• No results found

De invloed van mannelijkheid en uitdagend opvoedingsgedrag van ouders op sociale angst van hun kind

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van mannelijkheid en uitdagend opvoedingsgedrag van ouders op sociale angst van hun kind"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Mannelijkheid en Uitdagend Opvoedingsgedrag van Ouders op Sociale Angst van hun Kind

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige wetenschappen Universiteit van Amsterdam Marijke Gerritzen (6051278) Begeleiding: dr. M. Majdandžić Tweede beoordelaar: mw. prof. dr. S.M. Bögels Amsterdam, augustus 2015

(2)

De Invloed van Mannelijkheid en Uitdagend Opvoedingsgedrag van Ouders op Sociale Angst van hun Kind

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige wetenschappen Universiteit van Amsterdam Marijke Gerritzen (6051278) Begeleiding: dr. M. Majdandžić Tweede beoordelaar: mw. prof. dr. S.M. Bögels Amsterdam, augustus 2015

(3)

1

The Influence of Masculinity and Challenging Parenting Behavior of Parents on Social Fear of their Child

Abstract

Studies have shown that challenging parenting behavior predicts the development of social fear in children, with challenging behavior of fathers decreasing the risk of social fear in their children, and challenging behavior of mothers increasing it. Parents’ masculinity possibly plays a part in this association. In this study, masculinity of parents and challenging parenting behavior were examined as predictors of social fear in a sample of 96 preschoolers and their parents. A moderation-effect of masculinity in the association between challenging parenting behavior and social fear in children was examined, as well as a mediation-effect of

challenging behavior in the association between masculinity and social fear of children. Challenging behavior was measured by observational tasks, masculinity was assessed by the Bem Sex Role Inventory and social fear of children was assessed by the scale Shyness from the Children’s Behavior Questionnaire short form. The results showed no significant

prediction, nor a moderation effect or mediation effect. A negative trend was found between fathers’ challenging behavior and child social fear. Further research is needed to further examine this association. The effect of the interaction between behavior characteristics of fathers and mothers on social fear of the child should be further investigated as well.

(4)

2

De Invloed van Mannelijkheid en Uitdagend Opvoedingsgedrag van Ouders op Sociale Angst van hun Kind

Samenvatting

Uit onderzoek blijkt dat uitdagend opvoedingsgedrag een voorspeller is voor sociale angst bij kinderen, waarbij uitdagend opvoedingsgedrag van moeders meer sociale angst van het kind voorspelt en uitdagend opvoedingsgedrag van vaders minder sociale angst. Mannelijkheid van ouders speelt hier mogelijk een rol bij. In dit onderzoek werd bij 96 kinderen en hun ouders onderzocht of mannelijkheid en uitdagend opvoedingsgedrag van ouders sociale angst van het kind voorspellen. Er werd onderzocht of mannelijkheid het verband tussen uitdagend

opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind modereert en of uitdagend opvoedingsgedrag het verband tussen mannelijkheid en sociale angst van het kind medieert. Uitdagend

opvoedingsgedrag werd gemeten met observatietaken, mannelijkheid werd gemeten met de Bem Sex Role Inventory en sociale angst van het kind werd gemeten met de schaal Shyness van de Children’s Behavior Questionnaire short form. Er bleek geen sprake te zijn van significante voorspellende verbanden, een moderatie-effect of een mediatie-effect. Wel bleek er een negatieve trend te zijn tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en sociale angst van het kind. Er is nader onderzoek nodig om dit verband verder te onderzoeken. Daarnaast is meer onderzoek nodig naar het effect van de wisselwerking tussen gedragseigenschappen van ouders op sociale angst van hun kind.

Kernwoorden: sociale angst, uitdagend opvoedingsgedrag, mannelijkheid, moderatie, mediatie

(5)

3

Inhoudsopgave

Inleiding...………...5

(Sociale) Angst en Opvoedingsgedrag...6

Opvoedingsgedrag: Verschillen Tussen Vaders en Moeders ...……..…...7

Mannelijkheid, Opvoedingsgedrag en Sociale Angst ……….…...……. 10

Dit Onderzoek ... ………...……12

Methode..………...….15

Participanten………...… 15

Procedure……… ………..…... 16

Meetinstrumenten………... 17

Mannelijkheid en vrouwelijkheid van ouders……….………...…17

Opvoedingsgedrag.………... 17

Sociale angst van het kind………..………...…. 20

Resultaten...21

Beschrijvende Resultaten...21

Onderzoeksresultaten...22

Uitdagend gedrag en mannelijkheid: verschillen vaders en moeders...22

Voorspellen mannelijkheid en uitdagend opvoedingsgedrag van ouders sociale angst bij het kind?...22

Modereert mannelijkheid het verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst?...22

Medieert uitdagend opvoedingsgedrag het verband tussen mannelijkheid en sociale angst van het kind?...23

Discussie...24

(6)

4

De Invloed van Mannelijkheid en Uitdagend Opvoedingsgedrag van Ouders op Sociale Angst van hun Kind

Angststoornissen zijn de meest voorkomende psychische stoornissen onder kinderen en adolescenten. Uit onderzoek blijkt dat 12% tot 20% van de kinderen en adolescenten een angststoornis heeft (Muris, De Jong, & Engelen, 2004; Wicks-Nelson & Israel, 2009). De sociale angststoornis is één van de meest voorkomende angststoornissen: 7,1% tot 12,1% van de kinderen en adolescenten heeft een sociale angststoornis (Kessler, Chiu, Demler, &

Walters, 2005). Mensen met een sociale angststoornis ervaren angst voor sociale situaties en evaluatieve situaties waarbij ze blootgesteld worden aan onbekende mensen of aan mogelijke kritiek van anderen (American Psychiatric Association, Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 2000). Een sociale angststoornis gaat vaak gepaard met een verminderde kwaliteit van leven (Stein & Kean, 2000; Wittchen, Fuetsch, & Sonntag, 2000).

De sociale angststoornis manifesteert zich in de kindertijd (Chavira & Stein, 2005; Stein & Stein, 2008) en kan de ontwikkeling van kinderen nadelig beïnvloeden (Morris, Hirshfeld-Becker, Henin, & Storch, 2004). Zo blijkt uit onderzoek van Rapee, Schniering en Hudson (2009) dat kinderen met een sociale angststoornis meer moeilijkheden ervaren met het leggen van sociale contacten, het schoolse functioneren en de invulling van hun vrije tijd. Verder blijkt dat een sociale angststoornis vaak samen voorkomt met een depressieve stoornis (Essau, 2003) en met middelenmisbruik en suïcide (Cougle, Keough, Riccardi, & Sachs-Ericsson, 2009). Op basis van deze bevindingen kan gesteld worden dat een sociale angststoornis ernstige gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van een kind. Uit de literatuur is bovendien bekend dat kinderen die op jonge leeftijd sociaal angstig zijn, een grotere kans hebben om een sociale angststoornis te ontwikkelen (Greco & Morris, 2002; Rapee & Spence, 2004). Het is daarom van belang dat er onderzoek wordt gedaan naar de voorlopers en risicofactoren van sociale angst om het zo vroeg mogelijk te kunnen herkennen. Gezien de ernstige gevolgen die sociale angst kan hebben op de ontwikkeling van kinderen, is het belangrijk dat er onderzoek gedaan wordt naar de manier waarop risicofactoren bijdragen aan de ontwikkeling van sociale angst. Als er meer bekend is over de risicofactoren en de werking van deze factoren, kunnen toekomstige interventies hierop aangepast worden en kan sociale angst op jongere leeftijd behandeld worden.

(7)

5 (Sociale) Angst en Opvoedingsgedrag

Uit onderzoek naar het verband tussen opvoedingsgedrag en angst in het algemeen is bekend dat het opvoedingsgedrag van ouders de ontwikkeling van angst bij kinderen kan voorspellen. Zo wijzen verschillende reviews en meta-analyses uit dat de dimensies afwijzing en overcontrole risicofactoren zijn voor de ontwikkeling van angst bij kinderen (Ballash, Leyfer, Buckley, & Woodruff- Borden, 2006; McLeod, Wood, & Weisz, 2007; Bögels, Bamelis, & van der Bruggen, 2008). Kinderen waarvan de ouders afwijzend (vijandig) opvoedingsgedrag vertonen, kunnen hun omgeving als bedreigend ervaren en daardoor een negatief zelfbeeld ontwikkelen. Hierdoor is de kans groter dat deze kinderen een angststoornis ontwikkelen (Bögels & Brechman - Toussaint, 2006). Met overcontrole wordt verwezen naar overmatige bemoeienis van de ouder tegenover het kind en ontmoediging van zelfstandigheid van het kind (Majdandžić et al., 2014). Overcontrole kan angst bij het kind verhogen.

