• No results found

De klachtplicht De mogelijkheid van alternatieve sancties in geval de klachtplicht is geschonden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De klachtplicht De mogelijkheid van alternatieve sancties in geval de klachtplicht is geschonden"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Marc Mac Lean (11985534) marc_mac-lean@hotmail.com Begeleider: mw. mr. S. Tamboer

Master: Privaatrechtelijke rechtsbetrekkingen Inleverdatum: d.d. 07-07-2019

De klachtplicht

(2)

1

Abstract

Onderhavig onderzoek heeft betrekking op de klachtplicht zoals omschreven in art. 6:89 en 7:23 BW. In dit onderzoek ligt de focus met name op de sanctionering indien de klachtplicht is geschaad. Momenteel vervallen alle rechten van de koper/schuldenaar indien te laat is geklaagd. Het is interessant om te bekijken of er geen andere, passendere sancties denkbaar zijn. Daarmee is de hoofdvraag gegeven: zouden er, in het licht van de totstandkomingsgeschiedenis en de ratio van de klachtplicht, genuanceerdere sancties mogelijk moeten zijn bij verzaking van de klachtplicht?

In het onderzoek wordt eerst ingegaan op de (algemene) toepassingscriteria van de klachtplicht, waarna de totstandkomingsgeschiedenis en de ratio aan bod komen. Daarna worden verschillende alternatieve benaderingen besproken en beoordeeld ten aanzien van de genoemde ratio en geschiedenis. Uit het onderzoek volgt zonder meer dat de huidige sanctie te streng is er om die reden een nieuwe sanctie geformuleerd moet worden. Tevens is – in het licht van art 6:88 BW en het Weens Koopverdrag – gebleken dat er verschillende manieren zijn om die nieuwe sanctie vorm te geven. In de eerste plaats kan bepaald worden dat bepaalde rechten altijd vervallen indien de klachtplicht is verzaakt. Ten tweede kan aan de hand van het geleden nadeel (door de schuldenaar) bekeken worden welke rechten al dan niet zouden moeten vervallen. Hierbij is apart aandacht besteed aan de mogelijkheid tot aantasting van de bewijspositie als sanctie. Bij de tweede optie is er voor de rechter meer vrijheid en kan daardoor maatwerk worden geleverd. Om die reden heeft het per geval bekijken welke rechten er vervallen mijn voorkeur.

Bij onderhavig onderzoek is met name gebruik gemaakt van de wet- en rechtshistorische onderzoeksmethode. Tevens is literatuuronderzoek gedaan bij het bekijken van de mogelijke alternatieven. Bovendien is (in beperkte mate) jurisprudentie aan bod gekomen voor het bekijken van de toepassingscriteria van de klachtplicht.

(3)

2

Inhoudsopgave

Hoofdstuk I: De inleiding ... 3

Hoofdstuk II: De klachtplicht ... 5

2.1 Art. 6:89 en 7:23 BW ... 5

2.2 De toepassingscriteria ... 6

2.3 Bijzondere bepalingen art. 7:23 BW ... 8

2.4 De rechten die verloren gaan ... 10

Hoofdstuk III: De ontstaansgeschiedenis ... 11

3.1 Het oude Burgerlijk Wetboek ... 11

3.2 De redelijkheid en billijkheid ... 11

3.3 De rechtsverwerking ... 12

3.4 Het nieuwe Burgerlijk Wetboek ... 13

IV: De ratio van de klachtplicht ... 15

4.1 Het belang van de ratio ... 15

4.2 De ratio van de klachtplicht ... 15

4.3 Het uitdijende toepassingsbereik ... 18

Hoofdstuk V: Alternatieve sancties ... 19

5.1 Alles of niets ... 19

5.2 Is de sanctie te streng? ... 19

5.3 Het Weens Koopverdrag en artikel 6:88 BW ... 21

5.4 Verval van bepaalde rechten ... 24

5.5 Verval gekoppeld aan het nadeel ... 24

5.6 De verzwaarde stelplicht als sanctie ... 25

Hoofdstuk VI: Conclusie ... 27

Literatuurlijst ... 28

Jurisprudentieregister ... 29

(4)

3

Hoofdstuk I: De inleiding

Op 13 februari 2019 deed de rechtbank Rotterdam uitspraak in een zaak betreffende zonnepanelen.1 Voor zover hier van belang voldeden de door Hanover Solar geleverde zonnepanelen niet aan de gesloten overeenkomst. De panelen verschilden van kleur, terwijl de uitstraling van deze specifieke panelen juist de reden was voor Hart 4 Solar om tot koop over te gaan. Hart 4 Solar weigerde om die reden tot betaling over te gaan. De rechtbank stelde Hanover Solar uiteindelijk in het gelijk en wel met verwijzing naar art. 7:23 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). Dit artikel stelt dat alle rechten van de koper, zoals het recht op nakoming of schadevergoeding, vervallen indien de koper niet binnen bekwame tijd bij de verkoper klaagt over de non-conformiteit van het geleverde.2 Volgens de rechtbank had de koper in dit geval eerder moeten klagen en verwees daarbij naar het feit dat partijen enkele malen via de mail contact hebben gehad. ‘‘In een van die mailtjes had u prima kunnen klagen’’, was de vrij vertaalde gedachte.3 Zo verloor het teleurgestelde Hart 4 Solar al haar rechten in de onderhavige procedure.

Het voorbeeld geeft aan hoe streng de sanctie is in geval de klachtplicht is verzaakt. Verval van

alle rechten is de enige sanctie die de wet toestaat. De wet staat ten aanzien van de sanctionering

dus geen belangenafweging of andere vorm van nuancering toe. Bovendien wordt door verschillende auteurs betoogd dat een lichtere sanctie beter past bij de geschiedenis en de ratio van de klachtplicht. Het belang van de hoofdvraag is daarmee gegeven: zouden er, in het licht van de totstandkomingsgeschiedenis en de ratio van de klachtplicht, genuanceerdere sancties mogelijk moeten zijn bij verzaking van de klachtplicht?

Voor het beantwoorden van deze hoofdvraag dienen meerdere aspecten van het leerstuk te worden belicht. Meerdere deelvragen komen aan bod om vervolgens in de conclusie tot een antwoord te komen. In het tweede hoofdstuk komt de klachtplicht an sich aan bod. Het algemene leerstuk wordt besproken, waarbij heel globaal wordt bekeken wat de toepassingscriteria van de klachtplicht zijn. Wanneer is er al dan niet sprake van een schending ervan?

In de volgende hoofdstukken worden de ontstaansgeschiedenis (hoofdstuk 3) en de ratio achter de klachtplicht (hoofdstuk 4) besproken. In het derde hoofdstuk komt het doel van de klachtplicht aan bod. De bespreking van bovenstaande zaken is van belang met het oog op de beantwoording van de hoofdvraag. Genuanceerdere sancties zijn immers niet mogelijk indien deze niet in lijn zijn met de ratio van de klachtplicht. De link tussen de ratio en de eventuele alternatieve sancties is daarmee gegeven. In hoofdstuk 3 worden ook enkele woorden gewijd aan het verschil tussen een doel en de ratio van een regel.

In het vijfde hoofdstuk van dit onderzoek ligt de focus op de sanctie. Verschillende auteurs hebben aangegeven dat (enkele) alternatieve sancties, om verschillende redenen, tot verbetering leiden. Deze sancties worden uiteengezet. In dit hoofdstuk zal ook het Weens Koopverdrag aan bod komen, daar deze een alternatieve wijze van omgaan met de sanctie biedt. Bovendien wordt bekeken in hoeverre de alternatieven in lijn zijn met de ratio van de klachtplicht. Aan het eind van dit hoofdstuk wordt (gemotiveerd) aangegeven welk alternatief mijn voorkeur geniet.

1 Rechtbank Rotterdam 13 februari 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:1211.

2 Non-conformiteit houdt in dat een verkochte zaak niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten, zie art. 7:17 BW.

(5)

4

In het laatste hoofdstuk wordt een antwoord geformuleerd op de, reeds weergegeven, hoofdvraag bij dit onderzoek: zouden er, in het licht van de totstandkomingsgeschiedenis en de ratio van de klachtplicht, genuanceerdere sancties mogelijk moeten zijn bij verzaking van de klachtplicht? Indien mogelijk wordt aangegeven welk alternatief het meest passend is.

Voor de duidelijkheid is het goed om op te merken op welke aspecten van het recht dit onderzoek zich richt. Afbakening is immers vereist gezien de omvang van het onderzoek. Zoals gezegd gaat het om een leerstuk uit het Nederlands recht, namelijk de klachtplicht. Buitenlandse rechtsstelsels blijven aldus volledig buiten beschouwing. Bovendien ligt de focus bij het onderzoek op de sanctie in geval de klachtplicht is geschonden. Er wordt dus niet erg uitgebreid ingegaan op rechtspraak en literatuur met betrekking tot de toepassingscriteria van de klachtplicht. We gaan er in een groot deel van dit onderzoek in feite vanuit dat aan die criteria is voldaan. De vervolgvraag heeft betrekking op de sanctie en juist daar ligt de kern van het onderhavige onderzoek.

