• No results found

Grassroots organisaties en duurzame transitie in Amsterdam : een case study : de Voedselkringloop

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Grassroots organisaties en duurzame transitie in Amsterdam : een case study : de Voedselkringloop"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Grassroots organisaties en duurzame

transitie in Amsterdam

(bron foto: Het Parool)

Een case study: de Voedselkringloop

Hannah Kok

Studentnummer: 10980024 Begeleider: Robert Kloosterman Universiteit van Amsterdam

Bachelor Sociale Geografie & Planologie Inleverdatum:14-01-2019

(2)

Voorwoord

Ik had dit scriptieonderzoek nooit kunnen uitvoeren zonder de steun van de mensen om mij heen. Allereerst wil ik graag mijn begeleider Robert Kloosterman bedanken. Zijn sturing en feedback hebben mij gemotiveerd en geholpen waar nodig was. Ten tweede zou ik mijn familie willen bedanken. Mijn familie vormde tijdens de stressvolle

momenten die voorkomen tijdens het schrijven van een scriptie een baken van rust. Ook wil ik hen bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun en de interesse in mijn

onderzoeksonderwerp. Tot slot wil ik graag mijn lieve vriendinnen bedanken: zij leidden mij af wanneer het nodig was en ik kon altijd bij ze terecht voor steun.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 5

1.1 Onderwerp en doel van het onderzoek 5

1.2 Relevantie 6

2. Theoretisch kader 8

2.1 Circulaire economie en voedselsystemen 8

2.2 Voedselverspilling 9

2.3 Verwaarding van voedselreststromen 10

2.4 Duurzame Transitie en het Multi-Level Perspective 11

2.5 Grassroots organisaties 13

2.5.1 Wat zijn grassroot organisaties? 13

2.5.2 Condities voor het ontstaan en diffuseren van grassroots organisaties 15

2.5.3 Obstakels en belemmeringen 18

2.5.4 Grassroots organisaties en voedselafval als commons 20

3. Research design en methodologie 23

3.1 Probleemstelling 23

3.2 Onderzoeksvraag en subvragen 23

3.3 Onderzoeksstrategie 24

3.4 Research design 24

3.5 Dataverzameling 24

3.6 Methode van analyse 25

4. Beschrijving case 26

5. Analyse 28

5.1 Hoe gaat de Voedselkringloop te werk en wie zijn hun partners? 28 5.2 Wat is de ruimtelijke organisatie van de Voedselkringloop? 30 5.3 Wat is de samenstelling van het publiek dat gebruik maakt van de

Voedselkringloop? 31

5.4 Welke belemmeringen ervaart de Voedselkringloop in de alledaagse activiteiten? 32

5.5 Wat zijn de barrières voor groei? 36

5.6 Wat zijn de sterke punten van de Voedselkringloop? 38 5.7 Hoofdvraag: Welke condities zijn benodigd voor het bestaan van de

Voedselkringloop en is er ruimte voor groei? 39

5.7.1 Beoordeling condities 39

5.7.2 Ruimte voor groei 46

(4)
(5)
(6)

1. Inleiding

1.1 Onderwerp en doel van het onderzoek

Amsterdam heeft de ambitie om een circulaire economie te worden (gemeente Amsterdam, 2015). Een circulaire economie is de tegenhanger van het huidige lineaire systeem waarin producten worden geproduceerd, gebruikt, en geconsumeerd om aan het einde van hun leven worden weggegooid en vernietigd. De circulaire economie heeft grote voordelen voor het milieu én de economie (Ellen MacArthur Foundation, z.j.). In een circulaire economie is het de bedoeling om zoveel mogelijk te hergebruiken en afval te minimaliseren. Onder afval valt ook voedselafval Het produceren van voedselafval gebeurd gebeurt op elk niveau in de keten. De producent, de supermarkt en de consument zorgen voor veel voedselafval. Voedsel weggooien kost geld, en daarnaast gaan ook de natuurlijke bronnen die nodig zijn voor het verbouwen, bewerken en transporteren van de producten verloren (Hamilton & Richards, 2018). Kortom, voedselverspilling heeft een negatieve impact op het milieu en het huidige voedselsysteem is niet duurzaam. Het concept van de circulaire economie kan ook op het voedselsysteem worden toegepast; er ontstaat een circulair voedselsysteem waarbij verspilling wordt geminimaliseerd.

Om de transitie van het huidige systeem naar een circulaire systeem waar te kunnen maken is er een grote shift nodig, ofwel een duurzame transitie. Grassroots organisaties spelen een grote rol binnen het ontstaan van duurzame transities. Deze organisaties presenteren een alternatief op de werkelijkheid. Er zijn in Amsterdam veel initiatieven aanwezig die voedselverspilling aanpakken door voedselafval een nieuw doel te geven. De grassroots literatuur presenteert hoe deze organisaties kunnen groeien (in impact én omvang) en welke condities daarvoor benodigd zijn. De bevindingen zullen worden toegepast op een case; de Voedselkringloop. De Voedselkringloop is een grassroots organisatie in Amsterdam met het doel om een circulair voedselsysteem te creëren (de Voedselkringloop, 2018). De Voedselkringloop is gesitueerd in Amsterdam Nieuw-West. De organisatie beschikt over een container op het terrein van de Kaskantine, deze fungeert als winkel. Vrijwilligers verzamelen overgebleven voedsel op bij winkels. Dit voedsel wordt vervolgens in de winkel gelegd waar klanten het gratis of tegen een donatie kunnen ophalen; de Voedselkringloop hanteert een pay-as-you-feel beleid. Met haar activiteiten gaat de Voedselkringloop voedselverspilling tegen, wordt er bewustzijn over duurzaamheid verspreid en verkrijgen mensen met onvoldoende geld toegang tot voedsel. Het doel van dit onderzoek is om aan de hand van grassroots literatuur te bekijken welke condities er nodig zijn voor het bestaan en groeien van grassroots organisaties. Door in gesprek te gaan met de Voedselkringloop wordt er onderzocht welke condities aanwezig zijn en welke obstakels de organisatie tegenkomt.

(7)

Uiteindelijk wordt de verzamelde literatuur toegepast op de case, waardoor kan worden beoordeeld in hoeverre de Voedselkringloop kan groeien. Ook worden er enkele suggesties voor groei gepresenteerd.

1.2 Relevantie

Dit onderzoek zal een nieuwe academische bijdrage leveren, het is nog niet eerder zó specifiek onderzocht hoe een grassroots organisatie met een focus op voedselverspilling in Amsterdam kan bestaan en groeien. Hiernaast is het onderzoek maatschappelijk relevant. De huidige manier van omgaan met voedselafval is niet duurzaam. De negatieve gevolgen van voedselverspilling zet het milieu en de samenleving onder druk. In het proces van de transitie naar een circulaire economie is het belangrijk dat er aandacht wordt besteed aan een circulair voedselsysteem, en met dit onderzoek kan daar een steentje aan worden bijgedragen.

(8)
(9)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk worden belangrijke concepten uit de literatuur besproken die in dit onderzoek aan bod zullen komen.

2.1 Circulaire economie en voedselsystemen

Het is niet terug te leiden waar en hoe het concept ‘circulaire economie’ is ontstaan, en wie de precieze auteur is (Ellen MacArthur Foundation, z.j.). Ook kent het concept geen officiële definitie (Kircherr et al, 2016). De definitie die Squillace (2018) uit het rapport van The Ellen MacArthur Foundation (2012) heeft geformuleerd is het meest gangbaar en wordt het meeste gebruikt. Deze luidt als volgt:

“[The circular economy is] an economy that is restorative and regenerative by design and aims to keep products, components, and materials at their highest utility and value at all times, distinguishing between technical and biological cycles. It is conceived as a continuous positive development cycle that preserves and enhances natural capital, optimizes resource yields, and minimizes system risk by managing finite stock and renewable flows (Giulia Squillace, 2018: Ellen Macarthur Foundation, 2012).”

Het lineaire economische systeem is niet duurzaam; het gaat uit van het bestaan van oneindige bronnen. Volgens de lineaire economie worden producten geproduceerd, gekocht, geconsumeerd en vervolgens weggegooid. Als resultaat hiervan raakt de wereld uitgeput en ontstaan er enorme hoeveelheden afval. Wat in de ogen van de lineaire economie afval is, wordt in de ogen van de circulaire economie getransformeerd naar een bron (Birge, 2016). Volgens de circulaire economie worden producten niet weggegooid maar hergebruikt, gerepareerd, gerenoveerd en gerecycled. De kringlopen worden gesloten. Het concept circulaire economie kan ook op het concept ‘voedselsystemen’ worden toegepast. Voedselsystemen omvatten alles …: het groeien van het voedsel, het bewerken, het transporteren, het verkopen, het consumeren en het weggooien ervan. Zoals onze huidige economie is het huidige voedselsysteem lineair: het wordt geproduceerd, gekocht, geconsumeerd en weggegooid. Hierdoor onstaat er ontzettend veel voedselafval. De tegenhanger van het huidige voedselsysteem is een circulair voedselsysteem; een voedselsysteem waar er zo min mogelijk voedsel verloren gaat en waar verspilt voedsel een nieuw doel zal krijgen.

