• No results found

De invloed van autistische trekken op verwerkingssnelheid en performale intelligentie, en de mediërende rol van detailverwerking daarbij

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van autistische trekken op verwerkingssnelheid en performale intelligentie, en de mediërende rol van detailverwerking daarbij"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Autistische Trekken op Verwerkingssnelheid en Performale Intelligentie, en de Mediërende Rol van Detailverwerking daarbij

Nina Koopmans

Studentnummer: 10750568

Begeleiders: Nathalie de Vent & Iuno Groot Universiteit van Amsterdam

Aantal woorden: 4987

(2)

Inhoudsopgave Abstract 3 Inleiding 4 Methoden 9 Deelnemers 9 Materialen 10 Procedure 12 Data-analyse 13 Resultaten 15 Discussie 19 Literatuurlijst 24

(3)

Abstract

Mensen met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) kampen met veel cognitieve klachten, die zorgen voor problemen in het dagelijks leven. Tegenwoordig wordt autisme beschouwd als een stoornis op een continuüm in de algemene bevolking. Ook de subklinische populatie blijkt tegen vergelijkbare, maar subtielere beperkingen aan te lopen. In het huidige onderzoek werd de invloed van autistische trekken op performale intelligentie en verwerkingssnelheid en de

mediërende rol van detailverwerking daarbij onderzocht bij volwassen proefpersonen zonder de diagnose ASS. Hiermee werd de Centrale Coherentie-theorie (CC-theorie) getoetst bij een subklinische populatie. Deze theorie stelt dat de beperkingen van mensen met ASS gedeeltelijk verklaard kunnen worden door hun (te) sterke focus op details. In dit onderzoek werd een

testbatterij, bestaande uit intelligentietesten en vragenlijsten, afgenomen bij de proefpersonen (N = 95). Uit de resultaten kwam naar voren dat de score op de AQ geen voorspeller is voor de score op performale intelligentie, verwerkingssnelheid en detailverwerking. Hieruit kan voorzichtig geconcludeerd worden dat autistische trekken bij een subklinische populatie geen invloed hebben op deze drie variabelen en dat detailverwerking niet als mediator beschouwd kan worden.

Wellicht ligt het cognitieve profiel van mensen met ASS, in tegenstelling tot de autistische trekken, toch niet op een continuüm in de algemene bevolking. Het huidige onderzoek suggereert daarnaast dat de CC-theorie niet van toepassing is op de subklinische populatie. Ondanks de autistische symptomen bij de subklinische populatie blijken bij hen de cognitieve beperkingen grotendeels afwezig te zijn.

(4)

Inleiding

In 2013 werd de vijfde editie van het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-V), het handboek voor psychiatrische diagnostiek, gepubliceerd (Lai, Lombardo,

Chakrabartil & Baron-Cohen, 2013). Een belangrijke verandering is dat autisme, de stoornis die gekenmerkt wordt door persisterende deficiënties in de sociale communicatie en interactie en beperkte repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten (American Psychiatric

Association, 2014), in de nieuwe editie benaderd wordt vanuit een ander perspectief. Er wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen verschillende subtypes van autisme, maar alle varianten vallen onder de overkoepelende term Autisme Spectrum Stoornis (ASS; Regier, Narrow, Kuhl & Kupfer, 2009; Lai et al., 2013). De reden hiervoor is dat autisme tegenwoordig beschouwd wordt als een continuüm in de algemene bevolking, oftewel een persoonlijkheidstrek (Szatmari et al., 2001; Beglinger & Smith, 2001; Kamp-Becker et al., 2010; Spiker, Lotspeich, Dimiveli, Myers & Risch, 2002). Mensen met de diagnose ASS vallen hierbij op het uiterste van het autisme-spectrum, en ondervinden daar problemen mee in het dagelijks leven (Wakabayashi, Baron-Cohen & Wheelwright, 2006; Baron-Baron-Cohen et al., 2001; Constantino & Todd, 2004; Constantino et al., 2004).

De problemen in het dagelijks leven komen grotendeels voort uit verschillende cognitieve beperkingen bij ASS. Een van de belangrijkste cognitieve beperkingen betreft een gebrek aan Theory of Mind (ToM). Mensen met ASS hebben moeite om gevoelens, gedachten en intenties toe te schrijven aan anderen en henzelf. Hierdoor ervaren zij de sociale wereld als onvoorspelbaar en onbegrijpelijk (Baron-Cohen, Leslie & Frith, 1985; Rajendran & Mitchell, 2007). Bovendien hebben mensen met ASS executieve dysfuncties in met name cognitieve flexibiliteit en planning (Craig et al., 2016; Hill, 2006). Deze executieve dysfuncties bieden bijvoorbeeld een verklaring voor de repetitieve gedragingen die kenmerkend zijn voor ASS.

(5)

Ander onderzoek heeft aangetoond dat de cognitieve beperkingen in flexibiliteit en planning niet alleen gelden voor mensen met de diagnose ASS, maar ook voor individuen die een hogere mate van autisme symptomen vertonen, maar daarmee niet voldoen aan de diagnostische criteria voor ASS (Christ, Kanne & Reiersen, 2010). Deze beperkingen zijn echter subtieler aanwezig dan bij de klinische populatie ASS. Kennelijk liggen de executieve dysfuncties, die geassocieerd worden met ASS, op hetzelfde continuüm als de autistische trekken. Op andere (cognitieve) domeinen is dit verband echter nog niet aangetoond en/of onderzocht.

Mensen met ASS en mensen met een hogere mate van autistische trekken ervaren door de cognitieve beperkingen problemen op school en/of werk (Mayes & Calhoun, 2007). Dit zie je specifiek terug bij taken die een beroep doen op inlevingsvermogen en executieve functies, maar ook bij taken die een beroep doen op verwerkingssnelheid en performale intelligentie. De laatste twee beperkingen worden hieronder nader toegelicht.

Verwerkingssnelheid

Mensen met ASS lijken een tragere verwerkingssnelheid te hebben dan mensen zonder ASS. Dit resultaat is zowel bij kinderen (Mayes & Calhoun, 2007; Oliveras-Rentas, Kenworthy, Roberson III, Martin & Wallace, 2012), als bij volwassenen (Travers et al., 2014; Spek, Scholte & van Berckelaer-Onnes, 2009) gevonden. Dit duidt er op dat kinderen en volwassenen met ASS trager zijn in het integreren van nieuwe informatie, in het ophalen van informatie uit het

geheugen, in het uitvoeren van bepaalde taken en in het reageren op inkomende informatie (Braaten & Willoughby, 2016).

Er is echter ook onderzoek bekend waarin geconcludeerd is dat verwerkingssnelheid intact is bij mensen met de diagnose ASS (Wallace, Anderson & Happé, 2009). In dit onderzoek werd verwerkingssnelheid geoperationaliseerd door Inspection Time (IT), de minimale tijd die een

(6)

proefpersoon nodig heeft om twee stimuli van elkaar te kunnen onderscheiden. In de overige onderzoeken werd verwerkingssnelheid geoperationaliseerd door de WAIS-indexscore Verwerkingssnelheid, een maatstaf voor algemene verwerkingssnelheid. IT valt onder een subcategorie van algemene verwerkingssnelheid, namelijk visualisation speed (O’Connors & Burns, 2003). Dit kan een verklaring zijn voor de tegenstrijdige resultaten.

Performale intelligentie

Daarnaast lijken mensen met ASS een lagere performale intelligentie te hebben dan mensen zonder ASS. Er is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel met een intacte verbale intelligentie (VIQ) en een beperkte performale intelligentie (PIQ). Dit profiel werd al gevonden bij het werkgeheugen van mensen met ASS (Williams, Goldstein, Carpenter en Minsher, 2005), maar is later ook aangetoond bij de algemene intelligentie van kinderen en volwassenen met ASS (Williams, Goldstein, Kojkowski & Minshew, 2008; Kanai et al., 2012). Individuen met een beperkte performale intelligentie in combinatie met een intacte verbale intelligentie kunnen zich verbaal erg goed uitdrukken, maar kunnen dit niet waarmaken met hun non-verbale begrip en organisatorisch vermogen. De persoon zal vooral problemen ervaren bij het overzicht houden van complexe taken (van Nijnatten, 2014).