Verder wens ik hier op te merken dat gebruik wordt gemaakt van de wet- en rechtshistorische onderzoeksmethode, met name bij het bekijken van de ontstaansgeschiedenis en de ratio van de klachtplicht. Verder is een ruim literatuuronderzoek nodig zijn bij het bekijken van de alternatieve sancties. Voor een uitgebreid jurisprudentieonderzoek is in dit onderzoek geen plaats, eenvoudigweg om de reden dat alternatieve sancties in de praktijk niet worden toegepast. Toch komt enige jurisprudentie aan bod, daar dat nodig is voor onder meer het beschrijven van de toepassingscriteria die gelden bij de klachtplicht.

(6)

5

Hoofdstuk II: De klachtplicht

2.1 Art. 6:89 en 7:23 BW

Uit de inleiding is gebleken is gebleken dat de klachtplicht in de praktijk streng kan uitpakken. Voor het strenge element, de sanctionering, wordt nu eerst aandacht besteed aan de toepassingscriteria van de klachtplicht. Hoe wordt beoordeeld of een partij te laat heeft geklaagd? Daarover zo dadelijk meer, eerst worden de artikel 6:89 en 7:23 eerste lid BW geciteerd, daar in die bepalingen de wettelijke klachtplicht is neergelegd.

Art. 6:89 BW luidt:

“De schuldeiser kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd.”

Art. 7:23 lid 1 BW luidt:

“De koper kan er geen beroep meer op doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven. Blijkt echter aan de zaak een eigenschap te ontbreken die deze volgens de verkoper bezat, of heeft de afwijking betrekking op feiten die hij kende of behoorde te kennen doch die hij niet heeft meegedeeld, dan moet de kennisgeving binnen bekwame tijd na de ontdekking geschieden. Bij een consumentenkoop moet de kennisgeving binnen bekwame tijd na de ontdekking geschieden, waarbij een kennisgeving binnen een termijn van twee maanden na de ontdekking tijdig is.”

De klachtplicht, die in de bovenstaande artikelen is neergelegd, is de verplichting van een schuldeiser om tijdig te klagen over een gebrek in een geleverde prestatie. De gebrekkigheid van die prestatie kan uit verscheidene dingen bestaan, bijvoorbeeld een auto met een beschadigde bumper of een niet-functionerende tablet. Van belang is in ieder geval dat in zijn geheel niet nakomen (van een overeenkomst) niet onder het bereik van de klachtplicht valt.4 Er moet dus wel iets gepresteerd zijn waarover geklaagd kan worden. Tevens is het opsturen van een factuur geen prestatie in de zin van de klachtplicht.5 Kortom: zonder prestatie, geen klachtplicht.

Art. 6:89 BW ziet op verbintenissen in het algemeen.6 Art. 6:89 BW is daarmee ook van toepassing op bijvoorbeeld beroepsbeoefenaren en/of beleggingsadviesrelaties. Art. 7:23 BW is de lex specialis voor de koopovereenkomst.7 Het artikel bevat bovendien een bijzondere bepaling voor het geval de koper is aan te merken als consument. De artikelen hebben geen afzonderlijke bespreking nodig, daar de invulling ervan in beginsel niet verschilt, zo volgt uit

4 Dit volgt uit de jurisprudentie: zie onder meer Hoge Raad 23 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3531 (Brocacef/Simons) en Rechtbank Utrecht 13 juni 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX0969 (Nice Holding/Tommy

Telecom).

5 Hoge Raad 11 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1565.

6 Hoge Raad 11 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8297 (Kortenhorst/Van Lanschot) 7 Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7616 (Pouw/Visser).

(7)

6

het arrest X/Rabobank.8 Wanneer in dit onderzoek dus wordt gerept over de klachtplicht kan ervan uit worden gegaan dat de betreffende opmerkingen voor beide artikelen geldt.9 Wanneer

dit niet het geval is wordt daar expliciet op gewezen. Later in dit onderzoek wordt ingegaan op de sanctie in geval de klachtplicht is verzaakt. Eerst komen (globaal) de toepassingscriteria tan aanzien van de klachtplicht aan de orde.

2.2 De toepassingscriteria

Wanneer er iets mis is met het geleverde moet de schuldeiser protesteren, zover is duidelijk. Dat protesteren moet binnen bekwame tijd nadat het gebrek is ontdekt of redelijkerwijs ontdekt had moeten worden. In de artikelen over de klachtplicht wordt geen vaste termijn genoemd waarbinnen geklaagd dient te worden, noch is in de jurisprudentie een dergelijke termijn aangenomen. De wet geeft geen vormvereiste ten aanzien van de wijze waarop moet worden geklaagd.10 Dit kan dus ook mondeling, bijvoorbeeld telefonisch, geschieden. Opmerking verdient wel dat een schriftelijke klacht de voorkeur verdient in het licht van de bewijspositie.11 Dit laatste is uiteraard slechts van belang wanneer de zaak voor de rechter komt.

De Hoge Raad heeft in 2007 gesteld dat gekeken moet worden naar ‘‘alle relevante omstandigheden van het geval’’ om te bepalen of tijdig is geklaagd.12 Hieronder vallen

bijvoorbeeld de deskundigheid van de partijen, de verhouding tussen die deskundigheid en de vraag of het laat protesteren tot nadeel aan de kant van de wederpartij heeft geleid. De Hoge Raad heeft in het arrest Ploum/Smeets II duidelijk gemaakt dat ook de ernst van de tekortkoming van belang kan zijn.13 Die kan namelijk meebrengen dat het late klagen de koper niet kan worden tegengeworpen. Daarbij moet gedacht worden aan een geval waarbij de tekortkoming middels opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van de verkoper is ontstaan.14 Een beroep op de klachtplicht is dan onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.

Daarbij is ook van belang hoe snel de koper een gebrek in een prestatie moet ontdekken. Er is in feite een onderzoekstermijn voor de koper. Ook voor de vraag hoe lang de koper erover mag doen het gebrek te ontdekken, zonder wetenschap van het gebrek is klagen immers lastig, zijn de omstandigheden van het geval van belang. Het gaat bij de beoordeling om de volgende omstandigheden: de aard en inhoud van de rechtsverhouding, de aard en inhoud van de prestatie en de aard van het gestelde gebrek in de prestatie en overige omstandigheden (waaronder de waarneembaarheid van het gebrek en de deskundigheid van de partijen).15 Een enorme scheur in de bumper van een auto behoort een koper bijvoorbeeld vrijwel direct te constateren, waar dit anders is bij een technische afwijking in een iPhone. Naarmate de koper op grond van de koopovereenkomst (en verdere omstandigheden van het geval) erop mag vertrouwen dat de

8 Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, r.o. 4.2.2 (X/Rabobank). Er dient wel gewezen te worden op het feit dat dat een consument onder art. 6:89 BW aan de onderzoeksplicht wordt gehouden wanneer een overeenkomst een consumentenovereenkomst is maar geen sprake is van koop.

10 J. Hijma, Mr. C. Assers, Handleiding voor het beoefenen van het Nederlands burgerlijk recht. 7. Koop en ruil

- Bijzondere overeenkomsten, Deventer: Kluwer 2013, hoofdstuk 7, paragraaf 6.

11 D.F. Spoormans en V.N. Neering, ‘De klachtplicht praktisch belicht na de 8 februari-arresten (deel 1)’,

Overeenkomst in de rechtspraktijk 2013/6, p. 26 en T.S. Jansen, ‘Het verval van artikel 6:89 BW’, TOP 2010/5,

p. 186.

12 Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7617 (Pouw/Visser).

13 Hoge Raad 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8991, 419, r.o. 3.3.2 (Ploum/Smeets II).

14 R.P.J.L Tjittes, ‘De klacht- en onderzoeksplicht bij ondeugdelijke prestaties’, RM 2007/1, p. 22 [online] en S. Tamboer, ‘De klachtplicht van de koper in het Nederlandse kooprecht’, TvC 2008/6, p. 227 [online].

(8)

7

prestatie beantwoordt aan de overeenkomst, zal minder snel een uitgebreid onderzoek van hem worden gevergd.16 Dit geldt volgens de Hoge Raad temeer indien de verkoper mededelingen

heeft gedaan over de aan- of afwezigheid van bepaalde eigenschappen van een product.17 De koper mag er aldus vanuit gaan dat door de verkoper gedane mededelingen juist zijn. Ter illustratie, wanneer de verkoper vertelt dat een auto een speciaal soort radio bevat, hoeft de koper dit niet te controleren. Art. 7:23 BW geeft twee gevallen waarbij de mededelingstermijn pas begint te lopen vanaf de feitelijke ontdekking. Toetsen aan de onderzoekstermijn is in die gevallen dus niet aan de orde.18

De onderzoekstermijn gaat over in een mededelingstermijn, het verstrijken van die termijn betekent dat de sanctie uit art. 6:89 of 7:23 BW zal intreden.19 In het arrest Pouw/Visser heeft de Hoge Raad dit met zoveel woorden bepaald.20 Kortom: aan de hand van de omstandigheden

van het geval wordt beoordeeld hoe lang de onderzoekstermijn heeft gelopen en hoe lang de mededelingstermijn (lees: de klachttermijn) in die specifieke situatie is.

