• No results found

Triple P niveau 3 en sociale steun

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Triple P niveau 3 en sociale steun"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Triple P niveau 3 en sociale steun

Master Opvoedingsondersteuning Universiteit van Amsterdam Afstudeerplek: SO&T

Student: Eva Brancart 10003153 Begeleider Uva: Peter Hoffenaar Tweede beoordelaar: Elly Singer

(2)

2 Abstract

The current study evaluated the relationship between Triple P and social support in de context of the pedagogical civil society. For this study, first a questionnaire was developed to measure social support during a Triple P parenting workshop. A PCA (N=73) revealed there are two different types of social support that can be measured: information support and emotional support. Second the relationship between parent’s (N=49) self-efficacy and the level of social support received from other parents was explored with a paired T-test. Parents filled in a questionnaire about their self-efficacy, before and two week after the workshop. Although there was a significant positive difference for self-efficacy there was no correlation between self-efficacy and the received social support. Despite the absence of this correlation there are some important steps made in expanding and developing the theory on social support in the context of parenting support, which are discussed at the end.

(3)

3

Inhoud

1. Inleiding 3 1.1 Introductie 3 1.2 Triple P 4 1.3 Sociale steun 8

1.3.1 Pedagogische civil society 9

1.3.2 Definitie en effectiviteit 10

1.4 Sociale steun en Triple P 13

2. Studie 1: Meetbaar maken van sociale steun 15

2.1 Inleiding 15

2.2 Methode vragenlijst 17

2.3 Resultaten vragenlijst 19

3. Sociale steun en self-efficacy 26

3.1 Inleiding 26

3.2 Methode self-efficacy en sociale steun 28 3.3 Resultaten self-efficacy en sociale steun 29

4. Conclusie en discussie 30

5. Samenvatting 37

5. Literatuur 38

6. Bijlagen 43

6.1 Vragenlijst NOSI 43

6.2 Vragenlijst Sociale Steun 46

(4)

4 1. Inleiding

1.1 Introductie

Dit onderzoek is geschreven in het kader van het afstudeerproject van de master

opvoedingsondersteuning aan de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Stichting Opvoedondersteuning & Trainingen (SO&T), een adviesbureau rondom opvoeden en opgroeien in Amsterdam. Vanuit SO&T is de vraag gekomen om onderzoek te doen naar Triple P en sociale steun. Triple P staat voor Positief Pedagogisch Programma. Het stimuleren van sociale netwerken en sociale steun vormt een belangrijk uitgangspunt in beleid, wetenschap en opvoedingspraktijk. De Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (RMO) (2012) gaat er vanuit dat dit een belangrijke bijdrage levert aan de algemene opvoedingskwaliteit in Nederland, het voorkomen van problemen en het

terugdringen van het gebruik van specialistische hulpverlening. Triple P is een veel gebruikte methodiek voor opvoedingsondersteuning en wordt ook ingezet in Amsterdam. Het is een methodiek die zich richt op gedrags- en emotionele problemen bij kinderen (Sanders, 2012). De relatie tussen Triple P en sociale steun zullen de uitgangspunten vormen van dit

onderzoek. Ten eerste zal worden ingegaan op de methodiek Triple P en tweede op sociale steun. Tot slot zullen deze twee onderwerpen worden samengevoegd tot een aantal

onderzoeksvragen.

1.2 Triple P

“Gij zult uw kind belonen”, zo luidde de kop van een kritisch artikel in de NRC next op 26 november 2012 waarin het opvoedingsondersteuningsprogramma Triple P ervan werd beschuldigd zogenaamde applausjunkies te creëren (Jurriaans, 2012). Een maand later verscheen in de Volkskrant opnieuw een kritisch artikel met de titel “Triple P is de Mac Donald’s van de opvoeding” (Stoffelen, 2012). Ook in de Elsevier van 19 januari (Van der

(5)

5 Sman, 2013) werd Triple P negatief onder de aandacht gebracht. Een heleboel kritiek op een programma waarmee in meer dan 130 gemeentes in Nederland wordt gewerkt (NJI, 2013).

In 2008 is Triple P ook ingevoerd in de gemeente Amsterdam. Het is een

opvoedingsondersteuningsprogramma bedoeld voor kinderen van nul tot zestien jaar en is afkomstig uit Australië. Triple P heeft als doel om ernstige gedrags- en emotionele problemen te voorkomen door de kennis, vaardigheden en het zelfvertrouwen bij ouders te versterken. Het programma is gebaseerd op principes uit de sociale leertheorie. Zo leren ouders

bijvoorbeeld vaardigheden om ongewenst gedrag te negeren en gewenst gedrag te belonen en om op een geschikte manier instructies te geven (Sanders, 2012). In samenwerking met SO&T is Triple P geïmplementeerd in Amsterdam waarbij het ouder- en kind centrum (OKC) de belangrijkste samenwerkingspartner is. Voor de implementatie zijn beroepskrachten zoals jeugdgezondheidsverpleegkundigen en opvoedadviseurs getraind om met Triple P te gaan werken (Van Lith, 2012).

Hoewel in de media kritisch wordt gereageerd op Triple P, zijn er meta-analyses en reviews verschenen die positieve effecten van Triple P aantonen (Sanders, 2012). Het Trimbos instituut heeft in 2011 de resultaten van Triple P in Amsterdam op het gebied van cliënttevredenheid, kindgedrag, opvoedingsvaardigheden en opvoedingscompetenties van ouders in kaart gebracht. Zo zijn ouders bijvoorbeeld (zeer) tevreden over de interventies, is er een grote afname van problemen in de opvoedsituatie, nemen gedragsproblemen van kinderen af en ervaren ouders een beter competentiegevoel (De Graaf & Reitsma, 2012). In 2012 is ook een gerandomiseerde effectstudie verschenen waarbij ouders Triple P niveau 4 of reguliere ambulante begeleiding kregen. Voor beide interventies trad een verbetering op in kindgedrag en opvoedcompetenties van ouders. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat de Triple P niveau 4 interventie beter werkt dan het bestaande aanbod maar er bleken wel minder sessies nodig te zijn voor de behaalde resultaten (Onrust, De Graaf & Van der Linden, 2012).

(6)

6 Tot slot is uit onderzoek van Goossens en De Graaf (2010) over de mediacampagne van Triple P gebleken dat ouders vinden dat de campagne heeft bijgedragen aan het normaliseren van het stellen van opvoedvragen, het opzoeken van informatie over de opvoeding en het inschakelen van hulp.

De media-campagne maakt deel uit van Triple P. Triple P is namelijk een multi-level programma wat wil zeggen dat het vijf niveaus heeft waarbij de intensiteit van de interventie afhangt van de hoeveelheid steun die de ouders nodig hebben (Sanders, 2012). Niveau 1 is de mediacampagne en bedoeld voor alle ouders waarin bijvoorbeeld informatie over positief opvoeden wordt gegeven via tipkranten. Niveau 2 is een laagdrempelige interventie over algemene opvoedingszaken en kleine problemen in de vorm van bijvoorbeeld een lezing. Niveau 3 is wat zwaarder en gaat over specifieke opvoedingsproblemen zoals slapen en leren luisteren. Niveau 4 is weer wat zwaarder en is bedoeld voor zwaardere opvoedingsproblemen maar zonder diagnose. Ouders krijgen meerdere malen ondersteuning in een groep of

individueel gesprek en gaan thuis actief aan de slag met nieuwe opvoedstrategieën. Niveau 5 is een intensief programma waarbij gezinnen met behulp van een professional aan de slag gaan met de gedragsproblemen van hun kind. Vaak spelen ook andere gezinsproblemen die de opvoeding beïnvloeden zoals stress of ernstige onenigheid tussen ouders een rol (Sanders, 2012). In figuur 1 zijn de verschillende niveaus van Triple P schematisch weergegeven.

(7)

7

Figuur 1: Het Triple P model waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de intensiteit van de verschillende niveaus (Sanders, 2012).

In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan de workshop binnen de niveau 3 interventies. De niveau 3 interventies worden individueel aangeboden in de vorm van een aantal korte pedagogische adviesgesprekken en groepsgewijs in de vorm van een workshop over een bepaald opvoedprobleem. De workshops richten zich op specifieke

opvoedproblemen, zoals “leren luisteren”, “een goed slaappatroon ontwikkelen”, “omgaan met ruzie en agressie” en “boodschappen doen met je kind”. De workshops zijn bedoeld voor kleine groepen ouders en duren ongeveer tweeënhalf uur. In de workshops wordt gebruik gemaakt van strategieën gericht op het actief trainen van vaardigheden rondom een opvoedprobleem (Sanders, 2012). In de workshops ondersteunen ouders elkaar en wordt gebruik gemaakt van groepsdiscussies en feedback van andere ouders en het oefenen van vaardigheden in rollenspellen met elkaar (Sanders & Turner, 2011).

(8)

8 1.3 Sociale steun

Hermanns, De Winter en Van den Brink zijn personen die zich zorgen maken over het

toenemende zorggebruik van kinderen en ouders waarbij een professional wordt ingeschakeld. Het aantal kinderen en jongeren dat terecht komt in de specialistische zorg en hulpverlening is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Hiermee wordt de geïndiceerde zorg bedoeld zoals Jeugdzorg, de Geestelijke Gezondheidszorg en de Jeugdbescherming. 14 % van de jongeren tussen de 0 en 18 maken gebruik van bijzondere hulp. In dit percentage zijn bijvoorbeeld rugzakjes, persoongebonden budgetten, lokale projecten en voorzieningen die zonder indicatie toegankelijk zijn niet eens meegenomen (Hermanns, 2009). Uit diverse epidemiologische onderzoeken waarbij gegevens zijn verzameld over opvoeden en opgroeien in het algemeen, onafhankelijk van het zorggebruik, blijkt echter dat er helemaal niet meer of grotere

problemen zijn rondom de opvoeding. Het gaat juist erg goed met de Nederlandse jeugd (Hermanns, 2009).