Kinderen van ouders die in hoge mate overcontrolerend zijn, worden minder uitgedaagd om hun omgeving te verkennen en krijgen daardoor minder de kans om vaardigheden te

ontwikkelen voor het omgaan met onverwachte gebeurtenissen (Bögels et al., 2008). De sterkte van het verband tussen opvoedingsgedrag en angst verschilt echter per onderzoek (McLeod et al., 2007). Uit de meta-analyse van McLeod et al. (2007) blijkt dat slechts 4% van de variantie in angst bij kinderen verklaard kan worden door opvoedingsgedrag. Hierbij kwam naar voren dat ouderlijke overcontrole een sterkere invloed had dan afwijzing.

Als men specifiek kijkt naar sociale angst komt uit onderzoek naar voren dat mensen met een sociale angststoornis hun beide ouders vaker als overcontrolerend en afwijzend beschrijven (Greco & Morris, 2002). Daarnaast zijn er aanwijzingen dat uitdagend opvoedingsgedrag sociale angst voorspelt (Majdandžić et al., 2014). Uitdagend

opvoedingsgedrag wordt gekenmerkt door het speels aanmoedigen van het kind om risicovol gedrag te laten zien of buiten zijn of haar comfortzone te stappen, terwijl de ouder de

veiligheid van het kind in de gaten houdt (Majdandžić et al., 2014). Majdandžić et al. (2014) noemen in hun onderzoek plagen, uitlokken van competitie, het aanzetten tot prestaties en het voor de gek houden als voorbeelden van verbaal uitdagend opvoedingsgedrag. Andere

onderzoekers benoemen de fysieke kant van uitdagend opvoedingsgedrag, zoals rough-and-tumble-play, een specifieke vorm van fysiek spel die gekenmerkt wordt door gedragingen zoals stoeien, worstelen, springen, rollen en achternazitten in een spelcontext (Pellegrini & Smith, 1998). In eerdere onderzoeken werd uitdagend opvoedingsgedrag al beschreven als een beschermende factor voor angst bij kinderen, omdat het de grenzen van het kind zou

(8)

6

verleggen (Bögels & Perotti, 2011). Op basis van bovenstaande bevindingen kan gesteld worden dat opvoedingsgedrag van ouders invloed heeft op de ontwikkeling van sociale angst bij hun kinderen, waarbij er aanwijzingen zijn dat vooral uitdagend opvoedingsgedrag hier een belangrijke rol bij speelt.

Opvoedingsgedrag: Verschillen Tussen Vaders en Moeders

Uit de literatuur blijkt dat opvoedingsgedrag van vaders en moeders vaak verschilt. Het is bekend dat vaders vaker grenzen stellen in de opvoeding en dat moeders vaker een troostende rol hebben (Bögels & Phares, 2008). Paquette (2004) benadrukt in zijn theorie eveneens de verschillende rol van vaders en moeders in de opvoeding van hun kinderen. De relatie tussen moeder en kind is volgens zijn theorie in de eerste plaats een gehechtheidsrelatie waarbij de moeder het kind kalmeert, steunt en troost. De relatie tussen vader en kind

daarentegen is meer een activerende relatie, waarbij de vader een uitdagende rol heeft en het kind voornamelijk op de buitenwereld richt (Paquette, 2004). Deze uitdagende rol omvat opvoedingsgedrag waarbij de vader het kind aanmoedigt om risico’s te nemen en het kind daarmee aanzet tot het ontdekken van nieuwe dingen, het voor zichzelf opkomen en het zich makkelijker bewegen in onbekende situaties en bij onbekende personen. Vaders stimuleren hun kinderen op fysiek, emotioneel en cognitief gebied, zo stelt Paquette (2004). Flanders et al. (2009) stellen dat vaders een veilige omgeving aan hun kind kunnen bieden door hun autoriteit te gebruiken en grenzen te stellen aan het gedrag van hun kind (dat voortkomt uit uitdaging door de vader). Daarnaast stellen onderzoekers Bögels en Phares (2008) dat kinderen hun vader vaak prefereren als speelmaatje, omdat de betrokkenheid van vaders bij hun kinderen meer gericht is op spel en uitdaging, terwijl de betrokkenheid van moeders meer gericht is op verzorging en troost.

Wetenschappelijk onderzoek ondersteunt de bovengenoemde theorieën over de verschillende rol van vaders en moeders in de ontwikkeling van hun kinderen. Zo kwam in het onderzoek van Lamb (1997) naar voren dat vaders hun kind in het eerste levensjaar vaker vasthouden om mee te spelen en dat moeders hun kind gedurende hun eerste levensjaar vaker vasthouden om te verzorgen. Daarbij spelen vaders vaker fysiek spel met hun kinderen dan moeders (Carson, Burks, & Parke, 1993). Vaders zijn sneller geneigd hun kinderen te plagen, te stoeien met hun kinderen (Clarke-Stewart, 1980; Hossain & Roopnarine, 1994; Paquette et al., 2003; Parke, 2000) en hun kinderen uit te dagen om risico’s te nemen (Cabrera,

(9)

7

moeders uitdagend opvoedingsgedrag vertonen. Deze rolverdeling benadrukten ouders tevens in zelfrapportages (Bonney, Kelley, & Levant, 1999).

Verschillende onderzoekers hebben verklaringen voor de verschillende rolverdeling van vaders en moeders in de opvoeding. In hun review over sekseverschillen in

opvoedingsgedrag en het verband daarvan met angst van kinderen, lieten Möller, Majdandžić, de Vente en Bögels (2013) zien dat verschillende evolutionair bepaalde specialisaties van vaders en moeders tot uiting komen in hun opvoedingsgedrag. Zo zijn mannen vaker

dominant (Pratto, Sidanius, Stallworth, & Malle, 1994), competitief en assertief dan vrouwen (Van Vugt, De Cremer, & Janssen, 2007). Deze mannelijke gedragseigenschappen uiten zich bij vaders in hun opvoedingsgedrag (Möller et al., 2013). Ook Bögels en Phares (2008) stellen in hun review dat de biologisch en sociaal bekrachtigde mannelijke kwaliteiten van vaders ervoor zorgen dat ze hun kind op een andere manier behandelen dan moeders dat doen. Er is wetenschappelijk bewijs dat mannen vaker risicovol gedrag vertonen, dat tevens tot uiting komt in hun opvoedingsgedrag (Byrnes, Miller, & Schafer, 1999). Het risicovolle gedrag van vaders is te verklaren vanuit het feit dat er bij mannen evolutionair gezien sprake is van sterkere concurrentie (Wilson & Daly, 1985). Een evolutionaire verklaring voor de meer beschermende opvoedingsrol van vrouwen is dat zij zich minder vaak kunnen voortplanten dan mannen. Daardoor hebben ze een grotere zekerheid dat hun kind biologisch gezien van hen is, en zijn ze meer beschermend naar het kind toe dan vaders (Geary, 2000).

Niet alleen het opvoedingsgedrag zelf kan verschillend zijn tussen vaders en moeders, ook de invloed van het opvoedingsgedrag op sociale angst kan verschillen. Zo blijkt uit onderzoek van Anhalt en Morris (2002) dat sociaal angstige studenten hun vader vaker als overcontrolerend beschrijven dan studenten die niet sociaal angstig waren. Hun moeder beschreven ze niet vaker als overcontrolerend. Uit onderzoek van Majdandžić et al. (2014) bleek dat kinderen waarvan de vader veel uitdagend opvoedingsgedrag vertoonde toen het oudste kind vier jaar was, minder sociaal angstig waren op vijfjarige leeftijd. Uit hetzelfde onderzoek bleek dat het oudste kind waarvan de moeder veel uitdagend opvoedingsgedrag vertoonde toen het kind vier jaar was, juist relatief sociaal angstiger waren op vijfjarige leeftijd. Uitdagend opvoedingsgedrag van vaders voorspelt in dit onderzoek dus minder sociale angst bij het oudste kind. Uitdagend opvoedingsgedrag van moeders voorspelt juist meer sociale angst bij het oudste kind (Majdandžić et al., 2014). Ook uit onderzoek van Belsky, Hsieh en Crinic (1998) komt naar voren dat opvoedingsgedrag van vaders en moeders een verschillende invloed heeft op sociale angst bij hun kind. Uit dit onderzoek bleek dat het

(10)

8

opvoedingsgedrag van vaders de mate van inhibitie van hun driejarige zoon voorspelde. Er kwam naar voren dat minder negatief en meer positief (sensitief) gedrag van vaders meer inhibitie bij hun zoon voorspelde. Een minder sensitieve en meer begrenzende opvoedingsstijl van vaders voorspelde juist minder inhibitie bij hun zoon. Dit effect trad niet op bij moeders.

