nauwkeurig; ook het voorkomen van een onregelmatige vegetatie is moeilijk in een gemiddelde vullings-graad in te schatten. Voor leiding 10 bleek een variatie in de ge-schatte profielvulling voor een waarde van k = 30 op te treden, die

lag tussen J en 20 fo. Door een nauwkeurige analyse van de voorkomende

begroeiing zou deze methode mogelijk totsbetexe resultaten kunnen leiden.

(42)
(43)

3

CD • P a o a (-, a> •P 10 CO o in p. <B - p 9 60 •S •a • H 0) • - I •S M CD O N S H CD 'S Q c S ^ o . - P o i f-. a> f* -P 3 co 3 & - P &> J f - H «1 ~ CD UI O Cd b: P •*£. M Q. bO CU C rA t l - H V i-H iH CD i H •O 3 X ) > • H <H e m - Ö O

I

^ s

cy> ey.JS n 'T! B ' ^ II m to e o rA C O - i « o ? <M § l A I A I A _ I A I A t 7 \ r r co (O ö r r - CM CM v r - CM <M f & CO J -I A r- *- r- CM r- v r- l - 4 v ß v O t A r A r A O C O C y > l I ^ C M C ^ - v b - , - Î " ^ I A CM I l / \ J L T u D i u N N C O c O C t l l f l 1 - 4 K* > ., - 4 A I i ! L A L A r A r A - 4 i A O L A J K M M C M O I r r r r cQ CM I A t^-C\l i f \ rc\ RS 8 8 o i n o M n co co N K\ rA r r c \ K\ ft < T » C 0 C V l - * < M O O O O O O O O O O O O K\ rA ro\ KA OJ K\ &\ co O N v O r ^ - L A - ï f OJ K ^ r - C T » i r t K \ \ o r * - c x \ - d " I N rA O rA -=J- l A i A i A i A t A r A r A r A r A t A r A - ^ - SS rA OJ K- -$• ^t r- I A N I A I A - / - ï [^ OJ -3- ^t l<\ Q\ V-rA OJ OJ O O c O c O C M t D ^ i ^ r N - t N M A r ^ O OJ OJ OJ i ^ fO> I O K> fA K\' 4 - * £ CO t>- MD - 4 O * û vO -3- -3- -3- - 4 LA LA LA - 4 -3- - 4 i r i C O l A N K \ O C M l f l K \ o m ^ v 0 Q L A - 4 ^ - . 4 O Ç 0 l > - - 4 _ - L A v O r A r A C O C O C O v O L A I N v - - 4 o o o o o ^ ~ * o o o r ^ -T - O 0"> CM O - 4 ^ - ^ - 'C- v ^- CM f A L A I A Q Q L A - 4 Ç £ C M Ç £ o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o 00 vO I A CM rA r- rA Q ' I A I A CM CM CM LA CM t > rA r- r N O CM CM T- RS o o o o o o o o o o o o o o o o

c\i a^\û IA tr\ c\i vo o**

o ( ^ J - o L ^ v û - ï 6 r o ( M C \ l r r r ( \ l K\ r r m C\l CO vO CM a j co O - [ > CM CO rA I A _ . n t v r r f i o \ o c% i « co " i - • - 4 ^ - j * - 4 - 4 r A I N r > . | A C M r A r A - 4 rA d " o " ô " o " o " o " c r o o o o o o o o J j - O c O o O l A C O C M p VO I N LA rA - 4 - 4 ITi t ^ i n C M m c 0 0 4 * N O - Ï C O - * 4 ( M K M O C O m c p O O v O v - - 4 p P . P . P . P O V - r - a 5 T - r A ^ r - \ - C M r - - 4 N 0 0 I N C 0 C 0 r N < £ > \ 0 I N N N \ x \ v \ \ C M n l W c i J C M r r o ^ r r r r r r r o r r r o r r r r . O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O RS CO I A - 4 LA I A vO O O O O o ö ö ö d ö ö ö ö ö ö d ö ö d d d © d d d ö d d d d d d d d d d d d d d d o o o o o ö