Een van de verklaringen die Hermanns (2009) geeft voor het toenemende zorggebruik, is dat te vaak vanuit een “at-risk benadering” wordt gedacht, waardoor tal van preventieve (specialistische) programma’s worden ingezet. Als voorbeeld noemt Hermanns de

implementatie van Triple P in Nederland, waarmee hij wil aangeven dat het gebruik van zorg wordt gestimuleerd om (de kans op) eventuele opvoedproblemen te voorkomen (Hermanns, 2009). Hoewel niet elk niveau van Triple P onder specialistische of geïndiceerde zorg valt, nodigt de methodiek wel uit om een beroep te doen op een professional.

Van den Brink (2012) geeft ook een verklaring voor de explosieve groei van kinderen in de jeugdzorg en stelt dat “we elkaar een beetje zijn kwijtgeraakt” en verwijst hiermee naar de ontzuiling en het ontstaan van de verzorgingsstaat. Hierdoor verschoof de macht langzaam van de burgers naar de staat waardoor ook de staat zorg regelde voor mensen die dat nodig hadden. De noodzaak om een beroep op elkaar te doen, is hierdoor afgenomen (Van den

(9)

9 Brink, 2012). In de opvoedingsondersteuning is de nadruk gelegd op formele hulp door

instanties en professionals waarbij ouders bijvoorbeeld opvoedvaardigheden leren . Dit in plaats van opvoedingsondersteuning door het eigen netwerk en de omgeving (Bucx, 2011).

De Winter (2012) sluit zich aan bij deze verklaringen en vindt dat de opvoeding een soort privéproject geworden is. Dit terwijl het eindresultaat van de opvoeding met veel meer dingen samenhangt dan alleen de persoonlijke verantwoordelijkheid van ouders. We zouden volgens hem weer wat meer verantwoordelijkheid voor elkaar en elkaars kinderen moeten nemen. De opvoeding van kinderen en jongeren zou meer gemeenschapsgoed moeten worden en onderwerp moeten zijn van collectieve zorg en betrokkenheid en zou niet alleen het terrein moeten zijn van een professional (De Winter, 2012).

Ook RMO (2012) constateert dat de sociale omgeving rondom gezinnen zwakker is geworden en dat de onderlinge verbondenheid tussen mensen ten aanzien van opvoeden en opgroeien is verminderd (RMO, 2012). Er zou dan ook meer aandacht moeten worden besteed aan het zogenaamde community-based werken waarbij de community niet alleen de plaats is waar gewerkt wordt maar deze ook ingezet wordt bij het ondersteunen van gezinnen. Volgens Hermanns (2009) moet een verschuiving plaats vinden van ondersteuning van de professional naar de “gewone” mens (Hermanns, 2009). De sociaal pedagogische omgeving moet worden versterkt en het gebruik van informele, sociale steun vanuit het eigen netwerk gestimuleerd.

1.3.1 Pedagogiche civil society

Deze sociaalpedagogische omgeving wordt ook wel de “pedagogische civil society” genoemd en is inmiddels een belangrijk uitgangspunt in beleid, wetenschap en de opvoedingspraktijk. De pedagogisch civil society wordt als volgt omschreven:

“De pedagogische civil society is dat deel van de samenleving (the village) waar burgers (kinderen, jongeren, ouders en andere volwassenen) in vrijwillige verbanden

(10)

10

verantwoordelijkheid nemen voor een pedagogisch klimaat waarin het goed opvoeden en opgroeien is, in samenwerking met of juist als tegenkracht tot overheden (gemeenten, de jeugdsector, het welzijnswerk), bedrijven en andere civil society organisaties” (ZonMw, 2010).

Volgens Hillhorst (2012) staat het belang van de pedagogische civil society buiten kijf. Als ouders met elkaar praten en overleggen en hierdoor steunnetwerken vormen, gaat het beter met de kinderen. Ouders hebben dan een netwerk waarop ze terug kunnen vallen als er bijvoorbeeld opvoedvragen zijn. Maar ook ouders zonder opvoedvragen zouden steun bij elkaar kunnen vinden. Hij illustreert dit met een “onschuldig voorbeeld” uit eigen leven. Zijn zoon was aan het webcammen met een vriend en moest naar bed. Zoon weigerde evenals vriend maar inmiddels was Hillhorst, net als de ouder van de vriend in de kamer en hadden contact met elkaar via de webcam. Uitspelen van ouders was niet meer mogelijk, de jongens gingen naar bed. Hillhorst beschrijft dit moment om aan te geven hoe (minimale) steun van andere ouders nuttig kan zijn.

1.3.2 Definitie en effectiviteit

Sociale steun is een belangrijk begrip dat verweven is met de pedagogische civil society. De aandacht die er nu is voor sociale steun en het versterken van sociale netwerken (RMO, 2012) lijkt een veelbelovend en logisch uitgangspunt. Dit uitgangspunt staat echter wel ter discussie. Vanuit de wetenschappelijke literatuur bestaat er onduidelijkheid over de exacte definitie en over de effectiviteit van sociale steun en sociale netwerken.

Uit recent verschenen reviews blijkt allereerst dat sociale steun een complex, dynamisch en multidimensioneel construct is dat op verschillende manieren benaderd en geïnterpreteerd wordt (Geens & Vandenbroeck, 2012; Gottlieb & Bergen, 2010; Sarson & Sarson, 2009). Doordat sociale steun op verschillende manier benaderd en geïnterpreteerd

(11)

11 wordt, zijn de begrippen vaak lastig te onderscheiden. In de literatuur komen (veelal

Engelstalige) begrippen voor die onder sociale steun vallen of daar onderdeel van uit maken zoals social network, social integration (Heaney & Israel, 2008), sociale ties (Sarson & Sarson, 2009), support system en perceived & received social support (Haber, Cohen, Lucas & Baltes, 2007).

De zojuist genoemde opsomming illustreert mooi de complexiteit van het begrip sociale steun. Het onderscheiden en uitwerken van al deze begrippen zou een op zich

zelfstaande literatuurstudie kunnen worden en is in het kader van dit onderzoek niet haalbaar. Voor dit onderzoek is het in ieder geval van belang om duidelijk te maken dat sociaal netwerk en sociale steun twee te onderscheiden begrippen zijn. Deze begrippen worden vaak door elkaar gehaald (Gottlieb & Bergen, 2010). De term sociaal netwerk verwijst naar het web van sociale relaties om een persoon heen. Sociale steun kan gezien worden als belangrijke

relationele functie van sociale relaties waarbij wederkerigheid belangrijk is (Gottlieb & Bergen, 2010). Met andere woorden; het sociale netwerk vormt een web van personen om iemand heen die sociale steun kunnen bieden.

Het versterken van een sociaal netwerk kan er voor zorgen dat ouders voor

bijvoorbeeld praktische of emotionele ondersteuning in hun netwerk terecht kunnen waardoor problemen afnemen en daarmee ook de behoefte aan professionele hulp (Bartelink, 2012). Een sterk sociaal netwerk wordt in onderzoek regelmatig gezien als buffer of bescherming tegen negatieve invloeden (Sarson & Sarson, 2013) maar veel onderzoek richt zich op risicogroepen zoals eenoudergezinnen, etnische minderheden en lage inkomensgroepen (Geens en Vandenbroeck, 2012). Houkes en Kok (2009) geven dan ook aan dat een sociaal netwerk als protectieve factor vooral is aangetoond bij gezinnen waar veel risicofactoren aanwezig zijn of waarbij de opvoedingssituatie problematisch is.

(12)

12 Daarnaast is nog weinig bekend over de effectiviteit van het stimuleren van de

versterking van sociale netwerken en er zijn nog maar weinig interventies die hier op inspelen (Bartelink, 2012). Geens en Vandenbroeck (2012) geven hiervoor een verklaring in hun review naar sociale steun in de context van opvoedingsondersteuning. Zo zou de waarde van informele steun en relaties tot nu toe te weinig naar voren worden gebracht in onderzoek omdat interventies in de opvoedingsondersteuning veelal gericht zijn op het oplossen van individuele problemen in plaats van zorg dragen voor de context waarin het gezin leeft.

De aandacht die er wel is in onderzoek en literatuur over sociale steun, gaat eigenlijk vooral over het sociale netwerk (Gottlieb & Bergen, 2010). Dit is terug te vinden in de methoden die worden gebruikt om sociale steun te onderzoeken. Veelal wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst of hulpmiddel om een netwerk in kaart te brengen. Iemand kan dan bijvoorbeeld aangeven op wie kan worden teruggevallen uit zijn of haar familie- of vriendenkring (Whitted & Simonns, 2013). Doordat de begrippen sociaal netwerk en sociale steun door elkaar worden gehaald, wordt vaak het relationele aspect, namelijk de gegeven en ontvangen sociale steun, uit het oog wordt verloren. Of iemand dus altijd profiteert van zijn sociale netwerk is niet geheel duidelijk (Gottlieb & Bergen, 2010; Rafaeli & Gleason, 2009). Gottlieb en Bergen (2010) geven aan dat hoe sociale steun wordt ervaren afhankelijk is van verschillende persoonlijke, culturele en omgevingsfactoren. Daarom kan niet worden

aangenomen dat de hoeveelheid en kwaliteit van sociale steun aansluit bij de behoeftes van de ontvanger en dat de steun altijd beschikbaar is op de momenten waarop het nodig is (Gottlieb & Bergen, 2010). Rafaeli en Gleason (2009) stellen dan ook dat de ontvanger van sociale steun niet altijd profiteert van de geboden steun. Uit hun review blijkt zelfs dat sociale steun een averechts effect kan hebben en dat sociale steun bij de ontvanger gevoelens van schuld en incompetentie kan oproepen. Kortom, een sociaal netwerk is dus niet altijd steunend (Gottlieb & Bergen, 2010).

