• No results found

Het wetsvoorstel affectieschade en de ontwikkelingen in Europa : Een onderzoek of het wetsvoorstel affectieschade voorziet in een behoefte en de ontwikkelingen in Europa volgt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het wetsvoorstel affectieschade en de ontwikkelingen in Europa : Een onderzoek of het wetsvoorstel affectieschade voorziet in een behoefte en de ontwikkelingen in Europa volgt"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het wetsvoorstel affectieschade en de ontwikkelingen in Europa

Een onderzoek of het wetsvoorstel affectieschade voorziet in een behoefte en de ontwikkelingen in Europa volgt

Student: Lisette Molenaar

Begeleider: mr. A.V.T. de Bie

Mastertrack: Privaatrechtelijke rechtspraktijk Inleverdatum: 28 juli 2017

(2)

Abstract

Ongelukken waarbij mensen zwaar en ernstig letsel oplopen of overlijden gebeuren iedere dag. Het slachtoffer kan van de aansprakelijke partij vergoeding krijgen van zijn immateriële schade en dus ook aanspraak maken op smartengeld. Derden die affectieschade lijden door deze gebeurtenis, kunnen geen aanspraak maken op vergoeding van affectieschade naar Nederlands recht. In de meeste landen in Europa is deze mogelijkheid er wel. De minister van Veiligheid en Justitie heeft op 20 juli 2015 een wetsvoorstel voor vergoeding van affectieschade naar de Tweede Kamer gestuurd. Aanleiding voor het wetsvoorstel is dat uit onderzoek is gebleken dat naasten en nabestaanden behoefte hebben aan vergoeding van affectieschade. Op deze manier verkrijgen zij erkenning en genoegdoening van het door hun geleden leed.

In dit onderzoek staat de vraag centraal of het wetsvoorstel voorziet in de maatschappelijke

behoefte en of het Nederlandse schadevergoedingsrecht door het wetsvoorstel meer in lijn komt met de Europese ontwikkelingen. Om tot een conclusie te komen, is er literatuuronderzoek verricht. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt waarom de wetgever er in het verleden voor heeft gekozen om vergoeding van affectieschade niet mogelijk te maken. Toch blijkt er nu een maatschappelijke behoefte te zijn voor een wettelijke regeling. De wetgever wil niet dat er bij de vaststelling van de vergoeding van affectieschade langdurige en pijnlijke procedures ontstaan. De wetgever heeft daarom een vaste kring van gerechtigden vastgesteld en daaraan forfaitaire vergoedingen gekoppeld. Door de hardheidsclausule is het echter niet een geheel gesloten regeling. Door te werken met vaste bedragen, zou het in de praktijk mogelijk worden, dat de naasten meer of minder vergoeding van zijn affectieschade ontvangt dan de gelaedeerde aan smartengeld. De vraag is of dit een gerechtvaardigd onderscheid is. Door de vaste bedragen wordt er bij de toekenning van

vergoeding van affectieschade geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de naaste. Uit het onderzoek dat door prof.mr. Akkermans is uitgevoerd, is juist naar voren gekomen dat naasten het belangrijk vinden dat bij toekenning van de vergoeding rekening wordt gehouden met hun persoonlijke omstandigheden. Het wetsvoorstel komt dus tegemoet aan de

maatschappelijke behoefte, maar de vraag is of het wetsvoorstel ook de erkenning en genoegdoening geeft die naasten zo graag willen.

Veel Europese landen kennen een wettelijke regeling voor vergoeding van affectieschade. Sommige kennen al lang een wettelijke regeling, andere landen hebben deze regeling recent ontwikkeld. Door het wetsvoorstel ontwikkelt Nederland zich dus mee met de overige Europese landen.

(3)

Lijst met afkortingen

Art. Artikel

BW Burgerlijk Wetboek

CDA Christen-Democratisch Appèl

D66 Democraten 66

VU Vrije Universiteit

(4)

Inhoudsopgave

Inleiding 4

1. Het Nederlandse schadevergoedingsrecht en affectieschade 6

1.1. Tussenconclusie 8

2. De achterliggende gedachte van de wetgever en de rechtspraak 9

2.1. Waarom heeft de wetgever besloten om geen regeling voor affectieschade op te nemen? 9

2.2. Arresten van de Hoge Raad 11

2.3. Uitspraken in de lagere rechtspraak 14

2.4. Tussenconclusie 17

3. De maatschappelijke behoefte, het huidige wetsvoorstel en het eerdere wetsvoorstel uit 2013 18 3.1. Onderzoek naar de maatschappelijke behoefte van vergoeding van affectieschade 18

3.2. Het wetsvoorstel affectieschade uit 2003 21

3.3. Het huidige wetsvoorstel affectieschade 23

3.4. Tussenconclusie 28

4. Vergoeding van affectieschade in andere Europese landen 29

4.1. Vergoeding van affectieschade in Engeland 29

4.2. Shockschade in Engeland 31

4.3. Vergoeding van affectieschade in Frankrijk 32

4.4. Tussenconclusie 34

Conclusie 35

(5)

Inleiding

De vliegramp met vlucht MH 17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014 zullen velen zich nog herinneren. Het vliegtuig werd boven Oekraïne neergehaald door een raket. Daarbij zijn alle 298 passagiers omgekomen. Door de ramp hebben vele nabestaanden mogelijk affectieschade geleden. Affectieschade wil zeggen dat naasten immateriële schade lijden door het leed dat zij ondervinden doordat een persoon met wie zij een affectieve band hebben overlijdt of ernstig gewond raakt.1 Op

grond van het huidige schadevergoedingsrecht is het niet mogelijk om affectieschade te vergoeden aan naasten en nabestaanden. Derden kunnen alleen aanspraak maken op verplaatste schade zoals genoemd in artikel 6:107 BW en op overlijdensschade zoals genoemd in artikel 6:108 BW. Dit wil zeggen dat de nabestaanden van de slachtoffers van de ramp met de MH 17 naar Nederlands recht geen vergoeding kunnen krijgen van hun affectieschade als gevolg van het overlijden van hun naaste. Ook in het geval een geliefde gehandicapt of ander ernstig letsel oploopt raakt door toedoen van iemand anders, is er geen mogelijkheid voor de naaste om vergoeding van affectieschade te vorderen.

In opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie is onderzoek verricht naar de

maatschappelijke behoefte voor vergoeding van affectieschade. Uit het onderzoek is gebleken dat de maatschappij behoefte heeft aan vergoeding van affectieschade. Naasten en nabestaanden hebben behoefte aan erkenning en genoegdoening.2

De wetgever heeft in 2015 een wetsvoorstel ingediend voor vergoeding van affectieschade. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen’ (hierna: het wetsvoorstel) biedt aan naasten en nabestaanden vergoeding van affectieschade als de gelaedeerde ernstig en blijvend letsel heeft opgelopen of is overleden. De wetgever heeft bepaald welke personen in aanmerking kunnen komen voor vergoeding van hun affectieschade. Bij deze personen wordt verondersteld dat zij een zeer nauwe band met de gelaedeerde hebben. Voor elke categorie is een vast bedrag aan

affectieschade toegekend.

Bijna alle landen in Europa, op Nederland en Duitsland na, kennen een stelsel waarbij naasten en nabestaanden aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. In het ene land is dit tot stand gekomen door de rechtspraak, in het andere land kan er aanspraak bestaan op grond van de

1 Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 1. 2 Akkermans e.a. 2008, p. 14-15.

(6)

wetgeving.3 Doel van dit onderzoek is om te onderzoeken of het wetsvoorstel in het huidige

systeem van het Nederlandse schadevergoedingsrecht past en of het wetsvoorstel overeenkomt met regels voor vergoeding van affectieschade in andere Europese landen.

De hoofdvraag luidt dan ook:

In hoeverre voorziet het wetsvoorstel affectieschade in een maatschappelijke behoefte en komt het Nederlandse schadevergoedingsrecht daarmee meer in lijn met Europese ontwikkelingen?

Om tot beantwoording van deze hoofdvraag te komen zullen de volgende deelvragen worden behandeld:

1. Is er in het Nederlandse schadevergoedingssysteem recht op vergoeding van affectieschade voor naasten en nabestaanden?

2. Waarom heeft de wetgever er voor gekozen om bij de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek geen wettelijke regeling voor affectieschade op te nemen en biedt de rechtspraak mogelijkheden voor derden om immateriële schade te verhalen?

3. Is er een maatschappelijke behoefte voor vergoeding van affectieschade? Wat beoogt het wetsvoorstel en waarom is het eerdere wetsvoorstel uit 2003 niet aangenomen door de Eerste Kamer?

4. Welke regelingen kennen andere Europese landen met betrekking tot vergoeding van affectieschade?

Ieder hoofdstuk wordt afgesloten met een tussenconclusie zodat aan het einde een conclusie kan worden getrokken ter beantwoording van de hoofdvraag.