Uit bovenstaande opmerkingen valt in ieder geval af te leiden dat de vraag of op tijd is geklaagd niet in zijn algemeenheid beantwoord kan worden. Van geval tot geval zal de rechter de betrokken belangen en omstandigheden in ogenschouw nemen. Een algemene lijn is door de Hoge Raad uitgesloten, daar de vraag of een koper te laat heeft geklaagd niet in algemene zin beantwoord kan worden.21

Toch verdienen enkele arresten een bespreking, gezien hun richtlijn gevende karakter. In de periode 2007 tot 2013 zijn verschillende belangrijke arresten gewezen, slechts de meest richtlijn gevende komen zo dadelijk aan bod. Zo heeft de Hoge Raad op 8 januari 2013 drie arresten gewezen op het gebied van de klachtplicht.22 Voor een deel bevestigen die arresten het genoemde kader dat geldt bij de klachtplicht, zij vullen echter ook aan. Onder andere de vraag of er nadeel is aan de kant van de verkoper kreeg een prominentere plaats binnen het leerstuk van de klachtplicht.

Al voor de februari-arresten was de vraag of door het schenden van de klachtplicht de schuldenaar nadeel had geleden van belang.23 Zo wijst Hijma hierop in zijn annotatie bij het arrest Pouw/Visser.24 Volgens hem is de vraag ten aanzien van de nadeelfactor meer op zichzelf

komen te staan en weegt daarom zwaarder dan de andere omstandigheden van het geval. A-G Wuisman kwam in zijn conclusie tot hetzelfde oordeel.25 Dit aspect werd meegenomen in de omstandigheden van het geval. In 2011 merkte de Hoge Raad op dat de nadeelfactor zelfs een zeer belangrijke omstandigheid betreft.26 In de februari-arresten werd het nadeelfactor nog

16 Hoge Raad 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8991 (Ploum/Smeets II), r.o. 3.3.2. 17 Hoge Raad 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8991(Ploum/Smeets II) , r.o. 3.3.2. 18 Deze gevallen worden in paragraaf 2.3 besproken.

19 Voorheen gebruikte de Hoge Raad de begrippen onderzoeksplicht en mededelingsplicht. Sinds 2013 wordt gesproken over de onderzoekstermijn en de klachttermijn (welke door sommige auteurs weer wordt aangeduid met de term mededelingstermijn). Inhoudelijk maakt dit echter geen enkel verschil.

20 Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7617, (Pouw/ Visser), r.o. 3.3.2-3.3.4. 21 Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7617, (Pouw/ Visser), r.o. 3.3.2. 22 Hoge Raad 8 februari 2013 ECLI:NL:HR:2013:BY4600 (Van de Steeg c.s./Rabobank), Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7195 (Kramer/Van Lanschot) en Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7846 (Van Lanschot/Grove).

23 De aanwezigheid van nadeel is een belangrijk element geworden bij de klachtplicht en dan met name bij de beoordeling van de verschillende termijnen. Verderop zal gesproken worden over de nadeelfactor.

24 Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7617, m.nt. Jac. Hijma (Pouw/Visser).

25 A-G Wuisman in zijn conclusie bij Hoge Raad 21 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BS8794, onder 2.4. 26 Hoge Raad 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8991 (Ploum/Smeets II).

(9)

8

sterker op een voetstuk geplaatst. Naar chronologie is de nadeelfactor aldus steeds meer op de voorgrond getreden.

Op 8 februari 2013 werd tevens benadrukt dat puur en alleen tijdsverloop niet voldoende is om te kunnen constateren dat de klachtplicht is geschonden, aldus de Hoge Raad.27 Dit betrof een

herhaling, daar deze redenering in vroegere arresten al was terug te vinden.28

De klachtplicht is vanwege het bovenstaande een belangenafweging geworden. Een rechter kan niet volstaan met verwijzing naar de tijd, maar moet beoordelen hoe groot de schade is aan de kant van de verkoper. Heymans en Bartels wijzen erop dat de klachtplicht blijft doorlopen zolang de schuldenaar niet in zijn belangen wordt geschaad.29 Opmerking hierbij verdient dat ondanks dat nog niet door een schuldeiser geklaagd hoeft te worden op grond van de klachtplicht, de gewone verjaringstermijnen bij een vordering wel gewoon blijven doorlopen. Ontbreken van nadeel leidt er dus niet toe dat daadwerkelijk een vordering voor onbepaalde tijd is ontstaan.30 Althans, dat het recht kan niet tot het onbeperkte in rechte kan worden geëffectueerd. Hierop bestaat wel een uitzondering in geval er sprake is van een koopovereenkomst. In die gevallen begint op grond van art. 7:23 lid 2 BW pas een verjaringstermijn van twee jaren te lopen vanaf de mededeling (lees: de klacht). Op de bijzonderheden van art. 7:23 BW wordt in de volgende paragraaf uitgebreid ingegaan.

Wat valt er eigenlijk onder nadeel aan de kant van de schuldenaar? In ieder geval benadeling in de bewijspositie of inkrimping van de mogelijkheid tot beperking van de gevolgen van de onjuist (geleverde) prestatie. Ook het feit dat de schuldenaar op een gegeven moment duidelijkheid moet krijgen ten aanzien van zijn rechtspositie kan nadeel opleveren.31 Mijns inziens ligt dit in het verlengde van de al genoemde bewijspositie en de mogelijkheid tot beperking van de gevolgen. Zo wordt bewijzen lastiger naarmate langer onduidelijk is of er een procedure zal volgen. De Hoge Raad heeft wel duidelijk gemaakt dat de koper zelf de al dan niet aanwezigheid van nadeel moet stellen en bewijzen. Rechters mogen dit niet ambtshalve doen.32

Kortom, sinds de februari-arresten is er duidelijkheid over het feit dat een toepassing van de klachtplichtbepalingen een weging van de wederzijdse belangen van schuldeiser en schuldenaar vergt. Bovendien zijn in die arresten meerdere destijds reeds bestaande uitgangspunten herhaald. Concluderend kan hier opgemerkt worden dat de invulling van de klachtplicht erg casuïstisch is van aard.

2.3 Bijzondere bepalingen art. 7:23 BW

Zoals gezegd verschilt de toepassing van de klachtplicht in beginsel niet als het gaat over het verschil tussen art. 6:89 en 7:23 BW. Art. 6:89 geldt voor alle verbintenissen, art. 7:23 BW voor de koopovereenkomsten. Toch kent art. 7:23 BW een bijzondere regelingen die hier aangekaart wordt.

27 Hoge Raad 8 februari 2013 ECLI:NL:HR:2013:BY4600, r.o. 4.2.6 (Van de Steeg c.s./Rabobank). 28 Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7617 (Pouw/Visser) en Hoge Raad 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8991 (Ploum-Smeets II).

29 H.W. Heymans & S.E. Bartels, Vastgoedtransacties – Koop, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, nr. 426.

30 J.L. Smeehuijzen, ‘Hoe het verjaringsrecht door de klachtplicht wordt opgegeten – en waarom dat erg is’,

WPNR 2013/6988, p. 741 – 751.

31 R.P.J.L. Tjittes & J. Kampman, ‘De klachtplicht onttroond – enige beschouwingen naar aanleiding van HR 8 februari 2013 (Van de Steeg/Rabobank)’, Contracteren, Tijdschrift voor de rechtspraktijk 2013/3, p. 89. 32 Hoge Raad 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3593 m.nt. W.D.H. Asser (Far Trading/Edco).

(10)

9

Art. 7:23 eerste lid, tweede zin BW geeft een regeling ten aanzien van alle kopers. De termijn voor kennisgeving begint eerst te lopen vanaf het moment van feitelijke ontdekking indien (a) de zaak een eigenschap niet heeft die volgens de verkoper wel aanwezig was of (b) de afwijking betrekking heeft op feiten die de verkoper kende of behoorde te kennen doch niet heeft meegedeeld. Bovengenoemde bepaling geeft voor de koper dus een bijzondere regel met betrekking tot de start van de klachttermijn.

Tjittes is overigens van mening dat het verschil tussen de consumentenkoper en andere consumentencontracten ten aanzien van de start van de klachttermijn niet gerechtvaardigd is. Bij die contracten geldt immers wel gewoon een onderzoeksplicht, art. 6:89 BW kent immers geen speciale regeling die de onderzoeksplicht beperkt. Tjittes merkt hierbij op dat ontdekking (lees: onderzoek) bij andere contracten, zoals financiële dienstverlening, minimaal even ingewikkeld is.33 Het is om die reden naar zijn mening niet te rechtvaardigen dat voor die contracten wel onderzoek wordt verwacht.