(13)

13 Ondanks deze (kritische) nuances wat betreft het versterken en stimuleren van sociale netwerken en sociale steun lijkt de aandacht hiervoor wel een verschuiving teweeg te brengen wat betreft het denken over het opvoedingsklimaat in Nederland en het oplossen van

opvoedproblemen. Kesselring et al. (2013) zijn er dan ook van overtuigd dat het principe van de pedagogische civil society een veelbelovend en nieuw paradigma zou kunnen worden in het jeugdbeleid. Dit vraagt uiteraard wel om tijd en om verandering in attitudes van zowel (mede)opvoeders als professionals zodat er anders gewerkt gaat worden. Hier is ook

onderzoek voor nodig zodat de pedagogische civil society verder onderbouwd kan worden.

1.4 Sociale steun en Triple P

De twee onderwerpen Triple P en sociale steun zijn zojuist uitvoerig besproken. Vanuit SO&T is de vraag gekomen om te kijken naar Triple P niveau 3 workshops en sociale steun. Gezien de huidige visie in jeugdbeleid is dit een logische vraag maar ook een lastige omdat de twee onderwerpen tegenover elkaar lijken te staan. Triple P is een interventie waarbij vooral formele, professionele steun wordt ingezet terwijl er in de pedagogische civil society juist informele steun door andere (mede) opvoeders zou moeten worden geboden. In dit onderzoek zal daarom de volgende probleemstelling centraal staan: Kan de methodiek Triple P, en dan

specifiek de niveau 3 workshops, aansluiting vinden bij de huidige visie op het jeugdbeleid rondom het versterken van de sociale steun van gezinnen?

Deze brede probleemstelling wordt vertaald naar twee concrete onderzoeksvragen die zullen worden uitgewerkt in twee afzonderlijke studies. Beide studies zullen eerst worden ingeleid. In de eerste studie wordt aandacht besteed aan het meetbaar maken van sociale steun tijdens de workshops van Triple P. De volgende onderzoekvraag zal hierin centraal staan: Kan

de ervaren sociale steun tussen ouders onderling betrouwbaar en valide meetbaar worden gemaakt? In deze kwantitatieve studie zal een vragenlijst worden ontworpen en gevalideerd.

(14)

14 In de tweede studie zal verder worden ingegaan op de workshops van Triple P en zal worden gekeken naar een van de doelstellingen, namelijk het vergroten van zelfvertrouwen van ouders oftewel de self-efficacy. De volgende onderzoekvraag zal hier centraal staan: is de mate

van ervaren sociale steun tijdens de Triple P workshop een verklarend mechanisme voor de positieve verandering van de self-efficacy van ouders? In deze kwantitatieve studie zal gebruik

worden gemaakt van een voor- en nameting waarvoor ouders een korte vragenlijst invullen. De resultaten van de twee afzonderlijke studies zullen verwerkt worden in één conclusie en

(15)

15

2. Studie 1: Meetbaar maken van sociale steun

2.1 Inleiding

De workshops van Triple P zijn groepsbijeenkomsten waarin ook ruimte is voor sociale steun. Zo wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van groepsdiscussies en feedback van andere ouders en het oefenen van vaardigheden in rollenspellen met elkaar (Sanders & Turner, 2011). Zoals eerder al vastgesteld komt deze vorm van sociale steun niet altijd terug in onderzoek (Geens & Vanderbroeck, 2012). In de literatuurreview van Geens en Vandenbroeck (2012) over sociale steun in de context van opvoedingsondersteuning en hulpverlening, komt naar voren dat sociale steun vooral wordt gezien als relatie tussen professional en ouders. Zij pleiten er voor om het relationele aspect van sociale steun wat breder te zien. Interacties tussen allerlei verschillende mensen in de omgeving van de ouder kunnen namelijk ondersteunend zijn in het opvoedproces.

In deze studie zal daarom als eerste worden onderzocht of sociale steun tijdens de workshops van Triple P meetbaar kan worden gemaakt door middel van een zelfontwikkelde vragenlijst. Deze vragenlijst zal de steun die ouders onderling van elkaar ervaren in kaart brengen. Hierdoor wordt enerzijds geprobeerd om aansluiting te vinden bij de huidige visie in beleid, wetenschap en de opvoedingspraktijk rondom het versterken van de pedagogische civil society. Anderzijds probeert deze studie de bestaande literatuur over sociale steun in de opvoedingsondersteuning aan te vullen door juist aandacht te schenken aan sociale steun tussen ouders onderling en niet aan sociale steun tussen professional en ouders.

Zoals eerder naar voren is gekomen, is sociale steun een breed en multi-dimensioneel begrip dat beschreven en gemeten wordt op verschillende manieren (Gottlieb & Bergen, 2009; Sarson & Sarson, 2009). Albrecht en Adelman (1987, p. 19) uit Braithwaite, Waldorn & Finn (1999) hebben een definitie gegeven die het meest van toepassing is op dit onderzoek naar sociale steun tijdens een Triple P workshop: “social support refers to verbal and nonverbal

(16)

16 communication between recipients and providers that reduces uncertainty about the situation, the self, the other or the relationship, and functions to enhance a perception of personal control in one’s experience”. Deze definitie geeft houvast omdat het aansluit bij de

uitwisseling die ouders hebben over hun opvoedvraag tijdens de workshops maar maakt het nog niet direct meetbaar. Begrippen als “verbal en nonverbal communication” blijven vrij vaag en verdienen verdere uitwerking. Barrera (1986) heeft zich bezig gehouden met het meetbaar maken van sociale steun en benadrukt dat het niet als geheel kan worden bestudeerd maar dat het onderverdeeld moet worden in verschillende onderdelen. In dit onderzoek wordt de onderverdeling gebruikt zoals geformuleerd door Braithwaite et al. (1999) namelijk oplossingsgerichte steun en persoonsgerichte steun. Deze zijn weer opgedeeld in

verschillende subtypes. Oplossingsgerichte steun bestaat uit informatieve ondersteuning en praktische (tastbare) hulp. Persoonsgerichte steun bestaat uit emotionele ondersteuning, waardering en netwerkondersteuning (Braithwaite et al., 1999).

Er bestaan diverse instrumenten die sociale steun proberen te meten, zoals The

Perceived Social Support Questionnaire-Family and Friends (PSSQ) en The Multidimensional Scale of Perceived Social Support (MSPSS). Deze vragenlijsten hebben betrekking op het sociale netwerk en inventariseren bijvoorbeeld het gedrag rondom het zoeken van sociale steun bij anderen. The Social Support Behaviors (SS-B) scale maakt een onderverdeling in de verschillende subtypes van sociale steun om zo een gedifferentieerd beeld te krijgen van de sociale steun die mensen ervaren uit de omgeving. Er lijkt echter geen vragenlijst te bestaan die de mate van sociale steun meet tijdens een opvoedondersteuningsprogramma. In dit geval een formele bijeenkomst waarbij ruimte is voor informele ondersteuning en dus aansluit bij de zojuist genoemde definitie.

Dit is een van de redenen waarom een nieuwe vragenlijst zal worden ontwikkeld. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de onderverdeling door Braithwaite et al. (1999)

(17)

17 gebaseerd is op online lotgenotencontact voor mensen met medische problemen. Het is dus ook interessant om te onderzoeken of de onderverdeling gemaakt voor online peer support voor mensen met medische problemen te generaliseren is naar offline peer support voor ouders met opvoedvragen.

2.2 Methode vragenlijst

Deelnemers

Aan dit onderzoek hebben in totaal 73 ouders deelgenomen (N=73) die een workshop Triple P hebben gevolgd. Dit waren 56 vrouwen (76,7%) en 17 mannen (23,3%) met een gemiddeld aantal kinderen van 1,67. In totaal hebben vier alleenstaande moeders meegedaan. In totaal zijn negen workshops betrokken in het onderzoek. De groep met de minste deelnemers bestond uit 3 ouders en de groep met de meeste deelnemers uit 17 ouders. Ouders vulden direct na afloop de zelfontwikkelde vragenlijst sociale steun in. Als dank voor hun deelname zijn in totaal vijf opvoedboeken verloot.