Hoe is het bovengenoemde verschil in invloed van opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders te verklaren? Bögels en Phares (2008) geven hiervoor in hun review de verklaring dat vaders een verschillende rol dienen te spelen bij het opvoeden van een kind met een angstig temperament dan moeders. Hierbij omvat de rol van vaders meer het uitdagen en aanmoedigen van hun kind, terwijl ze het vermijdende gedrag van hun kind beperken en soms hun angstige gedrag negeren. Mogelijk is dit een manier voor vaders om hun kind voor te bereiden op de maatschappij. Uitdagend opvoedingsgedrag van vaders speelt dus mogelijk een belangrijke rol in het voorkomen van de ontwikkeling van sociale angst bij hun kinderen. Bögels en Phares stellen daarnaast dat als ouders van hun rol afwijken, bijvoorbeeld een vader die geen grenzen stelt en een moeder die geen veiligheid biedt, het kind een grotere kans heeft om sociale angst te ontwikkelen. Zij stellen bovendien dat ouders moeilijk voor elkaars gedrag kunnen compenseren. Dit komt voort uit de theorie dat kinderen instinctief geneigd zijn veiligheid en comfort bij de moeder te zoeken en de vader eerder als voorbeeldfiguur te zien als het gaat om het leren omgaan met bedreigingen uit de buitenwereld.

Bovengenoemde theorie wordt beschreven in het theoretische artikel van Bögels en Perotti (2011). Zij deden onderzoek naar sociale angst bij vaders als risicofactor voor sociale angst bij het kind en onderzochten de vraag waarom uit onderzoek blijkt dat vaders een dominante rol spelen in de ontwikkeling van sociale angst van hun kinderen. Zij stellen dat vaders evolutionair gezien gespecialiseerd zijn in externe bescherming van het kind. Dat wil zeggen dat vaders gespecialiseerd zijn in het confronteren van het kind met de buitenwereld. Zo wordt de weerbaarheid van het kind versterkt. Moeders zijn evolutionair gezien meer gespecialiseerd in interne bescherming, waarbij het bieden van veiligheid en bescherming centraal staat. Vanuit dit oogpunt concluderen Bögels en Perotti (2011) dat kinderen sterker beïnvloed worden door signalen die door de vader worden afgegeven met betrekking tot bedreiging uit de buitenwereld, dan signalen die door de moeder worden afgegeven. Kinderen gaan er van nature vanuit dat ze het beste van hun vader kunnen leren als het gaat om het omgaan met situaties in de buitenwereld. Als gevolg hiervan worden kinderen waarvan de vader sociaal angstig is, hier sterk door beïnvloed en hebben ze meer kans om zelf sociale angst te ontwikkelen. Sociale angst van de moeder heeft volgens deze theorie een minder

(11)

9

sterke invloed op het kind. In onze moderne tijd is het gedrag van andere mensen één van de grootste externe bedreigingen voor kinderen. De externe bedreiging neemt in onze tijd dus de vorm aan van sociale interacties. Uitgaande van deze theorie kijken kinderen dus het meeste naar de vader als het gaat om het leren omgaan met sociale situaties en interacties. Dit is een mogelijke verklaring waarom kinderen meer beïnvloed worden door uitdagend

opvoedingsgedrag van hun vader.

Het uitdagende opvoedingsgedrag van vaders lijkt dus een actieve, competitieve, autonome en nieuwsgierige houding in kinderen teweeg te brengen. Dit heeft een positieve uitwerking op de sociale ontwikkeling van kinderen en lijkt het kind te beschermen tegen sociale angst (Bögels & Phares, 2008). Wat betreft uitdagend opvoedingsgedrag van moeders is er nog weinig duidelijkheid over welk effect het heeft op de sociale angst van hun kind. Uitgaande van de theorie van Bögels en Perotti (2011) zou gesteld kunnen worden dat uitdagend gedrag van moeders juist meer sociale angst bij hun kind zou voorspellen, aangezien moeders dan afwijken van hun moederrol.

Mannelijkheid, Opvoedingsgedrag en Sociale angst

Er is een groep onderzoekers die de theorie over het belang van de evolutionair bepaalde moeder- en vaderrol weerlegt. Onderzoek naar ouders en hun kinderen, waarbij zowel homo- als heterokoppels tot de onderzoeksgroep behoorden, wees uit dat kinderen die opgroeiden met twee vaders of twee moeders niet meer sociale problemen hadden dan kinderen die zowel met een vader als met een moeder opgroeiden (Silverstein & Auerbach, 1999). Hieruit concludeerden de onderzoekers dat het hebben van een vader én een moeder niet per definitie essentieel is voor een goede sociale ontwikkeling (Silverstein & Auerbach, 1999). Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat een vader ook opvoedingsgedrag kan vertonen dat als meer vrouwelijk gezien kan worden, zoals verzorgend opvoedingsgedrag. Andersom kan een moeder meer mannelijk opvoedingsgedrag vertonen, zoals uitdagend opvoedingsgedrag. Wellicht hangt opvoedingsgedrag dus niet uitsluitend samen met sekse van de ouder, maar ook met de gedragsaspecten van de sekse (dus met gender). Met

betrekking tot opvoedingsgedrag van ouders zou dus gesteld kunnen worden dat niet zozeer het zijn van een man, als biologische status, een beschermende invloed heeft op de

ontwikkeling van sociale angst van hun kind, maar dat juist de mannelijke eigenschappen beschermend werken.

(12)

10

Er zijn verschillende onderzoeken verricht naar de samenhang tussen sekse (geslacht) en gender (gedragsaspecten van een sekse). Volgens Paechter (2006) zegt het mannelijk of vrouwelijk geslacht weinig over hoe vrouwelijkheid of mannelijkheid bij een persoon is geconstrueerd. Shields (2008) stelt dat sekse biologisch bepaald is en gender cultureel

bepaald. Een man kan meer vrouwelijke dan mannelijke eigenschappen hebben en een vrouw kan meer mannelijke dan vrouwelijke eigenschappen hebben (Paechter, 2006; Shields, 2008). Op basis van dit gegeven zou gesteld kunnen worden dat vrouwen die meer mannelijke eigenschappen hebben via hun mogelijk meer uitdagende opvoedingsgedrag ook een

beschermende invloed kunnen hebben de op ontwikkeling van sociale angst bij hun kind. Het is de vraag of er een verband is tussen mannelijkheid van ouders en sociale angst van het kind.

Tot nu toe is er weinig bekend over de invloed van mannelijke en vrouwelijke trekken van ouders op hun opvoedingsgedrag en op sociale angst van hun kinderen (Biblarz & Stacey, 2010). Het is daardoor tot op heden onduidelijk waarom vaders en moeders een andere

invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van angst bij hun kind en welke gedragsaspecten daar mogelijk aan ten grondslag liggen. Verschillende onderzoekers benadrukken dat

wetenschappelijk onderzoek nooit enige sekse-exclusieve opvoedingskwaliteiten heeft aangetoond (Biblarz & Stacey, 2010; Fagan & Lee, 2014). Wel stellen sommige

onderzoekers, zoals eerder besproken, dat bepaalde opvoedingskwaliteiten die een positieve invloed hebben op de sociale ontwikkeling van het kind (zoals het uitdagen van het kind) bij vaders worden bekrachtigd door hun mannelijkheid (Bögels & Perotti, 2011). Er is niet bekend of mannelijke opvoedingskwaliteiten van moeders dezelfde positieve invloed hebben. Uitgaande van de theorie van Bögels en Perotti (2011) zou het een gunstiger effect hebben als vrouwen zich aan hun verzorgende rol houden. Op basis hiervan zou gesteld kunnen worden dat vrouwen juist door hun vrouwelijkheid, en niet door hun mannelijkheid, bekrachtigd worden in hun opvoedingskwaliteiten. Uit een gedateerd onderzoek van Russell (1978), naar de relatie tussen de vaderrol en mannelijkheid, vrouwelijkheid en androgynie, is echter gebleken dat androgyne mannen (mannen die zichzelf evenveel vrouwelijke als mannelijke eigenschappen toeschrijven) zich even verzorgend opstellen tegenover hun vijf maanden oude baby als androgyne vrouwen en vrouwelijke vrouwen. In vergelijking met mannelijke mannen zijn androgyne mannen significant meer verzorgend, zo blijkt uit het onderzoek. Daarnaast komt naar voren dat mannelijke vaders waarvan de vrouw meer mannelijk of androgyn is, meer betrokken zijn bij de opvoeding dan mannelijke vaders waarvan de vrouw meer

(13)

11

vrouwelijk is. Dit onderzoek ondersteunt dus de theorie dat de mate van mannelijkheid en vrouwelijkheid van ouders invloed heeft op het opvoedingsgedrag en daarmee wellicht op de sociale angst van hun kind.

