• No results found

De politieke kosten van de verzorgingsstaat : het effect van sociale uitgaven op politiek vertrouwen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De politieke kosten van de verzorgingsstaat : het effect van sociale uitgaven op politiek vertrouwen"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Roman Pankow 10000813 03/03/2014

Democratie in verval? Aantal woorden: 6512

Begeleider: dr. Tim Reeskens

De politieke kosten van de verzorgingsstaat. Het effect van sociale

uitgaven op politiek vertrouwen.

In dit onderzoek wordt de relatie tussen de verzorgingsstaatarrangementen en politiek vertrouwen onderzocht aan de hand van een Ordinary Least Square Regressieanalyse. Vanuit een theoretische achtergrond die put uit politiek-sociologische literatuur over verzorgingsstaatregimes, elitetheorie, publieke opinie theorie en politieke psychologie wordt gesuggereerd dat uitgebreide

verzorgingsstaatarrangementen, dankzij ideologie die dienstdoet als heuristisch hulpmiddel, een positief effect hebben op politiek vertrouwen. Dit is in lijn met de resultaten waaruit naar voren komt dat de ideologische variabelen een groter effect op politiek vertrouwen hebben dan de verzorgingsstaatarrangementen op zichzelf.

(2)

Inleiding

De troonrede van 2013 was om verschillende redenen een memorabele gebeurtenis. Het was niet alleen de eerste keer dat deze werd uitgesproken door Koning Willem-Alexander, maar dit was ook de plek waar het ‘woord van het jaar’ voor het eerst bij het grote publiek bekend werd. Het kabinet zou inzetten op een verschuiving van de verzorgingsstaat naar een ‘participatiesamenleving’, waarin de overheid zich terugtrekt wat betreft zorgtaken en hier meer aan burgers overlaat. Een vergelijkbaar concept werd iets eerder al gelanceerd in Groot-Brittannië, waar onder Cameron gesproken werd van een ‘Big Society’. Hoewel Amerika van oudsher al een kleinere, meer liberaal (Esping-Andersen 1990), verzorgingsstaatregime kent is hier de Tea Party actief die pleit voor het verder uitkleden van de overheid. Hoewel deze beleidsveranderingen en organisaties verschillende ideologische achtergronden kennen, trachten ze allen de regulering van economische effecten door de overheid te verminderen. Hieronder wordt onderzocht of het al dan niet hebben van uitgebreide verzorgingsstaatarrangementen invloed heeft op het vertrouwen dat men in de politiek heeft.

Klassieke politiek-economen en filosofen zoals Mandeville (1732), Smith (1759) en Bastiat (1850) schreven al over het verschil tussen intenties en consequenties aangaande economisch beleid. Hoewel verzorgingsarrangementen misschien met de meest nobele intenties1 opgezet zijn om de effecten van een ongebreidelde markt te verzachten, kunnen de consequenties van dergelijk beleid mogelijkerwijs ook overlopen naar andere domeinen dan het economische. Een recente en bekende waarschuwing van een dergelijk spill-over effect was De Weg naar Moderne Slavernij (1980 [1944]) geschreven door Friedrich von Hayek. Hij voorspelde hier dat een economische ordening ingegeven door moraal uiteindelijk zal uitmonden in onderdrukking. Dat de hierin voorspelde tirannie die het gevolg zou zijn van collectivisering en stelselmatig ingrijpen van de overheid in de economie2 weliswaar niet in deze vorm uitgekomen is, wil niet zeggen dat een minder direct gevaar voor de democratische orde niet kan ontstaan.

Het bestaan en mogelijk gevaar van een stijgend politiek wantrouwen is de laatste decennia ook onderwerp van politicologisch onderzoek. Zo vergeleken Crozier, Huntington & Watanuki (1975) in hun onderzoeksrapport met de titel ‘The Crisis of Democracy’ de aandacht voor

1 Zie voor een kritiek op het toeschrijven van barmhartigheid aan de grondslag van de verzorgingsstaat het

magnum opus van Abraham de Swaan Zorg en de Staat. Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd (1989).

2 Dit wil niet zeggen dat Hayek zich keerde tegen elke vorm van overheidsingrijpen in de economie. Zo geeft Hayek (1980: 38) in dit werk al aan dat een overheid moet zorgen voor “voldoende mate van zekerheid […] tegen ernstige armoede” en ook in het tweede deel van Law, Legislation & Liberty schrijft hij dat de verschillen tussen hem en Rawls “'more verbal than substantial” zijn (1976, xii-xiii).

(3)

democratie met die van de jaren twintig, waarin antidemocratische auteurs zoals Oswald Spengler, Réne Guénon, Julius Evola en Carl Schmitt populariteit en aanzien genoten. Hoewel een heropleving van de intellectuele reactionaire of fascistische tradities uitblijft is scepticisme over de houdbaarheid van democratie geen onmogelijkheid. De politicologische literatuur wijst echter op een tweetal minder radicale implicaties die voort kunnen komen uit een laag niveau van politiek vertrouwen (Levi & Stoker 2000: 486). Laag vertrouwen zou ofwel voor een lagere mate van participatie of zelfs vervreemdingen van de politiek zorgen, of het zou bij kunnen dragen aan de vorming van een actievere en kritische burger. Verklaringen voor de mate van politiek vertrouwen in een land worden echter veelal gezocht in de inrichting van het politiek systeem zelf (bijv. Blais & Loewen 2009; Anderson & Guillory 1997), de individuele kenmerken van kiezers en politici (bijv. Bovens & Wille 2011), of zelfs externaliteiten zoals een terroristische aanslag (bijv. Dinesen & Jæger 2013). Het onderstaande onderzoek zal echter aansluiting zoeken bij een kleiner onderzoeksveld, waarin de relatie tussen enerzijds politiek en economie en anderzijds politiek vertrouwen centraal staat.

De eerdergenoemde aangekondigde overgang van een verzorgingsstaat naar een ‘participatiesamenleving’ of ‘doe-democratie’ heeft veel stof doen opwaaien in diverse velden in de samenleving. In het maatschappelijk debat is echter onderbelicht gebleven wat de invloed van de verzorgingsstaat is op het beeld dat de burger van de politiek heeft. Hieronder zal daarom voor een eerste aanzet het effect van verzorgingsarrangementen op het niveau van politiek vertrouwen onderzocht worden.

Hiervoor wordt allereerst stilgestaan bij de relevante theoretische literatuur omtrent politiek vertrouwen, kennis van de burger, ideologie en verzorgingsstaten. Vervolgens wordt er ingegaan op de twee gebruikte datasets en de voornaamste variabelen sociale uitgaven en politiek vertrouwen. Daarna worden de resultaten van een ordinary least squares regressie gepresenteerd. Tot slot wordt er kort gereflecteerd, waarbij ook enkele suggesties voor vervolgonderzoek gedaan worden.

(4)

Theoretisch Kader

Voordat de gebruikte data en analysemethoden besproken worden, wordt hieronder eerst stilgestaan bij de theorie rondom het onderwerp. Deze theorie dient als leidraad voor het verdere onderzoek. Allereerst wordt hier kort het concept politiek vertrouwen geïntroduceerd. Daarna volgt een paragraaf over de meer specifieke relatie tussen politiek vertrouwen en verzorgingsstaatarrangementen. Deze relatie zal theoretisch gespecificeerd worden door respectievelijk in te gaan op de rol die kennis en ideologie spelen. Aangezien deze concepten in de lange traditie van politieke theorievorming op verschillende wijze gebruikt zijn om de complexe realiteit te vatten, wordt hieronder getracht een geïntegreerd theoretisch kader te bieden waarin inzichten uit de recente politiek-sociologische literatuur over verzorgingsstaatregimes, elitetheorie, publieke opinie theorie en politieke psychologie te vinden zijn. Hoewel een dusdanig breed pallet van theorie ongebruikelijk is een wetenschappelijk klimaat waarin publicaties voornamelijk geschreven en gelezen worden door specialisten, biedt dit brede vertrekpunt zowel bevestigende overlap als ruimte voor wetenschappelijke twijfel over de werking van de sociale realiteit. Uit dit vertrekpunt komt namelijk een hypothese naar voren die verschilt van de gebruikelijke analyses naar de relatie tussen politiek vertrouwen en verzorgingsstaat. Hierdoor levert het onderzoek hopelijk ook een bijdrage aan het theoretische wetenschappelijke debat rondom de richting van causaliteit.