Materiaal

Als uitgangspunt voor de constructie van de vragenlijst zijn de verschillende typen van sociale steun genomen zoals geformuleerd door Braithwaite et al. (1999). Om de vragenlijst zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de praktijk, zijn voorafgaand aan het onderzoek twee

workshops Triple P bezocht om een beter beeld te krijgen van de inhoud en opbouw van de workshops. De vragenlijst bestond in eerste instantie uit 15 vragen. Er is niet alleen gekeken naar de inhoud van de vragen maar bijvoorbeeld ook naar de formulering. Gezien de etnische diversiteit in Amsterdam en omstreken is het belangrijk om vragen kort en bondig te

formuleren in begrijpelijke taal. De vragen zijn verschillende malen voorgelegd aan diverse personen, waaronder uitvoeders van Triple P, de projectleider die betrokken was bij de

(18)

18 implementatie van Triple P en een docent van de Universiteit van Amsterdam die met

wetenschappelijke blik heeft gekeken. In een pilotstudy hebben drie ouders (N=3) de vragenlijst ingevuld als test waarbij ruimte was om feedback te geven.

Uiteindelijk is de vragenlijst opgebouwd (zie bijlage 6.2) uit 11 items en één single test item die het gehele construct sociale steun probeert te meten. Vraag één, twee en elf hebben betrekking op emotionele ondersteuning en vraag drie, vijf en zes op waardering. Deze vragen vallen onder de groep persoonsgerichte steun. Een voorbeelditem is “Andere

ouders toonden begrip voor mijn opvoedvraag”. Vraag vier, zeven en acht hebben betrekking

op informatieve ondersteuning, vraag negen op netwerkondersteuning en vraag tien op praktische hulp. Deze vragen vallen onder oplossingsgerichte steun. Een voorbeelditem is:

“Tijdens de workshop heb ik tips of suggesties gekregen van andere ouders om met mijn opvoedvraag om te gaan”. Vraag 12 “Tijdens de workshop was er voldoende ruimte om ervaringen uit te wisselen met andere ouders” geeft een algemeen oordeel over de mate van

ervaren sociale steun tijdens de workshop. De aanvullende vragen 13, 14 en 15 gaan over de wensen en behoeften van ouders rondom sociale steun en zijn extra meegenomen in het onderzoek voor validering van de vragenlijst. Ouders kruisten op een zes-puntschaal aan van “helemaal mee oneens” tot “helemaal mee eens” in hoeverre de vraag van toepassing op hen is. Door een zes-puntschaal te gebruiken kon de totaalscore worden berekend zodat er een uitspraak kan worden gedaan over de mate van ervaren sociale steun.

Procedure

Op basis van de geplande Triple P workshops tussen februari 2013 en begin mei 2013 in Amsterdam en omstreken, werden de uitvoerders van de workshops benaderd voor deelname. Uiteindelijk zijn er negen workshops uit de regio’s Amsterdam, Haarlemmermeer en Zuid-Kennemerland betrokken in het onderzoek. Het merendeel van de workshops had het thema

(19)

19 “leren luisteren”. Voorafgaand had ofwel de onderzoeker ofwel de uitvoerder het onderzoek geïntroduceerd bij ouders en de vragenlijst uitgedeeld. Ouders vulden na afloop van de workshop de vragenlijst in. Op de vragenlijst was duidelijk aangegeven dat de

onderzoeksgegevens anoniem en vertrouwelijk zouden worden behandeld en verwerkt.

2.3 Resultaten vragenlijst

Er waren in totaal vijf missing waardes, deze zijn ingevuld door het gemiddelde op de gehele vragenlijst van de desbetreffende proefpersoon te nemen. Guttman’s Lambda 2 is gebruikt als schatter voor de betrouwbaarheid van de vragenlijst en bedroeg .85 en is daarmee goed te noemen. Vervolgens is gekeken of de betrouwbaarheid kon worden verhoogd door items weg te laten, dit bleek niet het geval.

Om meer inzicht te krijgen in de structuur van de vragenlijst is een principale componentenanalyse uitgevoerd (PCA) met Varimax rotatie. Er werden drie principale componenten geëxtraheerd met een eigenwaarde groter dan één. Deze componenten verklaarden tezamen 64,92% van de gemeenschappelijke variantie. Na rotatie zijn voor elk van de componenten de factorladingen berekend, deze gegevens zijn opgenomen in Tabel 2.

Op de eerste component laadden de items die betrekking hebben op informatieve ondersteuning en praktische hulp. Dit komt overeen met oplossingsgerichte steun die Braithwaite et al. (1999) noemt. Op de tweede component laadden de items die betrekking hebben op een factor die opnieuw aansluit bij de onderverdeling van Braithwaite et al. (1999) Deze factor zal persoonsgerichte ondersteuning worden genoemd. Al deze items gaan over emotionele ondersteuning en waardering. De derde component wordt saamhorigheid genoemd, al was het lastig om deze goed te interpreteren. Deze items gaan over het gevoel van de ouder over de groep.

(20)

20 Voor de drie afzonderlijke componenten is ook Guttman’s Lambda2 berekend. Deze bedroegen respectievelijk; oplossingsgerichte steun= .88, persoonsgerichte steun= .73 en saamhorigheid= .44. Bij de component oplossingsgerichte steun is daarom sprake van een goede betrouwbaarheid, bij de component persoonsgerichte steun van redelijke

(21)

21 Tabel 2

Ladingen van de items op de drie componenten

Item

Oplossings-gerichte steun

Persoons-gerichte steun

Saamhorigheid

Tijdens de workshop heb ik tips of suggesties gekregen van andere ouders om met mijn opvoedvraag om te gaan.

.86

Tijdens de workshop heb ik advies ontvangen van andere ouders.

.84

Tijdens de workshop hebben andere ouders mij geholpen met mijn opvoedvraag.

.81

Tijdens de workshop heb ik van andere ouders geleerd.

.79

De workshop heeft er voor gezorgd dat ik in contact ben gekomen met andere ouders.

.72

Andere ouders toonden begrip voor mijn opvoedvraag.

.84

Tijdens de workshop voelde ik me begrepen door andere ouders.

.71 .47

Tijdens de workshop werd er naar me geluisterd.

.70

Tijdens de workshop heb ik gemerkt dat mijn opvoedvraag herkenbaar is voor andere ouders.

.54

Ik had het idee dat andere ouders mijn opvoedvraag vreemd vonden.

.75

Ik voelde me thuis tussen de ouders van de workshop.

.74

(22)

22 Vervolgens zijn een aantal exploratieve analyses uitgevoerd ter validatie van de

vragenlijst. Allereerst is gekeken naar de correlatie tussen persoonsgerichte en

oplossingsgerichte steun. Hier is een significante, zwakke correlatie gevonden, r = .341 p = .003. Dit wil zeggen dat de twee typen steun niet zo sterk samenhangen en persoonsgerichte en oplossingsgerichte steun van elkaar te onderscheiden zijn. Ook is gekeken hoe de andere, extra opgenomen items correleerden met de twee subtypes van sociale steun. Hoewel er verschil bestaat wat betreft de hoogte van de correlaties tussen persoonsgerichte steun en oplossingsgerichte steun, zijn de verschillen niet significant. Alleen bij de vraag “Ik heb de

behoefte om ervaringen uit te wisselen met andere ouders” was het verschil significant. Deze

vraag correleerde wel significant met oplossingsgerichte steun (r =.384, p = .003, tweezijdig) en niet met persoonsgerichte steun. De resultaten van de correlaties zijn opgenomen in tabel 3.

Ten tweede is een variatieanalyse (ANOVA) uitgevoerd op de variabelen geslacht en gezinssituatie om het onderscheid tussen de subtypes persoonsgerichte en oplossingsgerichte steun verder te onderzoeken. Er is geen verschil is gevonden wat betreft sociale steun tussen vaders en moeders. Gekeken naar eenoudergezinnen en getrouwde of samenwonende

gezinnen op sociale steun totaal, oplossingsgerichte steun en persoonsgerichte steun is er wel een verschil gevonden. Op sociale steun totaal verschilden de twee groepen significant van elkaar waarbij de eenoudergezinnen minder sociale steun (M = 42, SD = 10.23) ervoeren dan getrouwde of samenwonende paren (M = 49.53, SD = 5.80), (F(1,70) = 5.836, p = .018). Verder gekeken naar de twee subtypes van sociale steun, bleken eenoudergezinnen alleen significant minder persoonsgerichte steun te ervaren ( M = 17.25, SD = 3.10) dan de getrouwde of samenwonende paren (M = 19.52, SD = 1.83), (F(1,70) =5.375, p = .023).

(23)

23 Tabel 3

Correlaties met single test item en extra opgenomen vragen ter exploratie

1 2 3 4 5 6 7

1. Persoonsgerichte steun .34** .66** .55** .16 .09 .39**

2. Oplossingsgerichte steun .91** .45** .26* .38** .27*

3. Sociale steun totaal .55** .21 .33** .36**

4. Tijdens de workshop voelde ik mijn gesteund door andere ouders

.19 .22 .11

5. Ik heb er bewust voor gekozen om mijn opvoedvraag te bespreken in een workshop met andere ouders en niet in een 1-op-1 gesprek met een professional

.28* .30*

6. Ik heb de behoefte om ervaringen uit te wisselen met andere ouders

-.14

7. Tijdens de workshop was er voldoende ruimte om ervaringen uit te wisselen met andere ouders

** Correlatie is significant op .01 niveau (tweezijdig) * Correlatie is significant op 0.5 niveau (tweezijdig)

(24)

24 Ten derde is gekeken naar de variantie in oplossingsgerichte en persoonsgerichte steun tussen de negen verschillende workshopgroepen. Er is gekeken naar het gemiddelde van de twee subtypes van sociale steun waarbij geaggregeerd is over de deelnemers per workshop. De mate van ervaren oplossingsgerichte steun per workshopgroep had een twee keer zo grote standaarddeviatie dan persoonsgerichte steun. Oftewel de mate van ervaren

oplossingsgerichte steun verschilde sterk per workshop. In tabel 5 zijn de resultaten opgenomen.