(7)

Hoofdstuk 1: Het Nederlandse schadevergoedingsrecht en affectieschade

Het uitgangspunt van het schadevergoedingssysteem in Nederland is dat in beginsel de volledige schade wordt vergoed die de gelaedeerde heeft geleden. Met schadevergoeding wordt beoogd de gelaedeerde zoveel mogelijk te brengen in de toestand waarin hij zou verkeren zonder het schadeveroorzakende feit. 4 In afdeling 6.1.10 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zijn

verschillende leerstukken die als uitzondering op dit beginsel kunnen worden beschouwd. In deze afdeling wordt bepaald welke schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen en waaruit deze schadeposten bestaan.5 De afdeling begint met artikel 6:95 BW. Dit artikel bepaalt dat schade die op

grond van een wettelijke verplichting moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel.6 Hieruit blijkt eigenlijk al dat het om een gesloten wettelijk stelsel gaat. Alleen degene die

op grond van een wettelijke verplichting recht heeft op schadevergoeding kan daar aanspraak op maken. De wettelijke verplichting zal in veel gevallen een onrechtmatige daad conform artikel 6:162 BW zijn. In lid 1 is de zinssnede opgenomen: hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt is verplicht om de schade te vergoeden. Uit het woordje jegens blijkt dat het hier alleen om de gelaedeerde gaat die recht heeft op schadevergoeding. Een derde wordt niet genoemd in het artikel, zodat het voor een derde niet mogelijk is om op grond van artikel 6:162 BW schade te vorderen nu artikel 6:95 BW een wettelijke grondslag eist. In artikel 6:163 BW is het

relativiteitsvereiste neergelegd. Dat stelt een belangrijke eis aan de onrechtmatige daad. De vordering moet worden afgewezen als de geschonden norm niet ter bescherming strekt van de gelaedeerde en als de soort schade of de wijze waarop de schade is ontstaan buiten het bereik van die bescherming valt. 7 De in de wet opgenomen normen strekken over het algemeen niet ter

bescherming van een derde. Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat door artikel 6:95 BW geen zelfstandig recht op schadevergoeding mogelijk is voor een derde nu artikel 6:95 BW een wettelijke grondslag vereist en de wet voor een derde geen wettelijke grondslag biedt.

Artikel 6:96 BW bepaalt dat vermogensschade bestaat uit geleden verlies en gederfde winst. In de praktijk wordt onderscheid gemaakt tussen personenschade, zaakschade en zuivere

vermogensschade. Personenschade bestaat uit letsel- en overlijdensschade. In eerste instantie gaat het om vermogensschade zoals ziektekosten, inkomstenverlies, en begrafeniskosten. Daarnaast

4 Spier e.a. 2012, p. 239. 5 Spier e.a. 2012, p. 239-240.

6 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2013, p. 2919.

7 Jansen, in: GS Onrechtmatige daad, artikel. 6:163 BW, relativiteitsvereiste, aantekening. 1.1.1. (online, laatst bijgewerkt op 10 oktober 2016).

(8)

bestaat personenschade ook in immateriële schade. Het gaat dan om vergoeding van schade door geleden pijn en verdriet.8

Artikel 6:95 BW bepaalt dat ander nadeel wordt vergoed voor zover de wet daarop recht geeft. De vergoeding voor schade van ander nadeel is opgenomen in artikel 6:106 BW. Lid 1 van dat artikel geeft onder a, b en c weer wanneer schade die niet uit vermogensschade bestaat wordt vergoed. Recht op schadevergoeding ontstaat wanneer de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen, wanneer het gaat om aantasting van de persoon of wanneer sprake is van aantasting van de nagedachtenis van de overledene.9 Smartengeld is ter compensatie van het

ondergane leed, maar ook ter genoegdoening. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het recht op vergoeding van immateriële schade een persoonlijke keuze voor de benadeelde is. Door de bijzondere functie van smartengeld, namelijk genoegdoening en compensatie, vindt de wetgever dat er andere regels moeten gelden voor gewone vorderingen tot betaling van een geldsom. De

gelaedeerde moet zelf aangeven of hij aanspraak wil maken op smartengeld.10

In artikel 6:106 lid 1 BW wordt bepaald dat de rechter de schadevergoeding naar billijkheid moet vaststellen. De rechter heeft een grote discretionaire bevoegdheid en mag met alle omstandigheden van het geval rekening houden bij de begroting van de schade. De rechter kan ook besluiten om geen immateriële schadevergoeding toe te kennen indien hij daar gronden voor heeft. 11 De rechter

moet bij de begroting van de schade rekening houden met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toekennen. Naar rechtspraak en ontwikkelingen in het buitenland mag de rechter ook kijken, maar dat mag niet doorslaggevend zijn. Bij de beoordeling van de billijkheid mag de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft een aantal van deze omstandigheden genoemd: de aard van de aansprakelijkheid, aard, duur en intensiteit van de pijn en het verdriet van de gederfde levensvreugde die het gevolg zijn van de betrokken gebeurtenis.12

Artikel 6:106 BW biedt geen mogelijkheden voor derden om vergoeding van immateriële schade, ook wel affectieschade genoemd, te verkrijgen. Alleen de gelaedeerde heeft recht op smartengeld. Onder artikel 6:106 sub c BW kan aan een beperkte kring van gerechtigden immateriële schade worden vergoed als het gaat om aantasting van de nagedachtenis van de overledene. Het gaat hier

8 Spier e.a. 2012, p. 249-250.

9 Kharag, VRA 2012/56, afl. 5, p. 173.

10 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2013, p. 2970. 11 HR 27 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1337. 12 HR 8 juli 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0665.

(9)

om een zelfstandig recht van de genoemde nabestaanden. Zij kunnen alleen aanspraak maken op de immateriële schadevergoeding als de aantasting van de nagedachtenis van de overledene, indien hij nog had geleefd, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens schending van zijn eer of goede naam. Er dient een onrechtmatige daad richting de overledene te zijn gepleegd.13

Artikel 6:107 BW biedt voor derden de mogelijkheid om zogenoemde verplaatste schade te vorderen. Het gaat om kosten die een derde ten behoeve van de gelaedeerde heeft gemaakt. Het moet dan wel gaan om schade die de gelaedeerde zelf zou kunnen claimen. Uit lid 2 blijkt dat de aansprakelijke partij dezelfde verweren tegen de derde kan inroepen als die hij tegen de gelaedeerde kan inroepen. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het verweer van eigen schuld.14 De derde

heeft op grond van dit artikel dus alleen recht op schadevergoeding van gemaakte kosten ten behoeve van de gelaedeerde, maar kan geen aanspraak maken op immateriële schadevergoeding. Artikel 6:108 lid 1 BW regelt wie bij overlijden een vordering tot schadevergoeding wegens het derven van levensonderhoud toekomt. In lid 2 wordt de verplichting tot vergoeding van de kosten van lijkbezorging geregeld en in lid 3 wordt geregeld dat de aansprakelijk gestelde dezelfde verweermiddelen kan voeren die hij jegens de overledene ook zou kunnen voeren. De in lid 1 genoemde derden kunnen dus alleen de kosten voor derving van levensonderhoud vorderen. De kosten van lijkbezorging moeten worden vergoed aan degene “te wiens laste” ze zijn gekomen. Andere schadeposten kunnen niet op grond van artikel 6:108 BW worden gevorderd. Dit artikel biedt voor de derde dus geen mogelijkheden om affectieschade vergoed te krijgen.15

1.1. Tussenconclusie

Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het Nederlandse schadevergoedingsrecht een gesloten systeem is. Op grond van artikel 6:95 BW moet er een wettelijke grondslag zijn om schade te kunnen vergoeden waardoor het voor een derde dus niet mogelijk is om affectieschade te

vorderen. Artikel 6:106 voorziet in de vergoeding van smartengeld, maar dit is enkel voor de gelaedeerde. Een derde kan geen aanspraak maken op affectieschade op grond van artikel 6:106 BW. Artikel 6:107 en 6:108 BW bieden ook geen mogelijkheden voor de derde om affectieschade te verkrijgen. Er is namelijk geen sprake van verplaatste schade zoals in artikel 6:107 BW

neergelegd en in artikel 6:108 BW wordt de schadepost niet genoemd.

Hoofdstuk 2: De achterliggende gedachte van de wetgever en de rechtspraak

13 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2013, p. 2969. 14 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2013, p. 2971. 15 Nieuwenhuis, Stolker & Valk 2013, p. 2977.

(10)

In hoofdstuk 1 is het Nederlandse schadevergoedingsrecht uiteengezet en is gebleken dat het voor een derde niet mogelijk is om onder de huidige wetgeving affectieschade te vorderen. In de

parlementaire geschiedenis is terug te lezen waarom er door de wetgever voor gekozen is om alleen aan de gelaedeerde het recht te geven om immateriële schadevergoeding te kunnen vorderen.

2.1 Waarom heeft de wetgever besloten om geen regeling voor affectieschade op te nemen? Voor de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek heeft de Eerste Kamer een bijzondere commissie samengesteld voor de herziening van het Burgerlijk Wetboek. De taak van de

Commissie was om de behandeling van het wetsvoorstel voor te bereiden inzake de vaststelling en invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek.16 Hierna wordt verder gesproken over de

Commissie. Bij de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek is opnieuw overwogen om een wettelijke regeling voor vergoeding van immateriële schade aan derden op te nemen. Onder het oude Burgerlijk Wetboek was het namelijk niet mogelijk om immateriële schadevergoeding toe te kennen aan derden. Bij de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek werd door de Commissie overwogen of het nog steeds wenselijk is om aan derden geen immateriële schadevergoeding toe te kennen. Te meer nu er in de omringende landen wel mogelijkheden bestaan om op grond van het wettelijk stelsel affectieschade toe te kennen aan naasten en nabestaanden. De argumenten tegen een wettelijke regeling voor vergoeding van affectieschade bij de invoering van het Oud Burgerlijk Wetboek waren als volgt17:

- Hoe schrijnender het leed, des te minder het past om schadevergoeding toe te kennen. Hoe groter het leed, hoe groter de weerstand is tegen de gedachte dat dit op enige wijze met geld zou kunnen worden vergoed. Dit spreekt het sterkst in de gevallen van verdriet om anderen.