Politiek vertrouwen

Hoewel hierboven al enkele studies genoemd werden die verschillende facetten van politiek vertrouwen belichten, wordt hieronder expliciet stilgestaan bij de inhoud van de term. Dit gebeurt stapsgewijs door eerst in algemene termen over de aspecten van vertrouwen te spreken, om vervolgens in te gaan op het specifiekere politiek vertrouwen. Het is hierbij belangrijk om te onthouden dat politiek vertrouwen een fundamenteel betwist concept is. Een logisch startpunt is daarom de minimale definitie die Levi & Stoker (2002: 476) in hun overzichtsartikel presenteren, waarbij ze trachten de volledige hedendaagse stand van zaken in de politicogische literatuur te dekken. Kenmerkend voor vertrouwen is allereerst dat het een relationeel begrip is. Dit is begrijpelijk omdat vertrouwen gericht dient te zijn op een object van vertrouwen.3 Deze objecten

3

(5)

kunnen op uiteenlopende aggregatieniveaus gevonden worden. Denk bijvoorbeeld aan vertrouwen in een buurman, een politieke partij, het Koninklijk Huis of een religieuze groepering. Een tweede reden om vertrouwen als relationeel te beschouwen komt doordat het object van vertrouwen de mogelijkheid heeft dit te schaden. Het tweede kenmerk van vertrouwen is dat het over het algemeen voorwaardelijk is. Hoewel de auteurs nalaten om uitzonderingen te benoemen, lijken deze ook enkel in de figuurlijke zin te bestaan. Zelfs iemand anders ‘je leven toevertrouwen’ wil niet zeggen dat je elk detail van je leven laat invullen door de ander. Vertrouwen is dus begrensd door zowel het object als het domein. Een derde aspect van vertrouwen is de mogelijkheid dat men iemand noch vertrouwt noch wantrouwt. In het verlengde hiervan ligt het laatste aspect van vertrouwen. Namelijk dat vertrouwen richtinggevend is voor de handelingen die individuen ondernemen. Hoewel deze aspecten allemaal opgaan voor algemene vertrouwensrelaties, kan de stap naar politiek vertrouwen gemaakt worden door een politiek object te poneren als het vertrouwensobject.

Met de stap van algemeen vertrouwen naar politiek vertrouwen, kan er vervolgens ook specifieker gekeken worden naar de inhoud van de vertrouwensrelatie. Deze is echter onderhevig aan politiek theoretisch debat. De 'klassieke' inkadering van dit debat omtrent de betekenis van politiek vertrouwen valt terug te herleiden tot het systeemtheoretische werk van Easton (1965; 1975) waarin een onderscheid gemaakt wordt tussen specifieke en diffuse steun4. De eerste vorm verwijst naar het vertrouwen in de doelen en middelen5 van politieke autoriteiten (Easton 1975: 437). Het woord 'specifiek' is hier ietwat misleidend, omdat het vertrouwen niet direct op benoembare personen of functies hoeft te slaan. Het verwijzen naar een groep met autoriteit is hier voldoende. De tweede vorm van vertrouwen verwijst naar steun, of zelfs een bepaalde mate van gehechtheid, aan de politieke gemeenschap6 waartoe een burger behoort. Hier is het vertrouwen niet

maar dit bezwaar heeft in ieder geval intuïtief geen relatie met de vertrouwensrelatie die in dit onderzoek centraal staat. Daarnaast zou men ook hier kunnen spreken van een relatie tussen twee delen van het zelf. Zie bijvoorbeeld de theoretische uitwerking van de relatie tussen de ‘mij’ en ‘ik’ in het sociaal-filosofische werk van George Herbert Mead.

4

 Hoewel support en vertrouwen niet hetzelfde zijn, lijkt de eerste term voornamelijk te passen bij de door Easton ontwikkelde systeembenadering van politiek. Als hij over vertrouwen spreekt ziet Easton dit als de verwachting dat het politieke systeem positieve uitkomsten genereert zonder dat het systeem hierop gecontroleerd hoeft te worden (1975: 447). Hij reserveert het gebruik van het woord ‘vertrouwen’ (trust) als uitdrukking van diffuse ondersteuning. Aangezien de distinctie tussen 'diffuus' en 'specifiek' ook buiten de systeembenadering gebruikt wordt, zullen de termen hieronder als functioneel equivalent beschouwd worden.

5

 Easton (1975: 437) spreekt zelf over “what the political authorities do and how they do it”, wat helaas een weinig specifieke formulering is.

6

 In de terminologie van Easton gaat het hier om het systeemniveau, waarbinnen analytisch een hiërarchisch onderscheid gemaakt wordt tussen politieke gemeenschap en regime. De eerste verwijst naar de groep die politieke relaties met elkaar aangaan. De tweede verwijst naar de constitutionele orde van de gemeenschap. In wat volgt zal dit

(6)

langer gericht op handelende autoriteiten, maar op datgene wat politieke objecten zijn of vertegenwoordigen (Easton 1975: 444). Burgers zouden een reservoir van positieve dan wel negatieve houdingen hebben die relatief los staat van de feitelijke output van de politiek. Dit reservoir wordt opgebouwd door een proces van socialisering en de ervaring dat politieke objecten voor zichzelf gesteund moeten worden (Easton 1975: 445).

Deze invloedrijke benadering van politieke steun heeft er echter toe geleid dat de theorievorming over vertrouwen veelal spreekt over verschillende niveaus of dimensies die empirisch moeilijk te ontwarren zijn (Hetherington 1998; Hooghe 2011). Hooghe biedt hiervoor twee verklaringen (2011: 274). De verklaring die Hooghe het meest overtuigend vindt is het bestaan van een politieke cultuur op systeemniveau die zorgt voor een zekere overlap tussen de betrouwbaarheid van verschillende instituties. Het gedrag van verschillende politieke actoren en instituties zou in grote mate door deze politieke cultuur bepaald worden. Burgers zouden dit zien en daarom geen onderscheid maken tussen de analytisch van elkaar te onderscheiden dimensies. De tweede verklaring is het bestaan van ‘luie burgers’ of burgers met onvoldoende kennis van politiek. Zij zouden niet in staat zijn om een onderscheid te maken tussen de verschillende instituties en personen, maar slechts uitgaan van datgene wat ze wel weten. Burgers zouden vervolgens generaliseren vanuit deze bekende autoriteit naar de overige instituties. Hooghe geeft slechts één reden om deze verklaring af te wijzen (2002: 274-275). Deze verklaring is het uitblijven van een negatieve relatie tussen opleiding en één-dimensionaliteit wat betreft vertrouwen. Het is echter te simpel om een directe correspondentie tussen enerzijds ‘luiheid’ en politieke kennis, en anderzijds opleidingsniveau te veronderstellen. Een eerste reden voor voorzichtigheid is het uitblijven van stevig gegronde causale mechanismen die kunnen verklaren waardoor onderwijs een dusdanig succesvolle onafhankelijke variabele is in politicologisch onderzoek (Bovens & Wille 2011: 29; Hillygus 2005: 25).7 Een tweede reden is dat de Westerse wereld in de afgelopen vijftig jaar een stijging van het gemiddelde opleidingsniveau8 kent, terwijl het het niveau van politieke kennis in

onderscheid niet dusdanig strikt aangehouden worden, omdat het te veel theoretisch inzicht veronderstelt dat niet a

priori aan burgers toegeschreven kan worden . 7

De eerst genoemde benoemen aan de hand van NKO (2006) gegevens wel verschillen in mate van socialisatie, betrokkenheid, vaardigheden en politieke kennis (Bovens & Wille 2011: 42f). Deze mechanismen zijn echter gebaseerd op descriptieve statistieken, waarbij het grotendeels onduidelijk blijft waardoor onderwijs zorgt voor verschillen in deze mechanismen. Het artikel van Hillygus biedt een specifiekere invulling door te wijzen op het belang van taal- en burgerschapsvaardigheden, maar dit is expliciet een exploratieve studie.

8

 In recente literatuur over modernisering wordt de stijging van onderwijsniveau veelal gekoppeld aan de daling in kosten van politieke informatie door massamedia wat voor een toename van politieke kennis zou zorgen (bijv.

(7)

ieder geval in Amerika min of meer stabiel bleef (Delli Carpini 2005: 30). Een laatste reden om 'luiheid' of gebrekkige informatie niet af te schrijven zijn onbenoemde variabelen waarvoor niet gecontroleerd is zoals bijvoorbeeld intelligentie, beroep en interesse in politiek (Luskin 1990: 338).