De mate van ervaren oplossingsgerichte steun is weergegeven in figuur 2 en laat goed zien dat de scores per workshop verschillen. Een systematische observatie van de workshop maakte geen onderdeel uit van dit onderzoek maar er zijn wel wat veldnotities gemaakt die de

resultaten ondersteunen. De resultaten zullen ondersteund worden met het volgende voorbeeld over de hoogst- en laagsscorende workshop. Workshop D scoort hoog. Tijdens de workshop was er veel ruimte voor sociale steun. Zo maakte ouders lijstjes met elkaar van buiten- en binnenspeeltips en hebben ze vaardigheden geoefend in rollenspellen. Ook betrok de uitvoerder de ouders regelmatig bij vragen en problemen van andere ouders. Ze gaf weinig zelf advies en hulp. Workshop F verliep daarentegen heel anders. Het programma werkt strak aangehouden, er was weinig ruimte voor interactie en de uitvoerder gaf bij vragen vrijwel altijd zelf antwoord.

Tabel 5

Tussen workshopsvariantie oplossingsgerichte en persoonsgerichte steun

Min. Max. Mean SD

Oplossingsgerichte steun 15.65 23 20.14 2.24

(25)

25

Figuur 2: Oplossingsgerichte steun per workshop

Tot slot is onderzocht of item twaalf “Tijdens de workshop voelde ik mij gesteund door

andere ouders” samenhangt met de totaalscore op sociale steun. De correlatie was positief en

significant (r =.565, p = < .000, tweezijdig). Ook is gekeken of er een verschil bestond tussen persoonsgerichte en oplossingsgerichte steun en de samenhang met item twaalf. Dit bleek niet het geval.

(26)

26

Studie 2. Sociale steun en self-efficacy

3.1 Inleiding

Een van de gebieden waarop ouders verbetering merken na het volgen van een workshop is de competentiebeleving oftewel self-efficacy (Joachim, Sanders & Turner, 2009; Morawska et al., 2011). Dit is de mate waarin een ouder vertrouwen heeft in eigen kunnen met betrekking tot het ouderschap (Gross & Rocissano, 1988 uit Sanders & Wooly, 2005) en speelt een belangrijke rol in hoe ouders hun kinderen opvoeden (Sanders & Wolly, 2005). Het vergroten van de self-efficacy vormt dan ook een belangrijke doelstelling van Triple P (Sanders, 2012). Uit onderzoek van Witthaker en Cowly (2011) blijkt dat ouders met name minder

zelfvertrouwen hebben als het gaat om specifieke opvoedingssituaties waarbij de kinderen gedisciplineerd moeten worden. Weinig zelfvertrouwen zorgt voor bijvoorbeeld

vermoeidheid, het toegeven aan de wensen van het kind en bang zijn voor commentaar van anderen. Het vergroten van de self-efficacy kan worden bereikt door ouders positieve ervaringen op te laten doen door bijvoorbeeld te oefenen met rollenspellen en het geven en krijgen van feedback (Witthaker & Cowly, 2011).

Joachim, Sanders en Turner (2010) gaan er vanuit dat de ouders die deelnemen aan een Triple P workshop met name profiteren van de mogelijkheid die er is om tijdens de workshop ervaringen uit te wisselen en de steun aan elkaar wordt gegeven: “Participants in

the group specifically benefit from discussing their experiences and feeling supported by their peers” (p.51). In hun onderzoek wordt dit echter niet onderzocht.

Uit onderzoek van McConnell, Breitkreuz en Savage (2012) naar

opvoedingsondersteuning in Canada komt in ieder geval naar voren dat ouders het wel belangrijk vinden om andere ouders te ontmoeten. Niet alleen de formele ondersteuning door professionals wordt gewaardeerd maar ook de plek die wordt gecreëerd om andere ouders te ontmoeten en de sociale steun die ze bij elkaar vinden.

(27)

27 Dat ouders kunnen profiteren van de sociale steun die ze van andere ouders ontvangen wordt bevestigd in een aantal onderzoeken. Uit onderzoek van Small, Taft & Brown (2011) naar opvoedingsondersteuning door niet-professionals voor jonge moeders blijkt dat moeders deze steun positief hebben ervaren. Zo hadden ze het gevoel er niet alleen voor te staan, ze voelden zich begrepen, hadden niet het gevoel veroordeeld te worden en kregen meer zelfwaardering. Daarnaast blijkt uit een studie van Lipman en Boyle (2005) naar een community-based opvoedingsondersteuningsprogramma bestaande uit negen

groepsbijeenkomsten dat moeders sociale steun hadden ervaren van andere moeders en dat het zelfvertrouwen was toegenomen. In een onderzoek naar Japanse en Amerikaanse moeders bleek zelfs dat sociale steun een mediërende factor is voor self-efficacy bij Japanse moeders. Met andere woorden bestond er een relatie tussen de sociale steun die zij ervoeren van in dit geval hun partner en hoeveel zelfvertrouwen ze hadden in hun rol als opvoeder (Suzuki, Holloway, Yamamoto & Mindnich, 2009).

Op basis van deze onderzoeken lijkt er een relatie te bestaan tussen sociale steun en self-efficacy. Wat het effect is van sociale steun tijdens een kortdurende interventie zoals de workshops van Triple P is tot nog toe niet onderzocht. In deze studie zal daarom worden onderzocht wat de rol van de ervaren sociale steun is tijdens de workshop. De volgende onderzoeksvraag centraal staan: is de mate van ervaren sociale steun tijdens de Triple P

workshop een verklarend mechanisme is voor de positieve verandering van de self-efficacy van ouders? Verwacht wordt dat de ouders die veel sociale steun ervaren tijdens de workshop een

(28)

28 3.2 Methode self-efficacy en sociale steun

Deelnemers

Aan dit onderzoek hebben 73 ouders hebben deelgenomen op de voormeting waarvan 50 ouders ook op de nameting een vragenlijst hebben ingevuld. Bij drie ouders is de vragenlijst telefonisch afgenomen. Een groot deel van de non-response is te verklaren door het ontbreken van

(correcte) contactgegevens.

Materiaal

Om de self-efficacy van ouders te meten, is gebruik gemaakt van een onderdeel van de Nijmeegse Ouderlijke Stressindex (NOSI). Uit het gedeelte competentiebeleving van ouders zijn 13 items genomen, deze zijn opgenomen in bijlage 6.1. De meetpretentie van dit

onderdeel wordt als volgt omschreven: de mate waarin de ouder het gevoel heeft onvoldoende vaardigheden en handigheid te hebben in de omgang met het kind. Ouders gaven op een zespuntsschaal aan in hoeverre de verschillende stellingen van toepassing zijn, waarbij 1 helemaal mee oneens en 6 helemaal mee eens is. Een voorbeelditem is: “Ik kan geen

beslissingen nemen zonder hulp”. De betrouwbaarheid voor deze losse schaal is berekend met de data van de voormeting. Als schatter voor de betrouwbaarheid is Guttman’s Lambda2 gebruikt. Deze bedroeg .80 en is hiermee goed te noemen. Om de mate van ervaren sociale steun te meten is de zelfgemaakte vragenlijst uit studie 1 gebruikt.

Procedure

De procedure voor de werving komt overeen met studie 1.

Voor studie 2 vulden ouders ook een vragenlijst in twee weken na de workshop. Ouders zijn voor de nameting benaderd via de e-mail om nogmaals de NOSI vragenlijst in te vullen. Ze zijn verschillende malen via de e-mail en de telefoon herinnerd aan het onderzoek.

(29)

29 3.3 Resultaten self-efficacy en sociale steun

Eerst zijn de totaalscores berekend van de NOSI op de voor- en nameting. Vervolgens is de verschilscore berekend tussen de voor- en nameting om de mate van verandering in kaart te brengen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de meetpretentie negatief is geformuleerd want de vragenlijst kijkt naar de mate waarin de ouder het gevoel heeft onvoldoende vaardigheden te hebben. Dit betekent dat hoe lager de totaalscore, hoe beter. Oftewel een negatieve

verschilscore wil zeggen dat een ouder een betere self-efficacy heeft.

Op basis van een exploratieve analyse bleek dat deelnemer 28 een outlier is op de

verschilscore van de NOSI. Deze score was dusdanig afwijkend van de rest dat is besloten om deze niet mee te nemen waardoor N=49. Vervolgens is gekeken via een gepaarde T-toets of de verschilscore significant is. Dit bleek het geval te zijn ( t = 2.384. df = 48, p < .021, tweezijdig). Het verschil tussen de twee gemiddeldes ( verschil gemiddeldes = 1.70 punten, 95% CI: .31 tot 3.63) was klein ( d = 0.29).

Om te onderzoeken wat de invloed is van de mate van ervaren sociale steun op de self-efficacy van ouders, is de correlatie berekend tussen de verandering in self-self-efficacy en sociale steun totaal. Daarnaast is ook uitgesplitst naar oplossingsgerichte steun en persoonsgerichte steun. In tabel 6 zijn alle correlaties opgenomen. Geen enkele correlatie bleek significant te zijn.