Er kan uit de theorie van verschillende onderzoekers geconcludeerd worden dat uitdagend opvoedingsgedrag bij vaders veroorzaakt wordt door hun mannelijkheid. Mannelijkheid kan dus gezien worden als een (indirecte) voorspeller van uitdagend opvoedingsgedrag. Volgens deze theorieën heeft uitdagend opvoedingsgedrag weer een voorspellend effect op sociale angst van het kind (Bögels & Phares, 2008; Möller et al., 2013). Op basis hiervan kan gesteld worden dat er mogelijk sprake is van een mediatie-effect, waarbij er een indirect verband is tussen mannelijkheid van ouders en sociale angst van het kind, dat gemedieerd wordt door uitdagend opvoedingsgedrag. Het effect van uitdagend opvoedingsgedrag en mannelijkheid op sociale angst zou echter ook anders kunnen werken. Uit de besproken theorieën komt namelijk ook naar voren dat de mannelijke

gedragseigenschappen van mannen hun uitdagend opvoedingsgedrag bekrachtigen (Bögels & Phares, 2008). Op basis van dit uitgangspunt kan gesteld worden dat mannelijkheid het verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind modereert (versterkt). Zowel het mediatie-effect van uitdagend opvoedingsgedrag als het moderatie-effect van mannelijkheid zijn tot op heden nog niet onderzocht. Ook zijn er dus verschillende onderzoekers die deze theorie weerleggen (Silverstein & Auerbach, 1999; Paechter, 2006). Nader onderzoek is nodig om het mogelijke verband tussen mannelijkheid, uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind in kaart te brengen.

Dit Onderzoek

In dit onderzoek werd onderzocht welke invloed mannelijkheid en uitdagend

opvoedingsgedrag van ouders hebben op de mate van sociale angst bij hun kind. Hierbij werd gekeken naar uitdagend opvoedingsgedrag van ouders toen het kind 2,5 jaar was en naar sociale angst van het kind toen het kind 4,5 jaar was. Het blijft tot nu toe onduidelijk waarom vaders en moeders een andere invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van angst bij hun kind en welke gedragsaspecten daar mogelijk aan ten grondslag liggen. Door ouders niet alleen te onderscheiden op sekse, maar ook op mannelijkheid in de vorm van

gedragseigenschappen, worden mogelijk nieuwe inzichten verkregen met betrekking tot de relatie tussen gedragseigenschappen van ouders, opvoedingsgedrag en sociale angst bij het kind. Er is hierbij de volgende vraagstelling opgesteld: hoe hangen mannelijkheid en

(14)

12

uitdagend opvoedingsgedrag van ouders samen met sociale angst van hun kind? Voor het onderzoek naar deze vraag werden de data van het onderzoek ‘De sociale ontwikkeling van kinderen’ van de Universiteit van Amsterdam gebruikt. De mannelijkheid en vrouwelijkheid van de ouders werd gemeten door middel van zelfrapportage van de ouders, waarbij een score voor mannelijkheid werd berekend op basis van de twee schalen. Het uitdagend

opvoedingsgedrag van de ouders werd gemeten met verschillende observatietaken. De sociale angst van het kind werd gemeten door middel van ouderrapportage.

Ten eerste werd onderzocht of vaders en moeders verschillen op uitdagend opvoedingsgedrag en mannelijkheid. Uitgaande van de veronderstelling dat vaders vaker uitdagend opvoedingsgedrag vertonen dan moeders (Bögels & Phares, 2008) werd verwacht dat ook in dit onderzoek vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag vertonen dan moeders. Daarnaast werd, op basis van het feit dat mannelijke gedragseigenschappen horen bij het mannelijk geslacht (Bögels & Perotti, 2011; Möller at al., 2013), verwacht dat vaders hoger scoren op mannelijkheid dan moeders.

Vervolgens werd onderzocht of uitdagend opvoedingsgedrag en mannelijkheid van ouders sociale angst bij het kind voorspellen. Hierbij werd voor de groep vaders verwacht dat meer mannelijkheid en meer uitdagend opvoedingsgedrag minder sociale angst bij het kind voorspelt. Dit werd verwacht op basis van de theorie dat bepaalde mannelijke eigenschappen van vaders en het daaruit voortkomende uitdagende opvoedingsgedrag beschermende factoren zouden kunnen zijn voor de ontwikkeling van angst bij hun kinderen (Bögels & Perotti, 2011). Voor de moeders werd verwacht dat meer mannelijkheid en uitdagend gedrag juist meer sociale angst bij het kind voorspelt, op basis van de bevinding dat uitdagend

opvoedingsgedrag (mannelijk opvoedingsgedrag) van moeders meer sociale angst van het kind voorspelt (Majdandžić et al., 2014). Ook vanuit evolutionair oogpunt werd verwacht dat kinderen waarvan de ouders zich meer sekse-typerend gedragen minder sociaal angstig zijn, omdat vaders en moeders van nature een verschillende rol in de opvoeding vervullen (Bögels & Perotti, 2011).

Vervolgens is een moderatie-effect onderzocht, waarbij werd bekeken of het verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind versterkt wordt door mannelijkheid. Op basis van de theorie van Möller et al. (2013), dat mannelijke gedragseigenschappen uitdagend opvoedingsgedrag versterken, wordt verwacht dat

mannelijkheid het verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind modereert. Zowel voor vaders als voor moeders wordt hierbij verwacht dat de relatie tussen

(15)

13

uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst wordt versterkt door mannelijkheid. Hier ligt de theorie van Bögels en Perotti (2011) aan ten grondslag. In deze theorie beschrijven zij dat mannelijke eigenschappen van vaders hun opvoedingskwaliteiten bekrachtigen en daarmee minder sociale angst bij het kind voorspellen. De combinatie van de uitdagende, activerende rol van vaders en de verzorgende, beschermende rol van moeders kan het kind leren omgaan met (sociale) angst. Ervan uitgaande dat meer mannelijke moeders een meer mannelijke opvoedingsstijl hanteren, zal de moeder minder verzorgend en beschermend optreden waardoor de rolverdeling verstoord wordt. Dit kan de kans vergroten op sociale angst bij het kind (Bögels & Perotti, 2011).

Ten slotte is voor zowel vaders als moeders onderzocht of uitdagend

opvoedingsgedrag het eventuele verband tussen mannelijkheid van de ouder en sociale angst van het kind medieert. Op basis van de theorie van Bögels en Phares (2008), dat mannelijke eigenschappen ten grondslag liggen aan uitdagend opvoedingsgedrag en dat uitdagend

opvoedingsgedrag ten grondslag ligt aan sociale angst van het kind, werd verwacht dat er een mediatie-effect zou optreden. In dit mediatiemodel wordt uitdagend opvoedingsgedrag (mediator) voorspeld door mannelijkheid (onafhankelijke variabele) en wordt sociale angst van het kind (afhankelijke variabele) voorspeld door uitdagend opvoedingsgedrag. Er is dus sprake van een indirect effect tussen mannelijkheid van ouders en sociale angst van het kind, dat loopt via uitdagend opvoedingsgedrag. Om het mediatie-effect te kunnen toetsen zijn ook de correlaties tussen de variabelen berekend. Hierbij werd verwacht dat er voor zowel vaders als moeders een positieve correlatie bestaat tussen mannelijkheid en uitdagend

opvoedingsgedrag. Hier ligt de bevinding aan ten grondslag dat mannen een uitdagende rol spelen in de opvoeding en vaker uitdagend opvoedingsgedrag vertonen dan vrouwen,

waardoor uitdagend opvoedingsgedrag gezien kan worden als een mannelijke trek (Paquette, 2004; Clarke-Stewart, 1980; Hossain & Roopnarine, 1994; Parke, 2000). Vaders en moeders die mannelijker zijn zullen dan ook meer mannelijk opvoedingsgedrag, zoals uitdagend opvoedingsgedrag, vertonen. Daarnaast werd voor de groep vaders verwacht dat zowel mannelijkheid als uitdagend opvoedingsgedrag negatief met sociale angst van het kind correleert. De verwachting dat uitdagend opvoedingsgedrag negatief correleert met sociale angst is gebaseerd op het onderzoek van Belsky, Hsieh en Crinic (1998), waaruit bleek dat het opvoedingsgedrag van vaders van inhibitie (een voorloper van sociale angst) van hun

driejarige zoon voorspelde, en op het onderzoek van Majdandžić et al. (2014) waaruit bleek dat uitdagend gedrag van vaders sociale angst bij hun kind voorspelde. De verwachting dat

(16)

14

mannelijkheid van vaders negatief correleert met sociale angst van het kind is gebaseerd op de theorie van Bögels en Perotti (2011), dat mannelijke gedragseigenschappen ervoor zorgen dat vaders opvoedingsgedrag vertonen dat het kind als voorbeeld ziet in het omgaan met sociale interacties, waardoor ze een minder grote kans hebben om sociale angst te ontwikkelen. Voor de moeders werd juist verwacht dat uitdagend opvoedingsgedrag en mannelijkheid positief correleren met sociale angst. De verwachting dat uitdagend opvoedingsgedrag van moeders en sociale angst van het kind positief correleren, is gebaseerd op het onderzoek van

Majdandžić et al. (2014), waaruit bleek dat kinderen van moeders die meer uitdagend opvoedingsgedrag vertoonden, vaker sociaal angstig waren. De verwachting dat

mannelijkheid van moeders positief correleert met sociale angst van het kind, komt voort uit de theorie dat meer mannelijke moeders een meer mannelijke opvoedingsstijl hanteren, waardoor de evolutionair bepaalde moederrol verstoord wordt. Dit kan de kans vergroten op sociale angst bij het kind (Bögels & Perotti, 2011).