Er zijn dus redenen om niet mee te gaan met de bewering dat een toename van opleiding ook zorgt voor een toename van politieke kennis, met de bijbehorende mogelijkheid om een fijnzinnig onderscheid te maken tussen verschillende lagen van de politiek. In het onderdeel data en methoden zal expliciet gemaakt worden wat dit voor gevolgen heeft voor de operationalisering van politiek vertrouwen. Daarnaast kan het bestaan van burgers met onvoldoende begrip van politiek nog niet afgeschreven worden, waardoor het verstandig is om uitgebreider stil te staan bij de rol van kennis en de heuristische hulpmiddelen die burgers tot hun beschikking hebben.

Kennis

Politicologen hebben sinds Converse’s (2006 [1964]) ‘The nature of belief systems in mass publics’, veelvuldig empirisch onderzoek gedaan naar de kennis van de gemiddelde burger over politiek. Luskin (2002: 294) beschrijft dat onderzoekers in dit veld in “near-consensus” zijn “that by anything approaching elite standards most citizens think and know jaw-droppingly little about politics”. Zo weten bijvoorbeeld meer mensen wie John Lennon is dan Karl Marx, en was het bekendste feit over George Bush Sr. tijdens zijn presidentschap dat hij geen broccoli lust (Delli Carpini 2005: 28). Hoewel de Amerikaanse populatie over het algemeen iets slechter scoort dan vergelijkbare landen (Ibid: 32), hoeft gebrekkige politieke kennis onder de burgers de gemiddelde politicologie student niet te verbazen. Zeker als de toegenomen complexiteit van de politiek, door de verschillende niveaus van besluitvorming en verschuivingen in verantwoordelijkheden, meegenomen wordt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de overdracht van economische bevoegdheden naar Europees niveau, of het afstoten van zorgtaken naar gemeentelijk niveau onder dit kabinet. Zelfs de politicologische analyse van onder andere deze processen worden veelal gevangen door de debatten rond het “notoriously slippery” concept governance (Pierre & Peters 2000: 7), wat bedoelt is om alle instituties en relaties die betrokken zijn bij het bestuur te dekken (Ibid.: 1). De burgers die vanuit professioneel oogpunt het meeste van politiek af moeten weten hebben dus zelfs moeite met

Inglehart & Wezel 2005: 25; Norris 2000: 209). Hoewel deze claim verdere aandacht verdient zou de toevoeging van media het onderstaande onderzoek sterk compliceren. Het is nu slechts van belang om op te merken dat Hooghe in zijn argumentatie ook niet ingaat op de rol die media zou kunnen spelen.

(8)

het vatten van de steeds ingewikkelder wordende werkelijkheid.

Het hierboven geschetste gemiddeld lage niveau van politieke kennis roept in ieder geval twee vragen op. Allereerst de meer sociologische vraag over de spreiding van kennis onder de burgerbevolking. Is het zo dat alle groepen van de bevolking even weinig van de politiek weten, en welke variabelen zouden als verklaring voor de verschillen kunnen dienen? Hoewel dit een legitieme vraag is, zal deze in het verdere onderzoek niet aan de orde komen. Het gepresenteerde citaat van Luskin wijst namelijk ook op een verschil in kennis tussen de elite en burgers. De personen die zelf onderdeel zijn van het politieke systeem beschikken over het algemeen over meer politieke kennis dan de burger die slechts indirect met de politiek te maken heeft. Hoewel een dergelijke stelling misschien niet de verbazing zal wekken van de leek, wordt deze in de politiek-wetenschappelijke literatuur slechts weinig benoemt en worden consequenties veelal enkel gethematiseerd met een roep om meer aandacht voor het bijbrengen van bijvoorbeeld burgerschapsvaardigheden.

Dit is opvallend omdat de Westerse politiek-theoretische traditie bij aanvang eigenlijk een andere richting op lijkt te wijzen. Zo vergelijkt Plato in boek zes van The Republic het besturen van een staat met het sturen van een schip. Hier is niet alleen speciale kennis voor nodig die een stuurman of politicus bezit, maar deze kennis is ook nog eens niet voor iedereen weggelegd. Hoewel Plato hier de rol van politiek leider reserveert voor de filosoof-koning, die de Ideeën waar de wereld naar gevormd is zou kunnen herinneren, is er ook een politiek-theoretische traditie die een minder metafysische ondergrond nodig heeft. Deze meer hedendaagse benadering valt in ieder geval terug te herleiden het werk van Machiavelli en later Pareto, Michels en Mosca (Burnham 1943). Zij benadrukt het verschil in constitutie tussen burger en elite aangaande de politiek. Leden van de bestuurlijke elite zouden niet alleen meer van politiek weten door hun ervaring met het politieke, maar ook andere wezens met eigenaardige kenmerken. Hoewel deze auteurs niet simpelweg wijzen op superieure cognitieve capaciteiten, passen dergelijke argumenten niet bij de hedendaagse democratie die gestoeld is op principes van intrinsieke gelijkheid en burgerschapscompetenties (Dahl 1998: 62f).

Een recentere en meer populaire minimale elite-benadering van de democratie wordt uiteengezet door Schumpeter (1943) in zijn Capitalism, Socialism, and Democracy9. Zo schrijft hij

9

Helaas is ook dit werk niet geheel vrij van de aanname dat burgers en elite wezenlijk van elkaar verschillen. Zo spreekt hij bijvoorbeeld van de “abillity to win a position of political leadership will be associated with a certain amount of personal force and also of other aptitudes that will come in usefully in a prime minister's workshop”

(9)

over de positie van de burger ten opzichte van de politieke elite:

“Thus the typical citizen drops down to a lower level of mental performance as soon as he enters the political field. He argues and analyzes in a way which he would readily recognize as infantile within the sphere of his real interests. He becomes a primitive again” (Schumpeter 1943: 262).

Hoewel een dergelijke bewoording wat te wensen overlaat wat betreft respect naar de burger, valt ook in de literatuur omtrent politiek vertrouwen een vergelijkbare houding terug te vinden. Zo schrijft Hardin (1999: 37) over onwenselijkheid aangaande het vertrouwen van beleid, omdat overtuigend bewijs over de kwaliteit veelal niet gegeven kan worden. Hoewel hij hier direct noemt dat dit ook opgaat voor de politici en beleids-experts die de besluiten nemen. Als het gegeven van gebrekkige politieke kennis gecombineerd wordt met het eerder gemaakte punt over de toegenomen complexiteit van politiek, moet de vraag beantwoord worden hoe burgers überhaupt beslissingen maken in het stemhokje. Zeker als men met Hardin meegaat als hij stelt dat kandidaten veelal gezien worden als een bundeling van beleidskeuzes (Ibidem).

Ideologie

Het antwoord dat men in Schumpeter kan vinden is dat ideologie het heuristisch middel is waarmee politiek begrepen wordt door de burger. Hoewel zijn aandacht voornamelijk uitging naar de ondergang van kapitalisme (Schumpter 1943: 59f) en de relatie tussen socialisme en democratie (Ibid.: 232f), biedt zijn werk ook een eerste blik op de relatie tussen democratie, kapitalisme en het ontstaan van een positieve houding naar de verzorgingsstaat. Dit punt wordt expliciet naar voren gebracht in het tweede deel van een reeks artikelen over Schumpeter en Public Choice Theory10, getiteld ‘Democracy and the Demise of Capitalism: The Missing Chapter in Schumpeter’ (1984) van William C. Mitchell.

Mitchell vangt zijn analyse naar de relatie tussen democratie en kapitalisme aan met de stijging in materiële verwachtingen van burgers door de toename van goederen en diensten onder

(Schumpeter 1943: 289; maar zie ook Ibid.: 256f; 290 enz.). Zonder hierbij duidelijk te maken welke vaardigheden precies het verschil maken, en waar deze vandaan komen.

10 Hiervoor dient men wel mee te gaan in de aanname dat burgers primair op hun eigen belang georiënteerd zijn. Hoewel dit een controversieel uitgangspunt is binnen de sociale wetenschappen, valt een discussie helaas ver buiten het bereik van dit onderzoek.