Door middel van het rekening houden met de deskundigheid van de partijen heeft de Hoge Raad aangegeven dat de onderzoekstermijn ruimer kan worden genomen.34 In die zin wordt Tjittes iets tegemoet gekomen. Toch ben ik het met Tjittes eens dat het voor de rechtszekerheid beter is de wet te veranderen en ook voor andere consumentencontracten dan koop geen onderzoekstermijn te hanteren indien aan genoemde criteria is voldaan. Tot er een wettelijke aanpassing heeft plaatsgevonden moeten er volgens Tjittes aan het ‘redelijkerwijs had moeten ontdekken’ van de consument zodanig hoge eisen worden gesteld dat er in feite sprake is van een feitelijke ontdekking van het gebrek door de consument.35

Tevens is het derde deel van het eerste lid van belang: ‘‘Bij een consumentenkoop moet de kennisgeving binnen bekwame tijd na de ontdekking geschieden, waarbij een kennisgeving binnen een termijn van twee maanden na de ontdekking tijdig is.’’ Een consument wordt in deze bepaling dus beschermd.36 Binnen twee maanden na ontdekking klagen is in ieder geval op tijd. Wel zou een consument in een proces aan moeten tonen dat binnen twee maanden na ontdekking is geklaagd. Met het oog op een latere procedure is het daarom vanwege bewijstechnische redenen handig per mail of brief te klagen. Het bewijzen dat je binnen twee maanden hebt geklaagd is dan relatief eenvoudig.

Deze regel wordt omschreven omdat het van groot belang is voor de rechtspraktijk. Normaal gesproken vindt bij de klachtplicht een afweging plaats, bij consumentenkoop zal dit vanwege de bovenstaande regeling vaak niet het geval zijn. Het is voor partijen, en daarmee ook voor de rechter, dus van groot belang te beoordelen of sprake is van een consumentenkoop. Voor een uitgebreide uitwerking van de begrippen consument en consumentenkoop verwijs is naar andere literatuur.37

Uit bovenstaande volgt het belang van de bijzondere regelingen van art. 7:23 BW. Deze regels moeten worden gepast, daar het lex specialis betreft. Op grond van het adagium lex specialis

derogat legi generali gaan dergelijke specifieke bepalingen voor de algemene regels uit art.

6:89 BW.

33 R.P.J.L. Tjittes, ‘Naar een uniforme klachtplicht bij consumentencontracten’, Contracteren, aflevering 5, 2011, p. 30.

34 Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600 (X/Rabobank).

35 R.P.J.L. Tjittes, ‘Naar een uniforme klachtplicht bij consumentencontracten’, Contracteren, aflevering 5, 2011, p. 30, onder 2.

36 Die bescherming is uiteraard relatief, indien de consumentenkoper alsnog te laat klaagt wordt de strenge sanctie immers gewoon opgelegd.

(11)

10

2.4 De rechten die verloren gaan

In de inleiding is kort het gevolg van verzaking van de klachtplicht gegeven. Het is van belang hier precies aan te stippen welke rechten van de schuldeiser verloren gaan. Wanneer de schuldeiser de klachtplicht verzaakt verliest hij alle rechten en bevoegdheden die hem ten dienste stonden ten aanzien van de gebrekkige prestatie van de schuldenaar, zo volgt zowel uit de wettekst als de parlementaire geschiedenis.38 Het gaat dus niet slechts om de standaard remedies bij contractuele relaties.39 De Hoge Raad heeft in de arresten Inno/Sluis en Pouw/Visser bepaald dat ook vorderingen betreffende een gebrekkige prestatie die in de vorm van een onrechtmatige daad, dwaling of bedrog worden gegoten onder het bereik van de klachtplicht vallen.40 Met deze arresten heeft de Hoge Raad geen twijfel laten bestaan over de vraag welke rechten vervallen indien de klachtplicht is verzaakt. De volgende remedies vervallen:

a) Recht op nakoming, inclusief het recht op herstel, vervanging of levering van het ontbrekende;41

b) Recht van opschorting;42

c) Recht op schadevergoeding wegens wanprestatie;43

d) Recht op schadevergoeding wegens een onrechtmatige daad;44 e) Vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling en/of bedrog;45

f) Recht op ontbinding van de overeenkomst;46

38 Parlementaire Geschiedenis Boek 7, V.V.II, p. 150, M.v.A. II, p. 152.

39 Daarbij moet gedacht worden aan de volgende remedies: nakoming, opschorting, schadevergoeding en (gedeeltelijke) ontbinding.

40 Hoge Raad 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2582, r.o. 4.3 (Inno/Sluis) en Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7617, r.o. 3.8 (Pouw/Visser).

41 Zoals bedoeld in art. 3:296 BW. 42 Zoals bedoeld in art. 6:262 BW. 43 Zoals bedoeld in art. 6:74 BW. 44 Zoals bedoeld in art. 6:162 BW.

45 Zoals bedoeld in art. 6:228 BW. Verscheidene auteurs wijzen op het feit dat ook deze remedie vervalt, waaronder C. Bollens & T. Hartlief, ‘De klachtplicht van de teleurgestelde contractant. Een laatste alles of niets-bolwerk ontmanteld’, NJB 2009/2192, afl. 43, p. 2811.

(12)

11

Hoofdstuk III: De ontstaansgeschiedenis

3.1 Het oude Burgerlijk Wetboek

Art. 6:89 en 7:23 BW zijn inmiddels haast niet meer weg te denken uit ons rechtstelsel. Het is een in de jurisprudentie (uitgebreid) uitgewerkt leerstuk. Daarnaast is de klachtplicht veelvuldig aan de orde gekomen in de literatuur. Om een kritische beschouwing over de klachtplicht te kunnen geven is het noodzakelijk de achtergrond ervan de schetsen. Het is daarom van belang om te kijken hoe de klachtplicht is ontstaan en wat de ratio is van de klachtplicht. Om alternatieve sancties te bekijken is immers nodig te weten wat het doel en de gedachte van de klachtplicht is. Daar wordt vanaf nu aandacht aan besteed. De ontstaansgeschiedenis van de klachtplicht komt in dit hoofdstuk aan de orde. De ratio ervan wordt in het volgende hoofdstuk besproken.

In het oude BW stonden geen vergelijkbare bepalingen. Uiteraard bestonden er wel situaties waarin niet (tijdig) werd geklaagd. Verschillende technieken werden gebruikt om de schuldenaar in dit soort gevallen te helpen, hoewel een harde wettelijke grondslag hiervoor ontbrak.47 Middels het leerstuk van de rechtsverwerking en de redelijkheid en billijkheid werd

de klachtplicht voor de invoering van het huidige BW vormgegeven.48 Rechtsverwerking is een vorm van de toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De huidige klachtplicht is volgens de wetgever gebaseerd op de rechtsverwerking.49 Met name de

rechtsverwerking is voor de klachtplicht dus van belang, daar er tussen die twee een directe band bestaat. Tussen de redelijkheid en billijkheid en de rechtsverwerking bestaan geen substantiële verschillen, toch zullen er ter volledigheid ook aan de redelijkheid en billijkheid enkele woorden worden gewijd.

3.2 De redelijkheid en billijkheid

Voor invoering van het huidige BW kon middels de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid toch recht gedaan worden aan de belangen van de schuldenaar.50 Deze werking

staat omschreven in art. 6:248 lid 2 BW: ‘‘Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.’’ De norm van de redelijkheid en billijkheid behelst sociaal aanvaardbare normen. De Kluiver is van mening dat het artikel de rechter de mogelijkheid geeft om zijn rechtsvormende taak uit te oefenen.51 Wanneer geschreven of ongeschreven bepalingen tot een zeer onbevredigend resultaat leiden, kan de rechter dus ingrijpen. Uiteraard zal hij dan aan de hand van de feiten en omstandigheden moeten uitleggen waarom een bepaling geen toepassing mag vinden. In een hoger beroep (en eventueel in cassatie) kan die redenering van de rechter eventueel op juistheid en begrijpelijkheid worden getoetst. Mijns inziens wijst De Kluiver terecht op deze functie van de

47 Het oude Burgerlijk Wetboek kende slechts een bepaling (art. 7A:1547 oud BW) die een uiterste datum aangaf voor het starten van een procedure in geval van verborgen gebreken bij koopovereenkomsten. Een echte

klachtplicht ontbrak.

48 C.H. Sieburgh, Verbintenissenrecht, Kluwer: Deventer 2016, par. 408. 49 MvA II, Parl. Gesch. Boek 7, p. 152.

50 Onder het oude BW werd de term goede trouw gebruikt. Net de invoering van het huidige BW is de terminologie dus aangepast en kennen we de redelijkheid en billijkheid.

(13)

12

redelijkheid en billijkheid. Er zij wel op gewezen dat er verschillende visies bestaan op de functie van het leerstuk. Voor een uitwerking wordt verwezen naar andere literatuur.52

3.3 De rechtsverwerking

Zoals gezegd is de rechtsverwerking een specifieke vorm van de redelijkheid en billijkheid. Rechtsverwerking heeft geen wettelijke grondslag. Art. 6:89 en 7:23 BW zijn in de wet geregelde vormen van rechtsverwerking.53 Uit artikel 6:248 BW volgt dat van rechtsverwerking

slechts sprake kan zijn als de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht.54 Het gedrag van de schuldeiser is bijvoorbeeld zodanig dat hij zijn rechten heeft

verwerkt. Uit de jurisprudentie blijkt hoe rechters in de praktijk met de rechtsverwerking omgaan en wat de criteria zijn. Enkel tijdsverloop is onvoldoende om een recht te verwerken, aldus de Hoge Raad.55 Bijkomende bijzondere omstandigheden zijn daarvoor vereist.