(10)

2.2 Voedselverspilling

De huidige manier van omgaan met voedsel is niet duurzaam; inefficiëntie van het (lineaire) voedselsysteem en consumentengedrag zorgt voor ontzettend veel voedselverspilling (Birge et al., 2016). Het halveren van voedselverspilling voor 2030 ten opzichte van 2015 is één van de Sustainable Development Goals (SDG 12.2). Voedselverspilling wordt als volgt gedefinieerd:

“Er is sprake van voedselverspilling als voedsel dat voor menselijke consumptie bedoeld is hier niet voor wordt gebruikt, waarbij voor de kwantificering van verspilling in kilogrammen rekening wordt gehouden met de mate van hoogwaardige verwaarding volgens de ladder van Moerman. Voedsel dat niet bestemd was voor menselijke consumptie valt niet binnen de definitie en wordt derhalve niet meegenomen in de kwantificering van verspilling (Soethoudt en Timmermans, 2013).​”

Kortom, er is sprake van voedselverspilling wanneer voedsel bestemd voor de mens niet geconsumeerd wordt. Volgens Gustavsson (2011) kan er onderscheid gemaakt worden tussen voedselverspilling en voedselverlies. Voedselverlies vindt plaats aan het begin van de keten, bij het produceren en bewerken van de producten. Voedsel dat verloren gaat aan het einde van de keten door het gedrag van retailers en consumenten wordt voedselverspilling genoemd. Voor het gemak wordt in dit onderzoek de term ‘voedselverspilling’ gebruikt om het geheel aan niet-geconsumeerd voedsel aan te duiden.

Er wordt jaarlijks wereldwijd een derde van het voedsel verspilt. In 2015 werd er in Nederland per capita tussen de 105 en 152 kilo voedsel verspilt. Hiervan werd 41 kilo thuis weggegooid, de rest op andere niveaus in de keten (Taskforce Circular Economy in Food, 2018). Naast dat het zonde is van het geld dat voedsel wordt weggegooid heeft het ook een negatieve impact op het milieu. Om voedsel te kunnen produceren zijn er namelijk veel bronnen nodig. De energie, het water en de nutriënten die in een product zijn gestoken gaan verloren wanneer het wordt weggegooid (Babbitt, 2017: Birge et al., 2016). Voedsel wordt op elk niveau in de keten weggegooid: bij de boer, bij de supermarkten en bij de consument. Hoe later in de keten het voedsel wordt weggegooid, hoe groter de impact op het milieu is; er is meer energie in het product gestoken door het bijvoorbeeld te transporteren via vrachtwagens of vliegtuigen (Milieucentraal, 2016). Hierdoor veroorzaakt voedselverspilling onnodige CO2 uitstoot (Gustavsson, 2011). Voedselafval verspilt dus onnodig veel bronnen, waardoor het milieu onder druk komt te staan. Wanneer voedselafval wordt verwerkt kan er echter nóg meer uitstoot

(11)

ontstaan; in veel landen komt het afval terecht op vuilnisbelten. Bij het proces van het afbreken van het voedselafval ontstaat er methaan, wat een broeikasgas is (Babbitt, 2017). In Europa vormen de uitgestoten broeikasgassen van verspild voedsel ongeveer 6% van de totale uitstoot van broeikasgassen door menselijke activiteiten (Taskforce Circular Economy in Food, 2018).

2.3 Verwaarding van voedselreststromen

In het licht van een circulair voedselsysteem worden voedselresten niet weggegooid, maar verwaard. Verwaarding houdt in dat een object een nieuwe waarde krijgt; zo krijgt voedselafval een nieuw doel. Voedselverspilling kan op verschillende manieren worden tegengegaan. Er ontstaan dankzij de duurzaamheidstrend steeds meer initiatieven die zich focussen op het experimenteren met een hogere verwaarding van voedselresten (Soethoudt en Timmermans, 2013). De ladder van Moerman presenteert verschillende manieren om voedselresten te verwaarden. De ladder van Moerman is afgeleid van de ladder van Lansink, die zich focust op het verwaarden van afval in het algemeen (Soethoudt en Timmermans, 2013). De ladder van Moerman past dit inzicht toe op voedselresten. Het biedt een schematisch overzicht van verschillende manieren om voedselafval te verwaarden. Alle opties voor het verwaarden van voedselafval die niet leiden tot menselijke consumptie tellen als voedselverspilling.

(bron: Wiki Groen Kennisnet)

Hoe hoger op de ladder, hoe hoger de verwaarding van het voedsel. Dit betekent ook dat hoe hoger de verwaarding is, hoe lager de impact op het milieu is. Als voedselresten voor andere doeleinden worden gebruikt dan humane voeding worden er namelijk meer natuurlijke bronnen gebruikt, omdat de producten dan nog bewerkt en verwerkt moeten worden. Het verwaarden van voedselreststromen is een complex proces en zal

(12)

niet zonder belemmeringen plaatsvinden (Bos-Brouwers et al., 2015). Zo is verwaarding voor humane consumptie is het op één na hoogste niveau van verwaarding, maar er rust een taboe op. Het consumeren van voedsel dat als afval wordt gezien is namelijk nog geen wijd verspreid idee en taboes zijn moeilijk te overkomen (bron).

2.4 Duurzame Transitie en het Multi-Level Perspective

Mainstream regimes ondergaan historisch gezien altijd radicale verandering en transitie (Seyfang & Smith, 2007). Transitie kan worden gedefinieerd als grote shifts in het regime, ofwel de ‘mainstream’ manier waarop sociale behoeften worden vervuld (van den Bosch & Raven, 2010). Duurzame transitie is verschillend van ‘algemene’ transitie. ​Duurzame transities gebeuren namelijk doelmatig, met opzet. De meeste historische transities ontstaan als het ware uit zichzelf (Smith, 2005). Een tweede punt dat duurzame transitie uniek maakt is dat de meeste duurzame oplossingen een lagere prijs/kwaliteit verhouding hebben dan niet-duurzame oplossingen. D​it maakt het zeer

onwaarschijnlijk dat het systeem uit zichzelf zal verduurzamen, dus daar is beleidsinterventie en subsidie voor nodig​ (Geels, 2011).

Deze transitie, de shift van regimes, kan beginnen bij de onderkant van de samenleving. De transitie wordt aangezet door grassroot organisaties. Dit soort sociale bewegingen oefenen druk uit op de algemene consensus van de samenleving (Seyfang & Smith, 2007), die uiteindelijk zelfs als ‘ongeldig’ kan worden verklaard (Göpel, 2017: Fuchs et al., 2016).

Veel sectoren in de huidige maatschappij zijn niet duurzaam en hebben vaak structurele problemen (van den Bosch & Raven, 2010). Zo ook de voedselindustrie, waar dit onderzoek op wordt gefocust; er is sprake van een structurele voedselverspilling. Grassroots organisaties vormen alternatieve oplossingen voor dergelijke structurele problemen. Wanneer deze alternatieven worden aangenomen zal er een duurzame transitie plaatsvinden.

Het Multi-Level Perspective (MLP) kan worden gebruikt om transitie te beoordelen. Het MLP is een analytische manier om de sociale wereld te interpreteren (van den Bosch & Raven, 2010). Het MLP onderscheidt drie concepten; de niches, de regimes en het landschap (Levidow & Upham, 2007: Raven et al., 2010). Dit zijn de niveaus van analyse. Niches zijn het laagste niveau, het landschap het hoogste. Hoe hoger het niveau, hoe hoger de mate van stabiliteit en veranderlijkheid. Het regime-niveau is van het grootste

(13)

belang, omdat daar de transitie plaatsvindt: de shift van het ene naar het andere regime(Geels, 2011).

Regimes worden gezien als een semi-samenhangende set van regels die de activiteiten en het gedrag van sociale groepen bepalen (Raven et al., 2010: Geels, 2011). Voorbeelden van deze regels zijn gedeelde overtuigingen, levensstijlen en wetgeving (Geels, 2011).

Niches zijn de beschermde plekken waar radicale innovatie plaatsvindt, waar het regime en de markt niet van op invloed zijn(Raven et al., 2010: Geels, 2011). Niches hopen dat haar innovaties zullen worden opgenomen in het regime, wat moeilijk is omdat het een mis-match kan zijn; soms zal het niet in een regime passen (Geels, 2011) Het MLP onderzoekt het proces tussen de zittende regimes en de opkomende alternatieven daarvoor, de niches. Dit proces vindt zich plaats in het ​landschap. Het is een metafoor voor de achtergrond ‘setting’, ofwel de bredere context waar autonome ontwikkelingen en gebeurtenissen zich plaatsvinden (Wolfram, 2016: Raven et al., 2010). Het landschaps-niveau omvat demografische trends, politieke ideologieën, economische patronen, maatschappelijke waarden en de technische en materiële achtergrond van de samenleving (Geels, 2011). Het landschap ligt buiten de directe invloed van niches en regimes (Geels & Schot, 2007: Levidow & Upham, 2007). Individuen kunnen onmogelijk invloed uitoefenen op ontwikkelingen en gebeurtenissen in het landschap, maar het landschap is wel van invloed op het gedrag van individuen (Raven et al., 2010).

Het MLP ziet de vorming van transities als volgt: grassroots niches innoveren op een alternatieve en radicale wijze. Veranderingen in het landschap en de radicale waarden van niches oefenen druk uit op het regime, en hierdoor kan het regime worden gedestabiliseerd waardoor er kansen worden gevormd voor grassroots innovaties (Geels, 2007: Levidow & Upham, 2017). Elke transitie is uniek, maar wordt wel gekarakteriseerd door de bovenstaande processen.

Door alternatieve waarden te presenteren oefent een grassroots organisatie, ofwel niche, druk uit op het regime. Een grassroots organisatie kan echter niet in zijn eentje een transitie veroorzaken, maar zij zijn slechts een van de vele actoren die de samenleving bewustzijn van duurzaamheid wilt bijbrengen (el Bilali et al, 2018). Voor een duurzame transitie van de samenleving is meer druk nodig dan die van de grassroots alleen. Ook gebeurtenissen en processen die zich buiten het bereik van niche organisaties plaatsvinden zijn van belang voor het veroorzaken van verandering van het regime of de samenleving. Voorbeelden hiervan zijn economische recessies of demografische veranderingen (Seyfang & Smith, 2007).