(10)

kapitalisme (Ibid.: 163). Diegene die minder van deze goederen en diensten ontvangen dan anderen hebben hiervoor een rechtvaardiging nodig die vaak geboden wordt door statusvolle intellectuelen en politici in de vorm van ideologie. Een van de ideologische basishoudingen die Mitchell beschrijft is egalitarisme:

“The egalitarian ideology has such a powerful appeal, not only to those who do less well but to intellectuals and politicians who, themselves well-off, require good consciences that enable them to live with their own superiority. Since people are assumed to be born equal some explanation must be devised that will account for obvious discrepancies in rewards. Such an explanation is provided by blaming capitalist institutions. Since institutions are the source of the unethical maldistribution then institutions also provide the means for salvation” (Mitchell 1984: 164).

Aangezien politici in het model van Schumpeter niet alleen ideologie ontwikkelen, maar ook in competitie met elkaar staan dienen ze het publiek tegemoet te komen. Eén van de voorstellen die sprekend zou zijn voor het electoraat is het collectiviseren van kosten die individuen of gezinnen moeilijk of slecht zouden kunnen dragen (Mitchell 1984: 167). Hoewel deze stellingname later geproblematiseerd zal worden, wijst hij hier dus op het dubbele voordeel dat een ideologie die positief tegenover verzorgingsstaatarrangementen staat biedt. Aan de ene kant biedt het burgers een legitimering voor hun objectieve levenspositie, aan de andere kant hebben politici hebben een verhaal dat ze kunnen 'verkopen'. De recente maatschappelijke discussies over de versobering of afschaffing van sociale regelingen laat zien hoe moeilijk het is om dergelijk beleid weer terug te draaien.

Verzorgingsstaten

Deze verwachting uit de klassieke elite theorie is grotendeels in lijn met de ontwikkelingen die beschreven worden in de recente literatuur over verzorgingsstaten. Hoewel het gebruikelijk was om de verzorgingsstaat af te serveren na de 'neoliberale' revolte in de jaren tachtig, blijken hervormingen beperkt te zijn qua beleidsgebieden en landen (Kumlin 2007: 80). Tegelijkertijd is de Europese verzorgingsstaat wel onder externe druk komen te staan door Europese integratie en ontstaan er interne problemen door zaken als vergrijzing, ontgroening en een groei in structurele werkeloosheid (Ibidem). Als echter de stap van feitelijke beleidsveranderingen naar invloed op

(11)

politiek vertrouwen gemaakt wordt blijkt hierboven geschetste theorie wel degelijk af te wijken van meer populaire perspectieven.

Kumlin onderscheidt in zijn artikel het ondermijnde-verzorgingsstaat en overbelaste-verzorgingsstaat perspectief (2007: 82-84). Het eerste perspectief verwijst naar de literatuur waarin gesteld wordt dat als de verzorgingsstaat de individuele burger11 meer kost dan opbrengt, de steun voor de verzorgingsstaat af zal nemen. Het tweede perspectief wijst op de moeilijkheden die burgers ondervinden om zich aan te passen aan de veranderende economische en politieke realiteit. Zij verwachten dat de overheid er is om problemen op te lossen, waardoor een falende verzorgingsstaat paradoxaal genoeg leidt tot de roep om een grotere verzorgingsstaat. Het interessante aan deze perspectieven is dat ze beide negatieve effecten op politiek vertrouwen voorspellen. In het geval van de ondermijnende-verzorgingsstaat doordat de politiek de verzorgingsstaat te ver zou hebben uitgebreid, waardoor het vertrouwen in de overheid afneemt. Voor het overbelaste-verzorgingsstaat perspectief geldt dat het vertrouwen in de politiek afneemt doordat de overheid, vanuit het perspectief van de burger, niet genoeg actie ondernomen heeft om het politieke systeem goed te laten functioneren.

Beide perspectieven veronderstellen echter ook dat de burger voldoende kennis heeft om te weten wat nationale overheden doen, terwijl het hierboven geschetste theoretisch kader wijst op het belang van ideologie als heuristisch hulpmiddel waarmee burgers betekenisvol naar politiek kijken. De theorie deelt echter wel het inzicht met het overbelaste-verzorgingsstaat perspectief dat burgers maatschappelijke problemen bij de overheid parkeren. De overheid zou immers in staan kunnen zijn om 'slimme' instituties te construeren die waardoor iedereen beter af zou zijn. Burgers hebben hierdoor een rechtvaardiging voor het succes of ongeluk dat ze in hun leven behalen, maar zijn zelf primair te a-politiek om deze legetimeringsverhalen zelf te formuleren. Hoe de overheid deze problemen vervolgens oplost komen kiezers echter enkel indirect te weten.

Het is echter te simplistisch om te veronderstellen dat egalitarisme de enige ideologie is die past bij een verzorgingsstaat. Esping-Andersen (1990) beargumenteerde al dat drie ideaaltypisch te onderscheiden ideologieën aan de basis liggen voor verschillende verzorgingsstaatregimes. Deze ideologieën zijn liberalisme, conservatisme en sociaaldemocratie, waarbij de laatste grofweg correspondeert met wat hiervoor egalitarisme genoemd werd. Interessant is dat ondanks toegenomen volatiliteit geaggregeerde ideologische posities relatief stabiel zijn (Hetherington 2005: 139), wat te verklaren valt door de vorming van publieke opinies door verzorgingsstaatregimes

11

Ook deze theorie wordt, zonder kwalificaties, beschreven in termen van rationele burgers die primair georiënteerd zijn op hun eigenbelang.

(12)

(Jakobsen 2011). In termen van de hierboven genoemde Schumpeteriaanse analyse zou dit een teken van caterende concurrerende elites naar de legitimeringswensen van de bevolking kunnen zijn.

Het Schumpeteriaanse argument zou zelfs ingezet kunnen worden om het één en ander af te dingen aan de ideaaltypische12 voorstelling van Esping-Andersen. Het grote succesverhaal achter egalitarisme wordt namelijk pas kenbaar en begrijpelijk voor de burger als dit ook het ideologische raamwerk is waarmee zij naar de politiek kijken. Als hier nog oude corporatistisch-conservatistische ideeën gebruikt worden, zullen de relatieve voordelen van een door de overheid geregelde werkeloosheidswetgeving minder vanzelfsprekend zijn. Tegelijkertijd laat een eerste empirische oriëntatie wel zien dat dit het egalitaristische ideologische raamwerk wel in opmars is. Zo staan Europese burgers bijvoorbeeld in het algemeen positief tegenover een veiligheidsnet dat geregeld wordt door overheid (Jakobsen 2011: 324). De van oudsher meer liberale ordening in Amerika kan zo als verklaring dienen voor de in de inleiding genoemde opkomst van de Tea Party beweging.

Hypothese

Samenvattend biedt het hierboven geschetste theoretische kader een alternatieve hypothese voor de richting waarin verzorgingsstaten het vertrouwen in de politiek beïnvloeden. Aangezien burgers over het algemeen een relatief laag niveau van politieke kennis bezitten, zullen ze een heuristisch hulpmiddel nodig hebben om de politiek voor hen begrijpelijk te maken. Dit heuristisch

hulpmiddel, dat het meest krachtig is als het tevens dienst kan doen als legitimeringsverhaal voor de behaalde objectieve levenspositie, is de ideologie van de burger. Deze wordt aangedragen door politici en intellectuelen die meer kennis hebben van de politiek dan de gemiddelde burger dat heeft, maar zij kunnen evengoed ideologie gebruiken om betekenis te geven aan de feiten van hun professionele praktijk.

Aangezien de economie verschillende posities oplevert, is een succesvolle ideologie er één waarin recht gedaan wordt aan zowel de relatieve 'winnaars' als 'verliezers'. Een recente succesvolle ideologie is egalitarisme. Aangezien burgers gemiddeld genomen geen onderscheid maken tussen de verschillende dimensies van de overheid, zullen ze een grote overheid positief waarderen. Dit past namelijk bij de ideologie de ze gebruiken om betekenisvol naar de politiek te kijken. Hierdoor zal in het onderstaande onderzoek verwacht worden dat er sprake is van een positief effect van verzorgingsstaatarrangementen op politiek vertrouwen. De feitelijke sociale uitgaven kunnen

12

Stefan Svallfors (1997: 285-286) merkt terecht op dat de status van categorieën in het werk van Esping-Andersen inderdaad schommelt tussen ideaaltypen in presentatie en empirische entiteiten in gebruik.

