• No results found

Validering van het steunogram 2.0 : een diagnostisch instrument om het sociale netwerk van jongeren met een licht verstandelijke beperking in kaart te brengen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Validering van het steunogram 2.0 : een diagnostisch instrument om het sociale netwerk van jongeren met een licht verstandelijke beperking in kaart te brengen"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

M

ASTERTHESE

V

ALIDERING VAN HET

S

TEUNOGRAM

2.0:

Een diagnostisch instrument om het sociale netwerk van jongeren met een licht

verstandelijke beperking in kaart te brengen

Datum: 04-10-2016

Naam student: Angelique Boering

Studentnummer: 10074562

Specialisatie: Klinische Ontwikkelingspsychologie Naam UvA-begeleider: Mw. dr. A.M.L. Collot d’Escury-Koenigs Naam tweede beoordelaar: Mw. prof. dr. H.M. Huizenga

(2)

2

Samenvatting

De transitie in de jeugdzorg stelt jongeren en hun ouders verantwoordelijk om het sociale netwerk te benutten. Door het ontbreken van zicht op (de krachten van) het netwerk hebben jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) en hun ouders moeite deze te activeren. Dit maakt LVB-jongeren afhankelijk van professionals om het netwerk in kaart te brengen. In het onderhavige onderzoek wordt de validiteit van het Steunogram 2.0 onderzocht – een hulpmiddel om het sociale netwerk inclusief de risico’s en de krachten in kaart te brengen bij LVB-jongeren. Deze richt zich op LVB-jongeren (N = 10) en niet LVB-jongeren (N = 30). De convergente en de begripsvaliditeit zijn onderzocht door 1) het Steunogram 2.0 te vergelijken met twee soortgelijke instrumenten (GKS-II, SAVRY) en 2) het Steunogram 2.0 kwantitatief en kwalitatief te vergelijken tussen jongeren met en zonder een LVB. Beschermende factoren binnen het Steunogram 2.0 hangen grotendeels positief samen met verschillende schalen van de GKS-II (o.a. Expressiviteit, p < .01; Cohesie, p < .05). Bovendien worden duidelijke overeenkomsten geobserveerd wat betreft de Protectieve-items van de SAVRY en het Steunogram 2.0. Het netwerk van LVB-jongeren is kwantitatief kleiner dan die van niet LVB-jongeren, p < .001. Tevens wordt gezien dat de kwaliteit van het netwerk van LVB-jongeren zwakker is dan bij niet LVB-jongeren. Jongeren met een LVB tonen een vergrote kwetsbaarheid voor specifieke risicofactoren in het netwerk, o.a. een ‘subcategorie middelengebruik’ en ‘(ex-)criminele vrienden’. Bovendien hebben LVB-jongeren minder beschikking tot beschermende factoren in het netwerk, p < .05. Zij hebben een kleinere ‘buffer’ beschermende factoren om de risico’s in het sociale netwerk op te vangen, p < .05. Met het huidige onderzoek is een basis gelegd wat betreft de validiteit van het Steunogram 2.0. Zowel jongeren (ook de niet LVB) als professionals gaven enthousiaste reacties na afloop van het Steunogram 2.0.

(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding ...4

1.1 De kwetsbaarheid van LVB-jongeren in het sociale netwerk ...5

1.2 De beschermende functie van het sociale netwerk ...8

1.3 Jongeren met een LVB en de huidige maatschappelijke ontwikkelingen ...10

2. Het Steunogram 2.0 ...11

2.1 Een hulpmiddel speciaal aangepast voor jongeren met een LVB ...11

2.2 De ontwikkeling van het Steunogram 2.0 ...14

2.3 Het huidige onderzoek naar het Steunogram 2.0 ...16

3. Methode ...17 3.1 Deelnemers ...17 3.2 Materiaal ...18 3.3 Procedure ...22 4. Resultaten ...24 4.1 Convergente validiteit ...24

4.2 Het Steunogram 2.0: kwantitatieve en kwalitatieve vergelijkende studie ...28

5. Conclusie en Discussie ...37

Literatuurlijst ...49

(4)

4

1. Inleiding

Een belangrijk uitgangspunt in de transitie van de jeugdzorg is het uitgaan van de eigen verantwoordelijkheid en de krachten van de jeugdigen en hun ouders, met behulp van het sociale netwerk (Van Rijn, Teeven & Opstelten, 2014). Door gebruik te maken van de krachten en het sociale netwerk krijgen jongeren en ouders zoveel mogelijk zelf de regie over hun leven (Bartelink & Verheijden, 2015). Om het eigen netwerk daadwerkelijk in te kunnen zetten, dient men hier inzicht in te hebben (Collot d’Escury, Dames & Hogewind, 2015). Jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) hebben moeite met dit inzicht (Smit & Van Gennep, 2002).

Volgens de DSM-V wordt een LVB gekenmerkt door beperkingen in zowel het intellectuele functioneren (IQ < 70) als in het sociaal adaptieve functioneren (Handboek voor de classificatie van

psychische stoornissen (5e ed.); Kaldenbach, 2015). In tegenstelling tot de DSM-IV is de rol van het IQ minder leidend bij het vaststellen van een verstandelijke beperking. Met name van belang lijkt de mate van beperkingen in het sociaal adaptief functioneren (Ponsioen & Plas, 2014; Kaldenbach, 2015). Jongeren met een LVB hebben beperkingen in 1) het conceptuele domein: onder anderen competenties op het gebied van geheugen en taal, het verwerven van praktische kennis en het beoordelen van nieuwe situaties, 2) het sociale domein: onder anderen het tonen van empathie, de mate van (interpersoonlijke) communicatieve vaardigheden, het aangaan van vriendschappen en de sociale informatieverweking, en 3) het praktische domein: onder anderen zelfverzorging, vrijetijdsbesteding en het onderhouden van een baan (zie Kaldenbach, 2015). Deze beperkingen hebben een grote impact op het dagelijks functioneren (De Beer, 2012). Complicerend is dat LVB-jongeren veelal uit multiprobleemgezinnen komen en bovendien beschikken over een beperkt sociaal netwerk (Zoon, 2012). De combinatie van de eigen problematiek en het ontbreken van een adequaat steunsysteem maakt het voor deze jongeren moeilijk om zich staande te houden in de complexe maatschappij (Zoon, 2012). Om het leven op de rit te krijgen zijn LVB-jongeren vaak langdurig afhankelijk van zorg en steun (Moonen & Verstegen, 2006). Dit terwijl de huidige maatschappij telkens meer verantwoordelijkheid bij deze jongeren legt om met behulp van het eigen sociale netwerk het leven op de rit te krijgen. De transitie pleit voor (waar kan) zo veel mogelijk

(5)

5 informele zorg vanuit het eigen sociale netwerk. De vraag die hierbij naar boven komt is hoe LVB-jongeren het eigen sociale netwerk (en zijn krachten) gaan benutten, als zij hier geen zicht op hebben? De LVB-doelgroep valt hiermee letterlijk buitenspel (De Beer, 2012).

In dit onderzoek staat het Steunogram 2.0 centraal, een hulpmiddel waarmee professionals jongeren met een LVB kunnen ondersteunen inzicht te verkrijgen in het eigen netwerk en diens krachten en risico’s. Achtereenvolgens zal worden ingegaan op de kwetsbaarheid van LVB-jongeren in het sociale netwerk, de beschermende functie van het sociale netwerk, de huidige maatschappelijke ontwikkelingen, de achtergrond en ontwikkeling van het Steunogram 2.0, en het huidige onderzoek.

1.1 De kwetsbaarheid van LVB-jongeren in het sociale netwerk

Bronfenbrenner (1979) stelt dat de ontwikkeling van kinderen enkel begrepen kan worden wanneer men de omgeving bekijkt. In zijn ecologische systeemtheorie stelt hij vier niveaus die invloed uitoefenen op de ontwikkeling van het kind; 1) microsystemen: directe omgevingsinvloeden, zoals familie of vrienden, 2) mesosystemen: het totaal van microsystemen, ofwel het hele sociale netwerk, 3) exosystemen: omgevingsinvloeden waarin een kind niet direct participeert, maar die effect hebben op de functies van de microsystemen, zoals het effect van financiële problemen bij ouders op de opvoeding, en 4) macrosystemen: indirecte omgevingsinvloeden, zoals de transitie in de jeugdzorg. Deze niveaus zijn onderling afhankelijk en op elk niveau zijn er zogenaamde risico- en beschermende factoren die de ontwikkeling van het kind kunnen laten stagneren dan wel stimuleren (Schaffer, 2006).

1.1.1 De kwetsbaarheid in het microsysteem: het primaire netwerk

Vanaf jongs af aan heeft men een sociaal netwerk nodig om zichzelf te kunnen ontwikkelen. Het begint bij de familie als primair netwerk, waarin een kind voor het eerst in aanraking komt met het sociale leven (Schaffer, 2006). Bij jongeren met een LVB schiet dit primaire netwerk, door verscheidene risicofactoren, in de vroege ontwikkeling al vaak tekort. In veel gevallen hebben de ouders van kinderen met een LVB een laag intelligentieniveau (Zoon, 2012). Bij 30% van de ouders wordt eveneens gesproken van

(6)

LVB-6 problematiek (Jansen, Leeman, & Verstegen, 2009). Daarnaast kampen zij veelal met pedagogische onmacht, financiële problemen en bijkomende psychiatrische problematiek (Ponsioen & Plas, 2014). Dit terwijl de opvoeding van kinderen met een LVB meer vereist van ouders dan enkel ‘normale’ opvoedingsvaardigheden (De Beer, 2012). Kinderen met een LVB laten moeilijk ‘afleesbaar’ gedrag zien en reageren bovendien niet altijd op signalen van de ouders (Janssen & Schuengel, 2006; De Beer, 2012). Ouders dienen hierdoor extra aandacht te hebben om de signalen van hun kinderen op te pikken (sensitiviteit) en hier adequaat op te reageren (responsiviteit) (Van Ijzendoorn, Schuengel & Bakermans-Kranenburg, 1999; Janssen & Schuengel, 2006; Schaffer, 2006).