Door die omstandigheden moet (a) bij de schuldenaar het gerechtvaardigde vertrouwen zijn gewekt dat de schuldeiser zijn rechten (lees: aanspraken) niet meer ten gelde zou maken. Hierbij kan gedacht worden aan een persoon die na drie jaar alsnog een vergoeding wil zien voor een kleine beschadiging aan zijn fiets, terwijl deze persoon in de tussentijd meerdere keren heeft aangegeven geen probleem te hebben met de kleine krasjes. Ook kunnen (b) die omstandigheden ertoe hebben geleid dat de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld wanneer aanspraken alsnog te gelde zouden worden gemaakt. Hier kunnen bijvoorbeeld bewijstechnische aspecten een rol spelen. Er zijn feitelijk dus twee gronden bij het leerstuk van de rechtsverwerking. Belangrijk is dat het niet gaat om cumulatieve gronden. Een van beiden is dus genoeg om tot rechtsverwerking te komen.56 Verder is het hier van belang op te merken dat rechtsverwerking in de praktijk niet te snel aangenomen moet worden.57 De partij die zich beroept op rechtsverwerking zal dus meerdere feiten en omstandigheden moeten aandragen om het beroep succesvol te maken.

Opmerking verdient dat bij rechtsverwerking een gedeeltelijke rechtsverwerking kan plaatsvinden, zo blijkt onder andere uit een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland in 2017.58 Het betrof een vordering van een vrouw tegen haar voormalige echtgenoot. De vrouw meende aanspraak te maken op verrekening van pensioengelden. De rechtbank oordeelde dat de vrouw in haar recht stond, maar merkte tevens op dat de vrouw erg lang had gewacht met het effectueren van haar vordering. Om die reden en het feit dat de man onredelijk benadeeld zou worden zonder hier rekening mee te houden kwam de rechtbank tot gedeeltelijke rechtsverwerking.59 Dit is zeer opmerkelijk. De klachtplicht die centraal staat in dit onderzoek

is immers gebaseerd op de rechtsverwerking. Bij de klachtplicht is de enige sanctie verval van alle rechten, waar bij de rechtsverwerking wel degelijk sprake kan zijn van een gedeeltelijke verwerking.

52 H.N. Schelhaas, MONOGRAFIEËN BW: Redelijkheid en billijkheid, Deventer: Kluwer 2017, p. 3-7. 53 Hoge Raad 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3593 (FAR Trading / Edco Eindhoven). 54 Hoge Raad 7 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0271.

55 Hoge Raad 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0543, NJ 2013/317. 56 Hoge Raad, 29 september 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1827, r.o. 3.3. 57 Hoge Raad 20 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4406.

58 Rechtbank Midden-Nederland 3 mei 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:1921, r.o. 4.9.

(14)

13

3.4 Het nieuwe Burgerlijk Wetboek

Zoals beschreven kende het oude Burgerlijk Wetboek geen algemene klachtplicht. Deze leegte werd opgevuld door het leerstuk van de rechtsverwerking. Op 1 januari 1992 trad ons huidige Burgerlijk Wetboek in werking. De gedachte was dat de geschreven wet te ver achterliep bij de rechtsontwikkeling in de jurisprudentie. In het nieuwe wetboek werd de klachtplicht opgenomen. De vraag is waarom deze klachtplicht werd ingevoerd, werkte het systeem van de rechtsverwerking dan niet goed in de rechtspraktijk?

Rijsterborgh en Veldhoen wijzen voor het antwoord op deze vraag, zoals verderop zal blijken onterecht, op het Pekingeendenarrest.60 Dit arrest werd in 1968 gewezen en is volgens beide auteurs het arrest waar vaak naar wordt gewezen om het invoeren van de klachtplicht te verklaren.61 Het ging in die casus om het toepassen van kortingen door de koper. Die kortingen

konden worden gebruikt in geval er sprake was van een gebrek in de prestatie. Daarvan was in casu sprake. De koper maakte daarom gebruik van de kortingen. Hij deed dit echter pas nadat hij de eenden had verwerkt. Volgens de Hoge Raad was het daarmee onmogelijk geworden om te controleren of de eenden inderdaad conform waren geweest. Slechts in geval van non-conformiteit mochten de kortingen namelijk worden toegepast door de koper. Door dit handelen werd de bewijspositie van de verkoper dus ernstig bemoeilijkt. Naar het inzien van Rijsterborgh en Veldhoen zijn art. 6:89 en 7:23 BW geschreven met het oog op dit soort gevallen.

Zoals vermeld acht ik het vingerwijzen naar het Pekingeendenarrest niet juist is om de invoering van de klachtplicht te verklaren. Het geval waar het Pekingeendenarrest over ging valt namelijk wel onder rechtsverwerking maar juist niet onder de klachtplicht, daar het in die zaak de verkoper was die zijn rechten verspeelde door de te laat klagen over de door de koper toegepaste kortingen. Het is dus uiterst opmerkelijk dat met enige regelmaat op bovengenoemd arrest wordt gewezen. Daar komt nog bij dat de problematiek in het Pekingeendenarrest door toepassing van rechtsverwerking is opgelost. Het was dus niet zo dat het leerstuk van de rechtsverwerking niet functioneerde en er om die reden een (geschreven) klachtplicht moest komen. Aldus staat er naar mijn mening een groot vraagteken rondom het verband tussen het Pekingeendenarrest en de invoering van de wettelijke klachtplicht.

In geval van overeenkomsten met betrekking tot stoffelijke prestaties heeft de wetgever ervoor gekozen om de klachtplicht als geschreven wettelijke bepaling op te nemen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de partij die zich beroept op schending van de klachtplicht niet meer hoeft aan te tonen dat hij in zijn bewijspositie is geschonden. In die zin zou gezegd kunnen worden dat met de komst van het nieuwe Burgerlijk Wetboek het beroep op schending van de klachtplicht is vergemakkelijkt, nu de leer van de rechtsverwerking in veel gevallen niet meer gebruikt hoeft te worden. Verkopers beriepen zich in eerste instantie overigens weinig op klachtplicht, zo merkt onder meer Drion op.62 Later drong het besef door dat de sanctie op verzaking van de klachtplicht, namelijk verval van alle rechten, wel degelijk een machtig wapen was.63 De rechter

zal naar de omstandigheden van het geval kijken en er zijn bij late klachten genoeg argumenten

60 A.J. Rijsterborgh en Z.D. Veldhoen, ‘De onwenselijkheid van de toepassing van de klachtplicht uit art. 6:89 BW op vorderingen ex art. 2:9 BW: een dogmatisch en praktisch perspectief’, Maandblad voor Vermogensrecht, Aflevering 4 2015, par. 2, eerste drie alinea’s.

61 Hoge Raad 5 april 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB6996 (Pekingeenden).

62 C. Drion, ‘Wie niet klaagt, die niet wint; op weg naar een klaagcultuur?’, NJB 2008, afl. 7. Ook andere auteurs wijzen op het feit dat in beginsel nauwelijks een beroep werd gedaan op de klachtplicht, zie onder meer H.W. Heyman & S.E. Bartels, Vastgoedtransacties, Den Haag: Boom Juridische uitgevers, 2012, nr. 419.

(15)

14

voor de schuldenaar om te rechter zover te krijgen een schending te constateren. Het aantal procedures is door dat besef in de afgelopen vijftien jaar sterk toegenomen.64

(16)

15

IV: De ratio van de klachtplicht

4.1 Het belang van de ratio

Er is in zijn algemeenheid een fundamenteel verschil tussen het doel en de ratio van een regel. In de parlementaire geschiedenis van de klachtplicht komt een dergelijk verschil niet terug. Doel en ratio worden als hetzelfde gepresenteerd.

Het doel en de ratio van de klachtplicht zijn, algemeen geformuleerd en in de volgende paragraaf nader uitgewerkt, het beschermen van de schuldenaar tegen te late en daardoor moeilijk betwistbare klachten met betrekking tot een gebrek in de geleverde prestatie. Die bescherming is er omdat de het voor hem van belang is niet te lang in onzekerheid te verkeren.65 Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de mogelijkheid van een schadevergoedingsprocedure. Dergelijke onzekerheid moet niet te lang bestaan.

Dit onderzoek gaat over de mogelijkheid van alternatieve sanctionering in geval de klachtplicht is verzaakt. Opmerking verdient dat het bovenstaande middels toepassing van de huidige sanctie wordt bereikt. Door verval van alle rechten wordt de schuldenaar immers in zijn belangen beschermd. Uit de casus zoals beschreven in de inleiding blijkt dit ook, Hanover Solar werd zonder twijfel beschermd tegen te laat klagen.66

Puur kijkend naar het doel achter de klachtplicht behoeft de sanctie dus geen aanpassing. Wel kan het doel eventueel mogelijk ook worden bereikt op een alternatieve, minder strenge, wijze. De belangen van de schuldeiser en de schuldenaar staan bij een dergelijke sanctie mogelijk beter tot elkaar in verhouding. Van groot belang is wel dat geen afbreuk wordt gedaan aan de ratio achter de klachtplicht, zoals die onder meer volgt uit de parlementaire geschiedenis.67 De ratio achter de klachtplicht moet daarom in kaart worden gebracht. Slechts in het licht van die informatie kunnen alternatieve sancties op hun waarde worden geschat. Kortom, mogelijk bestaan er alternatieve sancties die nog meer in lijn zijn met de ratio dan de huidige sanctie. Om dat te beoordelen komt nu de ratio van de klachtplicht aan bod.