(13)

namelijk enkel betekenisvol zijn als ze door burgers begrepen worden. Daarnaast suggereert de theorie ook dat er sprake is van een omgekeerd causaal verband, waarin egalitarisme leidt tot een roep naar meer herorganiserende instituties en een grotere overheid. Dit hoeft echter niet in tegenspraak te zijn met wat hierboven benoemd wordt. Deze conflicterende richtingen zijn echter slechts door theoretische overwegingen van elkaar te onderscheiden, wat pas interessant wordt als er überhaupt een positieve relatie gevonden wordt.

(14)

Data en methode

Hieronder wordt allereerst ingegaan op de twee gebruikte datasets European Social Survey en Eurostat, om vervolgens kort stil te staan bij de analysemethode. Vervolgens worden de afhankelijke en onafhankelijke variabelen geoperationaliseerd.

Het onderzoeken van de invloed van de verzorgingsstaat op politiek vertrouwen is gebeurd door data uit twee datasets te combineren. De eerste dataset die gebruikt is, is de vijfde ronde van het European Social Survey (2010). Deze dataset meet overtuigingen, houdingen en gedragspatronen van respondenten uit 27 verschillende landen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van enquêtes die tweejaarlijks afgenomen worden. Deze enquetes bestaan zowel uit basismodules als afwisseldende thematische modules. Hoewel deze dataset primair ontwikkeld is om ontwikkelingen over tijd te meten, wordt voor dit exploratieve eerste onderzoek slechts gebruikt gemaakt van één meting. De tweede gebruikte dataset is Eurostat. Deze dataset biedt uiteenlopende statistieken over voornamelijk Europese landen en wordt samengesteld onder de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie. Hier is eveneens de data uit 2010 gebruikt waardoor de onafhankelijke en afhankelijke variabelen uit hetzelfde jaar komen. Het is mogelijk dat effecten van verzorgingsstaatarrangementen pas later zichtbaar worden, maar dit moet in ander onderzoek nagegaan worden.

Aangezien de onderzoekers van de datasets verschillende landen geselecteerd hebben waarover statistieken verzameld zijn, is er in dit onderzoek gekozen om enkel de landen te onderzoeken die in beide datasets voorkomen. Deze landen zijn België, Bulgarije, Zwitserland, Cyprus, Tsjechië, Duitsland, Denemarken, Estland, Spanje, Finland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Griekenland, Kroatië, Hongarije, Ierland, Litouwen, Nederland, Noorwegen, Polen, Portugal, Zweden, Slovenië en Slowakije. Het aantal cases in dit onderzoek is dus 24, met een N=45640.

Daarnaast is conform de instructie van het European Social Survey de variabele ‘dweight’ gebruikt als wegingsvariabele om te corrigeren voor asymmetrie in de data vergaring13. Hierdoor is de gebruikte sample meer representatief voor de gehele populatie. Aangezien enkel de landengemiddelden gebruikt zijn, leek het niet nodig om ook de wegingsvariabele voor de populatie te gebruiken (‘pweight’). Het maakt voor de analyse immers niet uit of de steekproefgroottes per land niet in de werkelijke populatieverhouding met elkaar staan. Deze data wordt vervolgens

13

Zie http://www.europeansocialsurvey.org/docs/methodology/ESS_weighting_data.pdf [23-01-2014] voor meer informatie.

(15)

gebruikt om een OLS-regressie te draaien, die de vorm Y = a + b1x1 + b2x2 + …+ ε kent. Waarin y

de afhankelijke variabele en x de onafhankelijke variabele is. ‘a’ Verwijst naar de constante, b naar de richtingscoëfficiënt en epsilon naar de fout.

De afhankelijke variabele

De gekozen afhankelijke variabele is politiek vertrouwen. Dit wordt geoperationaliseerd door vertrouwen in nationale politieke organen als uitgangspunt te nemen. De respondenten werd, voor de datavergaring van het European Social survey, aan de hand van showcards de volgende vraag gesteld: “please tell me on a score of 0-10 how much you personally trust each of the institutions I read out. 0 means you do not trust an institution at all, and 10 means you have complete trust”. De instituties die genoemd worden zijn het nationale parlement, het rechtssysteem, de politie, de politici, de politieke partijen, het Europese parlement en de Verenigde Naties. Aangezien de relatie tussen enerzijds de politie en het rechtssysteem en anderzijds de economie op zijn minst contra-intuïtief is, zijn deze variabelen niet meegenomen. Daarnaast gaan Europese verkiezingen sinds Reif & Schmitt (1980) door voor ‘second-order elections’. In combinatie met de eerder besproken kennis van burgers, kan er aangenomen worden dat de relatie tussen de twee variabelen in de perceptie van de burger niet eenduidig is. Deze variabele is daarom ook niet meegenomen, waardoor we enkel over de relatie tussen nationale politiek en economie spreken. In lijn met het theoretisch kader is vertrouwen dus relationeel, omdat het verwijst naar de relatie tussen de respondent en een politiek object. Daarnaast is het voorwaardelijk door de afbakening van het object, maar helaas niet voorwaardelijk met betrekking tot de handelingsruimte die de politiek krijgt in de opvatting van de respondent. De variabele kan eveneens zowel vertrouwen als niet-vertrouwen tonen. Het is echter niet mogelijk om vertrouwen hier te operationaliseren alsof het richtinggevend is voor het handelen van de respondent. Het gaat immers om self-reports bij een enquete, waarbij werkelijk handelingsperspectief ontbreekt. Voor deze dimensie van vertrouwen zou een experimenteel onderzoeksdesign toepasselijker zijn.

Voor de overgebleven variabelen is, na verwijdering van de landen waar data ontbrak, een index aangemaakt, door de gemiddelde score op deze items uit te reken. De betrouwbaarheidsstatistieken lieten een Cronbach’s Alpha van 0.92 zien, wat wijst op een hoge mate van consistentie in de hypothetische schaal. Hoewel de afstand tussen de verschillende waarden kan verschillen per respondent wordt de variabele beschouwt alsof deze op interval-niveau

(16)

gemeten is.14 Naast het kenmerkende ‘methodologisch nationalisme’ van dergelijke datasets, wordt hieronder zoals vermeld ook de gemiddelde waarde van politiek geaggregeerd tot het niveau van de staatsgrenzen. Dit was echter de beste mogelijkheid gezien de gebruikte analysemethode.

De onafhankelijke variabelen

Aangezien daadwerkelijke verzorgingsstaatarrangementen per land sterk kunnen verschillen, wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van de Eurostat-data over sociale uitgaven per land. Onder sociale uitgaven wordt hier verstaan:

“Expenditure on social protection contain: social benefits, which consist of transfers, in cash or in kind, to households and individuals to relieve them of the burden of a defined set of risks or needs; administration costs, which represent the costs charged to the scheme for its management and administration; other expenditure, which consists of miscellaneous expenditure by social protection schemes (payment of property income and other). It is calculated in current prices”.

Deze worden uitgedrukt in percentage van het Bruto Nationaal Product, omdat de relatieve grootte van de nationale economie anders het beeld kan vertekenen. Daarnaast is de data van Spanje nog voorlopig.

Het mooie aan deze variabele is dat deze verzorgingsstaatarrangementen als schaal presenteert. Zoals in voetnoot twaalf vermeld wordt is een probleem van veel literatuur over verzorgingsstaten de theoretische status van de regime-categorieën. Deze discussie wordt nu omzeild door een hardere variabele op interval niveau als uitgangspunt te nemen. Het nadeel van deze keuze is dat er geen drempelwaarde is die aangeeft wanneer men bijvoorbeeld van een uitgebreide verzorgingsstaat moet spreken. Aangezien de in het theoretisch kader geformuleerde hypothese betrekkelijk ongebruikelijk is, hoeft dit echter nog niet problematisch te zijn voor deze eerste exploratie.