Er is echter nog altijd discussie over het al dan niet disharmonische intelligentieprofiel

passende bij ASS. Er is namelijk ook bewijs gevonden voor de afwezigheid van een discrepantie tussen PIQ en VIQ (Spek, Scholte & van Berckelaer-Onnes, 2008). Een mogelijke verklaring voor de tegenstrijdige resultaten is dat de PIQ < VIQ discrepantie bij een groot deel (80%) van de mensen met ASS aanwezig is, maar dat er bij de overige mensen met ASS (20%) geen, of juist een omgekeerde discrepantie aanwezig is (Kanai et al., 2012). Dit wijst op het heterogene

(7)

karakter van AS: Er bestaan grote individuele verschillen in hoe de stoornis zich uit (Georgiades et al., 2012).

Centrale Coherentie

De twee bevindingen over verwerkingssnelheid en performale intelligentie kunnen mogelijk verklaard worden door de Centrale Coherentie (CC)-theorie. Deze theorie houdt in dat autistische eigenschappen verklaard kunnen worden door een sterke detailgerichtheid, oftewel een zwakke centrale coherentie (Rajendran. & Mitchell, 2007). Centrale coherentie is de natuurlijke neiging bij mensen om te zoeken naar samenhang tussen meerdere stimuli (Geurts, 2017). Mensen met ASS zijn juist erg gefocust op details en hebben daardoor moeite om alle informatie te integreren. Deze manier van denken wordt ook wel de bottom-up-strategie genoemd. Uit onderzoek is

gebleken dat mensen met ASS inderdaad een sterkere detailverwerking hebben dan mensen zonder ASS (Happé & Frith, 2006). De CC-theorie kan een aantal van de autistische trekken verklaren. Doordat mensen met ASS het moeilijk vinden om een hele situatie, inclusief context, te overzien, ervaren zij problemen in sociale interacties. Ze snappen sarcastische opmerkingen niet, omdat ze elk woord los analyseren zonder de context hierin mee te nemen. Daarnaast is de sterke focus op details een verklaring voor de specifieke interesses van mensen met ASS (Spek et al., 2009).

De CC-theorie kan wellicht ook een verklaring bieden voor de tragere verwerkingssnelheid bij mensen met ASS. De eerder genoemde bottom-up-strategie, waar mensen met ASS doorgaans gebruik van maken, neemt meer tijd in beslag dan een zogenaamde top-down-strategie, waarbij eerst het geheel wordt overzien en daarna pas de details (Spek et al., 2009). Een sterke

detailgerichtheid kan daarom bijdragen aan een tragere verwerkingssnelheid bij mensen met ASS.

(8)

Vanwege beperkt onderzoek naar de relatie tussen performale intelligentie en detailverwerking is nog onduidelijk of de CC-theorie ook een verklaring kan bieden voor de lagere performale intelligentie bij mensen met ASS. Dit lijkt echter wel aannemelijk, omdat performale taken bestaan uit visueel aangeboden stimuli, waarbij het belangrijk is om het gehele beeld snel te kunnen overzien en te verwerken. Mensen met ASS hebben volgens de CC-theorie juist moeite om het geheel te overzien en zijn trager in het verwerken van de aangeboden stimuli. Performale intelligentie heeft daarnaast een sterke correlatie met verwerkingssnelheid (Sheppard & Vernon, 2008).

De sterke detailverwerking is echter niet alleen kenmerkend voor mensen met de diagnose ASS, maar ook voor de subklinische populatie, oftewel mensen die een hogere mate van autistische trekken vertonen (Grinter, van Beek, Maybery & Badcock, 2009). Als de sterke detailverwerking inderdaad een verklaring kan bieden voor de lagere verwerkingssnelheid en performale intelligentie bij ASS kan verwacht worden dat de subklinische populatie, die ook een sterkere detailverwerking heeft, ook enigszins beperkt is op deze cognitieve gebieden.

Er is al veel bekend over het cognitieve profiel bij ASS, maar er blijven nog een aantal dingen onduidelijk. Ten eerste moet nog onderzocht worden of de tragere verwerkingssnelheid en lagere performale intelligentie verklaard kunnen worden door de sterke detailgerichtheid, oftewel zwakke centrale coherentie. Wanneer dit het geval blijkt te zijn, is dit evidentie voor de CC-theorie. Het is echter ook mogelijk dat er andere mechanismes ten grondslag liggen aan de tragere verwerkingssnelheid en lagere performale intelligentie. Ten tweede is eerder onderzoek vooral gefocust geweest op mensen met de diagnose ASS in plaats van op het hele autisme-spectrum. Pas sinds de publicatie van de DSM-V is onderzoek naar het hele autisme-spectrum toegenomen. Zover bekend is nog niet aangetoond dat de tragere verwerkingssnelheid en lagere performale intelligentie ook op het spectrum liggen, oftewel dat geldt hoe meer

(9)

autisme-trekken mensen vertonen, hoe trager de verwerkingssnelheid en hoe lager de performale

intelligentie is. Dit zou evidentie kunnen bieden voor autisme als een spectrum, waarbij zowel het gedrags- als het cognitieve profiel als een continuüm in de algemene populatie gezien kan

worden.

In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van autisme-trekken op verwerkingssnelheid en performale intelligentie, en de mediërende rol van detailverwerking daarbij. Hiertoe werden eenmalig verschillende neuropsychologische testen en vragenlijsten afgenomen bij

proefpersonen. De vooraf opgestelde aanname was dat hoe meer autistische trekken een proefpersoon vertoont, hoe sterker de detailverwerking is. Daar op volgend werd verwacht dat hoe meer autistische trekken proefpersonen vertonen hoe trager de verwerkingssnelheid en hoe lager de performale intelligentie. Daarnaast werd verwacht dat detailverwerking een gedeeltelijke verklaring kan geven voor de hier voor genoemde verbanden.

Methoden Deelnemers

Aan dit onderzoek deden 95 deelnemers mee, waarvan 52 vrouwen en 43 mannen. De deelnemers hadden een leeftijd tussen de 19 en 88 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 31,84 jaar (SD = 15,83). De steekproef bestond uit 11 proefpersonen met als hoogst afgeronde

opleiding MBO; 59 proefpersonen met als hoogst afgeronde opleiding HAVO/VWO of HBO; en 25 proefpersonen met als hoogst afgeronde opleiding een universitaire opleiding. In totaal waren 49 proefpersonen op moment van testafname student. De proefleiders hebben de proefpersonen binnen eigen persoonlijke kringen geworven, en daarnaast konden studenten van de Universiteit van Amsterdam zich aanmelden om deel te nemen aan het onderzoek. In totaal hadden zeven proefpersonen een andere moedertaal dan Nederlands. De exclusie criteria voor deelname aan het

(10)

onderzoek waren jonger dan 18 jaar; niet vloeiend Nederlands sprekend; slechthorend en slechtziend, zonder correctie; op het moment van testafname onder invloed van alcohol en/of drugs; het gebruik van psychoactieve medicatie; op het moment van testafname een

psychiatrische diagnose; en tenslotte een ziekte aan het centrale zenuwstelsel, zoals de ziekte van Alzheimer, MS of de ziekte van Parkinson.

Materialen

De testen en vragenlijsten die zijn gebruikt in dit onderzoek maakten deel uit van een grotere testbatterij. Hieronder worden de testen die nodig waren voor het uitvoeren van het huidige onderzoek uitvoerig besproken. De overige testen zullen kort benoemd worden.