- Het vergoeden van affectieschade zal leiden tot commercialisering van het verdriet. De naaste of nabestaande zal bijvoorbeeld het verdriet op peil moeten houden.

- Onsmakelijke processen, omdat allerlei details over het persoonlijke leven breed zullen worden uitgemeten. De aansprakelijke partij heeft er belang bij om de affectieve relatie tussen de derde en de gelaedeerde in twijfel te trekken.1819

De Commissie heeft bij de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek overwogen of deze argumenten nog doorslaggevend waren. De Commissie heeft een onderscheid gemaakt tussen het leed van het slachtoffer zelf en het verdriet van anderen dat met het leed of met het overlijden van

16 https://www.eerstekamer.nl/commissies/herziening_burgerlijk_wetboek (laatst geraadpleegd op 28 juli 2017). 17 Reehuis & Slob 1990, p. 1271-1272.

18 Reehuis & Slob 1990, p. 1272.

(11)

het slachtoffer wordt geconfronteerd. De Commissie was van mening dat de weerstand tegen de gedachte dat affectieschade in geld kan worden vergoed groter is dan vergoeding van affectieschade een wettelijke grondslag te geven. In de Parlementaire geschiedenis valt niet af te leiden waarom de Commissie tot deze conclusie is gekomen. Nu is niet duidelijk waarom de Commissie van mening was dat de weerstand tegen vergoeding van affectieschade groter was dan de mogelijkheid om vergoeding van affectieschade wettelijk mogelijk te maken.20

De Commissie heeft het argument dat er een explosie aan schadeclaims zal ontstaan weerlegd. De Commissie stelde dat door het feit dat in landen zoals Zwitserland, Frankrijk en Engeland de kring van gerechtigden voor wie een schadeclaim kan indienen niet hetzelfde zijn, maar over het

algemeen zijn de regels in deze landen vrij eng en beperkt de kring van gerechtigden zich voornamelijk tot nauwe affectieve relaties zoals echtgenoten, samenwonenden, ouders en kinderen.21

De Commissie heeft voor het tweede en derde argument buitenlandse literatuur bestudeerd. Onder andere heeft de Commissie naar de Franse literatuur gekeken. De Franse rechtspraak kent namelijk wel vergoeding van affectieschade toe. In de Franse literatuur is vergoeding van affectieschade omstreden. De kritiek is onder andere dat het om de vercommercialisering van gevoelens gaat. Als er sprake is van een stelsel waarbij vaste vergoedingen worden gehanteerd, kan dit te kort doen aan het leed dat de derde heeft ondervonden. Een stelsel zonder vaste tarieven kan echter leiden tot zeer hoge vergoedingen die volgens de Franse literatuur als schandelijk kunnen worden bestempeld. Het bezwaar dat vergoeding van affectieschade aan een derde tot beoordeling van diep in het

persoonlijk leven ingrijpende omstandigheden kan leiden, bleek ook uit de rechtspraak in landen die vergoeding van affectieschade kennen. De Commissie noemt in de Parlementaire geschiedenis een voorbeeld uit de Zwitserse rechtspraak. Daarbij ging het om de omvang van de vergoeding aan de weduwe. De omvang van de vergoeding werd lager als aangetoond kon worden dat haar overleden man een maîtresse had of dat de relatie tussen de man en vrouw op een andere manier verstoord was. Uit de Parlementaire geschiedenis blijkt dat de Commissie heeft gekeken naar andere Europese landen die een stelsel kennen voor vergoeding van affectieschade. De Commissie concludeerde dat met name de stelsels van Frankrijk en Zwitserland ruime mogelijkheden kennen voor het toekennen van affectieschade, maar dat juist in die landen de rechtspraak moeite heeft met het afbakenen van de kring der gerechtigden. De Commissie heeft op basis van bovenstaande de conclusie getrokken dat het om een, ook internationaal gezien, omstreden kwestie gaat.

20 Reehuis & Slob 1990, p. 1273-1277. 21 Reehuis & Slob 1990, p. 1272.

(12)

De argumenten over en weer kunnen tot uiteenlopende afwegingen leiden. De Commissie zag echter geen aanleiding om in boek 6 van het Burgerlijk Wetboek vergoeding van affectieschade mogelijk te maken.22

De Commissie heeft er bij de herinvoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek dus voor gekozen om op grond van bovenstaande geen mogelijkheden op te nemen voor het toekennen van

immateriële schadevergoeding aan derden. De Commissie heeft geen nieuwe aanknopingspunten gezien die zouden kunnen leiden tot het aanpassen van de wetgeving.23 Wat opvalt, is dat de

Commissie stelt dat er voor het tweede en derde argument geen ondersteuning in de buitenlandse literatuur kan worden gevonden, terwijl daarna een allerlei argumenten uit de buitenlandse literatuur worden opgenoemd die juist het tweede en derde argument steunen. De Commissie heeft stelsels vergeleken waarbij de kring van gerechtigden wettelijk is vastgesteld en stelsels waarbij de kring van gerechtigden niet bij wet is vastgelegd. Op beide stelsels konden argumenten voor en

argumenten tegen worden genoemd. Het lijkt erop dat de Commissie niet zo goed wist hoe zo’n stelsel moest worden vormgegeven.24

2.2. Arresten van de Hoge Raad

In de Nederlandse rechtspraak heeft de Hoge Raad in twee belangrijke arresten een rechtsregel ontwikkeld zodat derden onder bepaalde voorwaarden hun immateriële schade kunnen vorderen. Het eerste arrest is het Oogmerkarrest. In dit arrest gaat het om een man en een vrouw die in echtscheiding liggen. Zij hebben samen een zevenjarige zoon. Kort voordat het huwelijk door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bij de burgerlijke stand wordt ontbonden, doodt de man hun zoon. De vrouw stelt een vordering in jegens de man voor immateriële schadevergoeding. Volgens het Hof had de man het oogmerk de vrouw leed toe te brengen door hun zoon te

vermoorden. Het Pieter Baan Centrum is na onderzoek ook tot deze conclusie gekomen zo blijkt uit hun rapportage. In artikel 6:106 BW is aangegeven in welke gevallen er recht bestaat op ander nadeel dan vermogensschade. Doordat de man volgens het Hof het oogmerk had om de vrouw leed en verdriet toe te brengen, kent het Hof op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder a BW immateriële schadevergoeding toe. Het Hof maakt hier echter een fout. Het is niet mogelijk om direct op grond van artikel 6:106 lid 1 onder a BW immateriële schadevergoeding toe te kennen. Zoals in hoofdstuk 1 uiteen is gezet, eist artikel 6:95 BW een wettelijke grondslag voor het toekennen van schadevergoeding. De Hoge Raad repareert de fout van het Hof door een

22 Reehuis & Slob 1990, p. 1276-1277. 23 Reehuis & Slob 1990, p. 1272-1277. 24 Kamerstukken II 2014/15, 34 257, 3, p. 2.

(13)

onrechtmatige daad aan te nemen die is gepleegd jegens de vrouw. De vrouw wordt hierdoor een direct benadeelde partij en kan daarom immateriële schadevergoeding vorderen. De Hoge Raad legt in rechtsoverweging 3.3.2. het wettelijk schadevergoedingssysteem uit. De Hoge Raad legt uit dat artikel 6:95 BW eraan in de weg staat om via artikel 6:108 BW immateriële schadevergoeding te vorderen, omdat artikel 6:108 geen grondslag biedt voor immateriële schadevergoeding. Nu de Hoge Raad echter een onrechtmatige daad aanneemt jegens de vrouw, staat artikel 6:95 BW niet meer in de weg om op grond van artikel 6:106 lid1 sub a BW immateriële schadevergoeding toe te kennen aan de vrouw.2526

Het Taxibus-arrest, ook wel het Shockschade-arrest genoemd, is het tweede arrest waarin de Hoge Raad een mogelijkheid creëert voor derden om schadevergoeding van hun immateriële schade te vorderen. Het Taxibus-arrest gaat over een moeder die haar dochtertje levenloos aantreft op het woonerf waar zij aan het spelen was. Het meisje is tijdens het spelen overreden door een taxibus. De moeder wordt kort na het ongeval op gruwelijke wijze geconfronteerd met de gevolgen van het ongeval en het letsel dat haar dochtertje heeft opgelopen. Zij claimt letselschade omdat zij als gevolg van de confrontatie geestelijk letsel heeft opgelopen.

In het Taxibus-arrest bevestigt de Hoge Raad nogmaals dat affectieschade in het huidige wettelijke systeem niet voor vergoeding in aanmerking komt en dat het tevens buiten zijn rechtsvormende taak valt om daarin verandering aan te brengen.27 De Hoge Raad stelt dat het niet uitgesloten is dat de

huidige wetgeving niet tegemoetkomt aan de maatschappelijke behoefte om affectieschade vergoed te krijgen aan degene die in een nauwe affectieve relatie staan met de gelaedeerde. De Hoge Raad wil zijn rechtsvormende taak echter niet overschrijden en wijst daarom het verzoek om

affectieschade af. Artikel 6:108 BW biedt alleen voor derde de mogelijkheid om bepaalde

vermogensschade te claimen en geen immateriële schade. Het is aan de wetgever om te overwegen welke voordelen en welke nadelen het huidige stelsel heeft. Indien de wetgever overweegt om vergoeding van affectieschade wettelijk mogelijk te maken, zal een kader moeten worden gemaakt in welke gevallen vergoeding passend is en aan wie deze vergoeding toekomt. Tot slot zal de wetgever moeten overwegen of er financiële grenzen aan vergoeding van affectieschade moet worden gesteld.28

25 HR 26 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2775. 26 Nieuwenhuis, Stolker &Valk, 2013, p. 2967-2968. 27 Spier e.a. 2012, p. 311.