4.2 De ratio van de klachtplicht

Kijkend naar de wetsgeschiedenis van art. 6:89 en 7:23 BW lijken de klachtplichten in die artikelen om verschillende redenen in de wet te zijn opgenomen. Op grond van de parlementaire geschiedenis staat bij art. 6:89 BW het (gewekte) vertrouwen aan de kant van de schuldenaar voorop.68 Door te laat klagen heeft de schuldeiser immers het vertrouwen gewekt dat geen sprake was een gebrek in de prestatie. Bij art. 7:23 BW staat de bewijsvoering centraal.69 Door te laat klagen heeft de schuldeiser de schuldenaar in een zodanig slechte bewijspositie gebracht dat het onrechtvaardig zou zijn als de schuldeiser gebruik zou kunnen maken van zijn rechten. De schuldenaar kan zich immers niet meer verdedigen, aldus de wetgever.

65 R.P.J.L. Tjittes & J. Kampman, ‘De klachtplicht onttroond – enige beschouwingen naar aanleiding van HR 8 februari 2013 (Van de Steeg/Rabobank)’, Contracteren, Tijdschrift voor de rechtspraktijk 2013/3, p. 89. 66 Rechtbank Rotterdam 13 februari 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:1211.

67Parl. Gesch. Boek 6, Parl. Gesch. Boek 7.Ook verwijs ik hier naar C.J. van Zeben, W.H. Reehuis & E.E. Slob,

Parlementaire geschiedenis van het nieuwe burgerlijk wetboek. Parlementaire stukken systematisch gerangschikt en van noten voorzien, Deventer: Kluwer 1991. Hierin kunnen veel parlementaire stukken betreffende het nieuwe

burgerlijk wetboek worden gevonden.

68 Parl. Gesch. Boek 6, p. 316-317. 69 Parl. Gesch. Boek 7, p. 145 e.v.

(17)

16

Het genoemde verschil dient mijns inziens sterk te worden gerelativeerd. Uit de al eerder genoemde februari-arresten volgt ontegenzeggelijk dat de rechtspraak over art. 7:23 BW ook geldt voor de toepassing van het algemenere art. 6:89 BW.70 De ratio van beide artikelen moet mede daarom ook gelijk worden getrokken.

Dat wetende is het de vraag wat de ratio achter de klachtplicht is. De Hoge Raad heeft, met verwijzing naar de parlementaire geschiedenis, in het arrest WRA/Oldenhoek het volgende bepaald:

‘‘De art. 6:89 en 7:23 BW berusten op de gedachte dat een schuldenaar erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat hij, indien dit niet het geval blijkt te zijn, zulks eveneens met spoed aan de schuldenaar mededeelt (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 316-317).’’71

Het gaat er dus om dat de schuldenaar erop moet kunnen rekenen dat er op tijd wordt geklaagd. Vervolgvraag is waarom dit het geval is. Uit de onderstaande bespreking zal blijken dat art. 6:89 en 7:23 BW om verschillende redenen bepalen dat er tijdig geklaagd moet worden. Beide beogen de schuldenaar te beschermen tegen late en moeilijk betwistbare klachten.72

Rechters herhalen deze ratio met zo veel woorden in de praktijk.73 De bewijspositie van de schuldenaar is de kerngedachte achter de klachtplicht, zo heeft de Hoge Raad ook bepaald.74 In de tweede plaats wijst onder meer A-G Wuisman op de rechtszekerheid.75 Elke dag dat immers

wordt gewacht met klagen komt de rechtszekerheid aan de kant van de schuldenaar meer en meer in het geding. De klachtplicht is er mede om dit probleem aan te pakken. In de wetsgeschiedenis wordt de rechtszekerheid ook door de wetgever genoemd.76

Voorlopig kan gesteld worden dat de schuldenaar moet kunnen rekenen op een tijdige klacht. Daarna is gebleken dat dit met name komt door de bewijspositie en de rechtszekerheid. Die zullen nu worden besproken.

De rechtszekerheid is een begrijpelijk doch slecht tastbaar element. Uiteraard dienen rechtssubjecten tijdig hun rechten en plichten te kennen, maar de rechtszekerheid is naar mijn mening een begrip waar lastig aan getoetst kan worden.77 De vraag wanneer wel of geen sprake is van rechtszekerheid is namelijk niet eenduidig te beantwoorden. Voor een alleenstaande moeder zal snelle (financiële) duidelijkheid toch van groter belang zijn dan voor een miljardenbedrijf als Shell. Smeehuijzen stelt dat het feit dat de rechter telkens naar de omstandigheden van het geval moet kijken met zich meebrengt dat de klachtplicht een leerstuk

70 Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, (Van de Steeg/Rabobank), r.o. 4.2.2.

71 Hoge Raad 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3520, r.o. 4.1.2 (WRA/Oldenhoek). Overigens is een zelfde soort redenering in veel meer uitspraken van de Hoge Raad terug te vinden. Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 23 november 2013, ECLI:NL:HR:2011:BP8991 (Ploum/Smeets).

72 C.H. Sieburgh, Verbintenissenrecht, Kluwer: Deventer 2016.

73 Zie bijv. Rechtbank Rotterdam 15 oktober 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:7887, r.o. 3.2. 74 Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4850 (Amsing/Dijkstra-Post).

75 PHR 29 juni 2007, ECLI:NL:PHR:2007:AZ7617. De rechtszekerheid wordt ook genoemd in de parlementaire geschiedenis, Parlementaire Geschiedenis Boek 6, p. 317.

76 Parl. Gesch. Boek 7, p. 146.

77 Het gaat bij rechtszekerheid in deze context heeft vooral betrekking op de vraag of de wederpartij (al dan niet in een procedure) actie zal ondernemen.

(18)

17

is dat bij uitstek vraagt om maatwerk.78 Dat maatwerk is naar mijn mening nodig, gezien het verschil in belangen van partijen. De ene partij verlangt meer naar rechtszekerheid dan de andere. Mijns inziens is dit een eerste indicatie dat meer maatwerk bij de sanctionering zou passen bij de ratio van de klachtplicht.79

Het andere aspect heeft, zoals vermeld, betrekking op de bewijspositie. Tjittes omschreef waardoor de bewijspositie kan worden geschaad.80 Met name enkel tijdsverloop kan volgens Tjittes het leveren van bewijs vermoeilijken. Zo kunnen mailtjes en bonnetjes kwijt raken en kan de verkoper ook bepaalde zaken vergeten. A-G Wuisman merkt in deze context op dat het voor de schuldenaar moeilijk is vast te stellen of het gebrek in de prestatie al bestond of dat het is ontstaan door een omstandigheid die toe te rekenen is aan de schuldeiser.81 Verder is het voor de verkoper lastig om zonder snelle kennisgeving (lees: een klacht) om kritisch te kijken naar verdere productie. Wanneer de verkoper op tijd weet dat er iets mis is, kan hij immers tijdig voorkomen dat bijvoorbeeld de productiefout bij meerdere producten optreedt.82 In de laatste plaats wijst Tjittes op het feit dat een tijdige klacht tevens helpt bij zijn eigen klachtplicht tegenover verkopers, leveranciers en fabrikanten. Zo zijn er verschillende redenen waarom de tijdigheid van een klacht van belang is.

In het eerste hoofdstuk is omschreven hoe de klachtplicht in de loop van de tijd is veranderd. De klachtplicht is meer en meer op een belangentoets gaan lijken, waarbij het nadeel aan de kant van de verkoper een centrale rol is gaan innemen. Naar aanleiding van die verandering lijkt het erop alsof de ratio van de klachtplicht is veranderd. Niet alleen de belangen van de schuldenaar moeten worden beschermd, maar ook de belangen van de schuldeiser moeten in de belangenafweging worden meegenomen. De schuldeiser heeft natuurlijk een erg groot belang, namelijk het verkrijgen van een levering (lees: prestatie) conform de door partijen afgesloten overeenkomst. Het (te snel) verliezen van alle remedies door toepassing van de klachtplicht kan een dergelijke levering in de weg staan. Zeker in gevallen waar de schuldenaar door te laat klagen geen enkel nadeel heeft geleden, is het twijfelachtig of en zo ja hoe de klachtplicht wel toegepast moet worden.

Dat de belangen van de schuldeiser belangrijk zijn en worden meegewogen is door de Hoge Raad overigens expliciet bepaald in het arrest X/Rabobank: ‘‘in dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in art. 6:89 BW vermeld – te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming – en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het te late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden om de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken’’.83

78 J.L. Smeehuijzen, ‘Hoe het verjaringsrecht door de klachtplicht wordt opgegeten – en waarom dat erg is’,

WPNR 2013/6988, p. 747.

79 Nadere bespreking hiervan vindt plaats in het volgende hoofdstuk.

80R.P.J.L. Tjittes, Rechtsverwerking en klachtplichten, Monografieën BW nr. A6b, derde druk, Deventer: Kluwer 2013.