Autism-spectrum Quotient (AQ). Dit is een zelfreflectie-vragenlijst die ontwikkeld is om autistische trekken bij individuen met een normale intelligentie (IQ > 70) te meten (Hoekstra, Bartels, Cath & Boomsma, 2008). De AQ bevat 50 items, die opgedeeld zijn in vijf verschillende domeinen. Het eerste domein is “sociaal inzicht en gedrag”, een voorbeelditem hiervan is “Ik vind sociale situaties gemakkelijk”. Het tweede domein is “aandacht wisselen/moeite met veranderingen”, een voorbeelditem hiervan is “Ik doe dingen het liefst steeds weer op dezelfde manier”. Het derde domein is “communicatie”, een voorbeelditem hiervan is “Ik merk vaak dat ik niet weet hoe ik een conversatie gaande moet houden”. Het vierde domein is

“fantasie/voorstellingsvermogen”, een voorbeelditem hiervan is “ik vind het erg gemakkelijk om ‘doen-alsof’ spelletjes met kinderen te spelen”. Het vijfde, en laatste domein is

“detailgerichtheid”, een voorbeelditem hiervan is “ik word gefascineerd door getallen”. De minimale score is 50, en de maximale score is 200. Een hoge score op de AQ indiceert een hoge mate van autistische trekken binnen een individu. Een score hoger dan 145 is kenmerkend voor mensen met ASS (Hoekstra et al., 2008). De interne consistentie van de AQ ligt tussen de .71 (bij

(11)

de algemene populatie) en .81 (bij studenten), en de test-hertestbetrouwbaarheid is .78 (Hoekstra et al., 2008). Dit duidt op een goede betrouwbaarheid (Field, 2013). Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat de validiteit van de AQ ook hoog is (Hoekstra et al., 2008).

WAIS-IV – Symbool Substitutie. Deze test beoogt verwerkingssnelheid te meten, en valt onder de indexscore Verwerkingssnelheid van de Wechsler Adult Intelligence Scale-IV (WAIS-IV), een algemene intelligentietest. De minimale score is 0 en de maximale score is 135. De interne consistentie van Symbool Substitutie kon niet berekend worden (Wechsler, 2008). De test-hertestbetrouwbaarheid van Symbool Substitutie is .87, en de samenhang met de subtest Symbool Substitutie van de WIAS-III is .73 (Wechsler, 2008; Pearson, 2012; Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012). Dit duidt op een goede betrouwbaarheid en validiteit (Field, 2013).

WAIS-IV – Onvolledige tekeningen. Deze test beoogt visuele perceptie te meten. Met name het vermogen om onderscheid te kunnen maken tussen essentiële en niet-essentiële details. Onvolledige tekeningen valt onder de indexscore Perceptueel Redeneren van de WAIS-IV, maar er zijn aanwijzingen dat de test een sterker beroep doet op een brede visuele factor, dan op visueel redeneren (Benson, Hulac & Kranzler, 2010). De test zal in dit onderzoek dan ook gebruikt worden om detailverwerking te meten. De minimale score op onvolledige tekeningen is 0 en de maximale score is 24. De interne consistentie van onvolledige tekeningen is .77, de test-hertestbetrouwbaarheid is .68, en de samenhang met de subtest Onvolledige Tekeningen van de WAIS-III is .30 (Wechsler, 2008; Bouma et al., 2012). Dit duidt op een goede betrouwbaarheid en een matige validiteit (Field, 2013).

WAIS-IV – Matrix redeneren. Deze test beoogt visuele informatieverwerking, abstract redeneren en probleemoplossend vermogen in nieuwe situaties te meten. Matrix redeneren valt onder de indexscore Perceptueel Redeneren van de WAIS-IV. Tevens kan deze test beschouwd

(12)

worden onder Performale Intelligentie. De minimale score van matrix redeneren is 0 en de maximale score is 26. De interne consistentie van matrix redeneren is .83, de

test-hertestbetrouwbaarheid is .76 en de samenhang met de subtest Matrix Redeneren van de WAIS-III is .56 (Wechsler, 2008; Pearson, 2012; Bouma et al., 2012). Dit duidt op een goede

betrouwbaarheid en een matige validiteit (Field, 2013).

Raven Avanced Progressive Matrices (RAPM). Deze test beoogt abstract denken en analoog redeneren te meten. De RAPM wordt vaak gebruikt om algemeen intellectueel functioneren te meten, maar kan ook beschouwd worden als een performale intelligentietaak. In dit onderzoek werd alleen versie 1 van de RAPM afgenomen. De proefpersonen kregen tien minuten de tijd om de twaalf items van deze versie te maken. De minimale score op RAPM is 0 en de maximale score is 12. De interne consistentie van versie 1 van de RAPM is iets lager dan de interne consistentie van de 2e versie, die tussen de 0.83 en 0.87 ligt. De test-hertestbetrouwbaarheid is hoger dan .80, en de samenhang met de lange versie van de RAPM is .66 (Raven, 2010; Bouma et al., 2012; Arthur & Day, 1994). Dit duidt op een goede betrouwbaarheid en validiteit (Field, 2013).

Als onderdeel van de grotere testbatterij zijn verder nog de volgende vragenlijsten en testen afgenomen: de Multidimensionele Vermoeidheidsindex (MVI); de Rumination Reflection Questionnaire (RRQ); de Ruminative Response Scale (RRS-NL-EXT); de Beck-Depression-Inventory (BDI-II); en de volgende subtesten van de WAIS-IV: Cijferreeksen, Rekenen, Woordenschat en Informatie.

Procedure

Het onderzoek werd uitgevoerd door zes verschillende proefleiders. Zij namen elk de gehele testbatterij af bij de proefpersonen. De proefleiders waren vrij om te bepalen waar het onderzoek

(13)

zou plaatsvinden. Dit gebeurde op de Universiteit van Amsterdam, bij de proefpersoon thuis of op een andere rustige locatie naar keuze. Allereerst werd een informed consent aangeboden, welke ondertekend moest worden voordat het onderzoek kon starten. In deze informed consent stond informatie over het onderzoek en de rechten van de proefpersonen beschreven. Vervolgens begon het daadwerkelijke onderzoek. De vragenlijsten en testen werden in de volgende volgorde afgenomen: demografische vragenlijst, MIV, RRQ, RRS, BDI, Cijferreeksen, Matrix Redeneren, Woordenschat, RAPM, AQ, Rekenen, Informatie, Symbool Substitutie en Onvolledige

Tekeningen. Het afnemen van de hele testbatterij duurde ongeveer anderhalf tot twee uur lang. Halverwege de testafname, na de RAPM, nam zowel de proefpersoon als de proefleider een pauze van maximaal tien minuten. De proefpersonen kregen geen beloning voor hun deelname aan het onderzoek. Eerstejaars psychologiestudenten waren hierbij een uitzondering, omdat zij als beloning een proefpersoon-punt kregen. Dit zijn punten die zij moeten halen in hun propedeuse.

Data-analyse

In dit onderzoek werden autistische trekken gemeten aan de hand van de score op de AQ. Verwerkingssnelheid werd gemeten aan de hand van de subtest Symbool Substitutie van de WAIS-IV. Daarnaast werd performale intelligentie gemeten aan de hand van de subtest Matrix Redeneren van de WAIS-IV, en Raven Advanced Progressive Matrices. Hierbij werd gebruik gemaakt van een somscore van de gestandaardiseerde scores op beide testen. Tenslotte werd detailverwerking gemeten aan de hand van de subtest Onvolledige Tekeningen van de WAIS-IV.