Tabel 6

Correlaties tussen self-efficacy, sociale steun totaal en oplossingsgerichte en persoonsgerichte steun

Oplossingsgerichte steun Persoonsgerichte steun Sociale steun totaal Verschilscore NOSI

op voor- en nameting

(30)

30 4. Conclusie en discussie

In dit onderzoek is op verzoek van SO&T onderzocht of Triple P aansluiting kon vinden bij de huidige visie in het jeugdbeleid rondom het stimuleren en versterken van sociale netwerken en sociale steun. De aandacht komt nu meer te liggen op informele hulp en ondersteuning door bijvoorbeeld andere ouders en het eigen netwerk. Om de brede probleemstelling te

concretiseren heeft dit onderzoek zich gericht op de workshops van Triple P waarbij ouders tijdens een groepsbijeenkomst samen bezig zijn met een opvoedvraag en waarin ook ruimte is voor sociale steun. Hierdoor is ingezoomd op een bepaald aspect van sociale steun, namelijk een vorm van peersupport waarbij ouders elkaar ondersteunen bij hun opvoedvraag. Om meer inzicht te krijgen in de steun die ouders hebben ervaren, is allereerst gekeken of de ervaren sociale steun tussen ouders onderling betrouwbaar en valide meetbaar kon worden gemaakt. Ten tweede is verder toegespitst op een van de doelstellingen van Triple P namelijk het vergroten van de self-efficacy van ouders. Onderzocht is of de mate van ervaren sociale steun tijdens de Triple P workshop een verklarend mechanisme was voor de positieve verandering van de self-efficacy van ouders.

De zelfontworpen vragenlijst sociale steun heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het onderzoek naar sociale steun. Ten eerste is (voor zover bekend) dit de eerste vragenlijst die sociale steun meet tijdens een kortdurende groepsbijeenkomst voor ouders met een

opvoedvraag. Bestaande vragenlijsten over sociale steun brengen met name het sociale netwerk van iemand in kaart en ordenen bijvoorbeeld vrienden en familie waar iemand naar toe stapt om hulp te vragen (Whitted & Simonns, 2013). Deze vragenlijst vult de bestaande methodieken om sociale steun te meten aan.

Ten tweede levert deze vragenlijst een bijdrage aan het onderzoek naar sociale steun waarbij de relatie tussen ouders centraal staat. Uit onderzoek bleek namelijk dat sociale steun in de context van de opvoedingsondersteuning vooral werd gezien als relatie tussen professional

(31)

31 en ouder (Geens & Vandenbroeck, 2012). De vorm van sociale steun waarbij peersupport in een groepssetting plaatsvindt, kwam tot nu toe nog weinig terug in onderzoek (Geens &

Vandenbroeck, 2012). Ten derde is de vragenlijst geschikt voor alle ouders en richt deze zich niet specifiek op risico-gezinnen zoals in veel eerder onderzoek wel het geval was (bv Geens en Vandenbroeck, 2012; Gottlieb & Bergen ; Small, Taft & Brown, 2011).

Op basis van de validatie van de zelfontworpen vragenlijst kunnen een aantal conclusies worden getrokken. Door middel van een PCA en het berekenen van Guttman’s Lamba2 als schatter voor de betrouwbaarheid is besloten om negen van de elf items onderdeel te laten zijn van de vragenlijst sociale steun. De negen overgebleven items kunnen op betrouwbare wijze sociale steun meten en sluiten zoals verwacht aan bij de theorie van Braithwaite et al. (1999) over sociale steun in online peersupport voor mensen met medische problemen. Er kan namelijk onderscheid worden gemaakt tussen oplossingsgerichte steun en persoonsgerichte steun.

Hiermee wordt de bestaande theorie over sociale steun bevestigd.

Een aantal exploratieve analyses zijn uitgevoerd om de vragenlijst verder te valideren. Zo hebben eenoudergezinnen minder persoonsgerichte steun ervaren dan samenwonende of getrouwde paren. Een verklaring hier voor zou kunnen zijn dat alleenstaande moeders zich sowieso al minder gesteund voelen door hun omgeving. Uit onderzoek van Lipman et al. (2010) blijkt namelijk dat alleenstaande moeders het gevoel hebben te falen, geïsoleerd te zijn en gestigmatiseerd te worden. De groep eenoudergezinnen is klein waardoor dit resultaat

voorzichtig geïnterpreteerd moet worden. Wel heeft dit resultaat de indruk gewekt dat bepaalde achtergrondkenmerken van invloed kunnen zijn op hoe sociale steun wordt ervaren.

Daarnaast zijn er correlatieanalyses uitgevoerd met de extra opgenomen items. De vraag of ouders behoefte hebben aan het uitwisselen van ervaringen met andere ouders correleerde alleen significant met oplossingsgerichte steun. De correlaties met de andere extra opgenomen items verschilden niet voor de twee typen steun.

(32)

32 Tot slot is gebleken dat de mate waarin oplossingsgericht steun werd ervaren door ouders, sterk varieerde tussen de workshopgroepen. Bepaalde factoren tijdens de workshops hebben hier dus invloed op. De veldnotities ondersteunen in ieder geval dat de

workshopgroepen van elkaar verschilden want geen een workshop verliep precies hetzelfde. Dit is verrassend te noemen omdat de methodiek van de workshops volledig is uitgewerkt. Er is ook een trainershandleiding aanwezig waarin precies is vastgelegd wat een professional moet

zeggen en doen tijdens de workshops. Dat de workshops van elkaar verschilden blijkt uit het volgende voorbeeld. In een van de workshops was veel interactie tussen de ouders; ouders hadden bijvoorbeeld lijstjes gemaakt met binnen- en buitenspeeltips en hebben vaardigheden geoefend in rollenspellen. In een andere workshop was veel minder ruimte voor interactie; de nadruk lag vooral op het bekijken van de dvd en de uitvoerder was met name aan het woord en gaf zelf opvoedadvies. Hoewel enigszins speculatief, lijkt het zeker niet uitgesloten dat de variatie in ervaren oplossingsgerichte steun voor een deel toe te schrijven is aan de uitvoerder en niet (of in mindere mate) aan verschillen in bijvoorbeeld groepssamenstelling en

groepsgrootte.

De uitvoerder creëert in ieder geval bepaalde voorwaarden om ouders met elkaar in contact te laten zijn. De uitvoerder leidt immers de workshop, organiseert de opdrachten en legt nadruk op bepaalde programmaonderdelen. De uitvoerder bepaalt ook hoeveel ruimte er wordt gelaten voor interactie en of ze bij vragen het antwoord zelf geeft of dat ze ouders misschien inzet als professional. Hiermee wordt bedoeld dat een uitvoerder ouders kan uitdagen om te helpen met elkaars opvoedvragen. Volgens Van Leeuwen (2010) vraagt dit om een bepaalde manier van ondersteunen en hulpverlenen. De rol die de professional inneemt, moet wat terughoudender zijn om de uitwisseling tussen (mede)opvoeders stimuleren. Als een ouder bijvoorbeeld om advies vraagt, zou de professional dit door kunnen spelen naar andere ouders en kunnen vragen wie het probleem herkent en hoe anderen dit aanpakken. Dit vormt al een

(33)

33 belangrijk principe in de theorie van Triple P maar het is de vraag in hoeverre dit in de praktijk wordt uitgevoerd.

Geconcludeerd kan worden dat de vragenlijst het meten van een complex en

multidimensioneel begrip als sociale steun wat vereenvoudigd heeft. De vragenlijst kan op een snelle en makkelijke manier de mate van ervaren sociale steun in kaart brengen tijdens een workshop van Triple P. De vragenlijst kan gebruikt worden voor verder onderzoek naar sociale steun tijdens bijvoorbeeld andere groepsinterventies van Triple P maar het kan ook gebruikt worden door de uitvoerder als een soort evaluatie-instrument om inzicht te krijgen in de steun die ouders tijdens de workshop hebben ervaren.

Dat een complex begrip als sociale steun is geoperationaliseerd op basis van eerder onderzoek vormt enigszins ook een beperking omdat sociale steun in de vorm van peer-support in een groepsbijeenkomst voor ouders tot nu toe weinig is terug gekomen in onderzoek. Het zou dan ook interessant zijn om te onderzoeken wat ouders zelf verstaan onder sociale steun door middel van een kwalitatieve studie en het begrip dus van “onderaf” te operationaliseren.

Bovendien zou het aan te bevelen zijn om in toekomstig onderzoek verder aandacht te besteden aan de behoeftes van ouders wat betreft sociale steun. Uit dit onderzoek is namelijk gebleken dat ouders verschillende behoeftes hadden en dat sociale steun niet hetzelfde werd ervaren. Onderzoek van Metzler, Sanders, Rusby & Crowley (2012) naar de voorkeuren

rondom opvoedingsondersteuning, illustreert in ieder geval mooi dat niet elke ouder graag steun wil van andere ouders als ze hulp zoeken voor een opvoedprobleem. Zo blijkt dat ouders de voorkeur geven aan informatie en ondersteuning via de media zoals een tv-programma, online ondersteuning of bijvoorbeeld een folder. Groepsinterventies en individuele interventies bleken de minste voorkeur te hebben, terwijl dit wel de meest gebruikte methoden zijn. Dit voorbeeld maakt dus duidelijk dat bestaande, veelgebruikte interventies niet altijd aansluiten bij wat ouders willen.