Methode

Participanten

Het huidige onderzoek maakte deel uit van het longitudinale onderzoek ‘De sociale ontwikkeling van kinderen’ van de Universiteit van Amsterdam. De deelnemende ouders zijn geworven in de omgeving Amsterdam, Utrecht en den Haag door middel van het verstrekken van flyers. Deze flyers zijn verspreid in praktijken voor verloskunde, babywinkels en bij zwangerschapscursussen. Tevens zijn er oproepen geplaatst op internetfora en zijn er advertenties geplaatst. Er golden een aantal inclusiecriteria voor deelnemende ouders. Zo moesten beide ouders de Nederlandse of Engelse taal beheersen en hun eerste kind samen verwachten. Ook moest het geboortegewicht van het kind minimaal 2500 gram zijn en mocht er geen sprake zijn van neurologische afwijkingen bij het kind na de geboorte. Ten slotte moest het kind een Apgar-score hebben van minimaal 8.

Tijdens de 2,5-jaar meting bestond de onderzoeksgroep nog uit 122 kinderen en hun ouders. Gezinnen met missende data zijn verwijderd waarna een onderzoeksgroep overbleef met gezinnen waarvan er data beschikbaar waren van alle meetmomenten die in het

onderzoek zijn meegenomen. De uiteindelijke onderzoeksgroep bestond uit 96 kinderen waarvan 44 jongens (45,8%) en 52 meisjes (54,2%) en hun ouders. Op het eerste

(17)

15

gemiddelde leeftijd van de moeders was op dat moment 30,91 jaar (SD = 4.25) en die van de vaders was 33,94 jaar (SD = 5.42). Op het tweede meetmoment was de gemiddelde leeftijd van de kinderen 4,50 jaar (SD = 0.05). Zowel het gemiddelde opleidingsniveau als het gemiddelde beroepsniveau van de ouders was hoog. Het gemiddelde opleidingsniveau van moeders was M = 6.93 (SD = 1.29) en van vaders M = 6.39 (SD = 1.72) gemeten op een schaal van 1: ‘lagere school/basisonderwijs’ tot 8: ‘universiteit’. Het beroepsniveau voor moeders was M = 8.50 (SD = 2.11) en voor vaders M = 7.97 (SD = 2.66) gemeten op een schaal van 1: ‘werk waarvoor geen opleiding vereist is’ tot 11: ‘werk waarvoor een universitaire opleiding vereist is’. Het gemiddelde inkomen van de moeders was M = 4.32 (SD = 1.79) en van de vaders M = 4.77 (SD = 1.51), gemeten op een schaal van 1: ‘< 500 euro’ tot 7: ‘> 5000 euro’. Uit deze gegevens kan geconcludeerd worden dat de ouders van de deelnemende gezinnen een gemiddeld hoge sociaal economische status (SES) hebben.

Procedure

Het onderzoek ‘De sociale ontwikkeling van kinderen’, waar dit onderzoek deel van uit maakt, is een longitudinaal onderzoek dat plaatsvindt bij het Onderzoekscentrum voor Ouder en Kind aan de Universiteit van Amsterdam. Dit onderzoek volgt de sociale ontwikkeling van kinderen in de leeftijd van 0 tot 7,5 jaar. Het onderzoek bestaat uit een screening en zes metingen. Voordat het kind geboren werd vond er een voormeting plaats en daarna waren er metingen toen het kind 4 maanden, 1 jaar, 2,5 jaar, 4,5 jaar en 7,5 jaar was. Bij de screening werden biografische gegevens verzameld en bij de voormeting is bij zowel vader als moeder een klinisch interview afgenomen en hebben de ouders vragenlijsten ingevuld. Vanaf de 4-maanden meting zijn de ouders steeds ieder afzonderlijk met hun kind naar het Onderzoekscentrum gekomen om taken uit te voeren die verschillende constructen maten. Ook vulden zij vragenlijsten in. Verder zijn bij bijna alle metingen huisbezoeken afgelegd. Bij de 4,5-jaar meting is er geen huisbezoek afgelegd, maar wel een klinisch interview afgenomen bij de ouders. Alle taken die uitgevoerd zijn in het Onderzoekscentrum en bij de gezinnen thuis zijn opgenomen met camera’s. Na afloop van de metingen kregen de ouders een cadeaubon van 20 euro, een cadeautje voor het kind en dvd’s met opnames van de metingen. Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van de gegevens van de voormeting, de 2,5-jaar meting en de 4,5-jaar meting. Tijdens de voormeting is bij de deelnemende ouders een vragenlijst afgenomen die zogenaamde mannelijke en vrouwelijke eigenschappen meet. Om uitdagend opvoedingsgedrag bij de ouders vast te stellen worden data gebruikt van de

(18)

16

2,5-jaar meting. Hierbij is uitdagend opvoedingsgedrag gemeten met observatietaken. De sociale angst van het kind werd op 4,5 jaar gemeten met een vragenlijst.

Meetinstrumenten

Mannelijkheid en vrouwelijkheid van ouders. Met de Bem Sex Role Inventory (BSRI; Bem, 1974), afgenomen tijdens de voormeting, werden de mannelijke en vrouwelijke eigenschappen van ouders gemeten. Deze vragenlijst is tijdens de voormeting bij zowel vaders als moeder afgenomen. De ouders vulden de vragenlijst afzonderlijk in. De BSRI bestaat uit 60 items die zijn onderverdeeld over drie schalen: de mannelijkheidsschaal, vrouwelijkheidsschaal en de sociale wenselijkheidsschaal. Elk item representeert een

eigenschap. Deze eigenschap kan mannelijk, vrouwelijk of neutraal zijn. Aan de ouders werd gevraagd om aan te geven in welke mate deze eigenschap bij hem of haar paste. Het antwoord werd gegeven op een 7-punts Likertschaal. Deze liep van 1 (nooit of bijna nooit waar) tot 7 (altijd of bijna altijd waar). In dit onderzoek worden alleen de mannelijkheidsschaal en de vrouwelijkheidsschaal gebruikt.

De mannelijkheidsschaal bestaat uit 20 items. Deze items representeren eigenschappen die doorgaans als mannelijk worden beschouwd. Een voorbeeld van een item van de

mannelijkheidsschaal is ‘Competitief’. Van de mannelijkheidsschaal was de interne

consistentie voor vaders en moeders tijdens de voormeting goed. De Cronbach’s alpha voor moeders was .88 en voor vaders .82. De vrouwelijkheidsschaal bestaat eveneens uit 20 items. Een voorbeeld van een item van de vrouwelijkheidsschaal is ‘Zorgzaam’. De Cronbach’s alpha van deze schaal voor moeders was .77 en voor vaders .76. De correlatie tussen

vrouwelijkheid en mannelijkheid bij de groep vaders was r = -.05, p = .63. Bij moeders was dit r = -.28, p = .01. Voor elke ouder werd een totaalscore berekend door de score op de vrouwelijkheidsschaal af te trekken van de score op de mannelijkheidsschaal. Iedere ouder heeft hierdoor een uiteindelijke score die de mate van mannelijkheid van de ouder weergeeft. Dit betekent dat ouders met een negatieve score meer vrouwelijk zijn, en ouders met een positieve score meer mannelijk. Ouders met een score van 0 zijn androgyn, dit houdt in dat ze dezelfde score hebben bij de mannelijke en vrouwelijke schaal.