Ouders die sensitief en responsief zijn aan de behoeften van het kind, bieden het kind een gevoel van veiligheid en vertrouwen (Bowlby, 1969; Powell, Cooper, Hoffman & Marvin, 2009; De Beer, 2012). Dit vormt de basis voor de kwaliteit van de hechtingsrelatie(s), ofwel de langdurige emotionele band tussen ouder(s)1 en kind (Bowlby, 1969). De kwaliteit van deze hechtingsrelatie heeft invloed op een gezonde sociale en emotionele ontwikkeling (Van der Aalsvoort & Ruijssenaars, 2000). Ouders van kinderen met een LVB lijken minder goed in staat om op een sensitieve en responsieve manier op de behoeften van het kind te reageren (Janssen & Schuengel, 2006). Dit heeft negatieve gevolgen voor de totstandkoming en de kwaliteit van de hechtingsrelatie (Janssen & Schuengel, 2006; De Beer, 2012). Het microsysteem familie heeft hiermee grote invloed op ontwikkeling van het individu. Niet alleen lijken zij kwetsbaar binnen dit primaire netwerk, maar ook binnen het sociale netwerk buiten de familie.

1.1.2 De kwetsbaarheid in het microsysteem: het sociale netwerk buiten de familie

Met de toename van leeftijd speelt de sociale context een steeds grotere rol. Jongeren besteden meer tijd en hechten meer waarde aan sociale contacten buiten de familie (Schaffer, 2006). Het bewegen binnen de sociale omgeving lijkt voor jongeren met een LVB een moeilijke opgave.

Jongeren met een LVB blijken op verschillende sociaal-cognitieve vaardigheden meer problemen te ondervinden dan niet LVB-jongeren (Douma, Kregten, Ponsioen & Raemdonck, 2014). Jongeren met

(7)

7 een LVB hebben moeite zichzelf te verplaatsen in het perspectief van de ander (Collot d’Escury, Barnhard & Hartsink, 2004). Om jezelf te kunnen redden in het sociale verkeer dien je als het ware iemand te kunnen ‘lezen’ (De Beer, 2012). Wat ziet, voelt of denkt de ander? Dit proces speelt een belangrijke rol in de sociale informatieverwerking (Crick & Dodge, 1994). Het interpreteren van sociale situaties vraagt namelijk om inzicht in de bedoelingen, de motieven en het perspectief van de ander (Collot d’Escury, 2007). Door rekening te houden met de gedachten, gevoelens en intenties van de ander kan men diens gedrag begrijpen en voorspellen (Ponsioen & Plas, 2014). Juist met het oppikken van deze subtiele details hebben LVB-jongeren moeite (Collot d’Escury, 2007). Vaak richten zij zich op aspecten die minder van belang zijn om de gehele situatie te overzien en missen zij de specifieke informatie waar het daadwerkelijk om gaat (Douma et al., 2014). Door het missen van alle relevante informatie zijn jongeren met een LVB minder goed in staat om adequaat te reageren op sociale (probleem)situaties (Douma et al., 2014). Zo toont onderzoek aan dat LVB-jongeren probleemsituaties vaker oplossen met agressieve, passieve of onderdanige reacties (Van Nieuwenhuijzen, Castro, Wijnroks, Vermeer & Matthijs, 2004; Meijer, Cornelissen, Bremer, Lintel, Jong & Dielessen, 2007). Met als gevolg dat LVB-jongeren vaker niet worden begrepen of geaccepteerd door leeftijdsgenoten (Zoon, 2015).

Uit eerder onderzoek blijkt dat sociale uitsluiting fysiek pijn doet en leidt tot een afname in prosociaal gedrag (MacDonald & Leary, 2005; Twenge, Baumeister, DeWall, Ciarocco & Bartels, 2007). De combinatie van sociale uitsluiting en de minder goede band met hun ouders maakt LVB-jongeren wellicht ontvankelijker zich aan te sluiten bij ‘verkeerde’ vrienden die hen wel accepteren (Van Geffen, Nooren & Nouwens, 2012; Kaal, 2013). Iedereen wil immers ergens bijhoren én ergens bijhoren betekent meedoen. Jongeren met een LVB lijken hierin naïef en goedgelovig (Snell, Luckasson, Borthwick-Duffy, Bradley, Buntix, Coulter et al., 2009). Zij hebben moeite de bedoelingen van de ander in te schatten, zijn gevoelig voor de mening van de ander en hebben de neiging deze mening boven die van zichzelf te geloven (Didden, Collin & Curfs, 2008; Douma et al., 2014; Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, 2011; Kaal, 2013). In sociale situaties stemmen zij vaak in zonder door te vragen of na te denken over de gevolgen (Kaal, Negenman, Roeleveld & Embregts, 2011). Met als consequentie dat

(8)

8 een situatie hen overkomt. Dit maakt LVB-jongeren sterk beïnvloedbaar. Zij willen er graag bijhoren, worden gemakkelijk voor de gek gehouden of gebruikt en worden meegezogen in crimineel gedrag van andere delinquente jongeren (Kaal et al., 2011; Kaal, 2013).

1.2 De beschermende functie van het sociale netwerk

1.2.1 Het belang van ondersteuning vanuit het mesosyteem

Jongeren met een LVB (en hun ouders) zijn in het bijzonder gebaat bij ondersteuning vanuit het sociale netwerk. Eerder onderzoek toont aan dat LVB-jongeren een grotere kwetsbaarheid laten zien op een aantal risicofactoren dan niet LVB-jongeren: het gebrek aan steun vanuit de thuissituatie, een hoog percentage delinquente vriendschappen, het gebrek aan prosociale vriendschappen, het wonen in een achterstandsbuurt, het hebben van depressieve gevoelens en middelenmisbruik (Koolhof, Loeber, Wei, Pardini, Collot d’Escury, 2007). Daar tegenover staat dat deze jongeren, naast de aanwezigheid van diverse risicofactoren, minder beschikking hebben tot beschermende factoren in het sociale netwerk (Collot d’Escury, 2007). In de sociale controle theorie stelt Hirschi (1969) dat een viertal factoren jongeren zou beschermen tegen het vertonen van delinquent gedrag, namelijk 1) hechting (attachment), ofwel het hebben van een hechte band met belangrijke anderen, 2) betrokkenheid (commitment), ofwel deelname aan prosociale activiteiten zoals sport of werk, 3) gebondenheid (involvement), ofwel de verbondenheid met de maatschappij, en 4) normen en waarden (beliefs), ofwel de waarde die iemand hecht aan de normen en waarden van de maatschappij.

Zoals eerder opgemerkt lijkt het hechtingsproces bij LVB-jongeren moeizaam te verlopen en staan zij niet sterk binnen het sociale netwerk buiten de familie (attachment). Bovendien vereisen prosociale activiteiten complexe vaardigheden, zoals plannen en regelen. Kenmerkend voor LVB-jongeren is dat het ze te veel wordt en dat zij ergens onderweg afhaken (Collot d’Escury, 2007). Een voorbeeld hiervan is dat jongeren met een LVB vaak weten dat het niet gewenst is om te laat te komen (beliefs). Echter ontbreekt het deze jongeren aan eigen vaardigheden, middelen en de juiste ondersteuning vanuit het sociale netwerk om daadwerkelijk op tijd te komen (commitment, involvement).

(9)

9

1.2.2 De beschermende functie van het mesosysteem

Een sociaal netwerk kan jongeren met een LVB en hun ouders (lees: ook iedereen) ondersteuning bieden op momenten dat het nodig is. Lichte problemen kunnen door het sociale netwerk worden opgevangen, waardoor zij minder afhankelijk zijn van professionals (Bartelink & Verheijden, 2015). Een sociaal netwerk kan op meerdere manieren bijdragen aan de kwaliteit van het bestaan. Dit kan door een jongere 1) te ondersteunen bij zijn2 doelen of wensen, 2) te stimuleren bij leerprocessen, 3) te betrekken in de samenleving en 4) het gevoel te geven een eigen leven te leiden, met eigen waardevolle contacten (Van Geffen et al., 2012). Bovendien bieden vriendschappen een jongere emotionele steun, zelfvertrouwen en solidariteit. Een goed sociaal netwerk kan een jongere bescherming bieden tegen crimineel gedrag en psychiatrische problematiek (Lippold & Burns, 2009; Hirschi, 1969). De aanwezigheid van sociale steun lijkt de kans op psychiatrische problematiek zelfs te halveren (Scott & Havercamp, 2014).

Ook binnen ieder gezin biedt de aanwezigheid van een sociaal netwerk een beschermende functie (Bartelink & Verheijden, 2015). Steun vanuit het netwerk zorgt bij ouders voor meer zelfvertrouwen, meer ontspanning en het aangaan van positievere relaties met hun kinderen (Bartelink & Verheijden, 2015). Uit onderzoek blijkt dat ouders die hogere niveaus van sociale steun rapporteren tevens hogere niveaus van welzijn rapporteren (White & Hastings, 2004; Hassal, Rose & McDonald, 2005). Ouders van jeugdigen met een LVB rapporteren vaker langdurige niveaus van stress, depressie en sociale isolatie (Brown & Bramston, 1998; Olsson & Hwang, 2001; Blacher, Neece & Paczkowski, 2005; Hassal et al., 2005; De Beer, 2012). Bij deze risicogezinnen kan het sociale netwerk zelfs een sterke beschermende functie bieden (Houwkes & Kok, 2009). Juist bij stressvolle situaties kan steun vanuit de omgeving invloed uitoefenen op de manier hoe ouders met deze situaties omgaan (Berger, Ten Berge & Geurts, 2004). Sociale steun verkleint hiermee de kans op escalaties binnen het gezin of gedragsproblemen bij het kind (Houwkes & Kok, 2009; Meppelder, Hodes, Kef & Scheungel, 2014).