81 A-G Wuisman in zijn conclusie bij het arrest Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4850, (Amsing/Dijkstra-Post).

82 Genoemd argument van Tjittes is overigens niet toepasbaar op gevallen van zogenaamd verborgen gebreken. Dan kan de verkoper immers niet tot herstel van een productiefout overgaan.

(19)

18

4.3 Het uitdijende toepassingsbereik

Dit hoofdstuk zou incompleet zijn zonder iets te zeggen over het toepassingsbereik van de klachtplicht. Aan de ene kant is er de bedoeling van de wetgever, aan de andere kant is er de jurisprudentie van de Hoge Raad. Smeehuijzen is uitgebreid ingegaan op deze materie.84 Hij omschrijft daarbij hoe middels meerdere standaardarresten de Hoge Raad heeft bepaald dat de klachtplicht in feite van toepassing is op alle verbintenissen.

Vraag is nog wel hoe deze jurisprudentie zich verhoudt tot de parlementaire geschiedenis. Smeehuijzen citeert ten behoeve van dat vraagstuk de wetgever. Hij merkt daarbij twee opvallende punten op. In de eerste plaats lijkt de wetgever bij het tot stand brengen van de klachtplicht slechts gedacht te hebben aan stoffelijke prestaties. Dit blijkt onder meer uit de woorden aflevering van het gepresteerde in de memorie van toelichting. Bovendien gaat de wetgever uit van verbintenissen waarbij een specifiek moment van controle op het gepresteerde bestaat, een zogenaamde inspectie. Volgens Smeehuijzen wilde de wetgever met de invoering van de geschreven klachtplicht toekomstige zaken zoals die in het Pekingeendenarrest hadden plaatsgevonden dekken. De wetgever had in dit geval een specifiekere norm op moeten stellen, wanneer het niet de bedoeling zou zijn geweest dat de Hoge Raad de werking ervan zo zou uitbreiden. De wettekst heeft de Hoge Raad dus de ruimte gegeven het toepassingsbereik van de klachtplicht zo uit te breiden. Dit was volgens Smeehuijzen echter in strijd met de ratio van de klachtplicht.85

Smeehuijzen wijst mijns inziens met recht op het feit dat de klachtplicht in eerste instantie bedoeld leek te zijn voor stoffelijke prestaties met een duidelijk inspectiemoment. Echter denk ik niet dat het de bedoeling van de wetgever was om met die woorden andere verbintenissen uit te sluiten. Dan had de wetgever dat met zo veel woorden in de wettekst omschreven, ofwel tenminste hieraan in de parlementaire geschiedenis enkele woorden moeten wijden. Daar beide niet is gebeurd, is er mijns inziens geen reden de jurisprudentie van de Hoge Raad in strijd te achten met de bedoeling van de wetgever.

Concluderend kan gesteld worden dat de toepassing van de klachtplicht is veranderd. Niet slechts naar de belangen van de schuldenaar wordt gekeken, maar het gaat om een belangenafweging door de rechter. Deze belangenafweging is door de Hoge Raad expliciet aangenomen. Binnen deze belangenafweging is de aanwezigheid van nadeel belangrijker geworden. Dit is niet onbegrijpelijk, het zou immers opmerkelijk zijn de schuldeiser te laat klagen te verwijten wanneer hier voor de schuldenaar geen enkele vorm van nadeel tegenover staat. Dan heeft het schenden van de klachtplicht immers geen gevolgen gehad. Sanctionering is dan in het licht van de in dit hoofdstuk omschreven ratio niet nodig. Voor de bescherming van de schuldenaar is het opleggen van een sanctie dan immers niet gepast, daar de late klacht niet heeft geleid tot problemen c.q. nadeel (zie paragraaf 4.2).

De ratio van de klachtplicht is nog steeds hetzelfde, daar de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever geen veranderbaar gegeven is. Wel is de toepassing en daarmee de invulling van de klachtplicht in de loop der tijd veranderd. De rechter is meer dan ooit maatwerk gaan leveren op het gebied van de klachtplicht. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheid van alternatieve sancties wanneer de rechter, naar aanleiding van de belangenafweging, tot de conclusie komt dat de klachtplicht is verzaakt. Mogelijk past één van de alternatieven (beter) bij de ratio.

84 J.L. Smeehuijzen, ‘Hoe het verjaringsrecht door de klachtplicht wordt opgegeten – en waarom dat erg is’,

WPNR 2013/6988, p. 744-747.

85 J.L. Smeehuijzen, ‘Hoe het verjaringsrecht door de klachtplicht wordt opgegeten – en waarom dat erg is’,

(20)

19

Hoofdstuk V: Alternatieve sancties

5.1 Alles of niets

Het toepassingsbereik, het doel en de ratio van de klachtplicht zijn inmiddels de revue gepasseerd. De focus ligt vanaf nu op de kern van dit onderzoek, de sanctie. De sanctie bij verzaking van de klachtplicht is al gegeven, namelijk verval van alle rechten. Wanneer de schuldenaar toch een vordering instelt inzake een (mogelijke) tekortkoming, zal dit tot een niet-ontvankelijkheidsverklaring leiden.86 De deur naar de rechterlijke macht is daarmee gesloten.

Verval van alle rechten is een sanctie waarbij een alles-of-nietsbenadering wordt gehanteerd, zoals ook Tamboer de sanctie typeert.87 In geval de klachtplicht is verzaakt staat er dus geen enkele remedie meer open voor de schuldeiser. Geen recht op nakoming. Geen recht op schadevergoeding en geen mogelijkheid meer tot ontbinding van de overeenkomst. Alle mogelijke remedies opnieuw beschrijven is overbodig, maar de bovenstaande opsomming geeft wel aan hoe streng de sanctie is. Een strenge sanctie an sich hoeft niet verkeerd te zijn, daarom zal nu worden ingegaan op de vraag of deze ook te streng is.

5.2 Is de sanctie te streng?

Meerdere auteurs zijn van mening dat de huidige sanctie (te) streng is. Zo is Vranken van mening dat de sanctie aangepast moet worden.88 De alles-of-nietsbenadering is volgens hem in strijd met de verfijnde toepassing van de klachtplicht. Die toepassing is immers afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Dat brengt volgens Vranken rechtsonzekerheid met zich mee ten aanzien van de vraag wat de koper moet doen. Het is van tevoren immers nooit helemaal duidelijk wanneer geklaagd dient te worden. Volgens Vranken is de sanctie in het licht van het bovenstaande te zwaar en moeten we daarom op zoek naar alternatieven.

Mijns inziens heeft Vranken gelijk ten aanzien van het feit dat de sanctie te streng is of ten minste te streng kan uitpakken. Wel moet zijn standpunt ten aanzien van consumenten worden genuanceerd. Daar is binnen twee maanden klagen altijd op tijd en is van rechtsonzekerheid dus nauwelijks sprake.89

Ook Hartlief plaatst vraagtekens bij de huidige sanctie.90 Hij is van mening dat de verhouding

tussen het doel (alsmede de ratio) en de zwaarte van de sanctie niet evenredig is. De rechtszekerheid voor schuldenaren is niet van zodanig zwaarwegend belang dat altijd alle rechten van de schuldeiser verloren moeten gaan. Hij oppert daarom een genuanceerdere sanctie. Ook wijst hij, en met hem ook Bollen, op de relativeringsgedachte die in het verbintenissenrecht een steeds prominentere plaats inneemt.91 Deze relativeringsgedachte houdt in dat sancties in het verbintenissenrecht juist met het oog op de belangen van de schuldenaar per geval beoordeeld moeten worden en minder een alles-of-niets-karakter moeten kennen. De sanctie bij de klachtplicht past daar niet bij. Nog een reden voor Hartlief om te pleiten voor een genuanceerdere sanctie.

86 Parl. Gesch. Boek 7, p. 148.

87 S. Tamboer, ‘De klachtplicht van de koper in het Nederlandse kooprecht’, TvC 2008/6, p. 227. 88 J.B.M. Vranken, ‘De facelift van de oude dame’, WPNR 7231, p. 226.

89 Dit volgt uit het al besproken eerste lid (laatste zin) van art. 7:23 BW.

90 T. Hartlief, ‘De klachtplicht van de teleurgestelde koper, AA 2008/5, p. 368-370, T. Hartlief, ‘Opkomst en ondergang van de klachtplicht’, NJB 2015/497, afl. 10, p. 611.

91 C.J.M Bollen en T. Hartlief, ‘De klachtplicht van de teleurgestelde contractant. Een laatste alles ofnietsbolwerk ontmanteld’, NJB 2009/43, onder kopje 1.