Opvoedingsgedrag. Het uitdagend opvoedingsgedrag van ouders werd gemeten door middel van 12 observatietaken, waarvan er vijf tijdens het huisbezoek plaatsvonden en zeven tijdens de labmeting. Uitdagend opvoedingsgedrag werd gesplitst in Uitdagend gedrag Fysiek

(19)

17

en Uitdagend gedrag Verbaal. De taken die uitdagend opvoedingsgedrag meten zijn Vrij spel met speelgoed (huisbezoek), Opruimen speelgoed (huisbezoek), Vrij spel zonder speelgoed (huisbezoek), Overpakken (huisbezoek), Schommelen, (huisbezoek), Paardje rijden (lab), Rollen (lab), Vliegen (lab), Vrij spel zonder speelgoed (lab), Vrij spel met speelgoed (lab), Opruimen speelgoed (lab) en Risk room (lab). Deze taken zijn in gestructureerde setting gemeten en zijn zowel bij de vader- als de moedermeting afgenomen. Sommige

huisbezoektaken werden door beide ouders samen en het kind uitgevoerd. De Vrij spel taken bestonden uit drie onderdelen: Vrij spel zonder speelgoed, Vrij spel met speelgoed en de Opruimtaak. Tijdens Vrij spel met speelgoed (huisbezoek) kreeg de ouder de opdracht gedurende vijf minuten samen met het kind met speelgoed te spelen. Daarna mochten ouder en kind het speelgoed opruimen (de Opruimtaak) en vervolgens mochten ze nog vijf minuten zonder speelgoed met het kind te spelen (Vrij spel zonder speelgoed). Bij Overpakken kreeg één ouder het kind in de armen. De ouder moest het kind vervolgens op de rug van de andere ouder zetten. Bij Schommelen schommelden beide ouders het kind in een doek heen en weer. Tijdens het labbezoek kreeg de ouder bij de taak Paardje rijden de opdracht om het kind op zijn of haar rug paardje te laten rijden. Vervolgens kreeg de ouder bij de taak Rollen de opdracht om het kind met de buik op een skippybal te plaatsen en het voorover te laten rollen. Bij Vliegen mocht de ouder een vliegspelletje doen met het kind. Tijdens de Vrij spel taken in het lab mochten ouder en kind eerst vijf minuten op een mat met kussens spelen, zonder speelgoed (Vrij spel zonder speelgoed). Vervolgens werden de mat en kussens weggehaald en mochten ouder en kind nog vijf minuten met speelgoed spelen (Vrij spel met speelgoed). Daarna kregen ouder en kind de opdracht het speelgoed op te ruimen (Opruimtaak). Bij de Riskroom werd er door de hele onderzoekskamer verschillend uitdagend speelgoed uitgestald. Er waren twee versies van de Riskroom, versie A en versie B. Bij beide versies was er

speelgoed om doorheen of in te kruipen, op te schommelen en op te klimmen. Ouder en kind kregen de opdracht om tien minuten in de Riskroom te spelen.

Om opvoedingsgedrag van de ouders te scoren werd gebruik gemaakt van het codeersysteem Meso-Analytic Behavioral Rating System for Family Interactions (MeBRF). Dit codeersysteem is erop gericht om gedrag, emotie en non-verbaal gedrag te observeren gedurende gestructureerde familie-interacties (Kerig & Lindahl, 2001). De variabelen

‘Uitdagend Verbaal’ en ‘Uitdagend Fysiek’, die Uitdagend opvoedingsgedrag meten, zijn bij elke taak gescoord en meegenomen in het onderzoek. Alle variabelen werden op een schaal van 1 tot 5 gescoord. Zowel de frequentie als de intensiteit van de variabelen werd gescoord.

(20)

18

Een score van 1 betekende dat het gedrag helemaal niet voorkwam en een score van 5 dat het gedrag in zeer hoge mate voorkwam. Ouders die een lage score kregen voor uitdagend

opvoedingsgedrag daagden het kind fysiek en verbaal niet uit. Ze moedigden het kind niet aan tot het doen van spannende dingen en speelden geen uitdagend fysiek spel met het kind. Ouders die een hoge score voor uitdagend gedrag kregen, daagden hun kind juist in hoge mate fysiek en verbaal uit. Daarbij werd veel fysiek spel met het kind gespeeld, waarbij

onverwachte en snelle bewegingen werden gemaakt en sterke vocale ondersteuning werd gebruikt.

Met behulp van opnames hebben acht studenten van de Universiteit van Amsterdam het uitdagend opvoedingsgedrag geobserveerd en gecodeerd. Om de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te berekenen werd 21,25% van de huisbezoektaken en 20,26% van de labtaken dubbel gescoord (N = 47). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tussen de observatoren werd gemeten met de intraklassecorrelatie, en lag tussen de -.11 en .96 (zie Tabel 1).

Tabel 1

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de Variabelen Uitdagend gedrag Fysiek en

Uitdagend gedrag Verbaal

Intraklassecorrelatie

Uitdagend Fysiek Uitdagend Verbaal

Vrij spel met speelgoed (huisbezoek) .88 .26

Opruimtaak (huisbezoek) -.11 .80

Vrij spel zonder speelgoed (huisbezoek) .93 .79

Overpakken .84 .77

(21)

19

Paardje rijden .88 .85

Rollen .57 .75

Vliegen .88 .87

Vrij spel zonder speelgoed (lab) .96 .85

Vrij spel met speelgoed (lab) .86 .72

Opruimtaak (lab) .44 .44

Risk room .83 .89

Op dimensieniveau was de intraklassecorrelatie van Uitdagend gedrag Fysiek bij de huisbezoektaken .90 en bij de labtaken .91 en van Uitdagend gedrag Verbaal bij de

huisbezoektaken .70 en bij de labtaken .90. Omdat alle taken waarbij uitdagend

opvoedingsgedrag werd gemeten op dimensieniveau betrouwbaar gescoord zijn, zijn al deze taken meegenomen in het onderzoek. Voor elke ouder zijn de scores op Uitdagend gedrag voor alle taken gemiddeld, zowel voor Uitdagend gedrag Fysiek en Uitdagend gedrag Verbaal. De taken die uitdagend opvoedingsgedrag maten bleken voor zowel Uitdagend gedrag Fysiek als Uitdagend gedrag Verbaal samen te hangen; de interne consistentie tussen de taken was voldoende. Voor vaders was de Cronbach’s alpha bij Uitdagend gedrag Fysiek .56 en bij Uitdagend gedrag Verbaal .74. Voor moeders was de Cronbach’s alpha bij

Uitdagend gedrag Fysiek .68 en bij Uitdagend gedrag Verbaal .65. Voor vaders bleken Uitdagend gedrag Fysiek en Uitdagend gedrag Verbaal gecorreleerd te zijn: r = .65, p < .01. Voor moeders bleken de variabelen ook gecorreleerd te zijn: r =.65, p < .01. Vanwege de significante correlatie bij zowel vaders als moeders zijn Uitdagend gedrag Fysiek en

Uitdagend gedrag Verbaal samengevoegd tot één construct dat uitdagend opvoedingsgedrag meet.

Sociale angst van het kind. De sociale angst van het kind werd gemeten met de Children’s Behavior Questionnaire short form (CBQ short form; Putnam & Rothbart, 2006).

(22)

20

Deze verkorte versie is gebaseerd op de originele vorm: Children’s Behavior Questionnaire (CBQ; Rothbart, Ahadi, Hersey, & Fischer, 2001) en is ontwikkeld voor kinderen van drie tot acht jaar oud. Deze vragenlijst is door zowel de vader als de moeder ingevuld toen hun kind 4,5 jaar oud was. De CBQ short form bestaat uit 94 items welke onderverdeeld zijn over 15 schalen (Putnam & Rothbart, 2006). In de CBQ omschrijft elk item een situatie. De ouders werd gevraagd om de reactie van hun kind aan te geven op deze situatie in de laatste zes maanden. Het antwoord werd gegeven op een 7-punts Likertschaal. Deze liep van 1 (helemaal niet van toepassing) tot 7 (volledig van toepassing). Daarnaast was er de optie voor ouders om aan te geven dat ze hun kind nog niet in een dergelijke situatie gezien hadden. Voor dit

onderzoek is alleen de subschaal Shyness gebruikt, die bestaat uit zes items. Een voorbeeld van een item is: ‘is soms zelfs verlegen bij mensen die hij/zij al lang kent’. Van de subschaal Shyness was de interne consistentie voor vaders en moeders tijdens de 4,5-jaar meting goed. De Cronbach’s alpha voor moeders was .88 en voor vaders was deze .82. De correlatie tussen de perceptie van moeders en vaders over de sociale angst van hun kind was r = .66; p < .001. Deze correlatie is hoog genoeg bevonden om de scores van vader en moeder op de Shyness-schaal samen te voegen tot een gemiddelde. In twee van de 96 gevallen werd de CBQ alleen ingevuld door de vader. In deze gevallen werd de score van alleen de vader meegenomen in het onderzoek.