2

(10)

10

1.3 Jongeren met een LVB en de huidige maatschappelijke ontwikkelingen

1.3.1 Veranderingen in het macrosysteem

Jongeren met een LVB zijn kwetsbaar in hun sociale netwerk. Omer en Von Schlippe (2010) tonen aan dat een zwak sociaal netwerk vaak over meer krachten beschikt dan men denkt. De huidige maatschappelijke ontwikkelingen stellen jongeren en hun gezinnen verantwoordelijk gebruik te maken van het sociale netwerk en diens krachten. Complicerend is dat ouders van LVB-jongeren vaak niet in staat zijn zelf de krachten in het netwerk te activeren (Zoon & Foolen, 2014). Zij kunnen hun kinderen hierin vaak niet de juiste ondersteuning bieden. Bovendien wordt dit proces bemoeilijkt door de eigen beperkingen van de LVB-jongeren. Zij hebben vaak geen inzicht in het eigen netwerk, niet op de risico’s maar ook niet op de krachten.

Het hebben van inzicht in het sociale netwerk vereist verschillende complexe vaardigheden. Het sociale netwerk bestaat uit verschillende karakteristieken waar men zicht op dient te hebben, namelijk 1) de samenstelling van het netwerk: “wie maken deel uit van mijn netwerk?”, 2) de positie van de personen in het netwerk: “staat deze persoon dichtbij mij of veraf?”, 3) de intensiteit van het contact: “hoe vaak zie ik deze persoon?”, 4) de functie van het contact: “biedt iemand mij steun in het huishouden of gezelschap?”, 5) de beschikbaarheid van het netwerk: “is iemand bereid mij te helpen?” en 6) de gevarieerdheid: “heb ik vrienden en volwassenen die mij kunnen helpen?” (Baars, 1997; Hendrix, 2001, aangehaald in Collot d’Escury et al., 2015). Jongeren met een LVB hebben een beperkt inzicht in diverse van deze stappen. Zij zijn minder gevoelig voor details, hebben moeite met rangschikken en groeperen, en hebben moeite met het inzien van de juiste verhoudingen (Bakker, Pickles, De Wit, Borghouts-van de Pas & Peters, 2014; Vereniging Orthopedagogische Behandelcentra (VOBC), 2009). Het benutten (van de krachten) van het sociale netwerk is bij deze doelgroep niet zo vanzelfsprekend.

Jongeren met een LVB zijn afhankelijk van professionals om inzicht te krijgen in het netwerk, alvorens deze in te kunnen zetten (Ponsioen, 2001; VOBC, 2009). Het in kaart brengen van het sociale netwerk biedt LVB-jongeren inzicht in het eigen sociale netwerk. Dit zou één van de eerste stappen zijn

(11)

11 richting het betrekken en versterken van het sociale netwerk bij deze doelgroep (Smit & Van Gennep, 2002; Kruiswijk, van der Veer, Brink, van de Maat & Redeker, 2014).

2. Het Steunogram 2.0

2.1 Een hulpmiddel speciaal aangepast voor jongeren met een LVB

Momenteel ontbreekt het binnen de hulpverlening aan een wetenschappelijk onderbouwde methode die het sociale netwerk van LVB-jongeren in kaart brengt (Collot d’Escury et al., 2015). Het Steunogram 2.0 beoogt in het specifiek bij deze doelgroep het sociale netwerk in kaart te brengen. Het doel is om LVB-jongeren inzicht te verlenen in zowel het eigen sociale netwerk als in de beschermende en risicofactoren. Het Steunogram 2.0 is gebaseerd op het Genogram, Sociogram en Ecogram (zie Hogewind & Collot d’Escury, 2009; Stef, 2009). Deze diagnostische instrumenten kennen beperkingen die het Steunogram 2.0 beoogt weg te nemen. Ten eerste kan men denken aan een lage mate van objectiviteit door het gebrek aan richtlijnen, de onbekende betrouwbaarheid en het niet hanteren van een gestandaardiseerde afname. Ten tweede lijken de bovenstaande instrumenten tekort te schieten voor het in kaart brengen van zowel de risico- als beschermende factoren. Tot slot lijken de bovenstaande instrumenten niet geheel afgestemd op de LVB-doelgroep (Hogewind & Collot d’Escury, 2009).

Op verzoek van het Landelijk Kenniscentrum LVB zijn De Wit, Moonen en Douma (2011) na uitvoerig literatuuronderzoek en verdiepende interviews met professionals gekomen tot de ‘Richtlijn Effectieve Interventies LVB’ (Zoon, 2015). De richtlijn biedt een zestal werkzame factoren voor de behandeling van LVB-jongeren. Deze zes factoren komen expliciet naar voren bij het Steunogram 2.0.

Ten eerste is het afstemmen van de communicatie met LVB-jongeren één van de werkzame factoren in de behandeling. Bij LVB-jongeren is er vaak sprake van een beperking in het taalgebruik en het taalbegrip (VOBC, 2009). De combinatie van een beperkt werkgeheugen en een beperkte woordenschat leidt ertoe dat jongeren minder snel informatie verwerken en opslaan (Zoon, 2015; De Beer, 2012). Het Steunogram 2.0 geeft verschillende richtlijnen om aansluiting te vinden met de LVB-cliënt (Collot d’Escury et al., 2015). Professionals kunnen de jongere overzicht bieden door een jongere

(12)

12 duidelijke instructies te bieden, deze instructie zo nodig te herhalen en actief feedback te vragen of de materie wordt begrepen. Het taalgebruik kan worden aangepast door gebruik te maken van enkelvoudige woorden en korte zinnen. Bovendien kan een professional pauzes inbouwen, zodat een jongere voldoende tijd heeft om alle informatie te verwerken. Deze aansluiting vereist kennis en vaardigheid van de professional. De professional dient een cliënt zo veel mogelijk te volgen, maar tegelijkertijd de structuur van het Steunogram 2.0 te behouden.

Deze richtlijnen ondersteunen tevens een tweede werkzame factor in de behandeling van LVB-jongeren: de oefenstof voorstructureren en vereenvoudigen. Jongeren met een LVB hebben problemen met het structureren van informatie en met het scheiden van hoofd- en bijzaken (VOBC, 2009; Zoon, 2015). Door per domein (familie, vrienden, school etc.) semigestructureerde interviews af te nemen wordt er structuur aangebracht. Hierdoor wordt de hoeveelheid stof gedoseerd en geordend aangeboden. Dit verkleint de kans dat een jongere het overzicht verliest. Bovendien ondersteunen de richtlijnen in het Steunogram 2.0 een derde werkzame factor bij de behandeling van LVB-jongeren: het concreet maken van de oefenstof. Door samen met de jongere het netwerk te tekenen is de oefenstof visueel en concreet. De risico- en beschermende factoren zijn concreet gemaakt door deze af te drukken op stickers. Deze stickers worden in het getekende netwerk geplakt bij de persoon die hen deze risico- of beschermende factor(en) biedt. De LVB-jongere krijgt hiermee visueel inzicht in het netwerk, de krachten en de risico’s. Ten vierde draagt het Steunogram 2.0 bij aan uitgebreide (handelingsgerichte)diagnostiek. In de diagnostiek dient men aandacht te besteden aan de sterke en zwakke kanten van de LVB-jongere (Zoon, 2015). Door het inzetten van het Steunogram 2.0 is er bij de jongere sprake van bewustwording en kennis van zowel het eigen netwerk als de risico- en beschermende factoren. Ook de professional krijgt hiermee zicht op (en een plek in) het sociale netwerk van de jongere. Door gezamenlijk inzicht te krijgen in het sociale netwerk (stap 1) kan men gezamenlijk gaan kijken wie waar ingezet kan worden (stap 2). De betrokkenheid van de jongere gedurende dit gehele proces zorgt voor een vergrote kans op het succesvol betrekken van het netwerk. Onderzoek toont aan dat het succes van een therapie vergroot als cliënten als actieve deelnemers worden betrokken (Duncan & Miller, 2000). Hiermee slaat het Steunogram 2.0 een

(13)

13 brug tussen diagnostiek en interventie. Het Steunogram 2.0 biedt zowel de jongere als de professional aanknopingspunten om het netwerk te betrekken. Het betrekken en versterken van het sociale netwerk wordt ook wel een vijfde werkzame factor genoemd in de behandeling van LVB-jongeren. Om het netwerk te versterken blijkt namelijk dat de professional, in het bijzonder bij deze risicogezinnen, op een laagdrempelige manier intensief met de ouders moet samenwerken (Bartelink & Verheijden, 2015). Het betrekken van het sociale netwerk wordt als voorwaarde gezien om het geleerde te generaliseren naar andere situaties en omgevingen (De Wit et al., 2011; Zoon, 2015). Bovendien lijkt het een noodzakelijke voorwaarde voor het succes van de behandeling (De Wit et al., 2011).

Een laatste belangrijke voorspeller voor de werkzaamheid van een interventie is een veilige en positieve leeromgeving. Deze kan gecreëerd worden door aandacht te besteden aan de relatie met de cliënt (Van Yperen, Steege, Addink & Boendermaker, 2010; De Wit et al., 2011). Een narratieve benadering kan een zeer krachtige methode zijn voor het aangaan van een relatie met de cliënt (Luborsky, 2000; Holmes, 2000). Deze benadering benadrukt dat kinderen leren hoe de wereld in elkaar steekt door het horen en vertellen van verhalen (MacIntyre, 1977). Het geven van woorden aan gebeurtenissen en acties zorgt ervoor dat iemand hiervan leert en hieraan betekenis verleent. Net zoals in deze narratieve benadering staat het verhaal van de jongere centraal in het Steunogram 2.0 (Holmes, 2000). Het is immers het netwerk en het verhaal van de jongere. Niemand kent zijn verhaal zoals hij3 die kent. Door als professional aandachtig te luisteren naar het verhaal van de cliënt ontstaat er een relationeel aspect. Een professional staat hiermee open voor datgene wat een cliënt wil vertellen, en aanvaardt dit als een waardig en menselijk verhaal (Robers, 2002). Middels deze respectvolle benadering probeert men op een laagdrempelige manier inzicht te krijgen in de perceptie en de belevingswereld van de jongere; ‘wat is zijn verhaal? Hoe ziet de jongere zijn eigen netwerk? Wie zijn er voor de jongere belangrijk?’.