Naast deze belangrijkste variabele die gebruikt wordt om de hypothese te toetsen, wordt hier ook een model gedraaid met enkele controlevariabelen. Gezien de hier bovenstaande bespreking, waarin de betekenisgevende rol van ideologische voorkeuren naar voren komt, wordt hieronder gecontroleerd voor de ideologische positie van respondenten. Als de ideologische houding van een

(17)

kiezer inderdaad correspondeert met iemand die zijn stereotype herbevestigt ziet alsof hij “looked at red through blue glasses and saw green” (Lipmann 1922: 99), dan zouden ingesleten opvattingen mede bepalend kunnen zijn voor de mate van politiek vertrouwen. Ook hier biedt de European Social Survey enkele bruikbare variabelen. De eerste van deze variabelen is links-rechts positie van respondenten. Hier wordt de respondent de volgende vraag gesteld: “In politics people sometimes talk of 'left' and 'right'. Using this card, where would you place yourself on this scale, where 0 means the left and 10 means the right?”. Aangezien de betekenis van 'links' en 'rechts' zelf aan debat onderhevig is, wordt hieronder ook een tweede variabele gebruikt die een explicietere ideologische houding ten opzichte van de relatie tussen markt en overheid veronderstelt. Respondenten krijgen namelijk ook de vraag voorgelegd of “The government should take measures to reduce differences in income levels?”. De respondenten kunnen hier op een vijfpuntsschaal antwoord geven. Hoewel deze variabele als 'ordinaal' gedefinieerd is in het databestand, is het gebruik in de analyse in ieder geval statistisch verdedigbaar doordat hier met het nationale gemiddelden gewerkt wordt. Deze twee items kennen vreemd genoeg een zeer lage mate van consistentie waardoor ze als afzonderlijke onafhankelijke variabele gebruikt worden in de analyse.

(18)

Resultaten

De eerste stap van de analyse was het berekenen van de gemiddelden op de afhankelijke variabele politiek vertrouwen per land. In grafiek 1 is een visuele weergave te zien van deze gemiddelden per land samen met de foutbalken voor een 95%-betrouwbaarheidsinterval. De exacte gemiddelden per land zijn, samen met de numerieke standaardafwijking en aantal respondenten15, terug te vinden in tabel 1. Het is opvallend dat voornamelijk Oost-Europese en enkele Zuid-Europese landen relatief laag scoren. Op het oog zijn de Scandinavische landen samen met Zwitserland, Litouwen en

Nederland positieve uitspringers. Dit lijkt overeen te komen met de theorie waarin gesteld wordt dat landen met relatief veel sociale uitgaven ook een hogere mate van politiek vertrouwen kennen. Aangezien de Scandinavische landen meestal als exemplarische sociaal-democratische

verzorgingsstaatregimes gezien worden lijkt de theorie op basis van deze descriptieve statistieken tot dusver staande te blijven.

15

Het is mogelijk dat het aantal respondenten door het gebruik van de wegingsvariabele geen inhoudelijke betekenis meer heeft.

(19)

Grafiek 1. Gemiddelden per land

.

Tabel 1. Gemiddelden per land.

Land Gemiddelde N Standaardafwijking

Belgium 4,07 1675 1,97073 Bulgaria 2,12 2307 2,07592 Switzerland 5,20 1389 1,83118 Cyprus 3,85 992 2,14674 Czech Republic 2,86 2324 2,08298 Germany 3,68 2933 2,01380 Denmark 5,36 1528 1,84217

(20)

Estonia 3,75 1680 2,09618 Spain 3,25 1812 2,03113 Finland 4,78 1850 2,02880 France 3,48 1693 1,94892 United Kingdom 3,69 2297 2,13554 Greece 1,59 2680 1,80644 Croatia 1,87 1590 1,88291 Hungary 3,50 1488 2,23739 Ireland 3,27 2423 2,03142 Lithuania 2,15 1556 1,86351 Netherlands 5,29 1788 1,67325 Norway 5,30 1527 1,81270 Poland 2,86 1646 1,95151 Portugal 2,30 2051 1,90802 Sweden 5,49 1441 1,75407 Slovenia 2,49 1318 1,92128 Slovakia 2,90 1802 2,02639 Totaal 3,45 43792 2,27915

Het gedraaide regressiemodel is in lijn met de opgestelde hypothese (zie tabel 2). De onafhankelijke variabele sociale uitgaven is significant en positief gerelateerd aan de afhankelijke variabele politiek vertrouwen. De variabele sociale uitgaven verklaart 25% van de variantie op het politiek vertrouwen per land. Dat betekent dat 75% van de variantie op politiek vertrouwen niet verklaard wordt door dit model. De b-coëfficiënt van sociale uitgaven is 0,113, wat wil zeggen dat bij elke toename van 1 procentpunt van de sociale uitgaven in percentage van het BNP een land gemiddeld 0,113 hoger scoort op politiek vertrouwen. In model 2 (zie wederom tabel 2) wordt het effect van sociale uitgaven op politiek vertrouwen gecontroleerd voor de links-rechts plaatsing van respondenten en de opinie over de wenselijkheid van een overheid die het verschil in inkomen moet

(21)

reduceren. Dit model heeft een hogere verklarende kracht, doordat nu 69% van de variantie op politiek vertrouwen verklaard wordt door de onafhankelijke variabele. Dat betekent dat 31% van de variantie niet verklaard wordt door dit model. Het effect van sociale uitgaven is dus gedaald, wat in lijn met de theorie op een schijnverband kan wijzen. Dat het effect van de opinie over de taak van de overheid wat betreft het reduceren van verschil in inkomen een dusdanig groot effect heeft kan komen doordat deze variabele oorspronkelijk op een kleinere schaal gemeten is dan de links-rechts plaatsing. De gestandaardiseerde coëfficiënten laten echter zien dat dat het relatieve effect van deze variabele inderdaad groter is dan het effect van de andere onafhankelijke variabele. De meer populaire ondermijnde-verzorgingsstaat en overbelaste-verzorgingsstaat perspectieven lijken dus in ieder geval niet staande te blijven.

Tabel 2: Het effect van sociale uitgaven op politiek vertrouwen (OLS Regressie). Model 1 Model 2

B S.E. B β S.E. Significantie

Sociale uitgaven 0,113 0,001 *** 0,076 0,337 0,001 *** Ingrijpen in lonen *** 2,015 0,599 0,010 *** Links-Rechts plaatsing *** 1,090 0,323 0,009 *** Constante 0,517 0,024 *** -8,339 0,055 *** R2 0,252 *** 0,692 *** N 45640 45640 *P<0.05, **P<0.01, *** P < 0.001

Het model is daarnaast ook gecontroleerd voor de verschillende regressieassumpties. De onafhankelijke variabele bleek inderdaad een lineaire functie van de afhankelijke variabelen en de foutterm te zijn. Gezien de gebruikte dataset en de aard van de variabelen lijken ook de residuen onafhankelijk te zijn van de onafhankelijke variabelen. Ook de homoscedasticiteit van dit model bleek op het oog in orde te zijn. Door het gebruik van de wegingsvariabele was het niet mogelijk om een Durbin-Watson test te draaien. Ook de normaliteitsassumptie leek op het oog niet geschonden te zijn. De gedraaide normale-waarschijnlijkheids plot (P-Plot) zag er echter wel vreemd uit. Dit komt waarschijnlijk doordat in het model zowel landengemiddelden als alle individuen afzonderlijk gebruikt werden. Helaas is de kennis van geavanceerde analysemethoden niet toereikend om tot een beter regressiemodel te komen, waarbij dit probleem opgevangen wordt.

(22)

Het is namelijk ook mogelijk dat de keurige significantiewaarden door deze dubbele respondenten te verklaren valt. Tot slot was er geen sprake van multicollineariteit of uitbijters.

(23)

Conclusie en discussie

Hoewel de inzet van het onderzoek niet meer was dan een eerste exploratie van een wat

ongebruikelijke hypothese, zijn hier toch enkele interessante bevindingen naar boven gekomen. Allereerst is het positieve effect wel gering, maar hebben sociale uitgaven invloed op de mate van politiek vertrouwen. Of in meer algemene termen toont de mate van verzorgingsstaatarrangementen inderdaad positieve samenhang met politiek vertrouwen. Hoewel de causale keten meestal

andersom getheoretiseerd wordt, zou deze bevindingen aanleiding kunnen geven voor verder theoretische debatten. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen gevonden voor de richting die de ondermijnde-verzorgingsstaat en overbelaste-verzorgingsstaat perspectieven suggereerden.

Een belangrijkere verklaring is echter de ideologische achtergrond van burgers ten aanzien van het ingrijpen in de economie door de overheid, wat met het geschetste theoretisch kader te verdedigen valt. Hier werd immers gesteld dat ideologie het belangrijkste heuristische hulpmiddel is dat burgers tot hun beschikking hebben om politiek begrijpelijk te maken. De gewone burgers kunnen namelijk niet op hun kennis vertrouwen, doordat men dit gemiddeld maar weinig heeft en de politiek tegelijkertijd ook in toenemende mate complexer wordt.