Resultaten

Beschrijvende Resultaten

Om missende data vast te stellen is een Missing value analyse uitgevoerd. Van de groep met missende data is het geboorteland, de leeftijd, het gemiddeld aantal werkuren, het opleidingsniveau, de burgerlijke staat, de werksituatie van de ouders en het geslacht van het kind vergeleken met de gegevens van de uiteindelijke onderzoeksgroep. De groepen

verschilden niet significant van elkaar. Voorafgaand aan de analyses werd de verdeling van de drie variabelen (Uitdagend opvoedingsgedrag, Mannelijkheid en Sociale angst) geanalyseerd voor de groep vaders en moeders apart. Alle variabelen waren normaal verdeeld bij beide groepen. De gepiektheid en de scheefheid waren voor alle variabelen < 2. Tevens zijn de data gecontroleerd op outliers. Er zijn twee outliers gedetecteerd in de data van de variabele Mannelijkheid bij vaders. Deze outliers zijn echter wel meegenomen in de analyses omdat ze geringe invloed hadden op de uitkomsten.

(23)

21 Onderzoeksresultaten

Uitdagend opvoedingsgedrag en mannelijkheid: verschillen vaders en moeders? Om te onderzoeken of vaders en moeders verschillen op Uitdagend opvoedingsgedrag en Mannelijkheid is een Gepaarde t-toets uitgevoerd. Er bleek geen significant verschil te zijn in de mate van Uitdagend opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders. Wel bleken vaders en moeders significant te verschillen op Mannelijkheid, waarbij vaders significant hoger scoorden (zie Tabel 2).

Tabel 2

Gepaarde t-toets voor het Vergelijken van Vaders en Moeders op de Variabelen Uitdagend

Opvoedingsgedrag en Mannelijkheid

Vaders Moeders

M SD M SD t p

Uitdagend gedrag 1.92 0.26 1.90 0.26 0.68 .50

Mannelijkheid -0.09 0.77 -0.64 0.97 -4.52 <.001

Voorspellen uitdagend opvoedingsgedrag en mannelijkheid sociale angst van het kind? Er is door middel van een Multipele regressie analyse onderzocht of Uitdagend

opvoedingsgedrag en Mannelijkheid van de ouder Sociale angst van het kind voorspellen. Dit is voor vaders en moeders apart bekeken (zie Tabel 3 en 4). Er zijn bij deze analyse geen significante verbanden gevonden. Dit betekent dat Uitdagend gedrag en Mannelijkheid geen significante voorspellers zijn van Sociale angst. Wel is er sprake van een trend tussen Uitdagend opvoedingsgedrag en Sociale angst van het kind ( p = .084) bij vaders (zie Tabel 3). Dit verband is negatief, dit betekent dat meer Uitdagend opvoedingsgedrag van de vader minder Sociale angst bij het kind voorspelt.

Modereert mannelijkheid het verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind? Bij de Multipele regressie analyse is ook het moderatie-effect van de gestandaardiseerde variabelen Uitdagend gedrag en Mannelijkheid op Sociale angst onderzocht. Hiermee werd dus bekeken of het verband tussen Uitdagend opvoedingsgedrag

(24)

22

en Sociale angst van het kind wordt versterkt door Uitdagend opvoedingsgedrag. Het moderatie-effect was bij zowel vaders als moeders niet significant. Dit betekent dat Mannelijkheid geen versterkende invloed heeft op het verband tussen Uitdagend opvoedingsgedrag en Sociale angst (zie Tabel 3 en 4).

Tabel 3

Multipele Regressie Analyse met Moderatie-effect van Mannelijkheid van de Vader op het verband tussen Uitdagend opvoedingsgedrag en Sociale Angst van het Kind

β p

Uitdagend gedrag -.18 .08

Mannelijkheid .08 .45

Uitdagend gedrag*Mannelijkheid -.07 .49

Tabel 4

Multipele Regressie Analyse met Moderatie-effect van Mannelijkheid van de Moeder op het verband tussen Uitdagend opvoedingsgedrag en Sociale Angst van het Kind

β p

Uitdagend gedrag -.08 .45

Mannelijkheid -.17 .10

Uitdagend gedrag*Mannelijkheid -.09 .41

Medieert uitdagend opvoedingsgedrag het verband tussen mannelijkheid en sociale angst? De voorwaarden voor het aantonen van een mediatieverband, zoals beschreven door Praecher en Hayes (2004), zijn ten eerste het bestaan van een correlatie tussen de

afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Ten tweede moet de mediator correleren met de onafhankelijke variabele. Ten derde moet zijn aangetoond dat de mediator de afhankelijke variabele beïnvloedt. Om deze voorwaarden te toetsen is de Pearson correlatiecoëfficiënt berekend. De correlaties tussen de drie variabelen zijn berekend voor zowel vaders als

(25)

23

moeders (zie Tabel 5). Bij vaders bleek dat geen van de variabelen significant met elkaar samenhingen. Bij moeders bleek dat alleen de variabelen Mannelijkheid en Sociale Angst van het kind significant met elkaar samenhingen. Aangezien met deze resultaten niet aan de zojuist genoemde voorwaarden kon worden voldaan, kon worden aangetoond dat er geen sprake is van mediatie door Uitdagend opvoedingsgedrag in het verband tussen Mannelijkheid van ouders en Sociale angst van het kind.

Tabel 5

Correlaties Tussen Uitdagend gedrag, Mannelijkheid en Sociale Angst van het Kind voor

Moeders en Vaders

Moeders Vaders

Uitdagend gedrag Mannelijkheid Uitdagend gedrag Mannelijkheid

r p r p r p r p

Mannelijkheid .03 .76 - - .07 .48 - -

Sociale angst -.09 .40 -.21 .04 -.18 .09 -.01 .93

Tevens is onderzocht of de correlatie tussen Mannelijkheid en Uitdagend

opvoedingsgedrag van moeders significant verschilt van deze correlatie van vaders. Hiervoor is een Fisher Z-toets toegepast. De correlaties bleken niet significant te verschillen (Z (28) = -0,27, p = .84). Hetzelfde is gedaan voor de correlatie tussen Mannelijkheid en Sociale Angst. Ook deze correlaties bleken niet significant te verschillen (Z (28) = -1,38, p = .16).

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in de invloed van

mannelijkheid en uitdagend opvoedingsgedrag van ouders toen hun kinderen 2,5 jaar waren op sociale angst van het kind toen hun kinderen 4,5 jaar waren. Hierbij werd onderzocht of vaders en moeders verschillen op uitdagend opvoedingsgedrag en mannelijkheid. Daarnaast werd bekeken of uitdagend opvoedingsgedrag en mannelijkheid van ouders sociale angst van het kind voorspellen. Hierbij werd ook onderzocht of mannelijkheid het eventuele verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind modereert. Vervolgens werd

(26)

24

ook een mediatie-model getoetst, waarbij eerst de correlaties tussen de variabelen werden onderzocht. Er werd in het mediatie-model gekeken of uitdagend opvoedingsgedrag het eventuele verband tussen mannelijkheid van ouders en sociale angst van het kind medieert.

Ten eerste bleek uit de resultaten dat, tegen de verwachtingen in, vaders niet

significant meer uitdagend opvoedingsgedrag vertoonden dan moeders. Dit sluit niet aan bij de besproken theorieën over de verschillende opvoedingsrol van vaders en moeders, waarin naar voren komt dat vaders uitdagender zijn dan moeders (Bögels & Perotti, 2011; Bögels & Phares, 2008; Paquette, 2004). Een eerste verklaring voor dit ontbrekende verschil is de gestructureerde setting waarin de taken zijn afgenomen. Wellicht vertonen vaders en moeders ongeveer hetzelfde opvoedingsgedrag als ze gefilmd worden bij het uitvoeren van taken waarbij bepaald gedrag uitgelokt wordt (zoals het uitlokken van uitdagend opvoedingsgedrag met een mat en kussens), maar verschillen vaders en moeders wel in de dagelijkse praktijk, wanneer het opvoedingsgedrag niet uitgelokt wordt maar meer natuurlijk voorkomt.

Een andere mogelijke verklaring voor het uitblijven van dit verschil is dat uit onderzoek blijkt dat het opvoedingsgedrag van ouders steeds meer gelijk wordt, de verschillen tussen vaders en moeders worden dus kleiner. Dit geldt vooral voor ouders in Noord-Amerika, Australië en Europa (Raley, Bianchi, & Wang, 2012). Tevens sluit dit onderzoeksresultaat aan bij de stelling van onderzoekers Biblarz en Stacey (2010), dat er nooit sekse-exclusieve opvoedingskwaliteiten zijn aangetoond. Ook Fagan en Lee (2014) benadrukken dat er geen elementen in opvoedingsgedrag te vinden zijn die alleen horen bij vaders. Zij stellen dat het onderzoeksveld gericht zou moeten zijn op een meer algemeen model van opvoeden in plaats van verschillende modellen voor het vaderschap en het moederschap. In hun review komt tevens naar voren dat er wellicht meer verschillen in opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders worden gevonden op cognitieve en emotionele dimensies van opvoeding dan op gedragsdimensies, zoals uitdagend opvoedingsgedrag. Ook dit gegeven kan een verklaring zijn voor het uitblijven van het verschil in uitdagend

opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders.