Een voorwaarde voor duurzame transitie is dat het regime dat de maatschappij domineert compatibel moet zijn met de alternatieve waarden van niches, anders zullen de grassroots innovaties niet worden gestandaardiseerd (el Bilali et al)). Het regime

(14)

moet voldoende open zijn om de radicale innovaties te accepteren (van den Bosch & Raven, 2010). Mocht dit niet het geval zijn, dan moet het regime veranderen of vervangen worden door een regime waar duurzaamheid centraal staat (Borgstörm et al., 2017). Regimes zijn zoals eerder beschreven lastig te veranderen.

Transitie is een complex lange-termijn proces, dat meerdere actoren omvat (Geels & Schot, 2007). Het kan meerdere decennia duren voordat een transitie van het regime en de maatschappij is voltooid. Regimes zijn in sterke mate geïnstitutionaliseerd en daarom moeilijk te veranderen (Wolfram, 2016). Ook zijn regimes vaak op institutioneel, sociaal en technisch gebied ‘opgesloten’, vastgeroest (van den Bosch & Raven, 2010: Geels & Schot, 2007). Dit betekent dat verandering langzaam gaat. Ook is het motiveren van consumenten om hun gedrag te verduurzamen moeilijk, want alledaagse bezigheden bestaan uit routines, en deze zijn niet snel gevoelig voor verandering (el Bilali et al., 2018). Ook kan het zijn dat consumentengedrag en -voorkeur is aangepast op het bestaande technische systeem, wat geen stimulans vormt om dit systeem te hervormen; bedrijven zullen altijd willen luisteren naar de vraag van de consument (Geels & Schot, 2007).

De langzame verandering van het regime gaat hand in hand met het veranderen van generatie, volgens Kny ( in el Bilali et al., 2018). Demografische trends vallen onder de ontwikkelingen in het landschap. Oudere generaties zijn namelijk minder geneigd om te veranderen; zij zijn gewend aan hun eigen routines, waarden en gebruiken. Wanneer zij ‘verplaatst’ worden door een jongere generatie is het gemakkelijker om duurzamer gedrag te institutionaliseren, mits dit overeenkomt met de waarden die de jongere generatie draagt. Steden kunnen worden gezien als hotspots voor sociale verandering. In stedelijke gebieden komen alternatieve, duurzame activiteiten vaak eerder in aanraking met het mainstream. Vooral steden met een jonge (studenten)populatie zijn hier gevoelig voor (Kny in el Bilali et al., 2018).

2.5 Grassroots organisaties

In dit hoofdstuk wordt de grassroots literatuur besproken met een focus op duurzame transitie. Grassroots literatuur speelt een centrale rol in dit onderzoek.

2.5.1 Wat zijn grassroot organisaties?

Grassroot organisaties zijn organisaties die zich aan de ‘onderkant’ van de samenleving bevinden; aan de zogenaamde grassroots. Dit soort organisaties worden ook wel niche organisaties genoemd. Een niche organisatie is een organisatie die afwijkt van het normale, het alledaagse. Volgens het MLP zijn grassroots organisaties de niches. In het geval van dit onderzoek is de Voedselkringloop de niche. Grassroots organisaties zijn

(15)

groepen burgers die alternatieve oplossingen proberen te vormen voor problemen, en daarbij afwijken van de ‘mainstream’. Dit zorgt ervoor dat er nieuw gedachtegoed wordt gecreëerd en dat er ruimte ontstaat voor innovatie. Deze organisaties worden gedreven door meerdere factoren. Onder andere door ideologie: het streven naar het vervullen van idealen. Een duurzame maatschappij vormt een voorbeeld. De wens om een sociale of maatschappelijke behoefte ​te vervullen (Seyfang & Smith, 2007) of economische nood (Fressoli & Smith, 2017) kunnen stimulerende factoren vormen.

Grassroots initiatieven zijn altijd lokaal geworteld. Ze opereren op kleine schaal, vaak op buurtniveau. Er worden plaatselijke oplossingen gevormd voor plaatselijke problemen, door lokale mensen die zich vrijwillig inzetten (Forrest & Wiek, 2014 : el Bilali et al., 2018). Grassroots niches kunnen duurzaamheidsvraagstukken oplossen waar het de overheid niet lukt, weliswaar op kleine schaal. Wanneer een gemeenschap samenkomt zal er een oplossing worden gevormd die goed past bij het lokale probleem; in veel gevallen werkt dit beter dan een generale oplossing vanuit de overheid (Seyfang & Smith, 2007). Waar het dominante regime de burger tekort komt, is er de grassroots organisatie.

Grassroots innovatie

Innovatie kan worden gedefinieerd als nieuwe ideeën of activiteiten die een organisatie aanneemt, of het genereren van nieuw gedachtegoed dat afwijkt van bestaande concepten (Galbraith, 1982 in Sekerka & Stimel, 2014). Grassroots organisaties houden zich bezig met innoveren door alternatieven op het regime te ontwikkelen. Grassroots initiatieven lopen vaak voor op de werkelijkheid. (Avelino, Backhaus, Kemp, Haxeltine, Weaver, Wittmayer, 2013.). Het status quo, het zittende regime, wordt door grassroots initiatieven uitgedaagd (Göpel, 2017: Fuchs et al., 2016: Seyfang & Longhurst, 2016). Het regime kan op meerdere manieren worden gezien. Bijvoorbeeld als een samenhangende set van regels en instituties die het gedrag en de keuzes van actoren binnen het regime bepalen, of als het socio-technische systeem dat macht uitoefent, al langere tijd bestaat en resistent is tegen verandering. Een andere vorm is de samenstelling van structuren, culturen en praktijken die de dominante vorm zijn om sociale behoeften te vervullen (van den Bosch & Raven, 2010).

Grassroot innovaties vinden plaats in de sociale economie; dit is een andere omgeving dan de markteconomie. In de markteconomie is geld verdienen het doel, in de sociale economie wilt de grassroots organisatie herinvesteren in haar innovatieve activiteiten (Seyfang & Smith, 2007). Grassroots innovatie gebeurt in een ‘beschermde’ ruimte, waar de markt en het regime geen invloed op heeft (Wolfram, 2016) . Dit betekent dat grassroots innovatie haaks staat op reguliere innovatie; deze wordt vooral gedreven door de markt (el Bilali et al., 2018). Duurzame ontwikkeling en innovatie gebeurt ook top-down, maar in dat geval wordt vooral gefocust op het oplossen van problemen op nationaal en regionaal niveau; het lokale niveau wordt vaak vergeten (bron!). Hier

(16)

wordt dus op gereageerd met grassroots organisatie en innovatie; burgers komen samen, om zelf het heft in handen te nemen. Grassroots innovatie gericht op duurzaamheid kan vele vormen aannemen (Seyfang & Smith, 2007).

Hoe Seyfang & Smith (2007) grassroots innovatie met betrekking tot duurzame ontwikkeling beschrijven is als volgt: de netwerken van activisten en organisaties die bottom-up oplossingen formuleren voor lokale problemen en daarbij de belangen van de lokale gemeenschap in achting nemen. Deze beschrijving vat al het bovengenoemde samen.

2.5.2 Condities voor het ontstaan en diffuseren van grassroots organisaties

Grassroots organisaties opereren lokaal, maar willen wel druk uitoefenen op het regime en wensen een duurzame transitie te laten plaatsvinden. Dit betekent dat de grassroots organisatie een grotere invloed nodig heeft en dus onvermijdelijk zal moeten groeien. El Bilali et al. (2018) verzamelen in hun paper literatuur over grassroots organisaties als de pioniers van duurzame transitie. In het hoofdstuk over benodigde condities voor groei en verspreiding van de grassroots organisatie en kennis is er gebruik gemaakt van de volgende structuur: condities op individueel/mini-, initiatief/micro-, maatschappij/meso- en macro-niveau. Deze structuur zal in het volgende hoofdstuk worden gebruikt, omdat het een duidelijk overzicht biedt. Na de condities voor diffusie zullen de vormen van diffusie worden besproken. Verder speelt concept ‘plek’ een grote rol in de vorming en diffusie van grassroots organisatie, hiermee wordt dit hoofdstuk afgesloten.

Condities op individueel/mini niveau

Het eerste niveau is het niveau van het individu. Grassroots organisaties worden gevormd door individuen. Er zijn bepaalde condities nodig om deze individuen aan te zetten tot het vormen van een organisatie met een focus op duurzame transitie of zich hierbij aan te aansluiten. Het individu moet bewustzijn hebben van duurzaamheidsvraagstukken en kennis hierover hebben (el Bilali et al., 2018). Het hebben van dit bewustzijn en kennis kan bepaalde normen en waarden vormen, waardoor het individu zich niet compatibel voelt met het heersende regime en een duurzame transitie wenst. Het uitzicht naar een betere kwaliteit van leven kan ook een motivatie vormen. Nog andere factoren die motivaties kunnen vormen zijn een gevoel van verantwoordelijkheid hebben voor de niet-duurzame gang van zaken en een gevoel van medeleven. De volgende generaties zullen uiteindelijk het meeste last hebben van de praktijken van deze en de vorige generaties, en sommige individuen zien dat als oneerlijk (el Bilali et al). Wanneer er kennis is over effectief handelen, kunnen deze

(17)

bovenstaande vormen van motivatie kunnen individuen aanzetten tot collectieve actie (Grabs et al., 2016).