Voordat de daadwerkelijke analyses werden uitgevoerd, is er gecorrigeerd voor demografische variabelen, zoals sekse, leeftijd en opleidingsniveau. Hier werd voor gecorrigeerd omdat eerdere onderzoeken gesuggereerd hebben dat zowel intelligentie (van der Sluis et al., 2006; Ryan, Sattler & Lopez, 2000; Brooks, Holdnack & Iverson, 2011) als autisme (Hoekstra, et al., 2008;

(14)

Mayes & Calhoun, 2011) beïnvloed wordt door deze drie variabelen. Proefpersonen die na demografische correctie nog twee of meer standaarddeviaties onder het gemiddelde presteerden, zijn uitgesloten van de steekproef. Het uitsluiten van proefpersonen is pairwise gedaan: de proefpersoon wordt alleen verwijderd van de testen waar zij twee standaarddeviaties onder het gemiddelde presteren; de scores op de overige testen worden dus gewoon meegenomen in de analyse. Proefpersonen die twee of meer standaarddeviaties boven het gemiddelde scoorden werden niet beschouwd als outliers, omdat er aangenomen werd dat een extreem hoge score enkel verklaard kan worden door het intelligentieniveau. Extreem lage scores kunnen daarentegen ook verklaard worden door andere factoren dan het intelligentieniveau, zoals afleiding, vermoeidheid en een gebrek aan motivatie. Verder werden geen outliers verwijderd op basis van de

AQ-vragenlijst, omdat er aangenomen werd dat alle proefpersonen de vragenlijst eerlijk ingevuld hebben, en daarmee zijn of haar daadwerkelijke score hebben behaald. In totaal werden er twee outliers bij detailverwerking, twee outliers bij verwerkingssnelheid en negen outliers bij

performale intelligentie verwijderd.

Om de aanname dat meer autistische trekken leiden tot een sterkere detailverwerking te controleren werd een multipele regressie uitgevoerd. Daarna werden nog twee andere multipele regressies uitgevoerd om te onderzoeken of meer autistische trekken ook leiden tot een lagere verwerkingssnelheid en performale intelligentie. In de analyses zullen sekse, leeftijd en opleidingsniveau worden meegenomen als covariaat. De assumpties die gelden voor het uitvoeren van een multipele regressie zijn lineariteit, homoscedasticiteit, normaal verdeelde errors en onafhankelijke errors. Om lineariteit en homoscedasticiteit te testen zal een plot gecreëerd worden, met op de x-as de gestandaardiseerde residuen en op de y-as de

gestandaardiseerde verwachte waardes. Daarnaast zal een Kolmogorov-Smirnov-test uitgevoerd worden om te controleren of de errors normaal verdeeld zijn. Als laatste zal een

(15)

Durbin-Watson-test uitgevoerd worden om te controleren of er sprake is van onafhankelijke errors. Als de aanname over detailverwerking inderdaad blijkt te kloppen zullen twee mediatieanalyses uitgevoerd worden om de mediërende rol van detailverwerking bij autisme en performale intelligentie en autisme en verwerkingssnelheid te onderzoeken. De assumpties die gelden voor het uitvoeren van een mediatieanalyse komen overeen met de assumpties voor de hiervoor besproken multipele regressie. Bij een mediatieanalyse geldt echter nog een extra assumptie: multicollineariteit. Dit wordt getest aan de hand van de Variance Inflation Factor (VIF).

Resultaten

Onder Data-analyse is het verwijderen van de outliers al uitgebreid besproken. De

demografische gegevens van de overgebleven proefpersonen staan in Tabel 1 per onafhankelijke variabele weergegeven. In Tabel 2 staan daarnaast de gehaalde scores op de afgenomen

vragenlijst en testen. Tabel 1

Aantal Proefpersonen (N), Percentage Vrouwen (%V), Gemiddelde Leeftijd met Standaarddeviaties (SD) en Educatieverdeling van de Onafhankelijke Variabelen

N %V Gemiddelde leeftijd (SD) Educatie Performale Intelligentie 86 56 30,63 (14,02) 5 = 10,5%; 6 = 66,3%; 7 = 23,3%. Verwerkingssnelheid 93 55 31,57 (15,57) 5 = 11,8%; 6 = 62,4%; 7 = 25,8%. Detailverwerking 93 55 32,08 (15,92) 5 = 11,8%; 6 = 62,4%; 7 = 25,8%. Noot. Educatie-waarde: 5 = MAVO; 6 = HAVO/VWO/HBO; 7 = Universitaire opleiding.

Tabel 2

Aantal Proefpersonen (N), Minimum en Maximum Gehaalde Scores, Gemiddeldes en Standaarddeviaties (SD) van de Vragenlijst en Testen

N Min. Max. Gemiddelde (SD)

AQ 95 57 146 100,26 (14,58)

Matrix Redeneren 90 14 25 19,97 (2,68)

RPAM 89 7 12 10,78 (1,40)

Symbool Substitutie 93 38 110 76,12 (13,28) Onvolledige Tekeningen 93 7 12 12,78 (14,58)

(16)

Voordat de analyses uitgevoerd werden, zijn de volgende assumpties gecheckt:

normaalverdeling, homoscedasticiteit, lineariteit, normaal verdeelde residuen, multicollineariteit en onafhankelijke errors. Aan de assumpties werd voldaan, tenzij anders staat vermeld.

In de inleiding werd al gesuggereerd dat autisme beschouwd kan worden als een continuüm in de algemene bevolking. In Figuur 1 staat de gevonden score-verdeling op de AQ weergegeven. Autisme trekken lijken op het eerste gezicht normaal verdeeld te zijn in de algemene bevolking. De gevonden data geven dan ook aanvullende evidentie voor autisme op een continuüm. Figuur 1

De verdeling van scores op de AQ

Noot. Min. score = 50. Max. score = 200.

Detailverwerking

In deze deelvraag zal de aanname dat autistische trekken in een subklinische populatie een voorspeller is voor detailverwerking gecontroleerd worden. Het regressiemodel met

detailverwerking als afhankelijke variabele, AQ-score als onafhankelijke variabele en sekse, leeftijd en opleidingsniveau als covariaten is niet significant, F(1,88) = 2,12, p = 0,09. Het

(17)

regressiemodel is dus niet bruikbaar om de score op detailverwerking te voorspellen. In Tabel 4 wordt het model zowel zonder, als met autistische trekken als onafhankelijke variabelen

weergegeven. AQ-score, b* = 0,04, t = 0,35, p = 0,73, 95% CI [-0,03, 0,04], blijkt geen significante voorspeller van detailverwerking.

Tabel 5

Regressiemodellen om de Score op Detailverwerking te voorspellen (N = 93) Detailverwerking Model 1 b* Model 2 b Constante 8,48** 7,61 Sekse 0,10 0,11 Leeftijd -0,23* -0,23* Opleiding 0,18 0,18 AQ-score 0,04 0,09 0,09 F 2,81* 2,12 ΔR² 0,00 ΔF 0,12 Noot. * p < 0,05. ** p < 0,01. *** p < 0,001. b = gestandaardiseerde coëfficiënten

De aanname dat autistische trekken invloed hebben op detailverwerking blijkt op basis van deze data niet te kloppen. Dit is in strijd met de eerdere gedane onderzoeken en de CC-theorie. Detailverwerking kan op basis van deze data geen mediërende rol spelen in het verband tussen AQ-score, performale intelligentie en verwerkingssnelheid. Er zullen daarom ook geen

mediatieanalyses uitgevoerd worden. Een voorwaarde voor een mediatieanalyse is namelijk een verband tussen de onafhankelijke variabele en de potentiële mediator (Field, 2013). Hierna zullen nog wel twee regressieanalyses uitgevoerd worden om het verband tussen autistische trekken en performale intelligentie en verwerkingssnelheid te onderzoeken.

(18)

Verwerkingssnelheid

In deze deelvraag zal onderzocht worden of autistische trekken in een subklinische populatie een voorspeller is voor verwerkingssnelheid. Het regressiemodel met verwerkingssnelheid als afhankelijke variabele, AQ-score als onafhankelijke variabele en sekse, leeftijd en

opleidingsniveau als covariaten is significant, F(1,88) = 16,876, p < 0,001. Het model heeft een groot voorspellend vermogen: 43 procent van de individuele verschillen op verwerkingssnelheid kunnen voorspeld worden op basis van sekse, leeftijd, opleidingsniveau en AQ-score (R² = 0,43). In Tabel 4 wordt het model weergegeven met (model 2b) en zonder autistische trekken (model 1b) als onafhankelijke variabelen. Hoewel beide modellen significant zijn, draagt autistische trekken hier niks aan bij. AQ-score, b* = 0,04, t = 0,42, p = 0,68, 95% CI [-0,12, 0,18], blijkt geen significante voorspeller voor verwerkingssnelheid te zijn. Dit gaat tegen de verwachtingen in.