Het bovenstaande benadrukt de autonomie van de jongere in de samenwerking. De jongere is eigenaar van zijn eigen netwerk en wordt bij het proces ondersteund door de professional. De ontwikkeling van autonomie is één van de belangrijkste processen tijdens de adolescentie en in het

(14)

14 bijzonder belangrijk bij het werken met (probleem)jongeren (Naar-King & Suarez, 2011). Autonomie en samenwerking bevorderen intrinsieke motivatie4, hetgeen eveneens bijdraagt aan het succes van een therapie (Naar-King & Suarez, 2011; Pameijer & Draaisma, 2011). Een mooi voorbeeld hiervan is een jongere die na de afname van het Steunogram 2.0 het volgende aangaf: “Ik had geen zin om te komen vandaag, maar eerlijk… Ik vond het echt leuk. Zij zijn belangrijk voor mij”. Tijdens het gehele proces (circa 1.5 uur) heeft hij met een grote glimlach verteld over de mensen in zijn netwerk. Het was bijzonder om dit te horen van een jongere die normaal gesproken snel afgeleid is of een afspraak niet nakomt.

Het Steunogram 2.0 is hiermee een hulpmiddel, speciaal aangepast voor jongeren met een LVB, waarmee de professional op een gestructureerde manier kan helpen het sociale netwerk in kaart te brengen inclusief de krachten en de risico’s. Dit betekent nog niet dat een jongere er dan al is. De LVB-jongere kan eveneens hulp nodig hebben de krachten in zijn netwerk daadwerkelijk in te zetten. Het Steunogram 2.0 levert een begin aan het betrekken van het sociale netwerk. Het Steunogram 2.0 vormt hiermee een basis voor interventie, kan deel uitmaken van een uniforme diagnostiek (Hogewind & Collot d’Escury, 2009) en speelt bovendien in op de transitie binnen de jeugdzorg. Essentieel in dit proces lijkt de samenwerking tussen de jongere en de professional.

2.2 De ontwikkeling van het Steunogram 2.0

Het Steunogram 1.0 werd in eerste instantie ontwikkeld als diagnostisch instrument voor het in kaart brengen van het sociale netwerk van LVB zedendelinquente jongeren (Hogewind & Collot d’Escury, 2009). Items die zijn opgenomen in het Steunogram 1.0 zijn gebaseerd op diverse diagnostische instrumenten, waaronder de Nederlandse versie van de Structured Assessment of Violence Risk in Youths (SAVRY), de Familie Relatie Test (FRT), de Nederlandse versie van de Psychopath Checklist Youth Version (PCL) en de Ouder-Kind Interactie Vragenlijst-Revised (OKIV-R) (zie Hogewind & Collot d’Escury, 2009). Met het onderzoek van Hogewind en Collot d’Escury (2009) bleek een degelijke basis te zijn gelegd wat betreft de constructie en validatie van het Steunogram 1.0. In het onderzoek werden er

4

(15)

15 duidelijke overeenkomsten geobserveerd tussen de vergelijkbare factoren van het Steunogram 1.0, de SAVRY en de OKIV-R (convergente validiteit). Bovendien kwam naar voren dat LVB zedendelinquente jongeren minder sociale contacten en meer risicofactoren in het sociale netwerk hadden dan scholieren met een vergelijkbaar intelligentieniveau (begripsvaliditeit). Het Steunogram 1.0 bleek echter nog tekort te schieten in het onderkennen van de beschermende factoren (Dames & Collot d’Escury, 2015). Bovendien betrof het een zeer geïsoleerde doelgroep.

Het afgelopen jaar werd het Steunogram 1.0 door Dames en Collot d’Escury (2015) in samenwerking met Talant5 verder ontwikkeld. Het Steunogram 2.0 is aangepast voor de gehele LVB-doelgroep en aangevuld met beschermende factoren. Door in het diagnostische beeld krachten toe te voegen ontstaat er een beeld dat de werkelijkheid meer recht doet. Dit draagt bij aan de ecologische validiteit van het instrument (Pameijer & Draaisma, 2011). Eerder onderzoek toont aan dat versterken van de beschermende factoren beter haalbaar lijkt dan het verminderen van risicofactoren (Carr, 2006). Niemand zal zich immers zijn ‘risico’ vrienden laten ‘afpakken’. Wel kan men juist die vrienden zoeken die de jongere krachten bieden en proberen deze te versterken. Het benadrukken en expliciet benoemen van de krachten geeft mensen een gevoel van competentie en draagt bij aan hun empowerment (Pameijer & Draaisma, 2011). Door empowerment, een proces van versterking, krijgt een individu grip op zichzelf en zijn omgeving (Van Regenmortel, 2002). Werken met krachten in het netwerk levert een positieve bijdrage aan het succes van een behandeling (Asselt-Goverts, Embregts, Hendriks & Frielink, 2010).

Middels literatuuronderzoek is onderzocht welke beschermende factoren een rol spelen binnen het sociale netwerk (zie Dames & Collot d’Escury, 2015). Op basis hiervan en met behulp van de Signs of Safety (SOS) en de Structured Assessment of PROtective Factors of violence risk (SAPROF) zijn de beschermende factoren in het Steunogram 2.0 aangevuld. Deze beschermende factoren zijn onderscheiden in vier verschillende typen ondersteuning, namelijk 1) emotionele ondersteuning: mensen in het netwerk die altijd voor jou klaar staan, zoals iemand die een luisterend oor biedt, 2) sociale ondersteuning en controle: mensen in het netwerk die betrokken zijn, zoals iemand die op jou let, 3)

5

(16)

16 instrumentele ondersteuning: mensen in het netwerk op wie jij beroep kan doen voor praktische zaken, zoals hulp bij de financiën, en 4) normatieve ondersteuning: mensen in het netwerk die voor jou een voorbeeldfunctie hebben (Dames & Collot d’Escury, 2015; Baartman, 2010; Bartelink & Verheijden, 2015). In het onderzoek van Dames en Collot d’Escury (2015) bleken deskundigen uit het werkveld positief ten aanzien van het gebruik Steunogram 2.0 om het sociale netwerk van LVB-jongeren in kaart te brengen. De indruksvaliditeit werd op meerdere aspecten als voldoende beoordeeld, onder anderen de kwaliteit van de testconstructie, de kwaliteit van de handleiding en de itemconstructie van de aangevulde beschermende factoren.

2.3 Het huidige onderzoek naar het Steunogram 2.0

In het onderhavige onderzoek zal onderzocht worden of het Steunogram 2.0 een valide diagnostisch instrument is om het sociale netwerk – inclusief de krachten en de risico’s – bij LVB-jongeren in kaart te brengen. Het huidige onderzoek richt zich op jongeren met en jongeren zonder een LVB. Bovendien ligt de nadruk op de uitbreiding van het Steunogram 2.0 met de beschermende factoren.

Allereerst zal de convergente validiteit van het instrument onderzocht worden. Dit zal gedaan worden door de resultaten op het Steunogram6 te vergelijken met de resultaten van twee instrumenten die soortgelijke informatie bevatten. Ten eerste zullen de scores van jongeren zonder een LVB op zowel het Steunogram en de Gezinsklimaatschaal-II (GKS-II) met elkaar worden vergeleken. Ten tweede zullen de scores van jongeren met een LVB op zowel het Steunogram en de SAVRY met elkaar worden vergeleken. Met betrekking tot de convergente validiteit wordt de volgende hypothese gesteld:

• Het Steunogram hangt positief samen met meetinstrumenten die soortgelijke informatie bevatten

(GKS-II en SAVRY).

Er wordt verwacht dat de scores op verschillende schalen van de GKS-II positief samenhangen met de hoeveelheid beschermende factoren geboden door gezinsleden binnen het Steunogram (jongeren

6

(17)

17

zonder een LVB). Bovendien wordt verwacht dat de Protectieve-items van de SAVRY positief

samenhangen met de beschermende factoren van het Steunogram (jongeren met een LVB).

Ten tweede zal de begripsvaliditeit onderzocht worden. Er zal een kwantitatieve en kwalitatieve vergelijkende studie plaatsvinden tussen jongeren met en jongeren zonder een LVB. Met betrekking tot de begripsvaliditeit worden de volgende hypothesen gesteld:

• Het sociale netwerk van jongeren met een LVB is kwantitatief kleiner dan bij niet LVB-jongeren. • De kwaliteit van het sociale netwerk van jongeren met een LVB (i.e. minder beschermende

factoren en meer risicofactoren) is zwakker dan bij jongeren zonder een LVB.

Op basis van literatuur wordt verwacht dat jongeren met een LVB minder mensen in zowel het primaire netwerk als in het sociale netwerk buiten de familie hebben dan jongeren zonder een LVB. Niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief zullen zij een zwakker netwerk hebben. Jongeren met een LVB zullen minder mensen hebben in het netwerk die hen beschermende factoren bieden en meer mensen die hen risicofactoren bieden dan jongeren zonder een LVB. Bovendien wordt verwacht dat de hoeveelheid beschermende factoren die zij ontvangen lager ligt en de hoeveelheid risicofactoren hoger. Tot slot wordt verwacht dat LVB-jongeren minder beschermende factoren hebben om de risicofactoren in het netwerk op te vangen dan niet LVB-jongeren. Zij hebben een kleinere ‘buffer’ beschermende factoren.