Condities op initiatief/microniveau

Voor de ontwikkeling van een grassroots initiatief zijn er een aantal punten kritiek. De grootte van de groep betrokkenen, en over welke skills en kennis zij beschikken is van groot belang (Grabs et al, 2016). Een ander belangrijk punt is een duidelijke doelstelling die gedeeld wordt door alle betrokken partijen. Deze doelen moeten concreet en haalbaar zijn (Wolfram, 2016). Wanneer iedereen die betrokken is bij de grassroots organisatie hetzelfde doel voor ogen heeft zal het organiseren effectiever zijn en kan er een gevoel van saamhorigheid ontstaan (Grabs et al., 2016). Wanneer participanten zich thuis voelen kan dit ervoor zorgen dat zij zich verbonden voelen met de organisatie(Feola & Nunes, 2014: Avelino et al., 2016). Deze doelstellingen moeten ook gedeeld worden met stakeholders en partners, voor een zo effectief mogelijke samenwerking.

Wanneer de diversiteit van de groep betrokkenen een zo’n goed mogelijke afspiegeling is van de maatschappij zal het mobiliseren gemakkelijker gaan (el Bilali et al., 2018). Dit zorgt voor een aanwezigheid van een grote variatie aan skills, kennis en persoonlijke bronnen (bijvoorbeeld netwerken of geld) binnen de grassroots. Ook zorgt dit voor een groter draagvlak vanuit de samenleving; men zal sneller geneigd zijn de organisatie te supporten (el Bilali et al., 2018).

Voor een grassroots organisatie zijn ook geld en/of investeringen en de tijd van vrijwilligers van groot belang. Grassroots organisaties verdienen met hun praktijken meestal geen geld, dus hun activiteiten moeten gefinancierd worden door externe partijen of uit eigen zak. Grassroots organisaties zijn niet in staat om hun betrokkenen een salaris te betalen, dus zijn steunen volledig op vrijwillige inzet. Als laatste is een goede relatie met de overheid, de investeerders en de media erg belangrijk voor verspreiding en groei (el Bilali et al., 2018).

Wanneer een grassroots organisatie meer invloed wilt uitoefenen op het regime en zich naar buiten wilt keren zal de organisatie formeler en professioneler worden. De originele functies van de organisatie zullen dan wel bewaard moeten blijven; experimenteren binnen een beschermde ruimte , gedreven door ideologie of de wens om sociale behoeften te vullen (el Bilali et al., 2018).

Condities op maatschappij/meso- en macroniveau

Zoals in hoofdstuk 3.5 wordt besproken moet voor een duurzame transitie het regime voldoende open zijn voor radicale inbreng. Een regime dat open staat voor verandering is óók een van de condities voor het verspreiden van grassroots gedachtegoed. De lessen grassroots niches worden beter en sneller opgenomen in de mainstream wanneer de beleidsomgeving ondersteunend is (Rossi, 2007). Veranderingen in het beleid of in instituties kunnen zorgen voor kansen (Rossi, 2017), maar kunnen ook negatief werken (el Bilali et al., 2018).

(18)

Wanneer grassroots niches netwerken met het regime of de bredere samenleving wordt hun alternatieve gedachtegoed verspreidt (el Bilali et al., 2018). Dit is belangrijk, omdat er meerdere soorten actoren geïnteresseerd moeten zijn in de grassroots. Dit vergroot het draagvlak van ondersteuning en biedt toegang tot meerdere belangrijke resources zoals kennis, financiële bronnen en skills (Wolfram, 2016). Om politieke ondersteuning te verkrijgen zijn goede contacten een vereiste (el Bilali et al., 2018). Partnerschappen kunnen alternatieve processen institutionaliseren en inbedden in gestandaardiseerde processen (Feola & Nunes, 2016). Wolfram (2016) benadrukt het belang van tussenpersonen, die een link vormen tussen de grassroots niches en het regime. Grassroots kunnen gebruik maken van sociale media om ideeën in grotere mate te verspreiden (el Bilali et al., 2018).

Vormen van spreiding

Er zijn verschillende vormen van spreiding van grassroots niche ideeën. De eerste vorm is het groeien door ‘scaling’; ofwel het toenemen van grootte of impact van de eenzelfde organisatie. De tweede vorm is replicatie. Replicatie is het meest voorkomend. Hier worden de projecten in nieuwe settings ‘nagemaakt’, waardoor het aantal participanten groeit en er op grotere schaal innovatie plaatsvindt. De laatste vorm is translation, de minst voorkomende vorm. Hier worden elementen van grassroots ideeën opgenomen in het mainstream. Wanneer er zich op alledrie de manieren verspreiding plaatsvindt, zal de diffusie het snelste gaan (Longhurst & Seyfang, 2016).

De rol van plek

De geografische setting van een plek en de processen die zich daar plaatsvinden zijn een belangrijke factor in het ontstaan en in het succes (van diffusie) van een grassroots organisatie. De geografische setting bepaalt waar de grassroot organisatie ontstaat (Feola & Nunes, 2014). Grassroots organisaties zijn lokaal geworteld, wat betekent dat lokale mensen samenkomen en oplossingen bedenken voor lokale problemen, zoals eerder geschreven. Bij de rol van plek hoort niet alleen de geografische context; ook de politieke, institutionele, culturele en sociale contexten van een plek moeten in achting worden genomen (Borgstörm et al., 2017).

Ook bepaald de locatie van de organisatie direct de samenstelling van de groep participanten van de grassroots (el Bilali et al., 2018). Een hoge diversiteit binnen de grassroots organisatie zorgt voor een grotere hoeveelheid aan bronnen, skills en netwerken, en zal verspreiding makkelijker maken omdat er een groter draagvlak is. Op de ene locatie zal de groep diverser zijn dan op een andere locatie. Dit is afhankelijk van hoe divers de directe omgeving van de grassroot is, aangezien de lokale worteling van de organisatie (Wolfram, 2016). Er is een verschil tussen stedelijke en rurale gebieden; stedelijke gebieden zullen sociaal diverser zijn en rurale gebieden (Feola & Nunes, 2014). Zelfs binnen steden is hier verschil in, sommige buurten kunnen in hoge mate gesegregeerd zijn en ook is er vaak een groot verschil tussen het centrum en de

(19)

buitenwijken (Wolfram, 2016). Dit verklaart waarom grassroots initiatieven, gesitueerd in steden, soms een lage diversiteit hebben (Feola & Nunes, 2014).

De bronnen waar de grassroots organisatie toegang tot heeft, is mede bepaald door de plek waar de grassroot geworteld is. In steden is er sprake van een dichtheid aan instituties en sociale netwerken waarvan een grassroot organisatie kan profiteren en wat het spreiden van invloed vergemakkelijkt (Wolfram, 2016). Dit is in rurale gebieden anders, hier zal de dichtheid aan instituties en sociale netwerken een stuk lager zijn.

2.5.3 Obstakels en belemmeringen

Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat een grassroots organisatie na het opstarten 90% van de tijd bezig is met overleven en de andere 10% van de tijd werkelijk bezig zijn met het uitvoeren van de activiteiten (Seyfang & Smith, 2007). Grassroots organisaties zullen tegen een scala aan obstakels aanlopen, deze worden in het dit hoofdstuk uitgewerkt.

Lokale worteling

Het eerste obstakel waar de grassroots organisatie bij het diffuseren en scaling tegenaan zal lopen, is de lokale worteling (Seyfang & Smith, 2007). De organisaties focussen in de kern niet zozeer op een wijde verspreiding van ideeën, maar op de effecten van hun activiteiten op hun directe omgeving (Wolfram, 2016). Omdat grassroots organisaties gebouwd zijn op lokale problemen en daarvoor lokale oplossingen hebben geformuleerd, zal het project niet overal interessant zijn, en zelfs als irrelevant kunnen worden gezien. Ook kan de kleinschaligheid van de projecten een obstakel vormen voor verdere groei en spreiding, omdat de geformuleerde oplossingen alleen voor lokaal niveau bedoeld zijn (Forrest & Wiek, 2015: Seyfang & Smith, 2007). Om invloed uit te kunnen oefenen op andere geografische locaties zal de organisatie zichzelf en de plan van aanpak moeten herdenken (Seyfang & Smith, 2007).

Plekken verschillen in cultuur, identiteit en consumptiegedrag (Wolfram, 2016). Dit kan betekenen dat het probleem waarvoor de niche oplossingen heeft geformuleerd op andere locaties als onbelangrijk wordt gezien of niet eens bestaat, of dat de manier van aanpak niet binnen de cultuur past. Dit kan zelfs op stedelijk niveau gebeuren; een initiatief kan in een buurt goed werken omdat daar een hoge concentratie aan een bepaalde groep mensen is, die totaal afwezig kan zijn in andere buurten (Wolfram, 2016).

Zoals eerder beschreven is de locatie van de grassroot bepalend voor de mate van diversiteit van de groep betrokkenen. Als er een lage representativiteit van diversiteit is binnen de organisatie, is het moeilijker te diffuseren (Feola & Nunes, 2016).Mensen zijn sneller geneigd het initiatief te erkennen, als alle groepen uit de samenleving erbij betrokken zijn; de organisatie zal niet als outsider worden gezien (Avelino et al., 2016).

(20)

Ook beschikken verschillende groepen uit de samenleving over toegang tot verschillende bronnen, zoals netwerken, skills en kennis. Wanneer de organisatie is ontstaan op een plek met een lage diversiteit vergeleken met de rest van regio/land etc, zal dit ook lagere toegang tot bronnen kunnen betekenen (Wolfram, 2016). Dit is een obstakel voor groei. Kortom; hoe hoger de diversiteit, hoe hoger de kans op succesvolle spreiding (el Bilali et al, 2018).

Zoals eerder beschreven is de locatie van de grassroots bepalend voor de dichtheid van instituties en sociale netwerken, die belangrijk kunnen zijn voor groei. Als het initiatief ontstaan is in een gebied met een lage dichtheid hiervan, zal dit groei in de weg kunnen staan.