Helaas kende dit onderzoek een aantal tekortkomingen. Allereerst bood de European Social Survey weinig variabelen waarvoor redelijkerwijs gecontroleerd kon worden op nationaal niveau. Hier zouden vragen uit een specialistische module naar de verzorgingsstaat of ideologische

achtergrondvariabelen uitkomst kunnen bieden. Daarnaast zouden andere theoretisch verdedigbare onafhankelijke variabelen van Eurostat waarschijnlijk voor multicollineariteit zorgen, waardoor het in ieder geval slecht mogelijk zou zijn om iets over de causale keten te zeggen. De combinatie van de individuele eigenschap ideologie en de nationale politieke situatie is eveneens contra-intuïtief, waardoor het gebruik van meer geavanceerde analysemethoden vruchtbaar kan zijn. Ook de richtinggevende dimensie van politiek vertrouwen is in de operationalisering verloren gegaan. Dit zal helaas altijd problematisch zijn bij het gebruik van self-reports uit enquete-onderzoek.

Een eerste theoretische tekortkoming is dat de behandelde auteurs primair over de politieke en economische situatie in Europa en de Verenigde Staten schreven, maar dat wil niet zeggen dat het gevonden verband hier enkel bestaat. Deze systematische vertekening was ook terug te vinden in de dataset. Daarnaast bestond het grootste gedeelte van de sample uit landen die al enige jaren een democratie waren, waardoor de politieke cultuur een verstorende invloed kan hebben. De rol

(24)

die politieke cultuur kan hebben, is net zoals eerder genoemde zaken als media-gebruik nog onvoldoende belicht. Eventueel vervolgonderzoek zal hopelijk beter rekening houden met deze hiaten. Een laatste punt is dat zowel de European Social Survey als Eurostat beiden de mogelijkheid bieden om time-series te maken, wat in dit onderzoek helaas nog niet gebeurd is.

Wat betreft beleidsaanbevelingen lijkt het op basis van deze gegevens verstandig om niet te zoeken naar mogelijkheden om verdere uitkleding van de verzoringgsstaat te 'verkopen'. Ook als dit het woord van het jaar op kan leveren. Het is echter een nieuwe empirische en theoretische vraag waar dit beleid zijn ideologische oorsprong vindt, en waarom dit überhaupt opkomt in een land waar de correspondentie tussen de verzorgingsstaat en politiek vertrouwen hoog lijkt te zijn. Als de overgang naar een participatiesamenleving ingegeven is door solide heuristieken, waar ik als burger geen zicht op heb, dan geeft dit onderzoek geen redenen om hier cynisch over te zijn.

(25)

Bibliografie

• Anderson, C.J. & Guillory, C.A. (1997) ‘Political Institutions and Satisfaction with Democracy: A Cross-National Analysis of Consensus and Majoritarian Systems’. American Political Science Review. Vol. 91 (1): 66-81.

• Bastiat, F. (1850) That Which is Seen, and That Which is Not Seen. Digitale versie geraadpleegd op: < http://bastiat.org/en/twisatwins.html> [23-01-2014].

• Blais, A. & Loewen, P.J. (2009) ‘The French Electoral System and its Effects’. West European Politics. Vol. 32 (2): 345-359.

• Bovens, M. & Wille, A. (2011) Diplomademocratie. Over de spanning tussen meritocratie en democratie. Amsterdam: Bert Bakker.

• Burnham, J. (1943) The Machiavellians. Defenders of Freedom. New York: The John Day Company.

• Converse, P. E. (2006 [1964]) 'The nature of belief systems in mass publics'. Critical Review. Vol. 18(1-3): 1-74.

• Delli Carpini, M. X. (2005) ‘An overview of the state of citizens' knowledge about politics’. Departmental Papers (ASC), Pennsylvania: University of Pennsylvania: 27-40.

Digitale versie geraadpleegd op: <http://repository.upenn.edu/cgi/viewcontent.cgi?article=1053&context=asc_papers>

[01-03-2014].

• De Swaan, A. (1989) Zorg en de Staat. Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd. Amsterdam: Bert Bakker.

• Dinesen, P.T. & Jæger, M.M. (2013) ‘The Effect of Terror on Institutional Trust: New Evidence from the 3/11 Madrid Terrorist Attack’. Political Psychology. Vol. 34 (6): 917-926.

• Easton, D. (1965) A Systems Analysis of Political Life. New York: Wiley

• Easton, D. (1975) 'A Re-Assessment of the Concept of Political Support'. British Journal of Political Science. Vol. 5 (4): 435-457.

• Esping-Andersen, G. (1990) The Three Worlds of Welfare Capitalism. Princeton: Princeton University Press.

(26)

• Hardin, R. (1999) ‘Do we want trust in government?’. In Democracy and Trust. Ed. by Warren, M.E. Cambridge: Cambridge University Press: 22-41.

• Hayek, F. (1976) The Mirage of Social Justice. Chicago: University of Chicago Press. • Hayek, F. (1980 [1944]) De Weg naar Moderne Slavernij. Waarheen leidt de huidige

economische crisis? Brussel: Uitgeverij Acropolis.

• Hetherington, M.J. (1998) ‘The Political Relevance of Political Trust’. American Political Science Review. Vol. 92 (4): 791-808.

• Hetherington, M.J. (2005) Why Trust Matters. Declining political trust and the Demise of American liberalism. Princeton: Princeton University Press

• Hillygus, D. S. (2005) ‘The missing link: Exploring the relationship between higher education and political engagement’. Political Behavior Vol. 27 (1): 25-47.

• Hooghe, M. (2011) ‘Why There is Basically Only One Form of Political Trust’. The British Journal of Politics & International Relations. Vol. 13: 269–275.

• Inglehart, R. & Welzel, C. (2005) Modernization, Cultural Change, and Democracy. The Human Development Sequence. Cambridge: Cambridge University Press.

• Jakobsen, T.G. (2011) 'Welfare Attitudes and Social Expenditure: Do Regimes Shape Public Opinion?'. Social Indicators Research. Vol. 101 (3): 323-340.

• Kumlin, S. (2007) 'Overloaded or Undermined? European Welfare States in the Face of Performance Dissatisfaction'. In The Political Sociology of the Welfare State. Institutions, Social Cleavages, and Orientations. Ed. by Grusky, D.B. & England, P. Stanford: Stanford University Press: 80-116.

• Levi, M. & Stoker, S. (2000) ‘Political Trust and Trustworthiness’. Annual Review of Political Sciences. Vol. 3 (1): 475-507.

• Lipmann, W. (1922) Public Opinion. London: Macmillan Company.

• Luskin, R.C. (1990) 'Explaining Political Sophistication'. Political Behavior. Vol. 12 (4): 331-361.

• Luskin, R. C. (2002) ‘From denial to extenuation (and finally beyond): Political sophistication and citizen performance’. In Thinking about political psychology. Ed. by

(27)

Kuklinski, J.H. Cambridge: Cambridge University Press: 281-301.

• Mandeville, B. (1732) The Fable of The Bees: or, Private Vices, Public Benefits. Digitale versie geraadpleegd op: < http://oll.libertyfund.org/title/846> [23-01-2014].

• Mitchell, W.C. (1984) ‘Schumpeter and Public Choice, Part II: Democracy and the Demise of Capitalism: The Missing Chapter in Schumpeter’. Public Choice. Vol. 42 (2): 161-174.

• Norris, P. (2000) A Virtuous Circle: Political Communications in Postindustrial Societies. Cambridge: Cambridge University Press.

• Pierre, J. & Peters, B.G. (2000) Governance, Politics and the State. New York: Palgrave Macmillan.

• Plato The Republic. Book VI. Online versie geraadpleegd op: <http://classics.mit.edu/Plato/republic.7.vi.html> [02-03-2014]

• Reif, K. & Schmitt, H. (1980) ‘Nine Second order National Elections–a Conceptual Framework for the Analysis of European Election Results’. European journal of political research. Vol 8 (1): 3-44.

• Rothbard, M.N. (1987) ‘Breaking out of the Walrasian box: The cases of Schumpeter and Hansen’. The Review of Austrian Economics. Vol. 1 (1): 97-108.

• Schumpeter, J. (1943) Capitalism, Socialism, and Democracy. London: George Allen & Unwin.