(14)

De Hoge Raad kent echter wel immateriële schadevergoeding toe aan de moeder. In het arrest overweegt de Hoge Raad dat, door de waarneming van het ongeval of door directe confrontatie met de gevolgen van het ongeluk een hevige emotionele shock ontstaat waaruit ernstige psychische schade voortvloeit, diegene in aanmerking komt voor immateriële schadevergoeding. In de literatuur wordt dit ook wel shockschade genoemd. De Hoge Raad stelt een aantal voorwaarden voor het toekennen van shockschade:

- Door overtreding van een verkeers- of veiligheidsnorm wordt een ernstig ongeval veroorzaakt. - Iemand ervaart een hevige emotionele shock door waarneming van het ongeval of door directe

confrontatie met de ernstige gevolgen ervan.

- De ontstane shock leidt tot geestelijk letsel dat in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal volgens de Hoge Raad in het algemeen slechts het geval zijn als er sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld. 29

Als aan bovenstaande voorwaarden is voldaan handelt diegene niet alleen onrechtmatig jegens de gelaedeerde, maar ook onrechtmatig jegens degene die een hevige emotionele shock ervaart. De ontstane shock zal zich volgens de Hoge Raad vooral voordoen bij iemand die in een nauwe affectieve relatie staat tot het slachtoffer. De Hoge Raad geeft de moeder in dit geval, nu aan bovengenoemde voorwaarden zijn voldaan, als grondslag voor haar vordering een onrechtmatige daad op basis waarvan zij via artikel 6:95 BW haar materiële en immateriële schade vergoed kan krijgen. De immateriële schade, de shockschade, wordt vergoed op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW (aantasting in de persoon). De Hoge Raad stelt in rechtsoverweging 5.4. dat de component affectieschade niet mag worden meegenomen in de berekening van de immateriële

schadevergoeding. De rechter moet bij de berekening van de vergoeding van psychische schade vaststellen welk deel van de psychische schade affectieschade betreft en welk deel vergoedbare psychische schade betreft.30 De Hoge Raad heeft op dit punt niet de conclusie van de

Advocaat-Generaal overgenomen. De Advocaat-Advocaat-Generaal betoogt in zijn conclusie dat affectieschade niet als een onderdeel van shockschade moet worden gezien, maar als omstandigheid. 31 De

Advocaat-Generaal stelt dat indien affectieschade als aftrekpost wordt genomen bij de vergoeding van psychische schade, het onwenselijke gevolg is dat personen met shockschade die geen affectieve relatie hebben met het slachtoffer bij de begroting van de schade beter af zijn.32 De overwegingen

van de Hoge Raad zijn vanuit het wettelijk systeem begrijpelijk. Affectieschade kan op grond van

29 Van Dam, Verkeersrecht 2002, alf. 7/8, p. 206. 30 HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356. 31 Van Dam, Verkeersrecht 2002, alf. 7/8, p. 208. 32 Van Dam, Verkeersrecht 2002, alf. 7/8, p. 208.

(15)

de huidige wetgeving niet worden vergoed en daarom mag de component affectieschade niet worden meegewogen bij de vergoeding van shockschade. Het zal in de praktijk echter lastig worden voor de rechter om de component affectieschade vast te stellen als het gaat om psychische schade. Het is niet duidelijk met welk bedrag aan affectieschade de vergoeding van psychische schade gecorrigeerd moet worden. Prof. mr. Van Dam wijst er in zijn artikel op dat het in de praktijk aan te bevelen is dat de feitenrechter de schadevergoeding voor psychische schade vaststelt en in zijn overwegingen kenbaar maakt dat het bedrag voor affectieschade in mindering is gebracht. 33

In het Vilt arrest zijn drie personen in de leeftijd van 18 tot 20 jaar, na een wilde achtervolging door een andere bestuurder, met de auto tegen een boom gebotst en als gevolg van het ongeval

overleden. De nabestaanden eisen schadevergoeding van hun materiële en immateriële schade. Zij eisen shockschade van de veroorzaker van het ongeval en verzoeken de Hoge Raad om de eis van directe confrontatie met het ongeval of met de gevolgen van het ongeval af te zwakken dan wel los te laten nu er sprake is van een ernstige normschending. De Hoge Raad wil hier echter niet in mee gaan en houdt vast aan de eisen voor het toekennen van shockschade zoals die in het Taxibus-arrest zijn gesteld. De Hoge Raad overweegt dat vergoeding van shockschade slechts onder strikte

voorwaarden mogelijk is en daarom strookt het niet om de voorwaarden opzij te zetten of te

verruimen.34 In dit arrest laat de Hoge Raad dus zien dat hij niet verder wil gaan dan de regels zoals

die zijn gesteld in het Taxibus-arrest. 2.3. Uitspraken in de lagere rechtspraak

In de lagere rechtspraak blijkt hoe uitvoering wordt gegeven aan de regels van de Hoge Raad zoals die in het Taxibus-arrest zijn gesteld. In de zaak van Marianne Vaatstra eist haar vader in een civiele procedure immateriële schadevergoeding van de moordenaar van zijn dochter. Hij heeft haar levenloze en verminkte lichaam in een weiland gevonden. De vraag die centraal staat is of er sprake is van een hevige emotionele schok en daaruit voortvloeiend geestelijk letsel. De rechtbank Noord- Nederland volgt het rapport en de conclusie van de deskundige en oordeelt dat er sprake is van shockschade. De vader van Marianne Vaatstra raakte volgens de deskundige getraumatiseerd aan de zijde van het geschonden stoffelijk overschot van zijn dochter op de plaats van het delict.35 De

rechtbank overweegt dat in situaties als deze niet verlangd kan worden dat met mathematische zekerheid kan worden aangetoond dat de schade alleen maar het gevolg is van de confrontatie maar dat er ook sprake is van affectieschade. De rechtbank mag bij de berekening van immateriële schadevergoeding geen rekening houden met de component affectieschade zoals de Hoge Raad in

33 Van Dam, Verkeersrecht 2002, alf. 7/8, p. 208. 34 HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583.

(16)

het Taxibus-arrest heeft bepaald. In deze uitspraak overweegt de rechtbank daarom dat shockschade en affectieschade zo door elkaar heen lopen dat er geen onderscheid kan worden gemaakt tussen de vergoedbare shockschade en de niet vergoedbare affectieschade.36 Uit deze uitspraak blijkt dus hoe

moeilijk het voor rechters is om affectieschade te onderscheiden van de schade die voortvloeit uit het geestelijk letsel. Strikt genomen heeft de rechtbank Noord-Nederland de shockschade niet juist berekend nu de component affectieschade niet in mindering is gebracht op de vergoeding van de immateriële schade.

De rechtbank Rotterdam heeft shockschade toegekend aan een vader die bij een verkeersongeval zijn dochter is verloren en waarbij zijn vrouw blijvend gehandicapt is geraakt. Zijn vrouw fietste over een brug met haar dochter achterop. Op de brug hebben zij een ongeluk gekregen met een vrachtwagen. Het meisje is overreden door de vrachtwagen en als gevolg daarvan overleden. Nadat de hulpdiensten de vrouw en het overleden kind naar het ziekenhuis hadden vervoerd, verscheen de man bij de afzetlinten. Hij was hevig geëmotioneerd en verward. De man was bang dat zijn vrouw en dochter betrokken waren bij het ongeluk. Vervolgens hebben de aanwezige politieagenten vertelt dat zijn vrouw zwaargewond is geraakt bij het ongeval en dat zijn dochter als gevolg van het ongeval is overleden. De man gilde en liep vervolgens naar de plek van het ongeval. Daar lagen nog de dekens en lakens die over het dochtertje hadden gelegen om haar lichaam af te dekken. Op de lakens zaten bloedvlekken die afkomstig waren van zijn dochter. Tevens lagen er resten van menselijk weefsel die niet waren afgedekt. Deze waren zichtbaar voor de man. De man eist

shockschade. Hij stelt dat hij door de confrontatie met het ongeval geestelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank overweegt dat niet vastgesteld hoeft te worden aan welk ziektebeeld de man lijdt. De deskundige die de man heeft ingeschakeld, stelt dat er sprake is van een posttraumatische

stressstoornis (PTSS) en een depressie. De depressieve klachten kunnen ook zijn ontstaan zonder direct geconfronteerd te worden met het ongeval. Dat geldt niet voor de klachten van PTSS. Verweerder (verzekeraar Allianz) betwist dat er kan worden vastgesteld dat er sprake is van geestelijk letsel ten gevolge van de confrontatie met het ongeval en voert aan dat er sprake is van een rouwreactie. Verweerder betwist dat de man lijdt aan PTSS en voert aan dat het geestelijk letsel in ontstaan door het verlies van zijn dochter en de invaliditeit van zijn vrouw. Verweerder legt een medisch rapport over waarin een deskundige concludeert dat niet kan worden vastgesteld of er sprake is van PTSS. De rechtbank overweegt dat het voor de deskundigen niet mogelijk is om een exact onderscheid te maken tussen de psychische klachten door de confrontatie met de gevolgen van het ongeval en de klachten die zijn ontstaan door de gevolgen van het ongeval. De rechtbank sluit niet uit dat er ook sprake zou zijn van psychische klachten door het overlijden van zijn dochter