Tabel 4

Regressiemodellen om de Score op Verwerkingssnelheid te Voorspellen (N = 93) Verwerkingssnelheid Model 1 b* Model 2 b* Constante 20,40 16,32 Sekse 0,20* 0,21* Leeftijd -0,47*** -0,47*** Opleiding 0,45*** 0,45*** AQ-score 0,04 0,43 0,43 F 22,65*** 16,88*** ΔR² 0,00 ΔF 0,18 Noot. * p < 0,05. ** p < 0,01. *** p < 0,001. b = gestandaardiseerde coëfficiënten Performale intelligentie

In deze deelvraag zal onderzocht worden of autistische trekken in een subklinische populatie een voorspeller is voor de performale intelligentie. Bij het checken van de assumpties bleek dat er

(19)

niet voldaan werd aan de assumptie van onafhankelijke errors (d = 0,57). De onderstaande resultaten moeten daarom voorzichtig geïnterpreteerd worden. Het regressiemodel met performale intelligentie als afhankelijke variabele, AQ-score als onafhankelijke variabele en sekse, leeftijd en opleidingsniveau als covariaten is significant, F(1,82) = 7,380, p < 0,001. Het model heeft eveneens een groot voorspellend vermogen: 27 procent van de individuele

verschillen op performale intelligentie kunnen voorspeld worden op basis van sekse, leeftijd, opleidingsniveau en AQ-score (R² = 0,27.). In Tabel 3 het model weergegeven met (model 2b) en zonder autistische trekken (model 1b) als onafhankelijke variabelen. Hoewel beide modellen significant zijn, draagt autistische trekken hier niks aan bij. AQ-score, b* = -0,05, t = -0,48, p = 0,63, 95% CI [-0,03, 0,02], blijkt geen significante voorspeller van performale intelligentie te zijn. Dit gaat tegen de verwachtingen in.

Tabel 3

Regressiemodellen om de Score op Performale Intelligentie te Voorspellen (N = 86) Performale intelligentie Model 1 b* Model 2 b* Constante -1,23 -0,52 Sekse -0,18 -0,20 Leeftijd -0,40*** -0,40*** Opleiding 0,22* 0,21* AQ-score -0,05 0,26 0,27 F 9,85*** 7,38*** ΔR² 0,00 ΔF 0,23 Noot. * p < 0,05. ** p < 0,01. *** p < 0,001 b = gestandaardiseerde coëfficiënten Discussie

In dit onderzoek werd gekeken naar autistische trekken en een paar mogelijke cognitieve beperkingen. De aanname dat een sterkere detailverwerking aanwezig is bij mensen die meer autistische trekken vertonen is in dit onderzoek niet bevestigd. Daarnaast is gebleken dat

(20)

autistische trekken geen significante voorspeller zijn voor verwerkingssnelheid en performale intelligentie. Detailverwerking kan op basis van deze resultaten niet gezien worden als een mediator voor het verband tussen zowel autisme en performale intelligentie als tussen autisme en verwerkingssnelheid. De gevonden resultaten komen niet overeen met de verwachtingen die gebaseerd waren op de eerder gedane onderzoeken en de CC-theorie, die inhoudt dat mensen met autisme een sterkere detailverwerking hebben. In de huidige studie is dan ook geen bewijs gevonden voor deze theorie, in tegenstelling tot eerder uitgevoerde onderzoeken waar dit wel gevonden is (Happé & Frith, 2009; Grinter et al., 2009).

Het huidige onderzoek heeft echter geen directe gevolgen voor de CC-theorie. De theorie is namelijk officieel gebaseerd op de klinische populatie, terwijl in dit onderzoek werd gekeken naar de subklinische populatie. Er is daardoor op dit moment geen reden om de CC-theorie in twijfel te trekken. Het huidige onderzoek suggereert alleen dat de CC-theorie niet van toepassing is op de subklinische populatie.

Uit eerder onderzoek is echter gebleken dat de CC-theorie wel degelijk van toepassing is op de subklinische populatie (Grinter et al., 2009) De aanname dat autistische trekken invloed hebben op detailverwerking was gebaseerd op dit onderzoek, de ASS-symptomen en de CC-theorie. In het huidige onderzoek is het daarentegen niet gelukt om deze aanname te bevestigen. Dit komt mogelijk door de operationalisatie van detailverwerking. In de eerder uitgevoerde onderzoeken werd detailverwerking gemeten met de Embedded figures Test (EFT), een pure

detailverwerkingstaak (Happé & Frith, 2006). In het huidige onderzoek werd detailverwerking echter gemeten met Onvolledige Tekeningen van de WAIS-IV, een test die naast

detailverwerking ook achtergrondkennis en geheugen meet (Bouma et al., 2012). Deze test wordt daardoor als minder betrouwbaar beschouwd om detailverwerking te meten. Het is mogelijk dat de sterkere detailverwerking wel degelijk aanwezig was bij proefpersonen die een hogere mate

(21)

van autistische trekken vertoonden, maar dat dit in het huidige onderzoek niet naar voren is gekomen door de operationalisatie.

Uit Figuur 1, in de resultatensectie, is naar voren gekomen dat autistische trekken op een continuüm in de algemene bevolking liggen. Verwerkingssnelheid en performale intelligentie lijken daarentegen op basis van de gevonden resultaten niet op het autisme-continuüm te liggen. Het verschil tussen autistische trekken en deze cognitieve functies is wellicht deels toe te

schrijven aan het vermogen van de subklinische populatie met een gemiddelde tot hoge intelligentie om hun (cognitieve) beperkingen te compenseren (Spek et al., 2009). Eerder is al gebleken dat mensen met hoog-functionerend autisme specifieke strategieën toepassen om te compenseren voor hun beperking in het herkennen van gezichtsexpressies (Teunisse & de Gelder, 2001). Wellicht kunnen mensen met een hoge intelligentie hun cognitieve beperkingen

compenseren tot een bepaald niveau, waardoor deze niet tot uiting komen op de testen. Wanneer deze beperkingen duidelijker op de voorgrond komen, bijvoorbeeld bij mensen met de diagnose ASS, is dit wellicht niet meer mogelijk.

Een andere cognitieve beperking die niet te compenseren lijkt, zijn de executieve dysfuncties. Zoals in de inleiding naar voren werd gebracht, komen de beperkingen in cognitieve flexibiliteit en planning, in tegenstelling tot verwerkingssnelheid en performale intelligentie, wel tot uiting bij de subklinische populatie (Christ et al., 2010). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de

executieve dysfuncties direct samenhangen met de autisme symptomen. De beperkingen in cognitieve flexibiliteit zijn bijvoorbeeld te relateren aan de repetitieve gedragingen van mensen met ASS (Van Eylen et al., 2011; Yerys et al., 2009). De cognitieve beperkingen in executieve functies staan meer op de voorgrond, terwijl de problemen met performale intelligentie en verwerkingssnelheid bij mensen met ASS minder prominent aanwezig zijn. Wellicht zijn

(22)

beperkingen die minder op de voorgrond staan makkelijker te compenseren en daardoor niet waarneembaar bij de subklinische populatie.

Op basis van het huidige onderzoek wordt aangenomen dat beperkingen in

verwerkingssnelheid en performale intelligentie gecompenseerd worden, of niet aanwezig zijn in de subklinische populatie. Er van uitgaande dat de sterkere detailverwerking wel aanwezig is, kan geconcludeerd worden dat detailverwerking geen mediërende rol heeft tussen autisme en

verwerkingssnelheid en performale intelligentie. Er zullen waarschijnlijk andere achterliggende mechanismes ten grondslag liggen aan de lagere performale intelligentie en verwerkingssnelheid.