(21)

20

Overigens wijzen meerdere auteurs al dan niet expliciet op de relativeringsgedachte. Dominant is het afwegen van belangen van de betrokken partijen. Bij de klachtplicht valt de uitslag (te) vaak uit in het voordeel van de schuldenaar. Ook Dammingh bepleit om die reden dat de sanctie aanpassing behoeft om ook de klachtplicht in lijn te brengen met de genoemde relativering in het verbintenissenrecht.92

Tamboer wijst op de (reeds ten dele besproken) achtergrond van de klachtplicht. De klachtplicht is gebaseerd op het leerstuk van de rechtsverwerking. Bij de rechtsverwerking zijn er meer mogelijkheden om recht te doen aan de belangen van partijen. De grondslag van de klachtplicht is uiteindelijk te herleiden tot de redelijkheid en billijkheid. Ook de redelijkheid en billijkheid is juist een instrument om van geval tot geval te beoordelen. De keiharde alles-of-nietssanctie in geval de klachtplicht is verzaakt staat dus haaks op de achtergrond van de klachtplicht.93

Tamboer stipt tevens een punt aan wat mijns inziens de afgelopen jaren steeds belangrijker is geworden. Er wordt door schuldenaren steeds sneller een beroep gedaan op de klachtplicht, mede in het licht van de strenge sanctie. De verwachting van Tamboer dat schuldenaren door middel van de klachtplicht van lastige schuldeisers af proberen te komen, is daarmee uitgekomen.94 De sanctie heeft er in die zin toe geleid dat het leerstuk niet meer zozeer dient ter bescherming van schuldenaren. De sanctie is uitgegroeid tot een wapen in de hand van schuldenaren.

Bovendien wijs ik erop dat in zijn algemeenheid een sanctie als deze eenvoudig tot onbillijke resultaten kan leiden in de praktijk. Een voorbeeld daarvan vormt een zaak betreffende de koop van een zeiljacht.95 Volgens de kopers was sprake van meerdere gebreken aan de kant van het schip. Het gerechtshof wees erop dat de klachtplicht was geschonden, daar onder meer circa twee jaar was gewacht met het laten vaststellen van de aard en de omvang van de schade door een deskundige.96 Om die reden konden de kopers zich ook niet meer beroepen op dwaling en/of bedrog ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst.97 De uitspraak in detail bespreken is niet nodig, maar het feit dat de kopers te laat hebben geklaagd betekende wel direct dat zij geen schadevergoeding of andere compensatie konden krijgen.98 Of een minder strenge sanctie hier tot een rechtvaardiger besluit had geleid is lastig vast te stellen, maar op zijn minst vormt deze zaak een voorbeeld van een geval waarin de sanctie zwaar uitpakt.99

Ook Loos en Van Boom achten de sanctie te zwaar. Letterlijk wordt gesteld dat voor de vergaande sanctie geen rechtvaardiging bestaat.100 Zij gaan verder niet inhoudelijk in op deze stelling maar volstaan met een verwijzing naar (gedeeltelijk) hierboven omschreven meningen. Van Boom geeft in een ander schrijven wel inhoudelijk aan waarom hij van mening is dat de sanctie (te) zwaar is. Hij vergelijkt de sanctie met een guillotine, wijzend op het feit dat de schuldenaar er een machtsmiddel mee in handen heeft.101 Overigens stelt Van Boom ook dat de

sanctie proportioneel moet zijn. Dit blijkt niet uit de wettekst van de klachtplicht, maar volgens

92 J.J. Dammingh, ‘De klachtplicht van de koper in het licht van recente rechtspraak’, WPNR 2012 (6915). 93 S. Tamboer, ‘De klachtplicht van de koper in het Nederlandse kooprecht’, TvC 2008/6, p. 227.

94 S. Tamboer, ‘De klachtplicht van de koper in het Nederlandse kooprecht’, TvC 2008/6, p. 227. 95 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:698.

96 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:698, r.o. 5.7.

97 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:698, r.o. 5.5 t/m 5.10. 98 De schade bedroeg volgens de kopers circa € 50.000,-.

99 In de jurisprudentie zijn meerdere soortgelijke zaken terug te vinden. Onderhavige zaak vormt aldus een voorbeeld.

100 M.B.M. Loos & W.H. van Boom, Handhaving van het consumentenrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 33-34. 101 W.H. van Boom, Klachtplicht bij koop, Ars Aequi 2011, p. 814.

(22)

21

de Hoge Raad moeten vervalbepalingen niet verder gaan dan nodig is voor de bescherming van de belangen die de betreffende vervalbepaling beoogt.102 De klachtplicht is een wettelijke

vervaltermijn, waardoor de bovengenoemde redenering van de Hoge Raad voor de klachtplicht geldt. Bij de klachtplicht staat, zo bleek uit de wetsgeschiedenis, de bescherming van schuldenaren tegen te late (en moeilijk betwistbare) klachten voorop. Het is echter goed denkbaar dat die bescherming ook door een proportionele sanctie kan worden bereikt.

Tevens wijs ik op het stuk van Bollens en Hartlief.103 Zij wijzen daarin op een arrest van de Hoge Raad uit 2006.104 Daarin is bepaald dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als het schenden van een meldingsplicht leidt tot verval van alle rechten. Het ging in deze zaak om een contractuele meldingsplicht. Reden voor de geconstateerde strijd was het gebrek aan nadeel aan de kant van de verzekeraar. Bollens en Hartlief zien niet in waarom geen relativering mogelijk is indien een succesvol beroep op de klachtplicht is gedaan. Mijns inziens is de parallel die de auteurs trekken begrijpelijk. Waarom zou er immers onder de klachtplicht geen relativering mogelijk kunnen zijn, maar op andere rechtsgebieden wel? Daarvoor kan ik geen begrijpelijke verklaring formuleren.

Concluderend kan gezegd worden dat uit bovenstaande gezichtspunten volgt dat de huidige sanctie te streng is. Een meer proportionele sanctie is gewenst. Het is wenselijk om een sanctie te vinden waarbij de schuldeiser die te laat klaagt een sanctie krijgt die evenredig is aan het nadeel dat de schuldenaar daardoor leidt. Vervolgvraag is of er alternatieve, passendere, sancties zijn die bovendien geen afbreuk doen aan de ratio van de klachtplicht. De alternatieve sancties (c.q. de invulling daarvan) komen nu aan bod.

5.3 Het Weens Koopverdrag en artikel 6:88 BW

Het CISG (verder: het Weens Koopverdrag) en artikel 6:88 BW geven handvatten om tot een andere invulling van de sanctionering te komen. Eerst wordt het Weens Koopverdrag besproken, daarna artikel 6:88 BW. Vervolgens komt aan bod op welke, van de huidige sanctie afwijkende, manieren kan worden gesanctioneerd in geval de klachtplicht is geschaad.

Het Weens Koopverdrag verdient in het kader van de sanctionering een uitgebreide bespreking.105 Het verdrag werd voor Nederland van kracht op 1 januari 1992. Het wordt hier besproken, daar het verdrag bij de totstandkoming van onze nationale regelingen betreffende de koop zo veel mogelijk werd gevolgd.106 Volledigheidshalve merk ik hier op dat het Weens Koopverdrag door partijen vaak wordt uitgesloten in de door hen gesloten overeenkomst.107 Dit is mogelijk, daar het Weens Koopverdrag van regelend recht is (art. 6).

102 Hoge Raad 17 februari 2006, NJ 2006,478, ECLI:NL:HR:2006:AU9717 m.nt. T. Hartlief (Royal Sun

Alliance/Universal Pictures).

103 C. Bollens & T. Hartlief, ‘De klachtplicht van de teleurgestelde contractant. Een laatste alles of nietsbolwerk ontmanteld’, NJB 2009/2192, afl. 43, p. 2809-2810.

104 Hoge Raad 17 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9717 (Royal & Sun Alliance/Universal Pictures). 105 CISG: United Nations Convention on Contract for the International Sale of Goods. Doelstelling van het verdrag is om de internationale handel is bevorderen en juridische barrières weg te nemen.

106 C.R. Christiaans en T.H.M van Wechem, Tekst en Commentaar BW 7, Deventer: Kluwer 2009 en R.I.V.F. Bertrams, Enige aspecten van het Weens Koopverdrag. Preadviezen uitgebracht door de Nederlandse

Vereniging van Burgerlijk Recht, 1995, 1.1.3 p. 2.

107 S.A. Kruisinga, ‘25 jaar (uitsluiting van het) Weens Koopverdrag in Nederland’, Nederlands Tijdschrift voor

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Kortom, de Hoge Raad heeft de piketpalen geslagen: de klachtplicht is van toepassing op alle verbintenissen, maar dan wel alleen bij gebrekkige prestaties, en de schuldeiser kan

6:89 BW kan de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had

Methods: We reviewed retrospectively 90 cases of locally advanced non metastatic breast cancer treated with neoadjuvant chemotherapy between January 2009 to June 2012 in the

Er werd aangetoond dat de Argusvlin- der in het warmere microklimaat van de Kempen meer zou moeten investeren in een derde generatie, terwijl in de koe- lere Polders nakomelingen

The H i clouds detected in absorption against the compact radio core by Chapter 4 have similar velocities deviating from rotation, and they could be located in the same region close

De partij die een vordering te gelde wil maken – veelal de werknemer – zal er dan op moeten wijzen dat toepassing van de klachtplicht, gelet op alle omstandig- heden van het

Door de invoering van de WNRA behouden werknemers wel de arbeidsvoorwaarden die voortvloeien uit de thans geldende cao, maar de WNRA regelt niet dat werknemers automatisch

Uit twee uitspraken kan worden afgeleid dat de transparantieverplichting niet alleen rechten voor de potentiële aanvragers met zich brengt, maar ook een