(17)

indien hij niet kort na het ongeluk ter plaatse zou zijn geweest. De rechtbank is door de rapportages en medische informatie ervan overtuigd dat de man geestelijk letsel heeft opgelopen door de confrontatie met de gevolgen van het ongeval en kent daarom shockschade toe.37

Opvallend is dat de rechtbank Rotterdam stelt dat niet hoeft te worden vastgesteld aan welk

ziektebeeld de vader lijdt, maar dat het er om gaat of er sprake is van geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie met het ongeval. De Hoge Raad heeft in het Taxibus-arrest de regel gesteld dat de ontstane shock leidt tot geestelijk letsel dat in rechte kan worden vastgesteld. Het gaat dan om het algemeen over een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Nu er tussen de deskundigen discussie is of de man aan PTSS lijdt of aan depressie en alleen PTSS kan ontstaan door directe confrontatie met de gevolgen van het ongeval lijkt het in deze zaak wel van belang om het exacte ziektebeeld vast te stellen. De rechtbank legt echter de rapportage van de verweerder naast zich neer en stelt dat de rapportage van de man gedeeltelijk wordt ondersteund door de rapportage van verweerder. De rechtbank stelt dat het onmogelijk is voor de deskundigen om onderscheid te maken tussen de psychische klachten die zijn ontstaan door de confrontatie met het ongeval of door de gevolgen van het ongeval. Voor de toekenning van shockschade is dit echter wel noodzakelijk aangezien alleen het geestelijk letsel dat is ontstaan door directe confrontatie met het ongeval of de gevolgen van het ongeval in aanmerking voor schadevergoeding komen. Daarnaast gaat de rechtbank Rotterdam compleet voorbij aan de gemoedstoestand van de man voordat hij hoorde dat zijn vrouw en dochter betrokken waren bij het ongeval. Uit de rapportage van de politie blijkt dat de man al hevig

geëmotioneerd en in de war bij het afzetlint stond terwijl hij toen nog niet was geconfronteerd met het bebloede laken en nog niet wist dat zijn vrouw en dochter betrokken waren bij het ongeluk. Mijns inziens heeft de Rechtbank Rotterdam hier te snel de conclusie getrokken dat er sprake is van shockschade en had er nader onderzoek plaats moeten vinden, door bijvoorbeeld een derde

onafhankelijke deskundige in te schakelen. 2.4. Tussenconclusie

De wetgever heeft er bewust voor gekozen om de mogelijkheid tot het toekennen van affectieschade niet op te nemen in de wet. Daarmee is het wetstechnisch gezien uitgesloten voor derden om, behalve de kosten van onder andere lijkbezorging zoals genoemd in artikel 6:108 BW, vergoeding van affectieschade te krijgen. In de rechtspraak zijn er sindsdien ontwikkelingen geweest om het onder strikte voorwaarden toch mogelijk te maken dat derden immateriële schadevergoeding kunnen eisen. Derden kunnen door het instellen van een actie uit onrechtmatige daad vanwege schending van een verkeers- of veiligheidsnorm vergoeding vorderen van hun immateriële schade. Zij kunnen de door hun geleden shockschade vergoed krijgen, omdat zij daardoor in hun persoon

(18)

zijn aangetast op basis van artikel 6:106 lid 1 sub b BW. De Hoge Raad heeft echter bepaald dat met de component affectieschade geen rekening mag worden gehouden bij het toekennen van de schadevergoeding. Nabestaanden hebben geprobeerd om de strikte voorwaarden voor het toekennen van shockschade te versoepelen, maar de Hoge Raad heeft daar in het Vilt-arrest korte metten mee gemaakt. Uit de lagere rechtspraak blijkt dat het in de praktijk moeilijk is om affectieschade te onderscheiden van shockschade. Shockschade en affectieschade zijn met elkaar verweven. Voor de rechter is het moeilijk te bepalen welke waarde aan affectieschade moeten worden gekoppeld zodat dit bedrag in mindering kan worden gebracht op de immateriële schadevergoeding.

(19)

Hoofdstuk 3: De maatschappelijke behoefte, het huidige wetsvoorstel en het eerdere wetsvoorstel uit 2013

Zoals uit voorgaande blijkt, is het niet mogelijk om in het Nederlandse schadevergoedingssysteem als derde aanspraak te maken op affectieschade. De wetgever heeft daar, zoals uit de parlementaire geschiedenis blijkt, een bewuste keuze in gemaakt.38 De vraag die rijst is of er in de Nederlandse

samenleving behoefte is aan de mogelijkheid om affectieschade vergoed te krijgen. 3.1. Onderzoek naar de maatschappelijke behoefte van vergoeding van affectieschade

Prof. mr. Akkermans heeft in opdracht van het Ministerie van Justitie een terreinverkennend onderzoek gedaan naar de behoeften, verwachtingen en ervaringen van slachtoffers en hun naasten met betrekking tot de afwikkeling van letselschade in het algemeen.39 Het ministerie heeft opdracht

tot het onderzoek gegeven, omdat er nu alleen veronderstellingen zijn over hoe naasten en nabestaanden de wetgeving met betrekking tot affectieschade ervaren. De uitkomsten van het onderzoek zijn gebaseerd op literatuuronderzoek, bijeenkomsten met deskundigen en interviews met letselschadeslachtoffers en hun naasten en nabestaanden.40

Uit het literatuuronderzoek blijkt dat er toenemende kritiek bestaat op het feit dat in het huidige schadevergoedingsrecht geen mogelijkheid bestaat om affectieschade vergoed te krijgen. Deze uitkomst wordt onder meer gebaseerd op pogingen van burgers om in de rechtspraak de grenzen van het gesloten systeem te verkennen en te verleggen.4142 De onderzoekers hebben bijeenkomsten

met deskundigen georganiseerd. De deskundigen vertegenwoordigen de volgende beroepen: letselschadeadvocaten, letselschaderegelaars, rechters, gespecialiseerde psychologen en/of psychiaters, maatschappelijk werkers die ervaring hebben met begeleiding van

letselschadeslachtoffers en vertegenwoordigers van Slachtofferhulp Nederland of soortgelijke organisaties.43

Uit de bijeenkomst met deskundigen is gebleken dat naasten en nabestaanden behoefte hebben aan de vergoeding van affectieschade. Volgens de deskundigen ervaren zij het als een leemte dat het

38 Reehuis & Slob 1990, p. 1272-1277. 39 Akkermans, AV&S 2009, afl. 3, p. 113. 40 Akkermans e.a. 2008, p. 2.

41 Kamerstukken II 2002/03, 28781, 3, p. 4. 42 Akkermans e.a. 2007, p. 24.

(20)

Nederlandse schadevergoedingsrecht geen vergoeding van affectieschade kent. Vooral nabestaanden hebben behoefte aan vergoeding van affectieschade.44

Opvallend aan het gedeelte in de rapportage met betrekking tot de bijeenkomsten met de

deskundigen, is dat er niet lang wordt stilgestaan bij de behoefte van naasten en nabestaanden aan de vergoeding van affectieschade. De deskundigen beamen allemaal dat er behoefte is aan de vergoeding van affectieschade maar er worden maar geringe voorbeelden genoemd waaruit blijkt dat naasten en nabestaanden behoefte hebben aan de vergoeding van affectieschade.

In de rapportage wordt al snel overgegaan naar de vraag op welke wijze affectieschade het beste vergoed kan worden. De deskundigen zijn over het algemeen van mening dat het vaststellen van één bedrag voor affectieschade niet voldoende is gezien dit de erkenning en genoegdoening niet ten goede komt. Dat het toekennen van één vastgesteld bedrag voor affectieschade onfrisse

procespraktijken voorkomt, vinden de deskundigen niet overtuigend. Als motivering voor deze stelling wordt verwezen naar zaken van smartengeldvordering van slachtoffers en naar de ervaringen in het buitenland waar wel aanspraak bestaat op affectieschade. Tot slot merken de deskundigen op dat verzekeraars imagoschade zullen willen vermijden en daarom niet over zullen gaan tot langdurige en onsmakelijke processen.45

Dat het toekennen van één bedrag aan vergoeding voor affectieschade voor een snellere afwikkeling van het proces zorgt en discussies over de hoogte van de schadevergoeding voorkomt, vinden de deskundigen ook niet doorslaggevend. Een belangrijk argument is volgens de deskundigen dat een vast bedrag geen recht doet aan de omstandigheden van het geval.46

Uit de interviews die zijn gehouden met naasten en nabestaanden komt naar voren dat over het algemeen de meeste naasten en nabestaanden prijs stellen op de vergoeding van affectieschade. De geïnterviewden ervaren ongelijkheid doordat het slachtoffer wel aanspraak kan maken op

vergoeding van smartengeld, maar dat er geen vergoeding is van affectieschade voor de naasten en nabestaanden. 47 Zij stellen dat vergoeding van affectieschade leidt tot een stukje erkenning van hun

pijn en verdriet. Er waren ook naasten die geen vergoeding van affectieschade willen, maar die liever een attentie van de wederpartij ontvangen of dat de aansprakelijk gestelde partij zijn fout toegeeft. Een aantal geïnterviewden gaven aan dat zij geen vergoeding van affectieschade willen,

44 Akkermans e.a. 2007, p. 44. 45 Akkermans e.a. 2007, p. 44. 46 Akkermans e.a. 2007, p. 44-45. 47 Akkermans e.a. 2007, p. 75.