Een laatste verklaring voor de niet gevonden resultaten is de aard van ASS. Autisme is een heterogene stoornis, die bij elk individu op een andere manier tot uiting komt (Georgiades et al., 2012). Dit geldt ook voor de cognitieve beperkingen bij ASS. Wellicht trekken deze cognitieve tekorten zich op groepsniveau recht door de grote individuele verschillen tussen mensen met ASS. Mogelijk zijn er daardoor geen effecten gevonden.

Het huidige onderzoek kent echter ook een aantal beperkingen. Allereerst is de voorspellende waarde van opleidingsniveau in dit onderzoek erg laag. Dit komt door de homogene steekproef waarbij opleidingsniveau scheef verdeeld is (zie Tabel 1). De steekproef bestond uit vrijwel alleen maar hoog opgeleide proefpersonen (niveau 6 of 7 op de schaal van Verhage). Mensen met een hoog opleidingsniveau scoren over het algemeen hoger op intelligentietesten, waardoor de gemiddelde scores op de intelligentietesten in dit onderzoek dan ook relatief hoog was. Daarnaast bestond er weinig spreiding. Hierdoor worden er minder snel significante resultaten gevonden (Field, 2013). In vervolgonderzoek zou een meer representatieve steekproef, die beter

overeenkomt met de onderzochte populatie, gebruikt moeten worden. Een tweede beperking aan dit onderzoek is het gebruik van performale intelligentie als onafhankelijke variabele. In

(23)

verschillen tussen VIQ en PIQ moeilijk te interpreteren zouden zijn (Spek et al., 2009). Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat het vier-factorenmodel van de WAIS-IV, bestaande uit Verbaal Begrip, Perceptueel Redeneren, Werkgeheugen en Verwerkingssnelheid, een beter alternatief zou zijn voor het verschil tussen VIQ en PIQ (Arnau & Thompson, 2000). In vervolgonderzoek zou dus beter gebruik gemaakt kunnen worden van deze vier factoren.

Een andere suggestie voor vervolgonderzoek is om meerdere indexscores mee te nemen in de analyses. Een kenmerk van veel mensen met autisme is een disharmonisch intelligentieprofiel (Kanai et al., 2012). Dit kan het beste in kaart gebracht worden door de verschillende indexscores met elkaar te vergelijken in plaats van door één indexscore te meten. Bovendien zou er meer nadruk moeten liggen op de beperkingen van de subklinische populatie ASS. Over deze populatie is nog weinig bekend, terwijl zij net als mensen met de diagnose ASS veel sociale problemen ervaren, zoals eenzaamheid en een laag aantal vriendschappen (Jobe & White, 2007).Wellicht kan er hierbij gefocust worden op effectieve methodes om hen te ondersteunen in het dagelijks leven.

Volgens het huidige onderzoek hebben autistische trekken geen invloed op detailverwerking, verwerkingssnelheid en performale intelligentie bij de subklinische populatie. In eerdere

onderzoeken is dit wel aangetoond voor de klinische populatie ASS. Ondanks de beperkingen van het huidige onderzoek is dit een geruststellende en optimistische uitkomst. De subklinische populatie ervaart wel de autistische symptomen, maar niet de bijkomende cognitieve beperkingen van mensen met ASS. Deze beperkingen geven mensen met ASS veel problemen in het dagelijks leven, maar blijft de subklinische populatie waarschijnlijk bespaard.

(24)

Literatuur

American Psychiatric Association. (2014). Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen. In Beknopt overzicht van de criteria (DSM-5). Nederlandse vertaling van de Desk Reference to the Diagnostic Criteria from DSM-5. Amsterdam: Boom.

Arthur, W., & Day, D. V. (1994). Development of a short form for the Raven Advanced Progressive Matrices test. Educational and Psychological Measurement, 54(2), 394-403. Arnau, R. C., & Thompson, B. (2000). Second-order confirmatory factor analysis of the WAIS-

III. Assessment, 7(3), 237-246.

Baron-Cohen, S., Leslie, A. M., & Frith, U. (1985). Does the autistic child have a “theory of mind”? Cognition, 21(1), 37-46.

Baron-Cohen, S., Wheelwright, S., Skinner, R., Martin, J., & Clubley, E. (2001). The Autism- Spectrum Qutotient (AQ): Evidence from asperger syndrome/high-functioning autism, males and females, scientists and mathematicians. Journal of Autism and Developmental Disorders, 31(1), 5-17.

Beglinger, L. J., & Smith, T. H. (2001). A review of subtyping in autism and proposed dimensional classification model. Journal of Autism and Developmental Disorders, 31(4), 411-422.

Benson, N., Hulac, D. M., & Kranzler, J.H. (2010). Independent examination of the Wechsler Adult Intelligence Scale-Fourth Edition (WAIS-IV): What does the WAIS-IV measure? Psychological assessment, 22(1), 121-130.

Bouma, A., Mulder, J., Lindeboom, J., & Schmand, B. (2012). Handboek neuropsychologische Diagnostiek (2e herziene druk). Amsterdam: Pearson.

Braaten, E., & Willoughby, B. (2015). Ik snap het wel, maar niet zo snel… Amsterdam: Hogrefe Uitgevers.

(25)

Brooks, B. L., Holdnack, J. A., & Iverson, G. L. (2011). Advanced clinical interpretation of the WAIS-IV and WMS-IV: Prevalence of low scores varies by level of intelligence and years of education. Assessment, 18(2), 156-167.

Chen, F., Planche, P., & Lemonnier, E. (2010). Superior nonverbal intelligence in children with high-functioning autism or Asperger’s syndrome. Research in Autism Spectrum Disorders, 4(3), 456-460.

Christ, S. E., Kanne, S. M., & Reiersen, A. M. (2010). Executive function in individuals with subthreshold autism traits. Neuropsychology, 24(5), 590-598.

Constantino, J. N., & Todd, R. D. (2003). Autistic traits in the general population: A twin study. Archives of General Psychiatry, 60(5), 524-530.

Constantino, J. N., Gruber, C. P., Davis, S., Hayes, S., Passanante, N., & Przybeck, T. (2004). The factor structure of autistic traits. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45(4), 719- 726.

Craig, F., Margari, F., Legrottaglie, A. R., Palumbi, R., Giambattasta, de, C., & Margari, L. (2016). A review of executive function deficits in autism spectrum disorder and attention- deficit/hyperactivity disorder. Neuropsychiatric Disease and Treatment, 12(1), 1191-1202. Eylen, L. van, Boets, B., Steyaert, J., Evers, K., Wagemans, J., & Noens, I. (2011). Cognitive

flexibility in autism spectrum disorder: Explaining the inconsistencies?. Research in Autism

Spectrum Disorders, 5(4), 1390-1401.

Field, A. (2013). Discovering statistic using SPSS (4e druk). London, England: SAGE. Georgiades, S., Szatmari, P., Boyle, M., Hanna, S., Duku, E., Zwaigenbaum, L., ... Smith, I.

(2012). Investigating phenotypic heterogeneity in children with autism spectrum disorder: a factor mixture modeling approach. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 54(2), 206- 215.

(26)

Geurts, H. (2017, 15 juni). NBOS: Autisme, ticstoornissen & sociale angst [College-slides]. Geraadpleegd van https://blackboard.uva.nl/bbcswebdav/pid-6693296-dt-content-rid-

11004588_1/courses/2511.7203BACH3KNP.S2.1.2016/AutismeTiCAngst_Geurts150617.pdf Grinter, E. J., Beek, P. L., van., Maybery, M. T., & Badock, D. R. (2009). Brief report:

Visuospatial analysis and self-rated autistic-like-traits. Journal of Autism and Developmental Disorders, 39(4), 670-677.