Bronnen, kennis en skills

Wanneer de grassroots organisatie groeit, veranderen de skills en de bronnen die er nodig zijn. Zo kan er een behoefte ontstaan naar management skills die niet aanwezig zijn binnen de groep, en dit kan de groei (mogelijk tijdelijk) tegenhouden (Seyfang & Smith, 2007: Wolfram, 2016).

Het doorgeven van kennis kan ook moeilijk gaan, omdat er vaak geen geschreven bronnen van zijn. Wat er wordt geleerd wordt vaak niet gedocumenteerd. Er wordt vaak geleerd door ervaringen onderling te delen en de participanten van de organisatie beschikken over de kennis. Wanneer een initiatief over de kop gaat zal alle opgedane kennis verloren gaan (Seyfang & Smith, 2007). Sociaal leren heeft veel voordelen, maar dit is een groot nadeel te noemen.

Investeringen

Financiën en investeringen vormen een grote valkuil. Een grassroots organisatie zal weinig tot geen inkomsten binnen krijgen. Voor het financieren van de activiteiten zijn ze dus afhankelijk van investeerders, donaties of de eigen financiële middelen. Investeringen die worden gedaan door externe partijen zijn vaak niet zonder voorwaarden van die kant. Soms kunnen deze voorwaarden tegen de waarden van de niche in gaan (Seyfang & Smith, 2007). In hoeverre kan de grassroots zich dan aanpassen zonder de eigen waarden al te veel aan te tasten, of zal het de investering moeten afwijzen? Wanneer een grassroots niche meerdere investeerders die verschillende voorwaarden hanteren kan het uitermate lastig worden hier aan te voldoen en tegelijk bij de eigen waarden te blijven (Seyfang & Smith, 2007).

Ook is er een sprake van competitie. Een groot bedrijf waar winst maken het voornaamste doel is zal over het algemeen niet stil staan bij de impact die hun keuzes op het milieu hebben. Wanneer een grassroots organisatie investeringen van bedrijven aan wilt trekken moet ervoor worden gezorgd dat hun product of dienst goedkoper is dan andere niet-duurzame opties(Seyfang & Smith, 2007).

Een grassroots organisatie is vaak niet in staat om een grote schok zoals het wegvallen van een investering te kunnen absorberen (Seyfang & Smith, 2007).

(21)

Het regime

Het regime kan een hele grote belemmering vormen voor de groei van de organisatie en het spreiden van de ideeën. Regimes zijn erg resistent tegen verandering, en wanneer er in het dominante regime geen aandacht is voor duurzaamheid is het voor een grassroots organisatie onmogelijk om enige invloed uit te kunnen oefenen.

Het is lastig voor niches om radicale duurzaamheid te verspreiden. Elementen van grassroots kunnen wel aangepast naar een meer gangbare versie zodat ze kunnen worden opgenomen in het mainstream regime. Dit kan echter wel conflict veroorzaken binnen de grassroots niche . Wilt de organisatie ‘puur’ blijven en streven naar radicale verduurzaming, of zijn ze bereid om compromissen te sluiten en meer invloed uit te kunnen oefenen (el Bilali et al, 2018: Seyfang & Smith, 2007)? Het gevaar van interactie met het regime en compromissen sluiten is dat de originele waarden en doelen van de grassroots organisatie uit het oog verloren worden (el Bilali et al, 2018).

Wat ook een belemmering vormt voor het uitoefenen van invloed voor grassroots organisaties is risico-aversie van beleidsmakers (Seyfang & Smith, 2010). De innovaties en activiteiten van een grassroots organisatie zijn experimenteel. Beleidsmakers zullen hun ideeën niet heel snel opnemen in het beleid, omdat zij de keuze hiervoor niet kunnen verantwoorden en rechtvaardigen (el Bilali et al, 2018: Seyfang & Smith, 2007).

Vrijwilligers

Grassroots zijn afhankelijk van de tijd die vrijwilligers bereid zijn in het initiatief te steken. De tijd van vrijwilligers kan niet gegarandeerd worden. Er is immers geen sprake van een officiële, maar van een morele verplichting(Seyfang & Smith, 2007). Het is voor grassroots organisaties soms lastig om vrijwilligers aan te houden en actief mee te laten participeren (el Bilali et al., 2018). Wanneer een grassroots organisatie bezig gaat zijn met groei en het verspreiden van hun innovaties, zijn er vaak meer mensen nodig die hun tijd in de activiteiten van de organisatie steken (Seyfang & Smith, 2007). Dit kan lastig zijn voor grassroots organisaties. De afhankelijkheid van vrijwilligers het moeilijker voor de grassroots om haar innovaties te promoten in de lokale gemeenschap (Feola & Nunes, 2014).

In het hoofdstuk over condities zijn alle motivaties besproken. Vrijwilligers kunnen echter ook gedemotiveerd raken. Grassroots experimenteren, en wanneer de organisatie hierin faalt kan dit een negatieve invloed hebben en de motivatie van vrijwilligers schaden (Wolfram, 2016).

2.5.4 Grassroots organisaties en voedselafval als commons

Commons zijn hulpbronnen die toegankelijk zijn voor alle leden van de samenleving (Ostrom, 1990). Dit kunnen natuurlijke hulpbronnen zijn zoals schone lucht, maar kennis is ook een voorbeeld van een hulpbron. ​Om in leven te kunnen zijn heeft het lichaam lucht, water en voedsel nodig. Lucht wordt gezien als een gemeenschappelijk

(22)

goed. Water wordt steeds vaker een geprivatiseerd goed. Voedsel is echter een compleet geprivatiseerd goed (Vivero Pol, 2013). Dit betekent dat toegang tot voedsel niet vanzelfsprekend is:het is een product. Dit betekent dat zo lang een individu beschikt over geld, diegene beschikt over eten. Mede hierdoor kan er honger bestaan, terwijl er genoeg voedsel wordt geproduceerd om de hele wereld te voeden. Het onverkochte surplus aan voedsel wordt op verschillende niveaus in de keten weggegooid. Er zijn vele grassroots initiatieven op het gebied van het verwaarden van voedselafval, waar het afval wordt getransformeerd naar een gemeenschappelijk goed. Voedsel is een product, terwijl weggegooid voedsel gemeenschappelijk goed kan zijn. Hoe kan voedselafval worden getransformeerd naar een gemeenschappelijk goed? Dit proces wordt in dit hoofdstuk beschreven.

Het transformeren van afval naar commons

Een toename in afval zorgt voor druk op de duurzaamheid van onze samenleving (Wilson, 2015 in Zapata & Zapata Campos, 2017). Afval is een urban commons; steden zijn de fabrieken die dit afval, de urban commons, produceren (Hardt & Negri, 2009 in Zapata & Zapata Campos, 2015). De wereld is in hoge mate aan het urbaniseren en volgens de trends zal het aantal stedelingen alleen maar blijven toenemen (Hardin, 2012). Dit is in lijn met de blik op steden als fabrieken die afval produceren; de hoeveelheid afval zal alleen maar blijven toenemen. In reactie op de productie van enorme hoeveelheden afval zijn allerlei grassroots initiatieven ontstaan. Het doel van deze initiatieven is om afval te verminderen, wat kan worden gedaan op allerlei verschillende manieren. Afval wordt door de maatschappij gezien als ongewilde objecten (Sekerka & Stimel, 2014). Voor deze grassroots initiatieven is afval echter een materiële bron (Zapata & Zapata Campos, 2017): zij transformeren het afval naar een commons. Commons zijn hulpbronnen die toegankelijk zijn voor alle leden van de samenleving (Ostrom, 1990). Ongewilde objecten, dus het afval, worden getransformeerd naar een commons wanneer grassroots initiatieven waarde in het afval zien. Afval als een bron is vaak onzichtbaar, en wordt alleen maar gezien door degenen die bekend zijn met afval en haar waarde (Corvellac & Hultman, 2012 in Zapata & Zapata Campos, 2015). Niet iedereen ziet vanzelfsprekend waarde in afval, welvarende burgers bijvoorbeeld vaak niet (Zapata & Zapata Campos, 2015). Door afval op een andere manier te presenteren wordt er een nieuwe waarde in gezien, wat een onderdeel van het proces van het produceren van commons is. Het afval wordt door grassroots initiatieven gered, getransformeerd naar een commons en dan geconsumeerd (Zapata & Zapata Campos, 2017).

Onder afval valt, natuurlijk, ook voedselafval. Het eten van afval ‘kan’ niet, het is een taboe. De initiatieven die voedselafval transformeren naar een commons zetten bij deze wijdverspreide mening hun vraagtekens (Zapata & Zapata Campos, 2017). Zoals in hoofdstuk 3.2 wordt. besproken, zijn er verschillende manieren om voedselafval een nieuw doel te geven. Humane consumptie is er hier één van. Alhoewel de kern van deze

(23)

grassroots initiatieven tegen voedselverspilling radicaal is, zijn hun activiteiten vaak alledaags, waardoor het makkelijker wordt gemaakt om op één lijn te komen met de mainstream (Rossi, 2007). Een voorbeeld hiervan is een initiatief in Amsterdam, Taste Before You Waste. Dit initiatief organiseert onder andere diners waar de gerechten worden gemaakt van eten dat als afval wordt beschouwd (Taste Before You Waste, 2018). De gedachte, afval eten, is radicaal. Daarentegen is de uitvoering, een gezamenlijk diner, alledaags.

(24)

3. Research design en methodologie

In dit hoofdstuk wordt allereerst de probleemstelling beschreven waarna wordt uitgelegd welke methodologie is gebruikt in het onderzoek. Alle concepten en informatie uit dit hoofdstuk zijn verkregen uit Social Research Methods van Bryman (2012).