(21)

omdat zij daarbij het gevoel hebben dat zij profiteren van het leed van het slachtoffer. Een

geïnterviewde noemt het “een slaatje slaan uit je ellende”. De vergoeding van affectieschade hangt volgens de geïnterviewde naasten en nabestaanden ook af van de financiële situatie waarin iemand verkeert. Naasten die het financieel gezien niet zo breed hebben, hebben meer behoefte aan

vergoeding van affectieschade dan naasten die het financieel gezien goed hebben.48 De conclusie

van het rapport, voor wat betreft affectieschade, is dan ook dat door de verschillende meningen van naasten en nabestaanden er een vervolgonderzoek nodig is om tot een eenduidigere conclusie te komen.49

In het vervolgonderzoek van prof. mr. Akkermans is nader onderzoek gedaan naar affectieschade. Het eerste onderzoek was vooral gericht op terreinverkenning. Het tweede onderzoek richt zich volledig op affectieschade. Om tot conclusies te komen zijn er opnieuw interviews afgenomen met naasten en nabestaanden. Zij zijn de naasten en nabestaanden van slachtoffers uit verschillende categorieën zoals verkeersongevallen, medische fouten en arbeidsongevallen. De eerste vraag die centraal stond in het onderzoek is of er sprake is van behoefte aan de vergoeding van

affectieschade. Uit de interviews blijkt dat er een duidelijke meerderheid is die behoefte heeft aan de vergoeding van affectieschade. De behoefte van nabestaanden op vergoeding van affectieschade is niet groter dan die van de naasten. De naasten en nabestaanden verwachten dat vergoeding van affectieschade tegemoetkomt aan de behoeften die zij hebben, namelijk erkenning en

genoegdoening. Naast de vergoeding van affectieschade vinden de naasten en nabestaanden het bijna nog belangrijker dat de dader zijn fout/aansprakelijkheid erkent, er een soepele afwikkeling van de schade plaatsvindt en dat de financiële schade wordt vergoed.50 In de interviews is aan de

naasten en nabestaanden gevraagd hoe naar hun mening de hoogte van de schadevergoeding

vastgesteld moet worden. De meerderheid geeft aan dat zij willen dat rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden en zijn daarom voorstander van een variabel bedrag boven een vast bedrag, ondanks dat dit zorgt voor een langere afwikkeling van de procedure. Toch vinden de naasten en nabestaanden een soepele en snelle afwikkeling van de vergoeding van affectieschade het belangrijkst. Zij geven aan dat discussies over de hoogte van de schadevergoeding de

verwerking van hun verdriet en leed zal belemmeren. Dit staat dus haaks op het eerdere argument dat men wil dat er rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Dit zorgt juist voor lange discussies over de hoogte van de schadevergoeding.51

48 Akkermans e.a. 2007, p. 76. 49 Akkermans e.a. 2007, p. 80. 50 Akkermans e.a. 2008, p. 34-37. 51 Akkermans e.a. 2008, p. 45-49.

(22)

3.2. Het wetsvoorstel affectieschade uit 2003

De minister van Justitie heeft op 6 februari 2003 een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer voor vergoeding van affectieschade.52 In het wetsvoorstel werd een verruiming van artikel 6:107 en

6:108 BW opgenomen. In de voorgestelde artikelen werd een kring van gerechtigden opgenomen die bij ernstig blijvend letsel of bij overlijden van de gelaedeerde recht zouden hebben op

schadevergoeding.53 Voorgesteld werd om artikel 6:107 lid 2 als volgt aan te passen:

De naasten, bedoeld in lid 1, onder b, waren:

a. de ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van de gekwetste;

b. de levensgezel van de gekwetste, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert;

c. de ouder of adoptiefouder van een ten tijde van de gebeurtenis minderjarige of met die ouder of adoptiefouder in gezinsverband wonende meerderjarige gekwetste;

d. een ten tijde van de gebeurtenis minderjarig kind of minderjarig geadopteerde of met de gekwetste in gezinsverband wonend meerderjarig kind of meerderjarig geadopteerde van de gekwetste;

e. degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor de gekwetste heeft;

f. degene voor wie de gekwetste ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg heeft.54

Deze kring van gerechtigden gold ook voor het voorgestelde artikel 6:108 BW.55 Sub e en f zijn

algemeen geformuleerd waardoor er ook aan andere personen dan de onder a tot en met d genoemde personen affectieschade kan worden vergoed. De wetgever heeft geen hardheidsclausule willen opnemen, omdat de onder e en f genoemde categorieën ruimte boden om in specifieke gevallen ook andere naasten affectieschade toe te kennen dan de personen die niet pasten in de categorieën zoals genoemd onder a tot en met d. Daarom werd een algemene hardheidsclausule niet nodig geacht.56

Het wetsvoorstel is naar de Eerste Kamer gegaan. In de Eerste Kamer waren er twijfels of er wel maatschappelijke behoefte is aan een wettelijke regeling voor affectieschade. Daarom werd er

52 Bolt, in: GS Schadevergoeding, art. 6:107 BW, algemeen, aant. 1.6.2 (online, laatst bijgewerkt op 19 oktober 2016). 53 Bolt, in: GS Schadevergoeding, art. 6:107 BW, algemeen, aant. 1.6.2 (online, laatst bijgewerkt op 19 oktober 2016). 54 Kamerstukken II 2002/03, 28 781, 1, p. 2-3.

55 Kamerstukken II 2002/03, 28 781, 3, p. 14. 56 Kamerstukken II 2002/03, 28 781, 3, p. 13.

(23)

afgesproken om de resultaten van de onderzoeken van prof.mr. Akkermans af te wachten.57 Uit het

verkennende onderzoek en het uit vervolgens verrichte vervolgonderzoek, zoals hiervoor besproken, bleek dat er zeker een maatschappelijke behoefte is voor vergoeding van

affectieschade.58 De uitkomsten van de onderzoeken namen de twijfels over het wetsvoorstel bij de

Eerste Kamer niet weg en daarom werd het wetsvoorstel met 30 stemmen voor en 36 stemmen tegen verworpen.5960 Eén van de belangrijkste reden was dat men bang was voor een claimcultuur.61

Het CDA stelde dat er voor het begrip ernstig en blijvend letsel geen criteria zijn waardoor er jurisprudentie zal ontstaan die mogelijk tegenstrijdigheden oplevert zolang de Hoge Raad geen uitspraak heeft gedaan. Daarnaast was het CDA van mening dat het wetsvoorstel onpeilbaar leed en verdriet omzet in geld als zijnde een vergoeding en dat vond het CDA niet wenselijk. De VVD was van mening dat het wetsvoorstel onvoldoende rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van naasten en nabestaanden. Er was wel een onderscheid gemaakt tussen affectieschade naar aanleiding van overlijden en affectieschade naar aanleiding van ernstig en blijvend letsel en mede tussen de aard van de relatie, maar dat was volgens de VVD niet voldoende. De partij bleef bij het standpunt dat er meer rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden. Andere reden voor de fractie om het wetsvoorstel af te wijzen, was dat zij bang was voor een claimcultuur. Tot slot meende de VVD dat de Staat zelf weinig deed om affectieschade te verminderen. De VVD stelde dat bij overlijden de kans groter was dat er een aangiftebiljet van de Belastingdienst op de deurmat valt, dan dat professionele hulporganisaties contact hadden opgenomen met de

nabestaande.6263

In hoeverre deze argumenten hout snijden is de vraag nu uit de parlementaire geschiedenis bij de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek is gebleken dat dit argument kan worden weerlegd. Uit de buitenlandse literatuur blijkt dat als de kring van gerechtigden zich beperkt tot naasten die in een nauwe en affectieve relatie met het slachtoffer staan, er in principe geen vrees hoeft te zijn voor een explosie aan schadeclaims.64

3.3. Het huidige wetsvoorstel affectieschade

57 Handelingen I 2005/06, 38, p. 1852-1854.

58 Bolt, in: GS Schadevergoeding, art. 6:107 BW, algemeen, aant. 1.6.2 (online, laatst bijgewerkt op 19 oktober 2016). 59 Handelingen I 2008/09, 34, p. 1587-1589.