Hoekstra, R. A., Bartels, M., Cath, D. C., & Boomsma, D. I. (2008). Factor structure, reliability and criterion validity of the Autism-Spectrum Quotient (AQ): A study in Dutch population and patient groups. Journal of Autism and Developmental Disorders, 38(8), 1555-1566. Happé, F., & Firth, U. (2006). The weak coherence account: Detail-focused cognitive style in

autism spectrum disorders. Journal of Autism and Developmental Disorders, 36(1), 5-25. Hill, E. L. (2006). Executive dysfunction in autism. Cognitive Sciences, 8(1), 26-32.

Jobe, L. E., & White, S. W. (2007). Loneliness, social relationships, and a broader autism phenotype in college students. Personality and Individual Differences, 42(8), 1479-1489. Kamp-Becker, I., Smidt, J., Ghahreman, M., Heinzel-Gutenbrunner, M., Becker, K., &

Remschmidt, H. (2010). Categorical and dimensional structure of autism disorders: The nosologic validity of asperger syndrome. Journal of Autism and Developmental Disorders, 40(8), 921-929.

Kanai, C., Tani, M., Hashimoto, R., Yamada, T., Ota, H., Watanabe, H., …Kato, N. (2012). Cognitive profiles of adults with Asperger’s disorder, high-functioning autism, and pervasive developmental disorder not otherwise specified based on the WAIS-III. Research in Autism Spectrum Disorders, 6(1), 58-64.

Lai, M., Lombardo, M. V., Chakrabarti, B., & Baron-Cohen, S. (2013). Subgrouping the autism “spectrum”: Reflections on DSM-5. PLOS Biology, 11(4), 1-7.

(27)

Mayes, S. D., & Calhoun, S. L. (2007). Learning, attention, writing and processing speed in typical children and children with ADHD, autism, anxiety, depression, and Oppositional- Defiant Disorder. Child Neuropsychology, 13(6), 469-493.

Mayes, S. D., & Calhoun, S. L. (2011). Impact of IQ, age, SES, gender, and race on autistic symptoms. Research in Autism Spectrum Disorders, 5(2), 749-757.

Nijnatten, L., van (2014). IQ test uitslag: Intelligentiekloof. Verkregen op 11 juni 2017 van http://wij-leren.nl/IQ-test-verbaal-performaal.php.

O’Connor, T. A., & Burns, N. R. (2003). Inspection time and general speed of processing. Personality and individual differences, 35(3), 713-724.

Oliveras-Rentas, R. E., Kenworthy, L., Roberson III, R. B., Martin, A., & Wallace, G. L. (2012). WISC-IV profile in High-Funtioning Autism Spectrum Disorders: Impaired processing speed Is associated with increased autism communication symptoms and decreased adaptive

communication abilities. Jorunal of Autism and Developmental Disorders, 42(5), 655-664. Pearson (2012). WAIS-IV-NL: Psychometrische eigenschappen deel 2 van 3.

Rajendran, G., & Mitchell, P. (2007). Cognitive theories of autism. Developmental Review, 27(2), 224-260.

Raven, J.C. (2010). Raven’s Advanced Progressive Matrices Short Form. Oxford: Pearson- TalentLens.

Regier, D. A., Narrow, W. E., Kuhl, E. A., & Kupfer, D. J. (2009). The conceptual development of DSM-V. The American Journal of Psychiatry, 166(6), 645-650.

Ryan, J. J., Sattler, J. M., & Lopez, S. J. (2000). Age effects on Wechsler adult intelligence scale- III subtests. Archives of Clinical Neuropsychology, 15(4), 311-317.

Sheppard, L. D., & Vernon, P. A. (2008). Intelligence and speed of information-processing: A Review of 50 years of research. Personality and Individual Difference, 44(3), 535-551.

(28)

Sluis, S. van der, Posthuma, D., Dolan, C. V., Geus, E. J. de, Colom, R., & Boomsma, D. I. (2006). Sex differences on the Dutch WAIS-III. Intelligence, 34(3), 273-289.

Spek, A. A., Scholte, E. M., & Berckelaer-Onnes, I. A. van. (2008). Brief report: The use of WAIS-III in adults with HFA and Asperger Syndrome. Journal of Autism and

Developmental Disorders, 38(4), 782-787.

Spek, A. A., Scholte, E. M., & Berckelaer-Onnes I. A. van. (2009). Cognitieve kenmerken van volwassenen met de autistische stoornis en de stoornis van Asperger aan de hand van WAIS- III-profielen. GZ-psychologie, 1(1), 24-29.

Spiker, D., Lotspeich, L. J., Dimiceli, S., Myers, R. M., & Risch, N. (2002). Behavioral

phenotypic variation in autism multiplex families: Evidence for a continuous severity gradient. American Journal of Medical Genetics (Neuropsychiatric Genetics), 115(2), 129-136.

Szatmari, P., Mérette, C., Bryson, S. E., Thivierge, J., Roy, M., Cayer, M., & Maziade, M. (2002). Quantifying dimensions in autism: A factor analytic study. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 41(4), 467-474.

Teunisse, J. P., & Gelder, B. de. (2001). Impaired categorical perception of facial expressions in high-functioning adolescents with autism. Child Neuropsychology: A Journal on Normal and Abnormal Development in Childhood and Adolescence , 7(1), 1-14.

Travers, B. G., Bigler, E. D., Tromp, P. M., Adluru, N., Froehlich, A. L., Ennis, C., …Lainhar, J. E. (2014). Longitudinal processing speed impairments in males with autism and the effects of white matter microstructure. Neuropsychologia, 53(1), 137-145.

Wakabayshi, A., Baron-Cohen, S., & Wheelwright, S. (2006). Are autistic traits an independent personality dimension? A study of the Autism-Spectrum Quotient (AQ) and the NEO-PI-R. Personality and Individual Differences, 41(5), 873-883.

(29)

intact in autism but not correlated with measured intelligence. Journal of Autism and Developmental Disorders, 39(5), 809-814.

Wechsler, D. (2008). Wechsler Adult-Intelligence Scale-Fourth Edition. San Antonio, TX: Pearson.

Williams, D. L., Goldstein, G., Carpenter, P. A., & Minshew, N. J. (2005). Verbal and spatial working memory in autism. Journal of Autism and Developmental Disorders, 35(6), 747-756. Williams, D. L., Goldstein, G., Kojkowski, N., & Minshew, N. J. (2008). Do individuals with

high functioning autism have the IQ profile associated with nonverbal learning disability? Research in Autism Spectrum Disorders, 2(2), 353-361.

Wood, R. L., & Liossi, C. (2007). The relationship between general intellectual ability and performance on ecologically valid executive tests in a severe brain injury sample. Journal of the International Neuropsychological Society, 13(1), 90-98.

Yerys, B. E., Wallace, G. L., Harrison, B., Celano, M. J., Giedd, J. N., & Kenworthy, L. E. (2009). Set-shifting in children with autism spectrum disorders: reversal shifting deficits on the Intradimensional/Extradimensional Shift Test correlate with repetitive

(30)

Reflectieverslag

Feedback

Ik heb geprobeerd om de gekregen feedback op mijn deelproducten zo goed mogelijk te verwerken. Naar mijn idee heb ik elk genoemd punt ondervangen voor een (goed) alternatief. Daarnaast heb ik geprobeerd om onduidelijkheden over de feedback zo goed mogelijk te achterhalen, zodat ik voor me zelf duidelijk had waar ik echt nog in moest en kon verbeteren. Ditzelfde geldt voor de feedback die ik van studiegenoten heb gehad naar aanleiding van mijn presentatie, en de feedback die ik van mijn moeder heb gekregen op mijn stuk.