3.1 Probleemstelling

Voedselverspilling is het resultaat van de huidige maatschappij en economie, en vormt een structureel probleem. Een transitie naar een circulair systeem is noodzakelijk. Grassroots organisaties als de Voedselkringloop innoveren in beschermde ‘ruimtes’ en creëren hierdoor alternatieven op de normale gang van zaken. Deze organisaties kunnen worden gezien als de pioniers van duurzame transitie; zij verspreiden bewustzijn en trekken ‘het normale’ in twijfel. Grassroots organisaties wensen hun gedachtegoed in zo groot mogelijke mate te verspreiden. Wanneer er genoeg druk wordt uitgeoefend op het heersende regime kan er een duurzame transitie ontstaan. De diffusie van deze organisaties is echter alleen mogelijk wanneer er bepaalde condities aanwezig zijn. Grassroots organisaties komen allerlei problemen tegen die de dagelijkse activiteiten en het verspreiden van het gedachtegoed belemmeren. Door dit onderzoek wordt het duidelijk welke condities voor groei en welke problemen bij de Voedselkringloop aanwezig zijn.

In dit onderzoek wordt één grassroots organisatie, de Voedselkringloop, gedetailleerd onderzocht. Dit is waardevol omdat het een duidelijk inzicht biedt op wat voor problemen dergelijke organisaties binnen de dagelijkse activiteiten tegenkomen en wat de meer structurele obstakels voor groei en diffusie zijn. Het is nuttig om diep in te gaan op één organisatie: grassroots organisaties zijn namelijk in hoge mate lokaal geworteld en daardoor kunnen de aanwezige condities en problemen aardig verschillen.

3.2 Onderzoeksvraag en subvragen

De onderzoeksvraag “​Welke condities zijn benodigd voor het bestaan van de

Voedselkringloop en is er ruimte voor groei?” ​is opgesteld. Omdat deze vraag breed is, zijn enkele subvragen geformuleerd die helpen om de hoofdvraag te beantwoorden.

(25)

Wat is de ruimtelijke organisatie van de Voedselkringloop?

Wat is de samenstelling van het publiek dat gebruik maakt van de Voedselkringloop? Welke belemmeringen ervaart de Voedselkringloop in haar dagelijkse activiteiten? Wat zijn de barrières voor groei?

Wat zijn de sterke punten van de Voedselkringloop?

Aan de hand van bovenstaande subvragen wordt de hoofdvraag beantwoord. Door genuanceerde vragen te stellen en te beantwoorden wordt er systematisch geanalyseerd, waardoor er een duidelijk overzicht ontstaat van alle verkregen informatie.

3

.

3 Onderzoeksstrategie

Om de onderzoeksvraag “​Welke condities zijn benodigd voor het bestaan van de

Voedselkringloop en is er ruimte voor groei?” ​te beantwoorden is gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksstrategie. De reden er is gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksstrategie het de gelegenheid geeft om de diepte in te gaan en alle aspecten van de Voedselkringloop grondig te onderzoeken. Door kwalitatief te werk te gaan kan worden begrepen welke condities voor groei er al aanwezig zijn en wat de reden achter de aanwezige belemmeringen is. Het onderzoek is beschrijvend van aard, de Voedselkringloop wordt tot in detail in kaart gebracht. Van tevoren was er nog geen theorie of hypothese opgesteld. ​De huidige situatie van de Voedselkringloop wordt

geanalyseerd en door middel van de verzamelde literatuur wordt onderzocht in hoeverre het initiatief kan groeien.

3.4 Research design

Het gebruikte research design is een embedded case study. Het is een case study omdat ik één specifieke organisatie in Amsterdam ga onderzoeken; de Voedselkringloop. Een case study als research design geeft de gelegenheid deze organisatie tot in detail te onderzoeken en de onderliggende structuren bloot te leggen. Deze casus is een embedded case study omdat het onderzoek meerdere eenheden van analyse heeft:

3.5 Dataverzameling

In dit onderzoek is er gebruik gemaakt kwalitatieve data. Er is een literatuurstudie uitgevoerd door wetenschappelijke literatuur, beleidsdocumenten en nieuwsberichten te verzamelen. Ook zijn er semi-gestructureerde diepte-interviews gehouden met

(26)

betrokkenen van de Voedselkringloop om de organisatie goed te kunnen onderzoeken. De interviewees zijn geselecteerd via snowball sampling; dit vindt plaats wanneer respondenten worden gesuggereerd. Allereerst heb ik contact opgenomen met de organisatie en met één van de stichters, J. Söntjes, gesproken. Na uit te hebben gelegd wat voor onderzoek ik wilde doen is er binnen het management overlegd. Met operational manager A. Begeer zijn er uiteindelijk drie interviews afgenomen. De literatuurstudie en het afnemen van deze interviews gingen hand in hand: de literatuur bood mij inzichten waarover ik wilde spreken met de Voedselkringloop, en de interviews bood inzichten die ik nader wilde onderzoeken binnen de literatuur. Begeer heeft mij vervolgens in contact gebracht met een vrijwilliger die vaak in contact komt met klanten, waarmee één interview is afgenomen. In totaal zijn er dus vier interviews afgenomen. Door iemand van het management en een vrijwilliger die vaak contact heeft met klanten te interviewen is er een gedetailleerd beeld verkregen van alle aspecten van de organisatie.

Ik heb gekozen voor semi-gestructureerde diepte-interviews omdat ik mij niet vast wilde houden aan een vooraf opgestelde vragenlijst. Wel heb ik elk interview van tevoren voorbereid door een itemlijst op te stellen. Door semi-gestructureerde interviews te houden was er sprake van flexibiliteit binnen het interview. Door af te kunnen wijken van mijn itemlijst en door te kunnen vragen en ben ik tot interessante inzichten gekomen.

3.6 Methode van analyse

De interviews zijn geanalyseerd aan de hand van een thematische analyse. Om de interviews te analyseren is gebruik gemaakt van het programma Atlas.ti. Voordat ik begon met coderen heb ik de interviews enkele malen doorgelezen. Allereerst heb ik een lijst gemaakt met vaak terugkerende thema’s uit de literatuur. Vervolgens is deze lijst aangevuld met terugkerende thema’s in de interviews. Daarna ben ik elk interview gaan coderen voor codes aan tekstfragmenten te koppelen. Dit proces heb ik enkele malen per interview uitgevoerd, om er zeker van te zijn dat er geen tekstfragmenten over het hoofd zijn gezien.

(27)

4. Beschrijving case

De Voedselkringloop is een grassroots organisatie in Amsterdam Nieuw-West. Het doel van de organisatie is het tegengaan van voedselverspilling door een circulaire economie voor voedsel ofwel een circulair voedselsysteem te creëren. Met hun innoverende activiteiten presenteren zij een alternatief op het huidige systeem; het huidige systeem produceert ontzettend veel voedselafval. Vaak is dit voedselafval nog prima te consumeren. De Voedselkringloop haalt overgebleven voedsel op bij winkels en ‘redt’ deze producten door ze in hun eigen winkel gratis of tegen kleine donatie aan te bieden. Hiermee transformeren zij afval naar een commons (Ostrom, 1990). Volgens de ladder van Moerman is het transformeren van voedselafval naar voedsel voor humane consumptie een van de hoogste manieren van verwaarding. De Voedselkringloop is een niche grassroots organisatie die radicaal gedachtegoed verspreidt en op deze manier het regime in twijfel trekt. Wanneer er door niches genoeg druk wordt uitgeoefend op het regime en er bepaalde ontwikkelingen plaatsvinden in het landschap kan er een duurzame transitie ontstaan (el Bilali et al., 2018).

Job van der Linden en Jaap Söntjes, de stichters van de Voedselkringloop, waren eerst veel bezig met stichting Breadcycle. Overgebleven brood werd bij bakkers opgehaald en naar vluchtelingen gebracht. Zij wilden voedselverspilling op een grotere schaal gaan aanpakken en toen is de Voedselkringloop ontstaan. Het project is begin 2018 van start gegaan. De Voedselkringloop wilt een circulair voedselsysteem creëren en mensen bewust maken van het feit dat er sprake is van een enorme voedselverspilling. Ook zit er een sociale kant aan het project; mensen de toegang tot voedsel geven wanneer zij niet over voldoende geld voor beschikken. Toen het idee voor de Voedselkringloop gevormd was, heeft stichting Breadcycle de KasKantine benaderd. De KasKantine zit op een locatie in Amsterdam Nieuw-West, en had op het terrein een lege container staan. Deze container mag de Voedselkringloop gebruiken als ‘winkel’. Iedereen die bij de Voedselkringloop betrokken is, doet dat vrijwillig. De groep bestaat uit zo’n 25 man, tussen de twintig en dertig jaar oud. Deze vrijwilligers hebben uit zich op verschillende manieren bij de organisatie aangesloten. Eén ding hebben ze allemaal gemeen; de interesse in het onderwerp ‘voedselverspilling’.