3. Methode

3.1 Deelnemers

In totaal deden 40 deelnemers tussen de 18 en 25 jaar mee aan dit onderzoek. In de controlegroep werden 30 jongeren zonder een LVB onderzocht. De werving van de deelnemers in de controlegroep is gedaan middels www.lab.uva.nl. Hier konden eerstejaars psychologie en psychobiologie studenten van de Universiteit van Amsterdam (UvA) zich aanmelden voor deelname aan het onderzoek. Zij ontvingen twee proefpersoon punten voor hun deelname aan het onderzoek. In de experimentele groep werden 10 LVB-jongeren onderzocht. Deze LVB-jongeren werden verworven via het Leger des Heils (LdH). Het onderzoek vond plaats op twee afdelingen binnen het cluster LVB jeugd: de Klif en Fasehuis ’t Gein. Beide

(18)

18 afdelingen zijn 24-uurs residentiële behandelvoorzieningen voor jongeren met een LVB in combinatie met gedragsproblematiek en/of sociaal-emotionele problematiek. De Klif biedt in het bijzonder plek aan dak- en thuisloze jongeren. Zij ontvingen een VVV-bon of een bioscoopbon ter waarde van 10 euro.

3.2 Materiaal

3.2.1 Het Steunogram 2.0

Het Steunogram brengt de samenstelling van het sociale netwerk in kaart. Jongeren tekenen wie er deel uitmaken van het netwerk. Een jongere krijgt twee vellen papier, een pen, een potlood en gekleurde stiften. De afname en het tekenen gebeuren op een gestructureerde wijze. Ten eerste zal de jongere gevraagd worden zijn familiestamboom te tekenen (zie bijlage 1). Vervolgens worden aan de hand van een semigestructureerd interview vragen gesteld met betrekking tot de familie. Vragen die gesteld kunnen worden zijn: ‘door wie ben je opgevoed? Heb je (stief)broers of zussen? Hoe vaak heb je contact met je moeder?’. Ten tweede tekent de jongere zijn sociale netwerk buiten de familie. De jongere maakt een indeling in verschillende categorieën, bijvoorbeeld vrienden, kennissen, school of werk, enzovoorts (zie bijlage 2). De professional vraagt de jongere contacten bij deze categorieën te tekenen met wie hij regelmatig contact heeft. Middels een semigestructureerd interview wordt een beeld gevormd van het sociale netwerk van de jongere. Vragen die gesteld kunnen worden zijn: ‘op hoeveel scholen heb je gezeten? Heb je een baantje? Heb je weleens een vaste vriend(in) gehad? Heb je hobby’s?’.

Tijdens de afname van het Steunogram bestaat de mogelijkheid vragen te stellen met betrekking tot een aantal kenmerken die van toepassing zijn op de personen in het Steunogram. Deze dienen als aanvulling en kunnen worden ingevuld op het Steunogram. Men kan hierbij denken aan 1) maatschappelijke variabelen, zoals ‘waar woont deze persoon?’, 2) relationele variabelen, zoals ‘hoe lang ga je met deze persoon om?’ 3) het soort vriend, zoals ‘krijg je weleens geld van deze persoon?’ en 4) de relaties tussen de netwerkleden, zoals ‘wie komt bij wie thuis?’.

Na het tekenen en aanvullen van het Steunogram worden er vragen gesteld met betrekking tot zowel de risicofactoren als de beschermende factoren in het netwerk. De verschillende risico- en

(19)

19 beschermende factoren zijn op stickers afgedrukt. Om de betekenis van de verschillende stickers af te kunnen lezen pakt men de legenda erbij. De legenda wordt samen met de jongeren besproken en erbij gehouden (zie bijlage 3). Een ‘luisterend oor bieden’ (emotionele ondersteuning) wordt bijvoorbeeld afgebeeld door een ‘luisterend oortje’. De jongere kan deze sticker plakken bij de persoon die hij noemt bij de beschermende factor ‘een luisterend oor bieden’. Hetzelfde geldt bij de risicofactoren. Een sticker wordt geplakt bij degene die genoemd wordt bij een risicofactor, bijvoorbeeld ‘drugsgebruik’.

Aan het einde krijgt de jongere de mogelijkheid om correcties of aanvullingen te doen. Als alles naar wens is, dan is het Steunogram volledig (zie bijlage 4). Een volledig Steunogram biedt de mogelijkheid de positie van de personen in het netwerk te observeren, de intensiteit en de functie van het contact te achterhalen en de gevarieerdheid van het netwerk in te zien (Baars, 1997; Hendrix, 2001, aangehaald in Collot d’Escury et al., 2015). Bovendien verschaft het Steunogram de jongere inzicht in zijn eigen netwerk, de beschermende factoren en de risicofactoren. Een mooi voorbeeld hiervan is dat een jongere aangaf verbaasd te zijn over de hoeveelheid positieve stickers die hij bij zijn vriendin had geplakt. Ondanks dat zij vaak ruzie hadden, gaf zijn vriendin hem ook veel positieve energie.

Binnen het Steunogram krijgt men de mogelijkheid om verschillende microsystemen te kwantificeren en te kwalificeren: 1) het primaire netwerk: gezins- en familieleden, 2) het sociale netwerk

buiten de familie: sociale contacten buiten de familie als vrienden, collega’s, klasgenoten, sportgenoten,

en 3) het formele netwerk: hulpverleners. Samen vormen de bovenstaande microsystemen het totale

netwerk van de jongeren. Zie Figuur 1 voor een overzicht van de scoringsmethode binnen het huidige

onderzoek (p. 20).

Voor de kwantitatieve scoring worden per systeem het aantal getekende mensen bij elkaar opgeteld. Als iemand drie vrienden, vier collega’s en twee sportgenoten tekent, dan telt het sociale netwerk buiten de familie in totaal negen mensen (2 + 4 + 3 = 9). Heeft deze persoon ook nog vier familieleden en twee hulpverleners getekend, dan wordt er gesproken van een totaal netwerk van 15 personen (= 4 familieleden + 9 sociale contacten buiten de familie + 2 hulpverleners).

(20)

20

Figuur 1. Een overzicht van de kwantitatieve en de kwalitatieve scoring van het Steunogram 2.0.

Voor de kwalitatieve scoring wordt binnen de verschillende systemen gekeken naar twee variabelen: 1) het aantal mensen dat beschermende factoren biedt en 2) de hoeveelheid beschermende factoren die door een systeem geboden worden. Bij het ‘totaal aantal mensen dat beschermende factoren7 biedt’ gaat

het om het totaal aantal mensen die een jongere beschermende factoren bieden. Eén persoon staat gelijk aan één beschermende factor, ook al biedt deze persoon op meerdere vlakken ondersteuning. In tegenstelling tot de bovenstaande variabele kan één persoon bij de ‘hoeveelheid beschermende factoren’ meerdere beschermende factoren opleveren. Dit betekent dat een moeder die op zes verschillende beschermende factoren genoemd wordt, de jongere zes beschermende factoren oplevert. Voor het berekenen van de hoeveelheid beschermende factoren worden namelijk alle scores op alle verschillende beschermende factoren binnen het Steunogram bij elkaar opgeteld. Een voorbeeld hiervan is een jongere die zeven mensen noemt bij het item ‘een luisterend oor bieden’ en vervolgens zes (zowel dezelfde of andere) mensen noemt bij het item ‘steun om vol te houden’. Dit maakt een totaal aantal van dertien

7

(21)

21 beschermende factoren over deze twee items (7 + 6 = 13). Men kan hierbij ook spreken over de hoeveelheid steun die zij ervaren vanuit het netwerk. Dezelfde twee variabelen zijn berekend voor de risicofactoren.

3.2.2 Gezinsklimaatschaal-II (GKS-II)8

De GKS-II wordt gebruikt bij opvoedings- en ontwikkelingsproblemen bij jeugdigen tussen de 11 en 25 jaar. Dit instrument verleent gerichte informatie over hoe gezinsleden het gezinsklimaat ervaren. De vragenlijst bevat 77 vragen die met “ja” of “nee” beantwoord kunnen worden. Er zijn zeven schalen: Cohesie (betrokkenheid van gezinsleden op elkaar), Expressiviteit (het openlijk en direct kunnen uiten van emoties en meningen binnen het gezin), Conflict (het uiten van boosheid binnen het gezin), Organisatie (regels, taken en plichten binnen het gezin), Controle (controlerende functie van gezinsleden op elkaar), Normen (mening van gezinsleden met betrekking tot normen en waarden) en Sociale Oriëntatie (betrokkenheid van gezinsleden op de sociale omgeving). Op elk van deze schalen kan er een maximale ruwe score behaald worden van 11 punten. De scores worden met normtabellen omgezet tot standaardscores (gemiddelde normscore: 50). Bij een normscore die meer dan 10 punten afwijkt van de gemiddelde normscore spreekt men van een afwijkende score (< 40 of > 60). Een lage score op Cohesie (<40) houdt in dat een gezinslid weinig betrokkenheid ervaart binnen het gezin, terwijl een hoge score op Conflict (>60) inhoudt dat een gezinslid veel conflict ervaart binnen het gezin.

De GKS-II is door de COTAN als voldoende beoordeeld, g g g o v v v.9 In 2000 heeft de COTAN de betrouwbaarheid, begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit als voldoende, en de normen als goed beoordeeld. De normen zijn wegens veroudering niet meer bruikbaar en als onvoldoende beoordeeld10.

8

De informatie met betrekking tot de meetinstrumenten (GKS-II en SAVRY) is verkregen via het Nederlands Jeugdinstituut. 9 De COTAN-beoordelingen bestaan uit zeven criteria, namelijk: “Uitgangspunten bij de testconstructie”, “Kwaliteit van het

testmateriaal”, “Kwaliteit van de handleiding”, “Normen”, “Betrouwbaarheid”, “Begripsvaliditeit” en “Criteriumvaliditeit”. De afkortingen g, v en o staan voor goed, voldoende en onvoldoende. De criteria zijn in volgorde weergegeven (Nederlands Instituut voor Psychologen: COTAN-beoordelingen).