8 8

r w m C M C M C M 8 O O O O O o -O -O -O (J> I M r t \ l m o CM . * J - ^ f j f 8 8 8 8 8 8 _ o o o O O O O O O O O O O Q Q O O Q O Ö O p O O p O p Q O O O p p O O Q O O O O O O O O Q O Q O O Q Q O O o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o ö 8 8 8 8 o I A O ft O o [ ^ vO « ft O CM O CM O rA I A rA O -3" o C^ CM -3" O LA O -3-I A O LA O I A O O C^- rA

8 «

O I A O I A O CM O O c ^ C M o I A ft o LA O LTS C M O O ^A CM 8 R o CM CM o CM O L A CM O R o CM O M 3 R o t A O -3-ft O O I A rA O 8 I A O ft o o 2> <£ o rA ft o o rA rA 8 K o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o vO t>- rA - * - 5 v u I A - * CO O vO CO a\ r ^ I A t N co co CM r S -*-*-*-* ^- -* -* CO -3" v — - " ~ C O v D J J - O O v O O r > - C O C O L f \ L Â L T i l A L A L A - * - 3;- 3 - - c a - ^ - - 3 - ^ - - 5 f ' - * * - *%- * - * c o r A v o r > - ^ D C M i A c r « L r \ r A - 4 ' v o r A O c o o v D ^ C O v û O M I c O N c O v O C O c O t U C O C O j f -3- -3- - * -3- J - -3- - * " ' S iS N r> t% r^ l A t f i * ƒ 4 ^ 4 4 o o \ ON co r - r>- Q CO - 4 CO CM rA LA > 5 s - r- CM r - o r>- " Cf K\ C« r r N r r o C M \ D 4 C O c M J ) ( M r i r \ i A Ç J i C J r i A Q N i r v c 0 4 C T ^ r A i A i A c o rc\ e n r > N cj^ K \ cO co N c > C^ r c T \ r A L r \ ^ r > -•c- Jl- CM CM CM rA - 4 « « \ r - - 3 - r r \ - 5 f l A K N r O O ^ f f t r C J ^ - C S J C v J K N i A r O ï O r - *- v r - ^- r - T- T" V V" T* r- T- r- r- «r cQ S 8- • « fel ' ^ Q. O al S CM <Tcv£> r A L A C ^ < 7 * s P . CT» T- CM ^" T- v - CM LA 3 L0 Si 3 •P M O U Cl> e CD > • O e a a eu o CU •o u co t o o 9 h II g x i co ra o co •n> <M a ^ N ^ ^ \ 4 ^ o ^ c o c ^ 0 ^ c ^ l m 4 m ^ ü ^ c o c ^ o ^ ( \ l n 4 l n ^ o ^ c o o ^ o r c ^ l ^ ^ 4 l A ^ £ ^ c c l c ^ Q ^ r- r- ^-vSr

It

f »

U

(5

1

«^ . > *

cm

(44)
(45)

• ' t

-O. o CD <a ' ' . S •g CD -c a • p o . CD • H 'S C ai T 3 r H C I A 3 l ^ S fi.S 5 a 0)

.s

<* a- <i>

1

* I

3 S co C a> a) t . o o > c CD - p c • H • a *-t ta + ' o » a a> F3 O c CD ( H a ra o S CD M a>~~. • O H C O a oo > C \ J b D C •Si • a • r - ) . p 0) <D rt-H f-i.O CD a> K O o bO .9 -tf JS a> <D • e - H • H *ct a; u i n © t< - P <u a X s i w •Ö • H 0> S •s a s