In de container op het terrein van de KasKantine opent de Voedselkringloop drie dagen per week de winkel. Deze is open van 17:00-19:00. Voedsel dat winkels niet meer mogen verkopen maar dat nog wel eetbaar is wordt op deze dagen apart gehouden en opgehaald door de Voedselkringloop. De pick-ups worden gedaan met twee bakfietsen, waarvan er één elektrisch is. Er wordt voedsel opgehaald bij Albert Heijn Delflandplein, Bakkerij Bbrood aan de Beethovenweg en het Foodcenter aan de Jan van Galenstraat. De

(28)

Voedselkringloop heeft deze winkels zelf benaderd voor een samenwerking. Wanneer het voedsel eenmaal is opgehaald, wordt het in de container gesorteerd en daarna gaat de winkel open. De Voedselkringloop hanteert een pay-as-you-feel beleid. Het doel van dit beleid is inclusiviteit; de organisatie wilt dat iedereen zich welkom voelt. Er zijn ook geen externe investeringen gedaan. Veel inkomsten heeft de Voedselkringloop niet, maar deze heeft zij dan ook niet nodig op dit moment. De locatie is gratis, de vrijwillige krachten zijn gratis en het voedsel is ook gratis. Van de gemeente Amsterdam heeft de Voedselkringloop een vrijwilligersverzekering gekregen; alle vrijwilligers in de stad hebben hier recht op.

Omdat de Voedselkringloop gebruik maakt van de container op het terrein van de KasKantine zijn zij gebonden aan de openingstijden die het restaurant hanteert. Zo heeft de KasKantine jaarlijks een zomer- en winterstop. Dat betekent dat de Voedselkringloop haar activiteiten tijdelijk neer moet leggen. Deze winterstop (2018-2019) is er een nieuw project ontwikkeld, zodat de Voedselkringloop kan blijven doorgaan met het redden van voedsel. De organisatie gaat brood ophalen bij bakkers om dit vervolgens naar stichting We Are Here te brengen, om aan vluchtelingen te geven. Bij dit project is de container niet nodig en kan er alsnog voedsel worden gered. Ook is de Voedselkringloop bezig met het opbouwen van een project dat naast de Voedselkringloop zal lopen. In samenwerking met Stichting Buurtbuik is het project Buurtbuik Geeft opgezet. Bij dit project zal er wekelijks overgebleven voedsel bij bedrijven worden opgehaald en daarna met elektrische busjes naar organisaties als het Leger des Heils gebracht. Hier wordt vervolgens van het voedsel een maaltijd gemaakt. Over uitbreiding van het eigen project wordt nog niet veel nagedacht.

(29)

5. Analyse

In dit hoofdstuk vindt de analyse plaats door het theoretisch raamwerk toe te passen op de case. De case wordt geanalyseerd door de subvragen te beantwoorden. Deze subvragen kunnen worden beantwoord door het theoretisch raamwerk toe te passen op de situatie van de Voedselkringloop. Aan het einde van het hoofdstuk zal de hoofdvraag kunnen worden beantwoord.

5.1 Hoe gaat de Voedselkringloop te werk en wie zijn hun partners?

Hoe de Voedselkringloop te werk gaat is deels uitgewerkt in de case-beschrijving, maar in dit hoofdstuk zal er dieper op worden ingegaan.

Locatie

De Voedselkringloop beschikt over een gratis locatie, gratis arbeidskrachten en gratis producten. De container op het terrein van de KasKantine is het hart van de Voedselkringloop, deze gebruiken fungeert als winkel. De Kaskantine is een duurzaam café-restaurant. Het is een gezellige, sfeervolle plek. Het terrein is eigendom van wooncorporatie de Kei en de Kaskantine maakt er gratis gebruik van. De wooncorporatie is veel aan het bouwen in deze buurt. Plekken als de KasKantine maken de buurt leuker en aantrekkelijker om te wonen, vandaar dat wooncorporatie de Kei het restaurant er gratis gebruik van laat maken.

Vrijwilligers

De Voedselkringloop steunt op de gratis arbeidskracht van vrijwilligers. De groep bedraagt ongeveer 25 participanten die zich vrijwillig inzetten voor de organisatie. De vrijwilligers steken twee tot drie uur per week in het project, het verschilt per dienst. Het verschilt hoeveel uren het management in het project steekt. De vrijwilligers hebben zich op verschillende manieren aangesloten. Enkele voorbeelden zijn mensen die via-via in contact zijn gekomen met de organisatie, of klanten die besloten mee te doen. Iedereen is tussen de 20 en 30 jaar oud, met uitzondering van één oudere vrouw. Elke vrijwilliger heeft naast de Voedselkringloop een studie en/of een betaalde baan, maar het overgrote deel is student. Dit geldt ook voor het management, zij studeren allemaal fulltime. Dit zorgt ervoor dat iedereen op één lijn zit, de vrijwilligers begrijpen elkaars levensstijl. Wel is het zo dat er onderling niet veel contact is; de groep is één keer als geheel samen geweest, ze kennen elkaar niet goed. Hiernaast worden pick-ups altijd alleen uitgevoerd, en de dienst in de winkel wordt ook meestal alleen gedraaid. Naast Jaap heeft niemand ervaring op het gebied van gelijksoortige organisaties of met

(30)

management. Verder is elke betrokkene hoogopgeleid; de meeste vrijwilligers hebben een universitaire educatie. Het zijn vooral Nederlanders die zich hebben aangesloten bij een project, met uitzondering van een paar internationale studenten. Hiernaast delen de vrijwilligers nog één ding; de interesse in duurzaamheid en voedselverspilling. Kortom, groep vrijwilligers is aardig homogeen.

Alledaagse activiteiten

De winkel is drie dagen per week open. Op deze dagen wordt er overgebleven voedsel opgehaald door de vrijwilligers bij de Albert Heijn, Bakkerij Bbrood en het Foodcenter. De organisatie hoeft niks te betalen voor het voedsel. De Voedselkringloop heeft deze winkels zelf benaderd voor een samenwerking. De pick-ups gebeuren met bakfietsen. De Voedselkringloop heeft er twee in haar bezit, waarvan één elektrische. Deze zijn door de stichters Job en Jaap uit eigen zak betaald. De elektrische bakfiets kostte rond de 2000 euro. Wanneer het voedsel eenmaal is opgehaald wordt het gesorteerd, niet alle producten die zijn meegenomen zijn namelijk geschikt voor consumptie. Soms zit er schimmel op, of iets dergelijks. Na het sorteren worden de producten in de winkel gelegd. De winkel is op deze drie dagen geopend van 17:00-19:00. De klanten kunnen binnen deze tijdstippen gebruik maken van de winkel. De Voedselkringloop hanteert een pay-as-you-feel beleid. Het doel van dit beleid is inclusiviteit; de organisatie wil dat iedereen zich welkom voelt en gebruik kan maken van de winkel, ongeacht het inkomen. Dit resulteert erin dat er vaak niks betaald wordt door de klanten. Er is nog geen winst gemaakt op de eerste investering. Er zijn tot nu toe ook nog geen externe investeringen gedaan in het project.

Partners

De Voedselkringloop werkt met een tal van organisaties en winkels samen. De Kaskantine is een partner van de Voedselkringloop. Het contact tussen de twee organisaties wordt zeer goed onderhouden. De Voedselkringloop mag gratis gebruik maken van de container op het terrein van de Kaskantine. Zoals eerder besproken zit de Kaskantine hier ook gratis en is het terrein eigendom van wooncorporatie de Kei. De Albert Heijn Delflandplein, Bakkerij Bbrood en het Foodcenter vormen ook als vanzelfsprekend partners. Ook zijn er in het verleden kleine projecten uitgevoerd met Startblok Riekershaven, Foodcircle, Buurthuis ‘t Anker en Sapient. Verder heeft de Voedselkringloop contact met Guerilla’s Kitchen en stichting Buurtbuik.

Andere projecten

Het management van de Voedselkringloop is ook bezig met andere projecten. De Kaskantine gaat elk jaar met zomer- en winterstop. Deze stops duren twee tot drie maanden, en in die tijd moet de Voedselkringloop haar werkzaamheden neerleggen. Deze winterstop (2018-2019) heeft de organisatie een ander project opgezet om tijdens deze maanden door te kunnen blijven gaan met het redden van voedsel. Bij

(31)

verschillende bakkerijen wordt overgebleven brood opgehaald en dit wordt naar stichting We Are Here gebracht, waar het aan vluchtelingen wordt gegeven.

Antwoord op de subvraag

Het antwoord op de subvraag ‘​Hoe gaat de Voedselkringloop te werk en wie zijn hun partners?’ ​luidt als volgt: de Voedselkringloop heeft een gratis locatie, gratis

arbeidskrachten en gratis producten. Zij mogen gratis gebruik maken van de container op het terrein van de Kaskantine. Deze container vormt het hart van de Voedselkringloop en dient als hun winkel. De organisatie steunt op de vrijwillige kracht van zo’n 25 man, die zich wekelijks tussen de twee en drie uur inzetten. De groep vrijwilligers is aardig homogeen; jong en hoog opgeleid. Er is weinig onderling contact en zij kennen elkaar niet goed. Met bakfietsen wordt overgebleven voedsel drie keer per week opgehaald bij de Albert Heijn Delflandplein, Bakkerij Brood en het Foodcenter. Dit voedsel wordt vervolgens naar de container die als winkel dient gebracht, deze is geopend van 17:00-19:00. Klanten kunnen het voedsel vervolgens meenemen en ervoor betalen wat zij willen, vanwege het pay-as-you-feel beleid. Als resultaat hiervan heeft de Voedselkringloop bijna geen inkomsten. Er zijn ook geen externe investeringen gedaan. Aan het begin is er door Job en Jaap zelf een investering gedaan van ongeveer 2000 euro om de bakfietsen aan te schaffen. De Voedselkringloop heeft verder contact (gehad) of samengewerkt met de volgende organisaties: stichting Buurtbuik, Guerilla’s Kitchen, We Are Here, Foodcircle, Startblok Riekershaven, Buurthuis ‘t Anker en Sapient. Aan deze lijst worden als vanzelfsprekend ook de volgende organisaties toegevoegd: de Kaskantine, AH Delflandplein, Bakkerij Brood en het Foodcenter.