• Smith, A. (1759) The Theory of Moral Sentiments. Digitale versie geraadpleegd op:

<http://www.marxists.org/reference/archive/smith-adam/works/moral/part02/part2c.htm> [23-01-2014].

• Svallfors, S. (1997) 'Worlds of Welfare and Attitudes to Redistribution: A Comparison of Eight Western Nations'. Sociological Review. Vol. 13 (3): 283-304.

(28)

Bijlage Syntax SPSS:

DATASET ACTIVATE DataSet1. WEIGHT BY dweight.

FILTER OFF. USE ALL.

SELECT IF (cntry ~= 'IL'). EXECUTE.

FILTER OFF. USE ALL.

SELECT IF (cntry ~= 'UA'). EXECUTE.

FILTER OFF. USE ALL.

SELECT IF (cntry ~= 'RU'). EXECUTE.

(29)

/VARIABLES=trstprl trstplt trstprt /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA

/STATISTICS=DESCRIPTIVE SCALE CORR COV /SUMMARY=COV.

COMPUTE IndexVertrouwen=(trstprl + trstplt+ trstprt)/3. EXECUTE.

MEANS TABLES= IndexVertrouwen BY cntry /CELLS MEAN COUNT STDDEV.

AGGREGATE /OUTFILE=* MODE=ADDVARIABLES /BREAK=cntry /IndexVertrouwen_mean_1=MEAN(IndexVertrouwen). COMPUTE SOCIALEXPENDITUREGDP=0. Execute.

IF (cntry = 'BE') SOCIALEXPENDITUREGDP=+30.1. IF (cntry = 'BG') SOCIALEXPENDITUREGDP=+18.1. IF (cntry = 'CH') SOCIALEXPENDITUREGDP=+26.8. IF (cntry = 'CY') SOCIALEXPENDITUREGDP=+22.1. IF (cntry = 'CZ') SOCIALEXPENDITUREGDP=+20.2. IF (cntry = 'DE') SOCIALEXPENDITUREGDP=+30.6.

(30)

IF (cntry = 'DK') SOCIALEXPENDITUREGDP=+34.3. IF (cntry = 'EE') SOCIALEXPENDITUREGDP=+18.0. IF (cntry = 'ES') SOCIALEXPENDITUREGDP=+25.8. IF (cntry = 'FI') SOCIALEXPENDITUREGDP=+30.6. IF (cntry = 'FR') SOCIALEXPENDITUREGDP=+33.8. IF (cntry = 'GB') SOCIALEXPENDITUREGDP=+27.4. IF (cntry = 'GR') SOCIALEXPENDITUREGDP=+29.1. IF (cntry = 'HR') SOCIALEXPENDITUREGDP=+21.0. IF (cntry = 'HU') SOCIALEXPENDITUREGDP=+23.1. IF (cntry = 'IE') SOCIALEXPENDITUREGDP=+28.5. IF (cntry = 'LT') SOCIALEXPENDITUREGDP=+19.1. IF (cntry = 'NL') SOCIALEXPENDITUREGDP=+32.1. IF (cntry = 'NO') SOCIALEXPENDITUREGDP=+25.6. IF (cntry = 'PL') SOCIALEXPENDITUREGDP=+19.2. IF (cntry = 'PT') SOCIALEXPENDITUREGDP=+26.8. IF (cntry = 'SE') SOCIALEXPENDITUREGDP=+30.4. IF (cntry = 'SI') SOCIALEXPENDITUREGDP=+25.0. IF (cntry = 'SK') SOCIALEXPENDITUREGDP=+18.7. Execute.

DATASET ACTIVATE DataSet1. REGRESSION

(31)

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT IndexVertrouwen_mean_1 /METHOD=ENTER SOCIALEXPENDITUREGDP. AGGREGATE /OUTFILE=* MODE=ADDVARIABLES /BREAK=cntry /gincdif_mean=MEAN(gincdif). RELIABILITY /VARIABLES=lrscale gincdif /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA

/STATISTICS=ANOVA FRIEDMAN.

DESCRIPTIVES VARIABLES=lrscale gincdif /SAVE

/STATISTICS=MEAN STDDEV MIN MAX.

RELIABILITY

/VARIABLES=Zlrscale Zgincdif /SCALE('ALL VARIABLES') ALL

(32)

/MODEL=ALPHA /STATISTICS=ANOVA FRIEDMAN. AGGREGATE /OUTFILE=* MODE=ADDVARIABLES /BREAK=cntry /lrscale_mean=MEAN(lrscale). REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN

/DEPENDENT IndexVertrouwen_mean_1

/METHOD=ENTER SOCIALEXPENDITUREGDP gincdif_mean lrscale_mean.

* Chart Builder. GGRAPH

/GRAPHDATASET NAME="graphdataset" VARIABLES=cntry MEANCI(IndexVertrouwen,

95)[name="MEAN_IndexVertrouwen" LOW="MEAN_IndexVertrouwen_LOW" HIGH="MEAN_IndexVertrouwen_HIGH"] MISSING=LISTWISE REPORTMISSING=NO

/GRAPHSPEC SOURCE=INLINE. BEGIN GPL

SOURCE: s=userSource(id("graphdataset"))

(33)

DATA: MEAN_IndexVertrouwen=col(source(s), name("MEAN_IndexVertrouwen")) DATA: LOW=col(source(s), name("MEAN_IndexVertrouwen_LOW"))

DATA: HIGH=col(source(s), name("MEAN_IndexVertrouwen_HIGH")) GUIDE: axis(dim(1), label("Country"))

GUIDE: axis(dim(2), label("Mean IndexVertrouwen")) GUIDE: text.footnote(label("Error Bars: 95% CI"))

SCALE: cat(dim(1), include("BE", "BG", "CH", "CY", "CZ", "DE", "DK", "EE", "ES", "FI", "FR"

, "GB", "GR", "HR", "HU", "IE", "LT", "NL", "NO", "PL", "PT", "SE", "SI", "SK")) SCALE: linear(dim(2), include(0))

ELEMENT: point(position(cntry*MEAN_IndexVertrouwen))

ELEMENT: interval(position(region.spread.range(cntry*(LOW+HIGH))), shape.interior(shape.ibeam))

END GPL.

MEANS TABLES=IndexVertrouwen_mean_1 BY cntry /CELLS MEAN COUNT STDDEV.

REGRESSION

/DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

(34)

/METHOD=ENTER SOCIALEXPENDITUREGDP /METHOD=ENTER gincdif_mean lrscale_mean /PARTIALPLOT ALL

/SCATTERPLOT=(*ZPRED ,*ZRESID)

/RESIDUALS DURBIN HISTOGRAM(ZRESID) NORMPROB(ZRESID) /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3)

/SAVE COOK.

EXAMINE VARIABLES=IndexVertrouwen_mean_1 SOCIALEXPENDITUREGDP gincdif_mean lrscale_mean

/PLOT BOXPLOT STEMLEAF NPPLOT /COMPARE GROUPS

/STATISTICS DESCRIPTIVES EXTREME /CINTERVAL 95

/MISSING LISTWISE /NOTOTAL.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Using an action research method in a case at the Dutch Tax and Customs Administration, we devised an approach based on network analysis theory to support choosing partners based

Tuomarla (1999) donne l’exemple ci-dessous pour montrer qu’il y a également des exemples dans lesquels on trouve une structuration (pseudo-) dialogique, ce qui veut dire que le

Dit compromis zou zelf al als een overkoe- pelende ideologie beschouwd kunnen worden, ware het niet dat beide partijen, zoals Thoenes opmerkt, dit compromis beschouwen als

Vergelijking van de bemesting volgens GLP zoals berekend in deze studie met cijfers van het Productschap Tuinbouw geeft aan dat afname van de aanvoer van stikstof en fosfaat over de

R: Ja dit is puur wat je wel eens in opdrachten op de studie ziet maar stel je bent als partner verantwoordelijk voor 1 hele grote klant, die zegt 70% van je omzet bevat, als

This thesis focuses on a variant of RUSS with the axioms of Church’s Thesis, Markov’s Principle and the Lesser Limited Principle of Omniscience (LLPO) with the aim of proving that

Omdat Vale zich in de eerste helft bij de stadsgewijze bespreking voor een belangrijk deel bepaalt tot het topografische en planologische aspect, zijn de twee helften van het boek

Het inzicht dat professionele organisaties ‘bottom-up’ die- nen te worden aangestuurd om voluit profijt te kunnen trekken van de expertise van uitvoerders is verder