(34)

34 In de tweede studie is onderzocht of de mate van ervaren sociale steun tijdens de Triple P workshop een verklarend mechanisme is voor de positieve verandering van de self-efficacy van ouders. De verwachting was dat de verandering in self-efficacy zou samenhangen met de sociale steun die ouders hadden ervaren. De self-efficacy van ouders is in ieder geval

toegenomen. Dit is een veelbelovend resultaat omdat de interventie eenmalig is, slechts twee uur duurt en dus op korte termijn een verandering laat zien. Het is onduidelijk of deze verandering toe te schrijven is aan de workshop omdat een controlegroep ontbreekt. Het gevonden resultaat komt echter wel overeen met eerder onderzoek uit Australië naar de workshops van Triple P. In deze onderzoeken is gebruik gemaakt van een controlegroep (Joachim et al., 2010; Morawska et al., 2011).

Vervolgens is gekeken of er een relatie bestond tussen beide vormen van sociale steun en self-efficacy. De hypothese dat de mate van ervaren sociale steun zou samenhangen met de self-efficacy van ouders kon niet bevestigd worden. De stelligheid waarmee Joachim et al. (2010) deze uitspraak hebben gedaan: “Participants in the group specifically benefit from

discussing their experiences and feeling supported by their peers” (p.51) is dus niet helemaal

op zijn plek. Dit betekent dan ook dat andere werkzame factoren aanwezig zijn in de workshop die zorgen voor de verbeterde self-efficacy. Deze verbetering zou bijvoorbeeld ook kunnen komen doordat ouders inzicht krijgen in hun eigen opvoedgedrag door middel van de opdrachten, positieve opvoedstrategieën aangeleerd krijgen of suggesties krijgen van de uitvoerder om met bepaald gedrag om te gaan (Sanders & Turner, 2011).

Dat er geen samenhang tussen de mate van ervaren sociale steun en self-efficacy is gevonden, geeft ook een reden om te twijfelen aan de effectiviteit van de sociale en informele steun door andere (mede)opvoeders. Misschien zijn ouders toch meer gebaat bij praktische hulp, adviezen en tips van de professional.

(35)

35 Dit onderzoek heeft ook een aantal beperkingen. Zo zijn er op de nameting 23

deelnemers uitgevallen omdat zij de vragenlijst niet hadden ingevuld. Een deel van deze uitval is te verklaren doordat de contactgegevens ontbraken of verkeerd waren ingevuld op de vragenlijst. De andere uitvallers hebben na herhaaldelijk herinneren niet gereageerd op de e-mail.

Daarnaast is tijdens de workshops opgevallen dat er stellen aanwezig waren die samen één vragenlijst invulden. Hoewel iedereen een eigen vragenlijst kreeg, hebben sommigen stellen samen één lijst terug gegeven. In de introductie is wel gevraagd om de vragenlijst alleen in te vullen maar daar is niet altijd naar geluisterd. De vragenlijsten zijn wel gewoon opgenomen in het onderzoek omdat bij het inleveren niet altijd duidelijk meer was wie bij welke vragenlijst hoorde. Vermoedelijk gaat het om ongeveer vijf vragenlijsten die gezamenlijk zijn ingevuld.

Implicaties

Samenvattend heeft dit onderzoek bijgedragen aan het uitbreiden van de bestaande literatuur over sociale steun waarbij aandacht is besteed aan steun tussen ouders onderling. Hierdoor is aansluiting gevonden bij de huidige visie in beleid, wetenschap en de opvoedingspraktijk rondom het versterken van de pedagogische civil society. Sociale steun kan meetbaar worden gemaakt door middel van een korte vragenlijst en het onderzoek heeft inzicht gegeven in sociale steun in de context van de Triple P workshops.

Om de vragenlijst verder in te zetten zou het aan te bevelen zijn om een uitgebreider validatieonderzoek op te zetten met een grotere steekproef waarin ook gebruik wordt gemaakt van een pilotstudy. In dit onderzoek is er vooral gebruik gemaakt van exploratieve analyses. Voor verder validatieonderzoek zou het aan te bevelen zijn om vooraf hypotheses op te stellen.

Voor vervolgonderzoek zou het ook interessant zijn om te kijken wat de verschillen in de ervaren sociale steun veroorzaakt. Zijn dit bijvoorbeeld bepaalde achtergrondkenmerken van

(36)

36 ouders of zijn bepaalde workshopfactoren als groepsgrootte, groepssamenstelling of thema van invloed? Het zou daarnaast ook interessant zijn om te onderzoeken wat de verschillen zijn tussen de workshops en wat bijvoorbeeld een uitvoerder kan doen om uitwisseling tussen ouders te stimuleren.

Tot slot zou het boeiend zijn om te onderzoeken of de ervaren sociale steun nou echt een positieve werking heeft. Uit een nog niet gepubliceerde studie van De Opgroeiwinkel (2013) uitgevoerd in samenwerking met het Trimosinstituut en het NJI blijkt namelijk dat er geen verschil wordt gevonden wat betreft de effectiviteit van een Triple niveau 4 zelfhulptraject en begeleide interventie in een groep of individueel. Dit resultaat suggereert dat de rol van de groep of de professional niet zo belangrijk is. Voor vervolgonderzoek zou een experimentele studie waarbij ouders worden toegewezen aan ofwel een zelfhulptraject, een individueel traject of een groepstraject kunnen uitwijzen of er verschillen bestaan en welk traject het meest effectief is.

(37)

37 5. Samenvatting

In dit onderzoek is de relatie tussen Triple P en sociale steun in de context van de

pedagogische civil society onderzocht. Er zijn twee studies uitgevoerd. In de eerste studie is een vragenlijst ontwikkelt om sociale steun te meten tijdens een Triple P niveau 3 workshop. Een PCA (N=73) heeft aangetoond dat er twee typen sociale steun zijn te onderscheiden, namelijk persoonsgerichte steun en oplossingsgerichte steun. In de tweede studie is de relatie onderzocht tussen de mate van ervaren sociale steun en de self-efficacy van ouders door middel van een gepaarde T-test (N=49). Ouders vulden hiervoor de zelfontwikkelde

vragenlijst sociale steun in en een vragenlijst om de efficacy te meten. De vragenlijst self-efficacy werd voorafgaand aan de workshop ingevuld en nogmaals twee weken later. Een significant verschil werd gevonden op de voor- en de nameting. Ouders hadden een betere self-efficacy maar er is geen samenhang gevonden met de mate van ervaren sociale steun. Hoewel deze correlatie niet is gevonden, zijn met dit onderzoek belangrijke stappen gemaakt om de theorie over sociale steun uit te breiden.

Op basis van een aantal exploratieve analyses kan geconcludeerd worden dat de variatie in ervaren oplossingsgerichte steun sterk verschilde. Bepaalde factoren hebben hier dus invloed op. Hoewel enigszins speculatief, lijkt het zeker niet uitgesloten dat de variatie in ervaren oplossingsgerichte steun voor een deel toe te schrijven is aan de uitvoerder en niet (of in mindere mate) aan verschillen in bijvoorbeeld groepssamenstelling en groepsgrootte. Daarnaast suggereert het ontbreken van de correlatie tussen self-efficacy en sociale steun dat er andere werkzame factoren aanwezig zijn tijdens de workshop. Misschien zijn ouders toch meer gebaat bij de tips en adviezen van een professional.

(38)

38 6. Literatuur

Barerra, M. (1986). Distinctions between social support concepts, measures, and models.

American Journal of Community Psychology, 14, 413-445.

Bartelink, C. (2012). Wat werkt bij het versterken van het sociale netwerk van gezinnen? Utrecht:NJI.Via:http://nji.nl/DossierDownloads/WATWERKT_SOCIAALNETWERK VERSTERKEN.PDF

Brace, N., Kemp, R., & Snelgar, R. (2012). SPSS for psychologists (5th ed.). New York: Palgrave Macmillan.

Braithwaite, D., O., Waldorn, V., O., & Finn, J. (1999). Communication of social support in computer-mediated groups for people with disabilities. Health Communications, 11(2), 123-151.

Bucx,, F. (Ed.) (2011). Gezinsrapport, 2011. Een portret van het gezinsleven in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

De Graaf, I., & Reitsma, A. (2012). Factsheet monitor Triple P 2011 stadsregio Amsterdam. Utrecht: Trimbos Instituut.

De Winter, M. (2012). Van opvoedingskramp naar opvoedingskracht. In: Jumelet, H. en Wenink, J. (red.), Zorg voor onszelf? Eigen kracht van jeugdigen, opvoeders en

omgeving, grenzen en mogelijkheden voor beleid en praktijk. Amsterdam: SWP, pp

23-35.

Geens, N., & Vandenbroeck, M. (2012). The (ab)sense of a concept of social support in parenting research: a social work perspective. Child and Family Social Work, 1. doi: 10.1111/cfs. 12048

Goossen, F. X., & De Graaf, I. (2010). Campagne maakt stellen van opvoedvragen normaal.

JeugdenCo, 4, 24-33. Via: http://www.jeugdenco.nl/wp-content/uploads/2011/01/kennis-2010-4-24.pdf

(39)

39 Gottlieb, B., H., & Bergen, A., E. (2010). Social support concepts and measures. Journal of

Psychosomatic Research, 69, 211-520. doi: 10.1016/j.jpsychores.2009.10.001

Haber, M. G., Cohen J. L., Lucas, T., & Baltes, B. B. (2007). The relationship between self-reported received and perceived social support: A meta-analytic review. American

Journal of Community Psychology, 39, 133-144. doi: 10.1007/s10464-007-9100-9

Heaney, C. A., & Israel, B. A. (2008). Social networks en social support. In Glanz, K., Rimer, B. K., Viswanath, K. (Ed.) Health Behavior and Health Education: Theory, Research

and Practice 4th edition. San-Fransisco: Jossey-Bass.