II

c o cd ta 'z* <n a - P a. ta •rt

t

tu J L ) -S c • H f> tl) O --. M l T -Fl n • H H o C 3 1 O +3 Vi ta * - - . • H K l X i ta Q P< 0) ta - 3 F c < • » w c • H R C M t n r ^ O ï l A t M ^ N c o N r c O N O O K M Û I ^ ^ i l f V v û C ^ o r o i T i C M r O ^ O SR £ Ä S J 8 ? S £ £ « » « * * * « • -CO . _ . _ _ C \ j ^ L ( l v Ô ^ r - v 4 c T i r A t  \ £ > C Q Q C 0 - * K ' i K I K I K I K I ^ ^ - ^ ^ ^ I A K I K I K I K I K I K I K I . ^ o j tf\ K> C O - * V O O C O C M O ^ • * ! ( l W • * ^ o ^ J • l M l l ^ ^ l f l f t l l l ^ ^ l / ^ l ( ^ ^ ^ o o n l O J O o r r r 0 v \ o i A . * ^ O ( J i c 0 r 4 -r N f A l t M -r -r -r -r w N ( M C À i ( \ I C M n i i ! \ W i < \ co W I A rf\ W . , „ M, OJ K l Cli K l l A vO I A -4" l A ^ K l R l r A ^ ^ ^ l A v O ^ U ^ ^ ^ C l J K l K l K l K l < \ I C l l C \ I C \ I C \ l 0 1 C l CM C0 -3" C l CO W K\ O W ï ) r R\ ( M M C0 • * <3> i d r . . . CM K l c\J o o ocSôtSôotoôooS 0 0 > CO O i l A O T l A C i r ^ C î i Q i c J i t ^ O C ^ r -( M v û r i û O ^ C ^ ^ ^ l A i û i Û v D Ç i ^ O C » - • - • - - — —8 — ^ - T - T - r - r * O 0 ^ ~ ^ ~ 0 o o o o o o o o o o o o o o o o o CM « 1 4 - l A v O N CO C i O Cil K\ J - i f t i D N CO O i t - ^ - \ - \— 8 C v l W C M ( M ( \ I W i M O J * - CM K I -4- I A > p [>- oo 0 ( ^ c o r r o W r k O r - o ^ c \ l c 0 4 ' C O ^ r < \ r ^ v O O « v O O ( n i f t [ ^ r N K \ o i C ' i c O N O i < i l i r i O i K \ i O

" " " " ~ »rôa»a»a»»ï5iï«

•A vo eu K l co r - s - o -4- T - e n *~ 4 i n K l v -E^ CO CO CO K l -4- IT, J t - - * - * K N - * ^ l - * - - ^ - - 3 - ICI K \ ICI K l

W (Cl r j i CO 0"i vO C^- I A ON o î c T i l f - * " - f K l K l N f j * - -4- .4- r i f t M l l - i t J t O O O c O N O i ' l i n r N ^ i i M A r i O O K î c ^ j w ^ ' ^ K Î K Î c ^ i ^ C N I ^ i K ^ F c S i A K i k i K i - * ^ ? T - C O C ^ - l O - 4 - O i O v O a • p o c •S CO u . c o c

a

O î C i ç~ r -K l -K l .4- J f CD O I A I A I A 5 4 J t 4 4 -O ^ r C M t s . r - -O L i l o C i Q s -O i -O C -O C -O - c ' - C U K l ^ - C T i A K l v D r ^ a i r A r A f r \ K l ^ K l ^ i A L T l t ^ 5 - r > C N C \ J K l - * K l K l K l K \ K l K l K l K l -4- [•- K l o K l K l K l - 1 - 1^. C\l T - O L A C J i C M ^ - v D K I K I I A L A K I C I J K I K I K I C O v û l A C M r - - = f O C M L A C M O K l K l — - — - — - — — - - C - p O C M O l v O l A l A C U i O O l K l ( M f ï . 4 ,O O l 4 ; Q U M 0 4 -K \ ' -K \ « « r r N ( ä r 8 r f 8 o o o o o o o o " o o c T o o " ö d d o ö d d ö ö d ö ö ö ö d d ö ö ö ö d d ö ö o o o o p o i f l c i i n i o K c i i N r K i o i S f - N c o S A S S r ^ N S K l - d - ^ j J - ^ - j j - K l C i - f i K S C M ( f i * 4 - -ei r - C U K l ^ J - L A v O C ^ C O O l O ^ - C U K l ^ C l A v û C ^ C O O i O ^ - ^ - r - ^ - T - T - T - t " v " r " C U C U W C l l C l i C M W N C l l C l J K l K l K l K l - * I A l O C^ CO O l O K I K I K I K I K I K I