(22)

22

3.2.3 De Structured Assessment of Violence Risk in Youth (SAVRY)*

De SAVRY is een instrument voor risicotaxatie en is speciaal ontwikkeld om het geweldsrisico bij jongeren tussen de 12 en 18 jaar te kunnen bepalen. De SAVRY bevat 24 Risico-items binnen drie Risico domeinen: het Historisch domein, het Individuele domein en het Contextuele domein. Daarnaast bevat de SAVRY een Protectief domein met zes Protectieve-items, namelijk 1) ‘Prosociale betrokkenheid’, 2) ‘Duidelijke ondersteuning door een ander’, 3) ‘Duidelijke hechte band met tenminste één prosociale volwassene’, 4) ‘Positieve houding tegenover interventie en gezag’, 5) ‘Positieve gerichtheid op school of werk’ en 6) ‘Trekken van een veerkrachtige persoonlijkheid’. Het huidige onderzoek richt zich op de uitbreiding van het Steunogram 2.0 met de beschermende factoren in het netwerk. De laatste drie Protectieve-items betreffen interpersoonlijke protectieve factoren die niet binnen het Steunogram geobserveerd kunnen worden. Om deze reden zal de nadruk liggen op de eerste drie Protectieve-items. De items worden gecodeerd op een schaal van twee niveaus: aanwezig of afwezig.

Uit onderzoek naar de afzonderlijke domeinen van de SAVRY blijkt dat de hoogste predictieve validiteit werd gevonden voor het ‘Individuele domein’ en het ‘Protectieve domein’. Ander onderzoek toont aan dat het ‘Protectieve domein’ een significante negatieve voorspeller is van recidive van gewelddadig gedrag in alle steekproeven (Lodewijks, 2008).

3.3 Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek werd in overleg met de instelling besloten dat de mentor van de LVB-jongere tijdens het onderzoek aanwezig zou zijn. Binnen de controlegroep werden alle gegevens individueel verkregen door de proefleider. Bij aanvang van het onderzoek moesten alle deelnemers een

informed consent ondertekenen. Hierin werden zij geïnformeerd over het doel, de gang van zaken, de

vertrouwelijkheid, de vrijwilligheid en nadere inlichtingen van het onderzoek.

Jongeren in de controlegroep vulden als eerst de GKS-II in. De instructies werden uitgevoerd zoals aangegeven in de handleiding. Aan de deelnemers die niet meer thuis woonden werd gevraagd na te denken over hun gezin in de periode dat zij nog thuis woonden. Deze vragenlijst nam ongeveer 20

(23)

23 minuten in beslag. Bij aanvang van het onderzoek bleek de tijdsduur van het Steunogram in combinatie met de GKS-II niet geschikt voor de LVB-doelgroep. Om de overbelasting te beperken is ervoor gekozen om deze vragenlijst niet af te nemen bij de experimentele doelgroep.

In beide groepen werd het netwerk van de jongeren in kaart gebracht met het Steunogram. De afname van het Steunogram begon met een duidelijke uitleg van het doel. De jongere moest zich ervan bewust zijn dat hij samen met de proefleider zijn eigen netwerk in kaart ging brengen. De jongere is de primaire informatiebron (Collot d’Escury et al., 2015). Er werd benadrukt dat er geen foute antwoorden waren en dat de deelnemer vrij was ergens geen antwoord op te geven. Er werd door de proefleider gecontroleerd of de jongere de instructies had begrepen. Jongeren met een LVB kunnen bewust of onbewust een incorrecte voorstelling van zaken te geven (Collot d’Escury et al., 2015). Om deze reden werd er tijdens de afname voldoende aandacht besteed aan het doorvragen. De verschillende stappen in de handleiding zijn bij alle deelnemers in dezelfde volgorde afgenomen. Aan het einde van het onderzoek bestond de mogelijkheid een foto te maken van het getekende netwerk of deze mee te nemen. In het laatste geval nam de proefleider een kopie. Het tekenen van het Steunogram nam gemiddeld tussen de 60 en 90 minuten in beslag.

Met behulp van informatie vanuit dossiers werd de SAVRY naderhand getaxeerd voor de deelnemers uit de experimentele groep. Wegens het ontbreken van dossiers was het niet mogelijk om de SAVRY bij de controlegroep af te nemen. Het scoren van de SAVRY nam ongeveer 30 tot 60 minuten in beslag. In totaal nam het onderzoek per deelnemer ongeveer 2 à 2.5 uur in beslag. Zie Tabel 1 voor een overzicht van de procedure.

Tabel 1

Procedure: het Materiaal en de Volgorde van Afname

Controlegroep (N = 30) Experimentele groep (N = 10)

1. Informed consent 1. Informed consent

(24)

24

3. Steunogram 2.0 3. SAVRY

Noot. Controlegroep = jongeren zonder een LVB, experimentele groep = jongeren met een LVB.

4. Resultaten

Een overzicht van de demografische gegevens wordt gepresenteerd in Tabel 2. In de controlegroep lag de gemiddelde leeftijd significant lager dan in de experimentele groep, t(38) = -3.155, p < .05. In de huidige studie is de man – vrouw ratio 1: 2. Dit wordt veroorzaakt door een grotere verhouding van vrouwen binnen de controlegroep. Het totaal IQ van de jongeren in de experimentele groep was gemiddeld 73.4 (SD = 5.23). Dit betekent dat deze jongeren binnen de praktijkdefinitie van een LVB vallen, namelijk een totaal IQ tussen de 60 en 85 (De Beer, 2012).

Tabel 2

Demografische Gegevens: Gemiddelden (M), Standaardafwijkingen (SD), Frequenties en Percentages (%)

Noot. *p < .01; Controlegroep = jongeren zonder een LVB, experimentele groep = jongeren met een LVB.

4.1 Convergente validiteit

De convergente validiteit is onderzocht door het Steunogram te vergelijken met twee vragenlijsten die soortgelijke informatie bevatten: de GKS-II en de SAVRY. De GKS-II is afgenomen bij de controlegroep en de SAVRY is afgenomen bij de experimentele groep.

Variabelen Totaal (N = 40) Controlegroep (N = 30) Experimentele groep (N = 10) p Leeftijd in jaren (SD) 20.9 (2.07) 20.37 (1.88)* 22.5 (1.84)* .003 TIQ (SD) 73.4 (5.23) Sekse .246 Man (%) 13 (32.5%) 8 (26%) 5 (50%) Vrouw (%) 27 (67.5%) 22 (74%) 5 (50%)

(25)

25

4.1.1 Het Steunogram 2.0 en de Gezinsklimaatschaal II (GKS-II)

Binnen de GKS-II werden de normscores voor de verschillende schalen berekend. Om deze gezinsvragenlijst te vergelijken met het Steunogram werd de volgende variabele meegenomen in de analysen: de hoeveelheid beschermende factoren geboden door gezinsleden. Om het verband tussen deze vragenlijsten te onderzoeken is gebruik gemaakt van eenzijdige bivariate correlaties. Bij variabelen waarbij er werd voldaan aan de normaliteitsassumptie zijn de correlaties berekend met behulp van een

Pearson’s r correlatie (r). Was dit niet het geval, dan zijn de correlaties berekend middels een Spearman’s correlatie coëfficiënt (rs). Zie Tabel 3 voor een overzicht van de uitkomsten.

Tabel 3

Steunogram 2.0 en GKS-II: Gemiddelde Scores (M), Standaardafwijkingen (SD) en Correlaties

Noot. *p < .05; **p < .01; Eenzijdige toetsing; Enkel afgenomen bij de controlegroep (= jongeren zonder

een LVB, N = 30); BF = beschermende factoren; 1Voor de correlaties tussen deze variabelen is gebruik gemaakt van Pearson’s r correlatiecoëfficiënt (r).

Variabelen M SD 1. R2

Het Steunogram

1. Hoeveelheid BF geboden door gezinsleden 18.47 7.72 -

De GKS-II 2. Cohesie 51.17 5.25 .50** .25 3. Expressiviteit 54.57 8.11 .38* .13 4. Conflict 44.57 11.63 -.39*1 .17 5. Organisatie 51.20 8.96 .22 6. Controle 45 8.02 .25 7. Normen 47.50 4.95 .33*1 .11 8. Sociale Oriëntatie 57.43 8.49 .01

(26)

26 De hoeveelheid beschermende factoren geboden door gezinsleden hangt significant positief samen met de Cohesie schaal, rs = .50, p < .01. Hoe meer beschermende factoren er geboden worden binnen het gezin, des te hoger de mate van betrokkenheid van de gezinsleden op elkaar is. Een significante positieve samenhang bestaat tevens tussen het Steunogram en de Expressiviteit schaal, rs = .38, p < .05. Hoe meer beschermende factoren er geboden worden binnen het gezin, hoe groter de mogelijkheid lijkt voor de jongere om binnen het gezin zijn emoties en meningen openlijk en direct te uiten. Bovendien hangt de Normen schaal significant positief samen met het Steunogram, r = .33, p < .05. Hoe meer beschermende factoren er geboden worden binnen het gezin, hoe groter de rol van normen en waarden lijkt te zijn binnen het gezin. Tot slot wordt een significante negatieve samenhang geobserveerd tussen de hoeveelheid beschermende factoren geboden door het gezin en de Conflict schaal, r = -.39, p < .05. Hoe meer beschermende factoren er geboden worden binnen het gezin, des te minder conflict het gezinslid ervaart binnen het gezin.

4.1.2 Het Steunogram 2.0 en de SAVRY

Om inzicht te krijgen in de samenhang tussen deze vragenlijsten is de aanwezigheid van drie Protectieve-items binnen de SAVRY vergeleken met de aanwezigheid van dezelfde beschermende factoren binnen het Steunogram. Voor een overzicht van de frequenties en percentages, zie Tabel 4.

Tabel 4

SAVRY: de Frequenties en Percentages (%) van de Aan- of Afwezigheid van Protectieve-items

Noot. Experimentele groep = jongeren met een LVB (N = 10).

Protectieve-items SAVRY Aanwezig Afwezig

1. Prosociale betrokkenheid 1 (10%) 9 (90%)

2. Duidelijke ondersteuning door een ander 10 (100%) 0 (0%)

(27)

27

Prosociale betrokkenheid

Er wordt bij de SAVRY gezien dat de aanwezigheid van ‘Prosociale betrokkenheid’ laag ligt. Dit wordt terug gezien in het Steunogram. Jongeren met een LVB hebben weinig tot geen hobby’s, nemen weinig deel aan prosociale activiteiten en noteren vaker vrienden(groepen) die betrokken zijn of waren bij criminele activiteiten dan jongeren zonder een LVB.