Verloop

Over het algemeen ben ik van mening dat het project redelijk goed verlopen. Ik heb geen hele duidelijke momenten gehad waarop ik volledig vastliep. Ik had al vrij snel duidelijk voor mezelf wat ik ongeveer wilde gaan onderzoeken (focus op autisme), en ik kon hier snel goede en

bruikbare literatuur over vinden. Halverwege het proces liep ik echter wel even vast bij mijn onderbouw over de invloed van detailverwerking op performale intelligentie. Hier bleek uiteindelijk, tegen de verwachtingen in, erg weinig onderzoek over te zijn. Ik heb nog veel pogingen gedaan om hier literatuur over te vinden (vooral omdat ik er zelf specifieke

verwachtingen over had). Uiteindelijk ben ik hier helaas niet in geslaagd, en heb ik besloten het vanuit mijzelf te beredeneren. Zodra ik dat besloten had, kon ik ook weer verder en verliep het allemaal vrij soepel. De dataverzameling verliep erg goed, al leek het aan het begin nog wel een opgaaf om 15 proefpersonen te vinden. Ik probeerde aan het begin heel erg om een gevarieerde steekproef te nemen, met proefpersonen van verschillende leeftijden, geslachten en

opleidingsniveaus. Al gauw merkte ik dat dit laatste erg lastig was, door de “hoogopgeleide bubbel” waar je je als universitaire student in bevindt. Ik heb geprobeerd om het onderzoek ook uit te voeren bij lager opgeleide mensen, maar het vinden van deze mensen bleek helaas vrij lastig te zijn. Bij het uitvoeren van de analyses merkte ik wel dat de kennis over SPSS erg ver weg was weggezakt, waardoor ik mij weer goed moest inlezen. Dit was een klein struikelblok, maar uiteindelijk is het wel gelukt. Tenslotte liep ik aan het einde van het proces af en toe even vast door de hoeveelheid tijd die ik er mee bezig was. Ik zat hele dagen achter elkaar aan mijn scriptie, en ik merkte dat ik af en toe het overzicht en de structuur verloor. Op het moment dat ik dan even afstand nam van mijn scriptie, kon ik vervolgens weer goed verder en herpakte ik me. Op dat soort moment heb ik nog veel aan mijn structuur veranderd.

Sterke en zwakke punten

Over het algemeen ben ik redelijk tevreden over het eindresultaat van mijn scriptie. Ik denk dat ik er in geslaagd ben om een goede en bruikbare theorie te selecteren, en op basis daarvan een duidelijk onderbouwd onderzoek neer te zetten. Helaas bleek het lastiger te zijn om het verband tussen autisme, detailverwerking en performale intelligentie empirisch te onderbouwen. Dit is minder goed gelukt dan ik had gehoopt. Ik ben er verder van overtuigd dat ik over elke keuze in het proces goed nagedacht heb, en deze duidelijk naar voren heb laten komen in mijn stuk (en presentatie). Ook vind ik dat ik uiteindelijk goede alternatieve verklaringen heb bedacht voor de niet gevonden resultaten in mijn stuk.

Een zwakker punt van het proces van mijn scriptie vind ik, zoals hierboven al kort omschreven, de werving van de proefpersonen. We zijn op een vrij homogene steekproef uitgekomen, met voornamelijk hoogopgeleide proefpersonen. Dit leverde een vertekend beeld op. In

(31)

vervolgonderzoek zou ik echt proberen om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Een zwak punt aan de inhoud van mijn scriptie vind ik de structuur in de discussie. Ik merkte dat ik het lastig vond om daar de structuur aan te houden die paste bij de redenering in mijn hoofd. Inhoudelijk vind ik mijn discussie redelijk sterk, alleen heb ik het idee dat dit minder naar voren komt door de manier waarop het op papier staat. Bovendien denk ik dat ik bij sommige onderdelen beknopter had kunnen zijn. Dit geldt met name voor de inleiding en de discussie. Ik heb geprobeerd zo beknopt mogelijk te schrijven, maar ik denk dat dit nog steeds een van mijn zwakkere punten is.

Ethiek

Door de vorm die mijn onderzoek aannam ben ik niet tegen veel ethische dilemma’s aan gelopen. Het onderzoek had namelijk niet perse impact op de proefpersonen. Wat wel mogelijk is, is dat de proefpersonen na deelname aan het onderzoek enige cognitieve vermoeidheid ervaarden door de inspanningen die zij geleverd hadden. Om dit ethische aspect te ondervangen werd van te voren aangegeven dat het onderzoek bestond uit een testbatterij met verschillende

intelligentietesten en vragenlijsten, en dat het onderzoek ongeveer twee uur zou duren. Op basis van deze informatie konden de proefpersonen zelf afwegen of zij wilden deelnemen aan het onderzoek of niet. Inhoudelijke informatie over de testbatterij kon echter niet vermeld worden, vanwege de bias die daardoor kan ontstaan. Proefpersonen kunnen bijvoorbeeld afgeschrikt worden door bepaalde taken (zoals werkgeheugentaken) of bepaalde vragenlijsten (bijvoorbeeld over autisme), omdat zij problemen ervaren op dat gebied. Om te voorkomen dat de steekproef nog schever verdeeld zou zijn, doordat iedereen die moeite heeft met een specifieke taak besluit om niet mee te doen aan het onderzoek, werd deze informatie niet vermeld. Dit brengt echter wel ethische aspecten met zich mee. Is het ethisch om een proefpersoon testen/vragenlijsten te laten doen/beantwoorden als zij zich hier niet prettig bij voelen? Het antwoord daar op is nee, dit niet ethisch. Om hier voor te compenseren werd voor de start van het onderzoek een informed consent aangeboden aan de proefpersonen. Hierin stond dat deelname aan het onderzoek altijd vrijwillig, vrijblijvend en anoniem is. Proefpersonen konden zich op elk moment van het onderzoek

terugtrekken van deelname, zelfs wanneer het onderzoek al afgesloten was. Daarnaast stond hier nog informatie in over de inhoud van het onderzoek. De proefpersoon kreeg de informed consent mee, zodat hij/zij dit op elk moment nog even na kon lezen. Daarnaast werd er voor gekozen om proefpersonen hun eigen scores niet te laten inzien. Dit werd besloten om te voorkomen dat de proefpersonen inferenties zouden doen op basis van hun behaalde scores. Deze scores garanderen namelijk niet het daadwerkelijke intelligentieniveau, omdat de scores onderhevig zijn aan

allemaal verschillende invloeden (ervaring van de proefleider, manier van afnemen, tijdstip van de dag, motivatie etc.). Het is niet de bedoeling dat mensen op basis van de testuitslagen onzeker worden over hun intelligentie, terwijl de scores helemaal niks garanderen. Een laatste ethisch aspect hangt hier nauw mee samen. Het is mogelijk dat proefpersonen negatieve gevoelens of onzekerheid overhouden aan het onderzoek, doordat zij de testen erg moeilijk vinden. Dit werd geprobeerd te ondervangen door na het onderzoek nog even in gesprek te gaan met de

proefpersoon, en hem/haar op die manier gerust te stellen over de uitkomsten. Op deze manier werden de belangrijkste ethische aspecten ondervangen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A preconception lifestyle intervention improved cardiometabolic health and physical quality of life among women with obesity and infertility, although these effects were

To achieve these aims, this study will compare the children’s perspectives of youth and the child perspectives of foster parents and care workers regarding

Given the results in SubSection 3.1 , additional degrees of free- dom can be introduced by setting the bulk and surface diffusion coefficients to a nonzero value. In this way,

The results help to understand the interrelation between the prepreg ma- terial, process steps and final consolidation quality and work towards a successful combination of

Before the assessment of different diagnostic techniques, chapter 2 completes the introductory part of this thesis by describing the wound healing process, the

Figure 4: Effect of different side lap configurations on final RMSE of dataset Bentelo I and Bentelo II processed with Pix4D 4.2 Comparison of controlled flights (i) with

Tot slot komt zijn ontwerp voor een villa in Rhoon (1949) voor de heer L.J. Pieters aan bod, waarvoor hij de woning, het interieur, de tuin en een groot gedeelte van de meubels in

The principle of accountability imposes to data controllers and processors the implementation, under their own responsibility, of appropriate and