60 Handelingen I 2009/10, 23, p. 1013-1014. 61 Ridder, TvGR 2016, afl. 1 p. 4.

62 Wetsvoorstel affectieschade gesneuveld, NJB 2010/690, p. 833-834. 63 Lindenbergh, NJB 2010/1210, p. 1530-1532.

(24)

Op 20 juli 2015 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een nieuw wetsvoorstel voor

affectieschade naar de Tweede Kamer gestuurd. Aanleiding voor het wetsvoorstel is het onderzoek dat is uitgevoerd door de Vrije Universiteit naar de behoefte van affectieschade bij naasten.65 Uit het

onderzoek is gebleken dat naasten en nabestaanden behoefte hebben aan vergoeding van

affectieschade en dat dit zal bijdrage aan de verwerking van hun verdriet. De keuze van de wetgever om in het verleden geen regeling op te nemen voor affectieschade is volgende de minister onder druk komen te staan en daarom niet meer houdbaar. In de Memorie van Toelichting schrijft minister Van der Steur, de Minister van Veiligheid en Justitie, dat hij met het wetsvoorstel een aantal

doelstellingen beoogt. De minister wil een wettelijke regeling in het BW voor vergoeding van affectieschade voor naasten. Daarnaast moeten de naasten zich kunnen voegen in het strafproces als benadeelde partij en moeten zij hun claim voor affectieschade en andere gemaakte kosten ten behoeve van het slachtoffer daar neer kunnen leggen. Het wetsvoorstel beoogt dat een

schadevergoedingsmaatregel in het kader van affectieschade kan worden opgelegd aan een veroordeelde van een strafbaar feit. Tot slot wordt met het wetsvoorstel beoogt om de regels met betrekking tot beslag en overgang onder bijzondere titel van een vordering tot immateriële schadevergoeding te wijzigen.6667 Inmiddels is het wetsvoorstel op 9 mei 2017 door de Tweede

Kamer aangenomen. Het wetsvoorstel is door de Eerste Kamer in behandeling genomen.68

Voordat het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer is gestuurd, is er een voorontwerp van het

wetsvoorstel voorgelegd aan een aantal instanties die betrokken is bij het onderwerp affectieschade. Een aantal van deze instanties zijn de ANWB, de Raad voor de Rechtspraak en het Verbond van Verzekeraars. De instanties hebben advies gegeven over het voorontwerp en uiteindelijk is er een wetsvoorstel ontstaan. In het voorontwerp was ook een mogelijkheid opgenomen om het toekennen van zorgkosten te verruimen. Te denken valt aan kosten van verpleging en huishoudelijke hulp. In het voorontwerp werd voorgesteld om de kosten ook te vergoeden als zij boven de kosten van professionele hulp uitstegen. Uit de adviezen is gebleken dat er onduidelijkheid bestaat over de normering van deze toets. Daarom is besloten om dit aspect niet op te nemen in het wetsvoorstel om de vergoeding van affectieschade zo spoedig mogelijk te realiseren in het Nederlandse recht. De minister wil, door vergoeding van affectieschade een wettelijke grondslag te geven, een gevoel van genoegdoening en erkenning bewerkstelligen. De minister wil een stelsel waarbij zo veel mogelijk wordt vermeden dat de vaststelling van de vergoeding van affectieschade leidt tot langdurige en pijnlijke discussies over de intensiteit van het leed. Daarom is in het wetsvoorstel een vaste kring

65 Akkermans e.a. 2008.

66 Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p.1-2.

67 De wijziging van artikel 51 Wetboek van Strafvordering is ook een onderdeel van het wetsvoorstel. Dit zal verder niet in de scriptie besproken worden, omdat het een materiëlrechtelijke scriptie is.

(25)

van gerechtigden voorgesteld met daarbij een vaste vergoeding. De minister heeft de bedragen en de kring van gerechtigden gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek van de Vrije

Universiteit.69

In het wetsvoorstel wordt onderscheid gemaakt tussen de situatie waarbij het slachtoffer ernstig en blijvend gewond raakt en de situatie waarbij het slachtoffer overlijdt. De hoogte van de vergoeding van affectieschade is afhankelijk van de aard van de relatie die de naaste heeft met het slachtoffer. De vergoeding voor partners en kinderen ligt hoger dan voor overige naasten. De hoogte van de schadevergoeding wordt bij Algemene Maatregel van Bestuur vastgelegd zodat het in de toekomst mogelijk is om de bedragen eenvoudig aan te passen. Wellicht moeten de bedragen in de toekomst aangepast worden doordat er andere maatschappelijke inzichten komen.70

In het wetsvoorstel wordt aan het eerste lid van artikel 6:107 BW een onderdeel b voorgesteld. Onderdeel b bepaalt dat in het voorgestelde tweede lid genoemde personen recht hebben op

vergoeding van ander nadeel in geval er sprake is van ernstig en blijvend letsel van de gelaedeerde. De minister wil geen affectieschade toekennen bij iedere verwonding. In de Memorie van

Toelichting legt de minister uit dat het moet gaan om ernstige en blijvende verwondingen. In dit geval is het namelijk zo dat het blijvende karakter van de verwondingen ervoor zorgen dat de naasten lange tijd met de indringende gevolgen van het ongeval worden geconfronteerd. Dit

betekent volgens de minister dat het opgelopen letsel na enige tijd niet minder zal worden zodat het niet meer als ernstig aangemerkt kan worden. De minister gaat in het wetsvoorstel uit van blijvend letsel en niet van langdurig letsel nu langdurig een relatief begrip is en daarover dus discussie kan ontstaan. Bij ernstig letsel wordt niet alleen gedacht aan blijvende functiestoornissen maar ook aan de invloed die het letsel heeft op het leven van de naasten. Het opgelopen letsel kan leiden tot grote veranderingen in het leven van de naasten. Niet alleen de functiestoornis is van belang, maar ook het verlies of de ernstige verstoring van de mogelijkheid tot persoonlijk contact met het slachtoffer waardoor er sprake kan zijn van ernstig en blijvend letsel. Hierbij wordt gedacht aan ernstige karakter- en gedragsveranderingen, spraakverlies, ernstige aantastingen aan het geheugen of het hebben van lichamelijk contact. De minister schaart onder ernstig en blijvend letsel ook psychisch letsel.71

In het voorgestelde tweede lid van artikel 6:107 BW is de kring der gerechtigden opgenomen. Deze kring wordt beperkt tot personen die geacht worden een zeer nauwe band met het slachtoffer te

69 Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 4. 70 Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 5. 71 Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 12-13.

(26)

hebben. Gedachte hierachter is dat het letsel van het slachtoffer voor deze naasten zo’n ernstig verlies betekend dat vergoeding van affectieschade gepast is. De minister motiveert dat indien de kring van gerechtigden te ruim wordt getrokken, de beheersbaarheid van de regeling sterk zal afnemen en de vergoeding niet wordt betaald in gevallen waarin sprake is van ernstig verlies. Onder a worden de echtgenoten en de geregistreerde partners genoemd. Onder b de levensgezellen. Onder c en d minderjarige kinderen, thuiswonende en niet thuiswonende meerderjarige kinderen en ouders. Onder e en f pleegkinderen, ouders en degene die zorg geeft in gezinsverband. In onderdeel g wordt een hardheidsclausule voorgesteld. De hardheidsclausule biedt mogelijkheden voor naasten die niet tot de vaste kring der gerechtigden hoort, zoals genoemd onder b, maar wel voor

affectieschade in aanmerking wil komen. De naaste die ten tijde van de gebeurtenis in een nauwe persoonlijke betrekking tot het slachtoffer of overledene staat, moet dan als naaste in de zin van artikel 6:107 BW worden aangemerkt. In de praktijk zal het niet uit te sluiten zijn dat er discussies over de invulling van de term nauwe persoonlijke betrekking ontstaan. De minister sluit ook niet uit dat het omgekeerde ook mogelijk is. Zo kan de naaste die volgens artikel 6:107 BW tot de kring der gerechtigden hoort en recht zou hebben op schadevergoeding zijn vergoeding mislopen doordat het op grond van maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om affectieschade toe te kennen. Te denken valt aan de echtgenoot die op het moment van de gebeurtenis met iemand anders samenwoont. Er kan dan niet meer gezegd worden dat deze persoon in een nauwe affectieve relatie verkeerde met het slachtoffer.72

De minister stelt voor, blijkens het derde lid van artikel 6:107 BW, om bij Algemene Maatregel van Bestuur invulling te geven aan het begrip ernstig en blijvend letsel. Dit biedt de mogelijkheid om het begrip steeds bij te stellen mocht blijken dat daar in de praktijk behoefte aan is. Zo kan dit begrip meebuigen met de maatschappelijke behoefte en veranderingen. 73

In het vierde lid van artikel 6:107 BW beoogt de minister een regel te geven in het geval er zich een rangordeprobleem voordoet. Een rangordeprobleem zou kunnen ontstaan indien de aansprakelijke persoon insolvent is en voorkomt dat de vergoedingen waar naasten recht op hebben in mindering worden gebracht op de vergoeding van het slachtoffer. De minister stelt dat het belang van het slachtoffer steeds voorop hoort te staan en dat het slachtoffer er niet de dupe van mag worden dat de wetgever besluit om affectieschade toe te kennen aan naasten.74

72 Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 13-16. 73 Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 16. 74 Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 17.

(27)

Het vijfde lid van artikel 6:107 BW bepaalt dat de aansprakelijke persoon dezelfde verweren kan inroepen tegen de naasten als die hij tegen de gelaedeerde in kan roepen. Indien de aansprakelijke het verweer eigen schuld op grond van artikel 6:101 BW kan inroepen tegen de gelaedeerde, is het volgens de minister ook gerechtvaardigd om dit verweer aan de naasten tegen te kunnen werpen. Er bestaat namelijk een nauw verband tussen de schadeveroorzakende gebeurtenis en de vergoeding van affectieschade.75

In artikel 6:108 BW wordt voorgesteld om in het derde lid op te nemen dat de naasten, zoals

genoemd in het voorgestelde vierde lid, in het geval van overlijden van het slachtoffer recht hebben op vergoeding van een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag. Het betreft hier dezelfde personen als genoemd in het voorgestelde artikel 6:107 lid 2 BW. 76

Voorgesteld wordt om aan artikel 6:108 BW een lid 6 toe te voegen. Het voorgestelde lid 6 bepaalt dat er geen recht op vergoeding van affectieschade bestaat voor zover de naaste al een vergoeding heeft gekregen op grond van artikel 6:107 BW. De minister ziet geen goede gronden om de gevolgen van dezelfde gebeurtenis tweemaal te vergoeden.77

In onderstaande tabel zijn de kring der gerechtigden opgenomen en de bedragen die daaraan zijn gekoppeld.