Duidelijke ondersteuning door een ander

Bij dit item ging het niet zozeer om de aanwezigheid van een persoon in het netwerk, maar de mate waarin iemand op verschillende vlakken ondersteuning biedt (Morrison, 1998, aangehaald in Lodewijks, Doreleijers, de Ruiter & de Wit-Grouls, 2003). Zowel uit de SAVRY als uit het Steunogram bleek dat alle jongeren duidelijke ondersteuning door een ander ontvangen. Binnen het Steunogram wordt gezien dat alle LVB-jongeren tenminste één persoon hebben die hen op meerdere vlakken ondersteuning bieden.

Duidelijke hechte band met tenminste één prosociale volwassene

Bij dit item wordt gesproken van warme en liefdevolle relaties door gezinsleden, leraren en andere volwassenen. In deze relatie wordt de competentie van een jongere gestimuleerd en delinquent gedrag actief afgewezen (Lodewijks et al., 2003). Uit de SAVRY komt naar voren dat een duidelijke hechte band met tenminste één prosociale volwassene bij de meerderheid van de onderzochte LVB-jongeren (60%) afwezig is. Binnen het Steunogram worden deze resultaten niet ondersteund. Elke jongere tekent tenminste één prosociale volwassene die ze ondersteuning biedt op verschillende vlakken. Er zijn echter twee kanttekeningen die de resultaten van de SAVRY deels ondersteunen. Ten eerste tekenen de LVB-jongeren vaak één van de twee ouders in het netwerk. Waarbij één jongere expliciet benoemde of hij zijn moeder er echt op moest tekenen en een ander een grote kruis door zijn vader heen tekende. Het contact met tenminste één hechtingsfiguur is vaker gebrouilleerd ten opzichte van jongeren zonder een LVB. Ten tweede wordt geobserveerd dat sommige LVB-jongeren naast hulpverleners geen volwassenen in het sociale netwerk hebben die hen ondersteuning bieden.

(28)

28

4.2 Het Steunogram 2.0: kwantitatieve en kwalitatieve vergelijkende studie

De kwantitatieve en kwalitatieve analyses zijn verricht binnen drie verschillende systemen, namelijk 1)

het primaire netwerk: gezins- en familieleden, 2) het sociale netwerk buiten de familie: sociale contacten

buiten de familie zoals vrienden, collega’s, klasgenoten en sportgenoten en 3) het totale netwerk: het primaire netwerk, het sociale netwerk buiten de familie en het formele netwerk (hulpverleners). Het

formele netwerk zal niet als afzonderlijke variabele vergeleken worden, omdat de jongeren uit de

controlegroep geen hulpverleners op het netwerk hebben getekend.

De groepsverschillen werden middels eenzijdige onafhankelijke t-toetsen onderzocht. Voorafgaand aan de analyses is gecontroleerd of de data voldeed aan de normaliteitsassumptie en de homogeniteit van varianties (Field, 2009). Bij data die niet voldeed aan de normaliteitsassumptie is gebruik gemaakt van een non-parametrische onafhankelijke t-toets: de Mann-Whitney U toets (exact). Binnen enkele variabelen werden één of twee extreem hoge scores geobserveerd. Geen van deze outlier(s) heeft of hebben invloed gehad op de statistische uitkomsten en lijken bovendien representatief voor de doelgroep. Alle data zijn meegenomen in de analyses. Er werden middel tot middelgrote effectgroottes verwacht.

4.2.1 Kwantitatief: het sociale netwerk

De groepen zijn vergeleken op drie variabelen: 1) het aantal mensen in het totale netwerk, 2) het aantal mensen in het primaire netwerk en 3) het aantal mensen in het sociale netwerk buiten de familie. Zie Tabel 6 voor een overzicht van de uitkomsten.

Tabel 6

Kwantitatief: Gemiddelde Scores (M) met de bijbehorende Standaardafwijkingen (SD) van het Aantal Mensen binnen het 1) Totale Netwerk, 2) het Primaire Netwerk en het 3) Sociale Netwerk Buiten de Familie

(29)

29

Kwantitatief M (SD) M (SD) p r

Het aantal mensen in het totale netwerk 46.77 (15.78)* 19.3 (7.6)* .000 .64 Het aantal mensen in het primaire netwerk 24.33 (9.18)* 9.7 (6.6)* .000 .60 Het aantal mensen in het sociale netwerk buiten de familie 21.13 (9.41)* 6.9 (3.2)* .000 .75

Noot. *p < .001; Controlegroep = jongeren zonder LVB, experimentele groep = jongeren met een LVB.

Uit de analysen komt naar voren dat jongeren met een LVB (M = 19.3, SD = 7.06) gemiddeld significant minder mensen in het netwerk hebben dan hun leeftijdsgenoten zonder een LVB (M = 46.77,

SD = 15.78), t(38) = 5.27, p < .001. De onderzochte LVB-jongeren (M = 9.7, SD = 6.6) hebben een

significant kleiner primair netwerk dan de onderzochte jongeren zonder een LVB (M = 24.33, SD = 9.18),

t (38) = 4.64, p < .001. Tevens blijkt dat zij buiten de familie significant minder sociale contacten hebben, t(37.89) = 7.13, p < .001. Jongeren met een LVB hebben gemiddeld 6.9 (SD = 3.2) sociale contacten

buiten de familie ten opzichte van gemiddeld 21.13 (SD = 9.41) bij jongeren zonder een LVB. Er zijn middelgroot tot grote effectgrootte geobserveerd, variërend van r = .64 tot r = .75.

Figuur 2. Weergave groepsverschillen op het aantal mensen binnen 1) het totale netwerk 2) het primaire

(30)

30

4.2.2 Kwalitatief: beschermende factoren in het sociale netwerk

De groepen zijn vergeleken op a) het aantal mensen dat beschermende factoren biedt en b) de hoeveelheid beschermende factoren binnen drie systemen: 1) het totale netwerk, 2) het primaire netwerk en 3) het sociale netwerk buiten de familie. Zie Tabel 7 voor een overzicht van de uitkomsten met betrekking tot de beschermende factoren. Daarnaast biedt Tabel 8 een overzicht van groepsverschillen betreffende de vier typen ondersteuning die binnen het Steunogram 2.0 zijn opgenomen.

Tabel 7

Gemiddelde Scores (M) met de bijbehorende Standaardafwijkingen (SD) van a) het Aantal Mensen dat Beschermende Factoren biedt en b) de Hoeveelheid Beschermende Factoren binnen 1) het Totale Netwerk, 2) het Primaire Netwerk en 3) het Sociale Netwerk Buiten de Familie

Controlegroep Experimentele groep

Beschermende factoren M (SD) Mdn M (SD) Mdn p r

Het totale netwerk

Aantal mensen 13.57 (5.91) 12* 10 (2.5) 10* .036 .28

Hoeveelheid beschermende factoren 56.07 (25.06) 50* 38.7 (14.65) 37.5* .020 .32

Het primaire netwerk

Aantal gezins- en familieleden 4.33 (2.38) 3.5* 2.7 (2.5) 2* .006 .37 Hoeveelheid beschermende factoren 20.97 (8.66)** 19.5 10.70 (7.0)** 10.5 .001 .29

Het sociale netwerk buiten de familie

Aantal sociale contacten 9.3 (5.03) 8** 4.8 (1.62) 4.5** .001 .49 Hoeveelheid beschermende factoren 35.03 (23.44) 27** 20.8 (15.33) 16** .029 .29

Noot. *p < .05; **p < .01; Controlegroep = jongeren zonder LVB (N = 30), experimentele groep =

jongeren met een LVB (N = 10); Bij de analyses die uitgevoerd zijn met behulp van de Mann-Whitney U toets staat de significantie (*/ **) genoteerd bij de mediaan (Mdn) in plaats van bij het gemiddelde (M)11.

11

(31)

31 Jongeren met LVB (Mdn = 10) hebben gemiddeld significant minder mensen in het totale netwerk die hen beschermende factoren bieden dan jongeren zonder een LVB (Mdn = 12), U = 92.5, z = -1.81, p < .05, r = .28. Ook de hoeveelheid beschermende factoren die jongeren met een LVB (Mdn = 50) ontvangen vanuit het totale netwerk ligt significant lager dan bij hun leeftijdsgenoten (Mdn = 37.5), U = 84.5, z = -2.05, p < .05, r = .32. Dit geldt tevens binnen het primaire netwerk en het sociale netwerk buiten de familie. Er zijn gemiddeld significant minder familieleden en sociale contacten die hen beschermende factoren bieden dan bij hun leeftijdsgenoten, respectievelijk U = 75.5, z = -2.39, p < .05, r = .37 en U = 50.5, z = -3.14, p = .001, r = .49. Ook de hoeveelheid beschermende factoren geboden door zowel het primaire netwerk als het sociale netwerk buiten de familie ligt lager bij jongeren met een LVB, respectievelijk t(38) = 1.38, p < .05, r = .29, en U = 89.5, z = -1.89, p < .05, r = .001. Zo ontvangen jongeren zonder een LVB (M = 20.97, SE = 2.22) gemiddeld twee keer zoveel beschermende factoren vanuit het primaire netwerk dan jongeren zonder een LVB (M = 10.70, SE = 1.52). Er worden kleine tot medium effectgroottes geobserveerd, variërend van r = -.29 tot r = -.49.

Figuur 3. Weergave groepsverschillen op a) het aantal mensen dat beschermende factoren biedt en b) de

hoeveelheid beschermende factoren binnen 1) het totale netwerk, 2) het sociale netwerk buiten de familie en 3) het primaire netwerk.