(46)
(47)

-4-V u m > o CU • P C Si ö o o o, id S CM ba •S •a o •a cd 0 > CD (Ol +> CU l JO * S c • H >H r-1 g H ci) • r i " H O & 0) O bO en v - > *-*. S

°° *>

b0 g I A 60 B O w t A cd X I •o CM § C M C M i A r A l A t A C M C M ' i l l O <7> T-•sf Q - * O I A 00 t N O UN K l m l f \ Oü N ICI O g g Q O O O O O Q Q Q O O O O Ö R * S I A f I A CO

s »

t A rA t A I N (Tl I A tA (M •* o I N -f-S * o" «

5

o d~ £ CM

«

o" I N 03 I A O I N I N O d* CM d" I A I N o d" R rA I A O d* CM co * o o CT. o l N 00 CM I N O d" CM CTi O o I N 00 I A vO LA I N I A rA f A rA K\ t A 8 O S S 5 ° W O Q O O O O O CM CO v O l A C O C T i < M ( T » O L A c T i - ï t - Q c O l A I A - * - ? l A - * - * - ï - J - * l f l i 5 I A >£> c t f c M c M c y c J w c y c M c M O o ' o j ' o T c T [ N CM U) n +> UI 3 mi 3 cd CU o e eu +> o. CD «1 u <a .a o ü o ( 4 CU .o S CU > o c h <u x> H CD O a> •a

(48)
(49)

* > o F* o .

s

l/l CD - p f* c o 3 +> a • p 3 to CD a. 1 •a m * • •P o •p S > » • p T l CD <U h A a> •Ö c CO > ~ o> •SS. -P c 'S •H a) .3 . •Hq> t/i a o h f-l CD GO . p JS S 0) roi -a

•ä

i -5R CD - H • H < H tlD I in to CM CD CO ^ w a a \o w a us w B to K\ cd •Ö 3 ° ? S £ 3 i S > S ° 8 f c & i ? R

a »

CO I A 1A ft 3 S A'. I A ' l A \ Q I A - * ,• vB ? £ S SO R. CM K\ LA LA O CM / C O CM Q -£ o Q c i O CM r CM 00 l A CM O

a

co O N o l A 8 I A CO I N l A S O CM vO l A vO -a- 8 CM Jf" l A I A J - I A o " O CM - * -=f I A O O O d > I A r^ ff\ J - I A o o o o " o o o I A o o f - . * 8 CM1 . o o o IA r -IN \0 * CO CM CM O 00 • * -3- CO CM S CM O CM O R « 00 • * IA r- r- -* 8 O O O o o o o CM - * I N CM - * CM I A I A I A I A 8 8 8 8 8 o o o o o o CM o ö o "

a

UI 9 •P en 6) £3 co (4 CD O s CD •P O. CD 10 (1 <D JO 5 M O CH CD O B £ O G u CD X I e CD Cl) T3 O cQ 00 o CM O c^ o CM CM I A v-O I A < C -CM

f

O & *-O o

s

CM I A O o o CM O I A V CM vu I A O * CM I A vO O 00 CM I A o CM IN o o CT> CT> *-CM o & CM I A o I A V CM O O -sf CM S *-O CM o CM CM I A CM r-o CM CM rA LA o CM r-I A V O I A r-CM v r > a > t > ç O K \ ^ - i A i A i A 0 0 ^ - C - -at-^ - C ^ - - * N c 5 c T ' I A - * l A T - a ^ y b C M C M C M C M l A l A I A ^ - C M C M C M l A C M C i i l A I A ( ^ c T o ' d " o ' o o o ' o ' o " o o c T o