5.2 Wat is de ruimtelijke organisatie van de Voedselkringloop?

Er is van de ruimtelijke organisatie van de Voedselkringloop een kaart gemaakt. Op deze kaart zijn de sleutel-locaties van de organisaties te zien. Dit zijn de Albert Heijn aan het Delflandplein 31, Bakkerij Bbrood aan de Beethovenstraat 17, het Foodcenter aan de Jan van Galenstraat 4 en tot slot de Voedselkringloop op het terrein van de Kaskantine aan de Vlaardingenlaan 100. Deze kaart is gemaakt met Google My Maps, door de adressen van de sleutel locaties te markeren.

(32)

Antwoord op de subvraag

De container die als winkel fungeert op het terrein van de Kaskantine vormt het hart van de Voedselkringloop. De Albert Heijn Delflandplein op loopafstand; het is de paarse markering. Het label van de Albert Heijn is op de kaart helaas niet te zien, omdat de Voedselkringloop ‘te dichtbij’ ligt. Het voedsel bij de andere twee winkels wordt opgehaald met bakfietsen. Het Foodcenter ligt op ongeveer 25 minuten fietsen en Bakkerij Bbrood op 15 minuten.

5.3 Wat is de samenstelling van het publiek dat gebruik maakt van de Voedselkringloop?

Het publiek dat gebruik maakt van de winkel is wisselend. Het grootste deel van alle bezoekers woont in de buurt. Hoeveel mensen er langskomen lijkt sterk af te hangen van het weer; op een zonnige dag zijn dit er zo’n 25, en op een koudere dag rond de 10 mensen. Er is niet echt een gemiddelde op te trekken, maar de operational manager gokt op gemiddeld 25 unieke klanten per week. Ook zijn er veel vaste klanten, wat het totaal aantal bezoeken verschillend maakt van het aantal unieke bezoeken. In het begin van 2018 kwamen er veel meer klanten omdat de Voedselkringloop zich toen meer op social media promootte, en berichten plaatste in Facebookgroepen met de oproep om langs te komen. Er kwamen toen vooral heel veel studenten; er zitten meerdere grote

(33)

studentenflats in de buurt zoals het ACTA. Dan was al het eten uit de winkel snel weg, dus het promoten gebeurt nu minder.

De leeftijd van het publiek van de Voedselkringloop ligt over het algemeen tussen de 20 en 60 jaar oud. Hierbinnen zijn twee groepen te identificeren. De eerste groep bestaat uit studenten en is tussen de 20 en 25 jaar oud. Deze groep komt langs vanuit een interesse voor duurzaamheid en voedselverspilling, en nemen daarbij twee of drie producten mee. Het gratis voedsel is voor hen een bijzaak van het bezoek. Dan is er een tweede groep; mensen van 40+ met gezinnen. Deze groep bestaat vooral uit mensen uit de buurt die niet genoeg geld hebben voor eten. Deze groep bezoekt de Voedselkringloop voornamelijk voor het gratis eten, en niet vanuit een belangstelling voor duurzaamheid.

Antwoord op de subvraag

Kortom, het antwoord op de subvraag ‘​Wat is de samenstelling van het publiek dat gebruik maakt van de Voedselkringloop?​’ luidt als volgt: het publiek bestaat

voornamelijk uit mensen die in de buurt wonen. De leeftijden van de bezoekers liggen tussen de 20 en 60 jaar oud. Hierbinnen zijn er twee groepen te identificeren. De eerste groep bestaat uit studenten tussen de 20 en 25 jaar die komen vanuit een interesse voor duurzaamheid, en voor wie het gratis voedsel een bijzaak is. De tweede groep zijn ouderen met gezinnen, voor wie de voornaamste motivatie het gratis aangeboden voedsel is. Deze oudere groep neemt veel meer voedsel mee dan de jongere groep.

5.4 Welke belemmeringen ervaart de Voedselkringloop in de alledaagse activiteiten?

De activiteiten van de Voedselkringloop verlopen natuurlijk niet zonder slag of stoot. Zoals in het theoretisch kader wordt besproken kunnen grassroots een tal van belemmeringen in de alledaagse activiteiten ervaren, zo ook de Voedselkringloop. Deze belemmeringen vormen obstakels op korte én lange termijn. De alledaagse activiteiten worden belemmerd, maar wanneer deze problemen niet opgelost worden kunnen zij op lange termijn groei in de weg staan. In dit hoofdstuk worden deze belemmeringen uitgewerkt waarna de subvraag zal worden beantwoord.

Vrijwilligers: demotivatie en beperkte tijd

Dat de Voedselkringloop afhankelijk is van vrijwilligers brengt enkele belemmeringen met zich mee. Vrijwilligers zijn naast een eventuele morele verplichting niks verplicht (Seyfang & Smith, 2007). Zij worden gedreven door motivaties, maar niks zal hun in de weg staan om op te stappen. Er is bij de Voedselkringloop geen grote doorstroom aan vrijwilligers; enkel dat na de zomerstop enkele mensen zijn gestopt en enkele nieuwe mensen zijn begonnen. Dit is belangrijk, omdat voor een succesvolle grassroots organisatie de vrijwilligers zich verbonden voelen aan de organisatie (Feola & Nunes,

(34)

2014: Avelino et al., 2016). Dit gebeurt onder andere wanneer alle betrokkenen van een grassroots organisatie dezelfde doelen en verwachtingen delen (Grabs et al., 2016). Uit één incident is gebleken dat het management en een vrijwilliger niet dezelfde verwachtingen deelden. Desbetreffende vrijwilliger was verantwoordelijk voor een van de wekelijkse pick-ups bij het Foodcenter. Het Foodcenter is een groothandel en de vrijwilligers moeten daar ter plekke beslissen wat zij meenemen. Er werd vaak voedsel meegenomen dat deels beschimmeld was, maar volgens de vrijwilliger alsnog te consumeren zou zijn als er een deel werd afgesneden. Het management wilde geen gedeeltelijk beschimmelde producten in de winkel leggen, en dit vond de vrijwilliger kwalijk. In zijn ogen werd er namelijk voedsel weggegooid dat nog prima eetbaar was, wat tegen de waarden van de Voedselkringloop in staat. Desbetreffende vrijwilliger is na dit incident opgestapt. Dit is de enige keer dat zoiets is voorgekomen, maar het laat wel zien dat het belangrijk is dat er binnen de organisatie dezelfde doelen en verwachtingen worden gedeeld om zulke incidenten te voorkomen.

De tijd die vrijwilligers in het project kunnen steken is ook beperkt en kan niet gegarandeerd worden. Ook zegt men sneller af, omdat het toch vrijwillig is. Meestal is er wel vervanging, maar soms kan het gebeuren dat er geen pick-up kan worden gedaan. Ook komt het zo nu en dan voor dat men wat minder gemotiveerd is om aan de activiteiten deel te nemen. Een voorbeeld hiervan is wanneer er een pick-up met de bakfiets moet gebeuren en het regent. Soms komt het ook voor dat de vrijwilligers hun taken niet goed uitvoeren. Het komt vaak voor dat mensen erg veel eten meenemen waardoor de winkel snel leeg is. De vrijwilligers die in de winkel staan zouden hier wat van moeten zeggen, maar dit wordt vaak niet gedaan. Zij geven bijvoorbeeld aan dat streng optreden niet in hun natuur zit en ze het daarom niet willen doen. De vrijwilligers zijn zoals eerder aangegeven niets verplicht, dus dit is een lastige kwestie. De geïnterviewde vrijwilliger die vaak in de winkel staat ervaart het als erg demotiverend wanneer al het voedsel in één keer weg is. Wat ook de motivatie van een vrijwilliger kan schaden, is falen (Wolfram, 2016); wanneer projecten niet goed uitpakken. Hierdoor het gevoel kan ontstaan dat alle activiteiten ‘nutteloos’ zijn, maar dit is bij de Voedselkringloop nog niet voorgekomen.

Beschikbaarheid eten

Wat ook een structureel obstakel is voor de alledaagse activiteiten van de Voedselkringloop is de miscommunicatie met de Albert Heijn Delflandplein. De Voedselkringloop heeft afgesproken om drie keer per week op vaste dagen het overgebleven voedsel op te komen halen. Omdat er zoveel mensen bij de Albert Heijn werken wordt dit vaak intern niet goed gecommuniceerd waardoor het voedsel alsnog weggegooid wordt. De vrijwilliger die dan de pick-up doet komt met lege handen terug. Dit is zeer nadelig voor de Voedselkringloop, omdat zij hierdoor een stuk minder eten aan kunnen bieden. Dit betekent dat de Voedselkringloop geen garantie kan geven dat er eten in de winkel ligt, wat volgens de operational manager kan zorgen voor een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the

Peter Evans’ embedded autonomy concept which applauds dense ties and cooperation between the state and society on economic policies best explains the collaboration

Voor het uitgiftebeleid in de IJselmeerpolders is het van belang te weten hoe de bedrijfsresultaten en de bedrijfsvoering zullen zijn bij verschillen- de bedrijfsoppervlakten.

Neerslag - Afvoer tegen maand bij verschillende kanspercentages t Deze serie omvat 6 figuren, namelijk voor elke tijdvaklengte één.. Neerslag - Afvoer tegen tijdvaklengte

Bolck: ‘Over het algemeen zijn de biobased en biologisch afbreekbare plastics duurder, maar er zijn al wel verschillende voor- beelden van producten die goed kunnen concurreren en

In opdracht van de Directeur Gemeentewerken te Ede werd een doorlatendheidsonderzoek uitgevoerd door middel van metingen en schattingen bij een zevental

In de Zilte pionierbegroeiingen komen geen soorten voor van de Vogelrichtlijn waarvoor de stikstofgevoeligheid van het type een probleem kan vormen voor de kwaliteit van het