(32)

32 Tabel 8

Typen Ondersteuning: Gemiddelde Scores (M) met de bijbehorende Standaardafwijkingen (SD)

Controlegroep Experimentele groep

Typen ondersteuning M (SD) Mdn M (SD) Mdn p r

Emotionele ondersteuning 26.67 (15.35) 22.5** 16.40 (8.08) 16.5** .008 .37 Sociale ondersteuning en controle 10.7 (6.75) 8 6.8 (3.23) 6 .11 .19

Minus steun formele netwerk 10.7 (6.75) 8* 5.9 (3.7) 5* .02 .20

Instrumentele ondersteuning 8 (4.09) 7* 5.2 (3.23) 4* .01 .36 Normatieve ondersteuning 10.37 (5.32) 9.5 10.3 (6.75) 8.5 .37 .05 Noot. *p < .05, **p < .01; Controlegroep = jongeren zonder LVB (N = 30), experimentele groep = jongeren met een LVB (N = 10); Groepsverschillen geanalyseerd middels de Mann-Whitney U toets.

Uit de analyse komt naar voren dat er significante groepsverschillen bestaan tussen de ontvangen emotionele ondersteuning en de ontvangen instrumentele ondersteuning, respectievelijk U = 74.5, z = -2.36, p < .01, r = .37 en U = 77, z = -2.30, p = .01, r = .36. Er wordt bij beiden een kleine tot medium effectgrootte geobserveerd. Jongeren met een LVB ontvangen gemiddeld minder emotionele ondersteuning en instrumentele ondersteuning dan niet LVB-jongeren. Er worden geen groepsverschillen geobserveerd in normatieve ondersteuning, en sociale ondersteuning en controle. Bij sociale ondersteuning en controle wordt een klein effect geobserveerd, r = .19. Vanwege het kleine effect is gekeken of de experimentele groep hier goed wegkomt wegens steun vanuit het formele netwerk (= hulpverleners). Een nieuwe variabele sociale controle en ondersteuning werd berekend zonder steun vanuit hulpverleners. Uit de analyse komt naar voren dat er een significant groepsverschil bestaat als steun vanuit het formele netwerk wegvalt, U = 110, z = -1.26, p < .05, r = .2. Jongeren met een LVB ontvangen gemiddeld minder ‘sociale ondersteuning en controle’ als steun vanuit hulpverleners wegvalt.

(33)

33

4.2.3 Kwalitatief: risicofactoren in het sociale netwerk

De groepen zijn vergeleken op a) het aantal mensen dat risicofactoren biedt en b) de hoeveelheid risicofactoren binnen 1) het totale netwerk. Voor een overzicht van de uitkomsten met betrekking tot de risicofactoren, zie Tabel 9. Daarnaast biedt Tabel 10 biedt een overzicht van groepsverschillen per risicofactor (item-niveau).

Tabel 9

Gemiddelde scores (M) met de bijbehorende Standaardafwijkingen (SD) van a) het Aantal Mensen dat Risicofactoren biedt en b) de Hoeveelheid Risicofactoren in 1) het Totale Netwerk

Controlegroep Experimentele groep

Risicofactoren M (SD) Mdn M (SD) Mdn p r

Het totale netwerk

Aantal mensen 8.93 (6.89) 6.5 6.2 (4.67) 5 .12 .18

Hoeveelheid risicofactoren 10.53 (7.24) 10 11 (8.93) 11 .87 .00

Noot. Controlegroep = jongeren zonder LVB (N = 30), experimentele groep = jongeren met een LVB (N

= 10); Groepsverschillen geanalyseerd middels de Mann-Whitney U toets.

Het netwerk van jongeren zonder een LVB heeft gemiddeld meer mensen die risicofactoren bieden dan het netwerk van LVB-jongeren. Dit verschil is niet significant, U = 112, z = -1.19, p = ns. Er wordt wel een klein effect geobserveerd, r = .18. De hoeveelheid aanwezige risicofactoren in het netwerk verschilt niet tussen beide groepen, U = 149, z = -.03, p = ns. Jongeren met (Mdn =10) en jongeren zonder een LVB (Mdn = 10) rapporteren evenveel risicofactoren in het netwerk.

(34)

34 Tabel 10

Overzicht per Risicofactor: Gemiddelde Scores (M) met de Bijbehorende Standaardafwijking (SD)

Controlegroep Experimentele groep

Risicofactor M (SD) Mdn M (SD) Mdn p r

1. Financiële problemen .67 (1.06) 0 3.2 (5.8) 1 .115

2. Zoekt vaak ruzie .40 (.72) 0 .7 (.82) .5 .135

3. Drugsgebruik (soft en/of harddrugs) 5.67 (6) 3.5 3.1 (2.68) 3 .207

Drugsgebruik recreatief 5.06 (5.68) 3** 0 (0) 0** .003 .44

Drugsgebruik problematisch .60 (1.19) 0*** 3.1 (2.68) 3*** .000 .52

4. Alcoholverslaving .47 (.77) 0* 0 (0) 0* .035 .22

5. Seksueel grensoverschrijdend gedrag .17 (.37) 0 0 (0) 0 .217

6. Aanraking met politie en/of justitie .50 (.81) 0*** 2.4 (1.89) 1.5*** .000 .54

7. Werkloos .67 (.99) 0* 1.7 (1.64) 1* .029 .30

8. Psychiatrisch behandeld 1.7 (1.55) 1** .3 (.48) 0** .002 .46

9. Slechte invloed op jou .33 (.96) 0 .2 (.42) 0 .474

Noot. *p < .05; **p < .01; ***p < .001; Mann-Whitney U toets gebruikt om de groepsverschillen te

analyseren.

Jongeren zonder een LVB scoren significant hoger op de volgende risicofactoren dan jongeren met een LVB: ‘alcoholverslaving’ en ‘psychiatrisch behandeld’. Er zijn gemiddeld meer mensen in het netwerk die problematisch alcoholgebruik laten zien, U =100, z = -1.36, p < .05. Ook worden er meer mensen in het netwerk psychiatrisch behandeld, U = 60.5, z = -2.91, p < .01. LVB-jongeren scoren significant hoger op de risicofactoren ‘aanraking met politie en/of justitie’ en ‘werkloosheid’, achtereenvolgens U = 49, z = -3.44, p < .001 en U = 93, z = -1.94, p < .05. Zij rapporteren gemiddeld meer mensen in het netwerk die in aanraking zijn gekomen met politie of werkloos zijn dan hun niet

(35)

35 LVB-leeftijdsgenoten. Er worden kleine tot medium effectgrootte geobserveerd, variërend van r = .22 tot

r = .54.

Opmerkelijk is dat de gemiddelde scores op de verschillende risicofactoren vrij laag liggen (tussen 0 en 1). De hoogst geobserveerde risico-scores zijn de scores op de risicofactor ‘drugsgebruik’. Jongeren zonder een LVB hebben gemiddeld bijna 6 mensen in het netwerk die drugs gebruiken ten opzichte van gemiddeld 3 mensen bij jongeren met een LVB. Om meer inzicht te krijgen in deze risicofactor zijn de antwoorden geanalyseerd op de mate van gebruik. Op basis hiervan is een indeling gemaakt in vier categorieën: 1) minimale risico: een paar keer per jaar, 2) klein risico: één of twee keer per maand, 3) medium risico: één of twee keer per week en 4) groot risico: (bijna) elke dag (Jellinek, 2016; Verslavingszorg Noord Nederland, 2016). Uitgaande van deze categorieën zijn twee variabelen onderscheiden: 1) recreatief gebruik: categorie 1 en 2, en 2) problematisch gebruik: categorie 3 en 4.

Uit de analyses blijkt dat het gemiddelde aantal mensen in het netwerk dat recreatief drugs gebruikt significant hoger ligt bij jongeren zonder een LVB (Mdn = 3) dan bij jongeren met een LVB (Mdn = 0), U = 68.5, z = -2.84, p < .01, r = .44. In tegenstelling tot recreatief gebruik, hetgeen niet voorkomt bij de onderzochte LVB-jongeren, komt problematisch drugsgebruik significant vaker voor bij deze jongeren, U = 50, z = -3.34, p = .001, r = .52. Jongeren met een LVB (Mdn = 3) rapporteren gemiddeld meer mensen in het netwerk met problematisch drugsgebruik dan jongeren zonder een LVB (Mdn = 0). Er worden medium effectgroottes geobserveerd.

4.2.4 Kwalitatief: ‘buffer’ beschermende factoren

Een nieuwe variabele werd berekend om de ‘buffer’ van het sociale netwerk te analyseren. De buffer, ook wel de verschilscore, representeert de hoeveelheid beschermende factoren die de jongere ontvangt minus de hoeveelheid risicofactoren die in het totale netwerk aanwezig zijn. Middels de Mann-Whitney U toets (exact) is onderzocht of er groepsverschillen bestaan met betrekking tot deze verschilscore, zie Tabel 11.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat eerder onderzoek nog geen uitsluitsel geeft over verschillen tussen jongens en meisjes in hun gevoeligheid voor groepsdruk en over het effect van groepsdruk met negatieve

The main motivation behind the development of the MobiHealth (MH) system, first developed during the MobiHealth project, was that of providing ubiquitous medical care by means of

Dat sommige figuren op sleutelposities zich meer aangetrokken voelden tot de positie van de Guatemalteekse regering dan die van Carter werd behalve door het Koude

Effort-force along the power-conserving interconnection of subsystems A and P is considered as a natural feedback and utilized in the design of an energy-based state observer

&RQFOXVLRQ $OWKRXJK LW KDV EHHQ NQRZQ IRU D ZKLOH WKDW FOLPDWHUHODWHG IDFWRUV DFFRXQW IRU WKH

Examples of such can be found in the analytical field, (bio)-chemistry, medical and industry. These fields require in-line measurement and control over mass

In de periode dat de cliënt een beschermende setting nodig heeft, kan sprake zijn van een behoefte aan geneeskundige zorg, maar dit is niet de reden voor het verblijf..

Door vroegsignalering in onder meer Centra voor Jeugd en Gezin, de jeugdgezondheidszorg, de voorschoolse opvang, het welzijnswerk en op school krijgen de kinderen en jongeren