S! «^ n « " ^

(50)
(51)

tab«! fea, Resultaten wandruwheidsonderzoek in de leiding 6 van het waterschap "De Oostermoerse Vaart" te Gieten over 1964 No 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 Datum maand april mei juni juli augustus september oktober november december dag 16 22 29 6 15 22 25 3 13 11 24 7 14 28 18 14 Ag 2 m 0,531 0,349 0,538 0,979 0,862 0,835 1,739 1,743 2,013 1,293 1,103 0,978 1,161 1,242 1,269 1,709 Og m' 3,32 2,89 3,23 3,97 3,60 3,59 4,53 4,52 4,73 4,15 3,96 3,84 3,96 4,02 4,01 4,52 Rg=Ag/0g m» 0,160 0,121 0,166 0,200 0,239 0,233 0,384 0,386 0,426 0,312 0,279 0,255 0,293 0,309 0,316 0,378 S m/m 0,000075 0,000112 0,000095 0,000070 0,000046 0,000038 0,000020 0,000009 0,000051 0,000035 0,000041 0,000041 0,000040 0,000033 0,000043 0,000040

V^

0,0087 0,0106 0,0097 0,0084 0,0C68 0,0062 0,0045 0,0031 0,0071 0,0059 0,0064 0,0064 0,0063 0,0057 0,0066 0,0063 Q 3/ m /sec. 0,045 0,027 0,046 0,063 0,027 0,018 0,020 0,010 0,034 0,057 0,037 0,025 0,035 0,056 0,063 0,151 V m/sec. 0,085 0,077 0,086 0,064 0,031 0,022 0,012 0,006 0,017 0,044 0,034 0,026 0,030 0,045 0,050 0,088 1/3/ m /sec. 32,7 29,4 29,3 19,0 11,8 9,4 4,6.. 4,0 4,2 16,2 12,4 10,1 10,8 17,3 22,7 26,7 Water-diepte cm 23 17 26 35 30 -32 53 53 63 43 29 33 40 42 43 54 Begroei- .

.«eg-, ,

(graad) ƒ -- KtZJu '?> 1 • . 0. 't '.-, 1 _ 2 - : ic% >-\>-«\ 3 4~ T-2-f . 6. i-:~ *0 7 7 ' 3 5 —ir, iC~ 4 3 4 4 2 Profiel-rolling 0 2 2 \ 4 15 5° v 40 65 70 -15 35 25 -25 25 20 5 (J^M'J '•te. '-ka I f»~T

Tabel 6b. Resultaten wandruwheidsonderzoek in leiding 8 te Veenhof

2 3 4 5 6 7 9 mei september oktober 5 15 29 1) 29 * 2 7 28 0,170 0,140 0,412 0,240 0,155 0,154 0,247 1,94 1*91 2,21 1,97 1,94 1,92 2,04 0,088 0,073 0,186 0,122 0,080 0,080 0,121 0,00047 0,00052 0,00026 0,00030 0,00016 0,00032 0,00032 0,0217 0,031 0,0228 0,020 0,0161 0,022 0,0173 0,016 0,0126 0,014 0,0179 0,013 0,0179 0,032 0,184 0,142 0,054 0,068 0,088 0,087 0,131 42,2 35,3 9,8 17,4 36,4 26,0 29,8 11 8 23 14 8 10 14 1 3 /. 6 4 2 I 3 /«* 5 3 3 3 ! 45 *. 17 -4 5iJ 11

-

>p-1) 2)

meting 's morgens voor het maaien meting 's middags na het maaien

(52)
(53)
(54)
(55)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

“Ik heb uw concept-rapport Politie ter plaatse in goede orde ontvangen en dank u dat u mij in de gelegenheid stelt om een reactie te geven op dit gedegen uitgevoerde onderzoek. Voor

In het bestemmingsplan “Partiële herziening ARN” is in artikel 4 “Groen” de opwekking van duurzame energie mogelijk gemaakt.. Dit is de bestemming waarbinnen het

Het plan-MER, het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage en de ontwerp-Structuurvisie ondergrond liggen vanaf 28 juni 2010 tot en met 13 september 2010 ter inzage

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

[r]

4p 19 Bereken hoeveel procent van de volwassen lantaarnvisjes van deze soort een lengte heeft die minder dan 20% afwijkt van de gemiddelde lengte.. In de oceanen drijven