Hermanns, J. (2009). Het opvoeden verleerd. Amsterdam: Vossiuspers UvA

Hillhorst, P. (2012) De via-via logica van de pedagogische civil society. In: Jumelet, H. en Wenink, J. (red.), Zorg voor onszelf? Eigen kracht van jeugdigen, opvoeders en

omgeving, grenzen en mogelijkheden voor beleid en praktijk. Amsterdam: SWP, pp

106-113.

Houkes, A., & Kok, L. (2009). Effectiviteit informele netwerken (Rapport nr. 2009-47). Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek.

Joachim, S., Sanders, M.R., & Turner, K.M.T. (2010). Reducing preschoolers' disruptive behavior in public with a brief parent discussion group. Child Psychiatry and Human

Development, 41, 47-60. doi:10.1007/s10578-009-0151-z

Jurriaans, G. (2012, November, 26). Gij zult uw kind belonen. NRCnext, pp. 16, 17. Kesselring, M., De Winter, M., Harjus, B., Van de Schoot, R., & Van Yperen, T. (2013).

Allemaal opvoeders in de pedagogische civil society. Naar een theoretisch raamwerk van een ander paradigma voor opgroeien en opvoeden. Pedagogiek, 1, 5-20.

Lipman, E.L., & Boyle, M.H. (2005). Social support and education groups for single mothers: a randomized controlled trial of a community-based program. Canadian Medical

(40)

40 Lipman, E. L., Kenny, M., Jack, S., Camerion, R., Secord, M., & Byrne, C. (2010).

Understanding how education/support groups help lone mothers. BMC Public Health, (10)4. doi: 10.1186/1471-2458-10-4

McConnell, D., Breitkreuz, R., & Savage, A. (2012). Parent needs and family

support service outcomes in a Canadian sample. Journal of Social Work, 0(0), 1-24. doi: 10.1177/1468017311434819

Metzler, C. W., Sanders, M. R., Rusby., J. C., & Crowley, R. N. (2012). Using consumer preference information to increase the reach and impact of media-based parenting interventions in a public health approach to parenting support. Behavior Therapy, 4, 257-270. doi: 10.1016/j.beth.2011.05.004

Morawska, A., Haslam, D., Milne, D., & Sanders, M. R. (2011). Evaluation of a brief parenting discussion group for parents of young children. Journal of Development &

Behavioral Pediatrics, 32(2), 136-145. doi: 10.1097/DBP.0b013e3181f17a28

NJI (2013). Triple P. Verkregen via: http://nji.nl/eCache/DEF/1/10/150.html (25-6-2013). Onrust, S. A., De Graaf, I. M., & Van der Linden, D. (2012). De meerwaarde van Triple P:

Resultaten van een gerandomiseerde effectstudie van de Triple P. Kind en Adolescent,

2, 60-74.

Opgroeiwinkel (2013). Onderzoek naar positief opvoeden. Verkregen via:

http://www.opgroeiwinkel.nl/site/Positief%20Opvoeden/Onderzoek%20naar%20positie

f%20opvoeden (11-7-2013).

Positiefopvoeden (2013)

http://www.positiefopvoeden.nl/tipsenhulp/basisprincipes/goedvoorjezelf/ (1-7-2013)

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2012). Ontzorgen en Normaliseren. Naar een

(41)

41 Rafaeli, E., & Gleason, M. E. J. (2009). Skilled support within intimate relationships. Journal

of Family Theory & Review, 3, 20-37.

Sanders, M. R. (2012). Development, evaluation, and multinational dissemination of the Triple P-Positive Parenting Program. Annual Review of Clinical Psychology, 8, 345-379. doi: 10.1146/annurev-clinpsy-032511-143104

Sanders, M. R., & Turner, K. (2011). Handboek voor professionals: Triple P workshops positief opvoeden. Queensland, Australia: The University of Queensland.

Sanders, M. R., & Woolley, M. S. (2005). The relationship between maternal

self-efficacy and parenting practices: implications for parent training. Child: Care Health

and Development, 33(1), 65-73.

Sarson, I., G., & Sarson, B., R. (2009). Social support, mapping the construct: Journal of

Social and Personal Relationships, 26(113), 113-120.

Small, R., Taft, A., & Brown, S.J. (2011). The power of social connection and support in improving heath: lessons from social support interventions with childbearing women.

BMC Public Health, 11(5) s4. doi: 10.1186/1471-2458-11-S5-S4

Stoffelen, A. (2012, december 22). Triple P is de MacDonald’s van de opvoeding. De

Volkskrant, 4.

Suzuki, S., Holloway, S. D., Yamamoto, Y., & Mindnich, J.D. (2009). Parenting self-efficacy and social support in Japan and the United States. Journal of Family Issues, 30(11), 1505-1526. doi: 10.1177/0192513X0933683

Van der Sman, J. (2013). Opvoeden is maatwerk; Kinderen grootbrengen is een kwestie van

aanvoelen en improviseren. Daarom is argwaan op zijn plaats bij opvoedmethodes die succes claimen, zoals Triple P. Elsevier, 3, 106.

(42)

42 Van den Brink, G. (2012) Zeer bedankt! Heel fijn dat u dit doet! In: Jumelet, H. en Wenink, J.

(red.), Zorg voor onszelf? Eigen kracht van jeugdigen, opvoeders en omgeving, grenzen

en mogelijkheden voor beleid en praktijk. Amsterdam: SWP, p. 36-45.

Van Leeuwen, K. (2010). Dialoogmoment ontmoetingsplaatsen. Studierapport. In N. Travers & S. Strynckx (Ed), Ontmoetingsplaatsen. Eindverslag dialoogmoment (pp. 3-16). Brussel: EXPOO

Van Lith, N. (2012). Projectplan, implementatie en borging positief opvoeden, Triple P in

Amsterdam 2012. Amsterdam: Stichting SO&T.

Witthaker, K. A., & Cowley, S. (2012). A survey of parental self-efficacy experiences:

maximizing potential through health visiting and universal parenting support. Journal of

Clinical Nursing, 21, 3276–3286. doi: 10.1111/j.1365-2702.2012.04074.x

Whitted, K., & Simmons, C. A. (2013). Social support, social relationships and emotional intelligence. In Simmons, C. A., & Lehmann, P. (Ed.), Tools for strengths-based

assessment and evaluation (pp. 323-354). New-York: Springer.

(43)

43

6. Bijlagen

6.1 Vragenlijst NOSI

Onderzoek Triple P workshops

Fijn dat u mee wilt werken aan het onderzoek naar de workshops van Triple P. Het onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van Stichting Opvoedondersteuning en Training (SO&T), in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam. Voordat de workshop begint vult u vragenlijst 1 in en na afloop van de workshop vragenlijst 2. Over twee weken ontvangt u een e-mail waarin u nogmaals een korte vragenlijst invult.

Alle onderzoeksgegevens blijven vertrouwelijk en worden anoniem verwerkt. Bij de verwerking zal u naam vervangen worden door een nummer. De onderzoeksgegevens worden niet aan anderen gegeven.

Naam:

Geslacht: O man O vrouw Leeftijd:

Aantal kinderen: Leeftijd (en) kinderen: Hoe omschrijft u uw gezin?

O getrouwd of samenwonend, met kind(eren) O 1-oudergezin met kind(eren)

O anders, namelijk:

Wat is de hoogst genoten opleiding die u en uw partner volgen of hebben gevolgd? Uzelf Partner

Basisonderwijs

O

O

Lager Beroepsonderwijs

O

O

Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO)

O

O

Middelbaar voortgezet onderwijs (Mavo, Mulo)

O

O

Middelbaar beroepsonderwijs (MBO)

O

O

Hoger voortgezet onderwijs (Havo, VWO)

O

O

Hoger beroepsonderwijs (HBO)

O

O

(44)

44 De volgende gegevens zijn nodig om over twee weken de vragenlijst op te sturen. Deze gegevens worden niet verwerkt in het onderzoek.

E-mailadres: Telefoonnummer:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zoals u hebt kunnen zien hebben wij in de analyse voor Skarsterlân de gemeente vergeleken met een aantal andere gemeenten. Gebruikt u ook gegevens over andere gemeenten om uzelf

Dit onderzoek tracht meer inzicht te verwerven over hoe volwassen hartrevalidanten sociale steun waarnemen en welke relaties er liggen tussen sociale steun en andere

De training Triple S is ontwikkeld door SO&amp;T en beoogt beroepskrachten in het jeugdveld te ondersteunen op drie vlakken: bij a) het stimuleren van de eigen kracht

Boodschappen naar ouders over opvoeden mogen niet tegenstrijdig zijn: wanneer de boodschap over positief ouderschap van Triple P ingebed is in een medialandschap dat opvoeding

Triple P Family Transitions is een groepscursus voor ouders die net gescheiden zijn en die willen leren omgaan met de veranderingen die een echtscheiding met zich meebrengt.. De

Er zijn in 2010 vooral ouders van jonge kinderen bereikt, dit heeft onder andere te maken met het feit dat het aanbod Triple P voor ouders van tieners pas veel later van start

Door na te denken over sociale steun en sociale cohesie werk je aan de uitbouw van een krachtig en inclusief netwerk rondom gezinnen waarin ouders, professionals en buurt

Niveau 5 is gericht op families met kinderen met persisterende moeilijkheden en waar de pedagogische vaardigheden van de ouders negatief beïnvloed worden door andere factoren