78

Uit het onderzoek van de VU is naar voren gekomen dat naasten een bedrag van

€ 10.000 aan schadevergoeding op zijn plaats vinden. Over het algemeen ligt de voorkeur van de meeste nabestaanden iets hoger. Daarom stelt de minister de bedragen vast tussen de € 12.500 en

75 Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 17-18. 76 Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 19. 77 Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 19. 78 Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 16.

(28)

€ 20.000. De minister heeft overwogen om een hardheidsclausule op te nemen, maar heeft besloten hier van af te zien. Discussies over de ernst van het leed dienen voorkomen te worden. Het doel van affectieschade om erkenning en genoegdoening te verschaffen kan hierdoor onder druk komen te staan, aldus de minister. 79 Opvallend is dat dit ook onder andere argumenten zijn die in de

parlementaire geschiedenis worden genoemd om juist geen vergoeding van affectieschade op te nemen in de wet.80 In de literatuur vraagt men zich af vaste bedragen niet als schofferend worden

ervaren en of de forfaitaire vergoedingen wel een gevoel van erkenning geven.81

De Eerste Kamer heeft op 11 juli 2017 gesproken over het wetsvoorstel. De VVD vraagt zich af in hoeverre dit wetsvoorstel de bezwaren die er waren tegen het wetsvoorstel uit 2013 wegneemt. De VVD meent dat er in het wetsvoorstel nog steeds geen rekening wordt gehouden met de

persoonlijke omstandigheden van de naasten en nabestaanden. Bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding wordt vooralsnog geen rekening gehouden met de individuele omstandigheden. De fractie is er nog niet van overtuigd dat de eerdere bezwaren die er waren tegen het wetsvoorstel uit 2003 zijn weggenomen.82 Opvallend is dat de VVD dit keer niet benoemd dat zij bang zijn dat er

een claimcultuur zal ontstaan. Het CDA vraagt zich af of het begrip ernstig en blijvend letsel niet gaat leiden tot onsmakelijke procespraktijken waarin de advocaat van de aansprakelijk gestelde partij er alles aan zal doen om onder 70% van de functiestoornis te blijven. Tot slot verwijst D66 naar het advies van de Raad voor de Rechtspraak met betrekking tot het begrip ernstig en blijvend letsel. Het begrip zou door zijn complexiteit kunnen zorgen voor moeilijkheden bij de

onderbouwing van de civiele afhandeling in het strafproces.83

3.4. Tussenconclusie

Uit onderzoek is gebleken dat er dus een maatschappelijke behoefte is aan vergoeding van

affectieschade. Vergoeding van affectieschade komt tegemoet aan de behoeften van naasten zoals genoegdoening en erkenning. Het nieuwe wetsvoorstel, dat is ingediend in 2015, verschilt niet veel van het wetsvoorstel uit 2003. In beiden wetsvoorstellen werd een kring van gerechtigden

opgenomen met daarbij behorende vergoedingen. Affectieschade zou kunnen worden toegekend bij ernstig blijvend letsel en bij overlijden. In het huidige wetsvoorstel is een hardheidsclausule

opgenomen terwijl daar in het wetsvoorstel uit 2003 niet voor is gekozen. De argumenten om het wetsvoorstel uit 2003 te verwerpen kunnen ook bij dit wetsvoorstel worden tegengeworpen. Kennelijk is het politieke tij gekeerd. Er is een roep om vergoeding van affectieschade waar de

79 Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 15-19. 80 Reehuis& Slob 1990, p. 1272.

81 Oldenhuis & Vorsselman 2015, p. 20. 82 Kamerstukken I, 2016/17, 34 257, B, p. 1-2. 83 Kamerstukken I, 2016/17, 34 257, B, p. 2-3.

(29)

politiek niet meer omheen kan. De wetgever wil geen claimcultuur en geen langdurige processen waarin het leed van de derde ter discussie staat. Het wetsvoorstel komt aan beide wensen tegemoet. De naaste of nabestaande kan indien hij dat wil affectieschade claimen en door de huidige kring van gerechtigden en de vergoeding die daar aan gekoppeld is, weet de naaste ook waar hij aan toe is. Een punt blijft wel dat er geen rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden. Indien dit voor de naasten en nabestaanden een problematisch punt blijft, zal de wetgever daar in de toekomst opnieuw over moeten nadenken. Daarnaast wordt bij toekenning van smartengeld van de gelaedeerde rekening gehouden met alle omstandigheden en liggen de vergoedingen van

smartengeld niet vast in de wet. Het zou dus zo kunnen zijn dat de gelaedeerde een hogere vergoeding van smartengeld ontvangt dan dat zijn naaste vergoeding krijgt van de door hem geleden affectieschade. Waar zit hier de rechtvaardiging? De praktijk zal moeten uitwijzen of dit ook zal leiden tot onvrede bij de naasten.

Hoofdstuk 4: Vergoeding van affectieschade in andere Europese landen

De minister schrijft in de Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel dat andere landen in Europa het recht op affectieschade hebben erkend.84 In onder meer het rechtssysteem van België,

Frankrijk, Italië, Oostenrijk en Luxemburg kent het wettelijk stelsel een vergoeding toe aan derden die immateriële schade lijden. In sommige landen wordt vergoeding van affectieschade toegekend aan personen die een nauwe affectieve band met de gelaedeerde hebben en waarbij de gelaedeerde als gevolg van de gebeurtenis blijvend invalide is gebleven of zeer ernstig letsel heeft opgelopen. In andere landen hadden naasten alleen recht op vergoeding van affectieschade als de gelaedeerde als gevolg van de gebeurtenis was overleden. In sommige landen is de aard en de ernst van het letsel niet van belang en krijgen naasten vergoeding van hun geleden affectieschade. De aard en de ernst van het letsel is van invloed op de hoogte van de vergoeding. Tot slot zijn er ook verschillen in de kring van gerechtigden die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade. Er zijn landen waarbij alleen de ouders en partner recht hebben op vergoeding van affectieschade, maar er

(30)

zijn ook landen waar de kinderen en broers en zussen van de gelaedeerde recht hebben op

vergoeding van hun affectieschade.85 Het reikt te ver voor dit onderzoek om alle Europese landen te

vergelijken en daarom zal ik een vergelijking maken met Engeland en Frankrijk. 4.1. Vergoeding van affectieschade in Engeland

Engeland kent een ander rechtssysteem dan Nederland. Engeland heeft een Common Law

rechtssysteem. Common law komt er kort gezegd op neer dat waar in Nederland men zich beroept op wettelijke grondslagen, in Engeland men zich beroept op jurisprudentie. Het Engelse recht kent als onrechtmatige daad the law of torts. Het Engelse recht kent niet één tort, maar kent er velen. Daarnaast kent het Engelse recht meerdere soorten schadeposten dan alleen vermogensschade en immateriële schade.86

Het Engelse recht kende voorheen geen immateriële schadevergoedingsregel voor naasten en nabestaanden. Dit is echter sinds 1982 veranderd toen de Fatal Accidents Act 1976 is gewijzigd.87

De Fatal Accidents Act 1976 kent aan een beperkte kring van gerechtigde affectieschade toe. Er wordt echter alleen affectieschade toegekend als de gelaedeerde is overleden. Naasten hebben dus geen recht op vergoeding van affectieschade als de gelaedeerde blijvend ernstig letsel heeft

overgehouden aan het voorval. Affectieschade wordt in Engeland bereavement damages genoemd. De vergoeding van affectieschade is ter compensatie van het verdriet en het verlies aan ‘guidance’ en ‘counsel’ van de gelaedeerde die is overleden. De kring van gerechtigde is als volgt opgenomen in de Fatal Accidents Act 1976:88

1. An action under this Act may consist of or include a claim for bereavement. 2. A claim for damages for bereavement shall only be for the benefit

-(a) of the wife or husband of the deceased; and

(b) where the deceased was a minor (under 18) who was never married - of his parents, if he was legitimate; and

- of his mother, if he was illegitimate.

3. Subject to subsection (5) below, the sum to be awarded under this section shall be £7,500. 4. Where there is a claim for damages under this section for the benefit of both the parents of the deceased, the sum awarded shall be divided equally between them.

85 Bona, VRA 2005, afl. 3, p. 65-73. 86 Verheij 2002, p. 51.

87 De Haas en Hartlief 1998, p. 15. 88 De Haas & Hartlief 1998, p. 14.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel dat niet in vermogens- schade bestaat geleden door de in lid 2 genoemde naas- ten van de

Daarentegen ben ik van mening dat deze procedure dan voldoende zal zijn en de naasten en nabestaanden niet door zullen procederen, aangezien zij met de verklaring voor recht

This supports the dis- tinction between cultural norms at the Community versus Personal level, underscoring the necessity to measure these levels separately, especially in the case

Key processes in the workflow describe details and thresholds used for (1) sequencing of pooled LR-PCR amplified fragments with PacBio RSII and postprocessing of reads

de premiebetaling staan alle potentiële slachtoffers een stukje koopkracht af, maar krijgen daarvoor de zekerheid dat de eventuele schade is gedekt, zodat voor allen geldt dat de

Het door de liberale senaatsfractie tevens geuite bezwaar dat in de praktijk de verzekeraar betaalt, zodat vergoeding van affectieschade van de dader zelf geen ‘opoffering’ eist,

‘Als inbreuk op het auteursrecht op een werk als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder 6°, of op een werk, betrekkelijk tot de bouwkunde als bedoeld in artikel 10,

'Als inbreuk op het auteursrecht op een werk als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder 6°, of op een werk, betrekkelijk tot de bouwkunde als bedoeld in artikel 10, eerste lid,