Een andere verklaring voor de bevinding is het feit dat alle kinderen binnen de onderzoeksgroep enig kind of het oudste kind van het gezin waren. Majdandžić et al. (2014) vonden namelijk in hun onderzoek naar opvoedingsgedrag bij ouders dat vaders zich naar hun oudste kind niet uitdagender opstelden dan moeders, maar wel uitdagender waren naar hun jongste kind. Een verklaring hiervoor is dat naarmate ouders meer ervaren zijn in het

(27)

25

opvoedingsgedrag bij latere kinderen duidelijker naar voren komen (Majdandžić et al., 2014). Tevens werden in andere onderzoeken naar opvoedingsgedrag zelfrapportages gebruikt om de mate van uitdagend opvoedingsgedrag bij ouders in kaart te brengen (Clarke-Stewart, 1980; Hossain & Roopnarine, 1994; Paquette et al., 2003; Parke, 2000; Cabrera et al., 2014). Uit deze onderzoeken bleek wel dat vaders vaker uitdagend opvoedingsgedrag vertoonden dan moeders. De meetinstrumenten die in het huidige onderzoek gebruikt zijn, namelijk

observatietaken in plaats van zelfrapportages, zouden dus ook een verklaring kunnen zijn voor het onverwachte onderzoeksresultaat.

Wat verschillen tussen vaders en moeders betreft bleek uit het onderzoek wel, volgens de verwachting, dat er sprake is van een verschil in de mate van mannelijkheid. Vaders bleken een significant hogere score op mannelijkheid te hebben dan moeders. Dit betekent dat de gedragseigenschappen van de ouders over het algemeen pasten bij hun sekse; de moeders in de onderzoeksgroep hadden significant minder mannelijke gedragseigenschappen dan de vaders. Deze bevinding ondersteunt de theorie van Bögels en Phares (2008), waarin

beschreven wordt dat vaders over biologisch en sociaal bekrachtigde mannelijke kwaliteiten beschikken.

Nadat de verschillen tussen vaders en moeders onderzocht waren, werden de

voorspellende verbanden tussen de variabelen bekeken. Uit de onderzoeksresultaten bleek dat er bij zowel vaders als moeders geen sprake was van significante voorspellende verbanden tussen mannelijkheid, uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind. Wel was er sprake van een trend tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en sociale angst van het kind, waarbij een hogere mate van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders een lagere mate van sociale angst bij het kind voorspelt. Dit resultaat is eerder gevonden door Majdandžić et al. (2014), en wijst erop dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders wel degelijk

beschermend kan werken bij de ontwikkeling van sociale angst bij het kind. Bij de moeders was er echter geen sprake van een trend. Deze bevinding lag niet geheel in de lijn der verwachting, aangezien er in eerdere onderzoeken een positief verband is gevonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag van moeders en sociale angst van het kind (Majdandžić et al., 2014). Het gevonden resultaat sluit wel aan bij de theorie van Bögels en Perotti (2011), dat uitdagend gedrag van vaders een beschermende invloed heeft op de ontwikkeling van het kind en uitdagend gedrag van moeders niet. Het resultaat bevestigt dus het verschil in invloed van uitdagend opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders. Mogelijk was er een sterker

(28)

26

gevonden als de variabelen onderzocht waren bij ouders met oudere kinderen. Een voorbeeld van een onderzoek waarbij de invloed van opvoedingsgedrag op sociale angst van het kind op latere leeftijd is onderzocht, is het onderzoek van Bögels, Stevens en Majdandžić (2011). Zij deden vignettenonderzoek waarbij kinderen van 8 tot 12 jaar moesten aangeven hoe angstig of veilig zij zich zouden voelen als hun vader of moeder angstig of juist zelfverzekerd handelde in denkbeeldige sociale situaties. De reactie van vaders bleek meer invloed te hebben op sociaal-angstige kinderen en de reactie van moeders meer op niet-sociaal-angstige kinderen. Wellicht zijn kinderen op oudere leeftijd gevoeliger voor uitdagend

opvoedingsgedrag van ouders waardoor ze hier sterker door worden beïnvloed. Het uitblijven van een significant verband tussen mannelijkheid en uitdagend opvoedingsgedrag voor zowel vaders als moeders werd niet verwacht. Op basis van

bevindingen uit eerder onderzoek dat vaders vaker uitdagend opvoedingsgedrag vertonen dan moeders (Paquette, 2004; Clarke-Stewart, 1980; Hossain & Roopnarine, 1994; Parke, 2000) en dat dit hoort bij de rol van de vader (Bögels & Perotti, 2011), werd namelijk gesteld dat uitdagend gedrag een mannelijke trek is en dat er daarom een positief verband zou bestaan. De onderzoeksresultaten wijzen er dus echter op dat vaders en moeders niet verschillen in de mate van uitdagend opvoedingsgedrag, en dat het dus niet per definitie een mannelijke opvoedingskwaliteit is. Deze bevinding ondersteunt wederom de theorie van Fagan en Lee (2014), dat mannelijkheid of vrouwelijkheid weinig zegt over het opvoedingsgedrag van ouders. Verder is gevonden dat mannelijkheid bij zowel vaders als moeders geen significante voorspeller is van sociale angst van het kind. De theorie dat mannelijke

gedragseigenschappen van vaders een beschermende factor kunnen zijn tegen het ontwikkelen van sociale angst van het kind (Möller et al., 2013; Bögels & Phares, 2008; Bögels & Perotti, 2011), wordt dus niet ondersteund door dit onderzoek. Ook deze bevinding kan verklaard worden door de theorie van Fagan en Lee (2014), op basis waarvan gesteld kan worden dat mannelijkheid van ouders weinig zegt over hun opvoedingsgedrag. Opvoedingsgedrag dat kinderen zou kunnen beschermen tegen sociale angst komt dus niet voort uit mannelijkheid, waardoor mannelijkheid van de ouder niet gezien kan worden als voorspeller van sociale angst van het kind.

Bij het onderzoeken van de voorspellende verbanden bleef ook het moderatie-effect van mannelijkheid op het verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst uit. Dit is tegen de verwachtingen in, er werd namelijk verwacht dat mannelijkheid bij vaders de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind zou versterken. Ook

(29)

27

dit onderzoeksresultaat strookt niet met de theorie dat biologisch bepaalde mannelijke kwaliteiten ten grondslag liggen aan de beschermende werking van uitdagend

opvoedingsgedrag van vaders (Bögels & Phares, 2008; Bögels & Perotti, 2011). Ook dit resultaat kan verklaard worden vanuit de bevinding dat de wisselwerking van

gedragseigenschappen van ouders invloed heeft op hun opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind (Russell, 1978; Fagan & Lee, 2014). De beschermende invloed van uitdagend opvoedingsgedrag van vaders op de sociale angst van het kind treedt mogelijk alleen op als de moeder over andere opvoedingskwaliteiten, zoals sensitiviteit, beschikt. Met andere woorden, de invloed van uitdagend opvoedingsgedrag van ouders op sociale angst van het kind wordt niet beïnvloed door mannelijkheid, maar mogelijk wel door de gedragseigenschappen en het opvoedingsgedrag van de andere ouder. Op basis van het uitblijven van het moderatie-effect van mannelijkheid kan gesteld worden dat de trend die gevonden is tussen uitdagend

opvoedingsgedrag van vaders en sociale angst van het kind, niet versterkt wordt door mannelijkheid van de vader.

Ten slotte kon aangetoond worden dat er geen sprake is van mediatie, omdat er niet aan de voorwaarden voldaan kon worden. Aan de eerste voorwaarde, dat mannelijkheid van de ouder een significante correlatie moet hebben met sociale angst van het kind, voldeed de groep vaders niet en de groep moeders wel. Aan de tweede voorwaarde, dat uitdagend opvoedingsgedrag een significante correlatie moet hebben met sociale angst van het kind, voldeden echter zowel vaders als moeders niet. Het ontbreken van de correlaties bij de groep vaders kan met dezelfde theorieën verklaard worden als het ontbreken van de voorspellende verbanden. Dit betekent dat het ontbreken van de correlatie tussen mannelijkheid en

uitdagend opvoedingsgedrag verklaard kan worden met de theorie van Fagan en Lee (2014), waarin beschreven wordt dat mannelijkheid of vrouwelijkheid weinig zegt over het

opvoedingsgedrag van ouders. Verder kan ook hier de leeftijd van de kinderen een rol hebben gespeeld, wellicht waren er wel significante correlaties gevonden als uitdagend

opvoedingsgedrag en sociale angst waren gemeten op een latere leeftijd van de kinderen. Bij het onderzoeken van de correlaties viel op dat de enige significante correlatie die is gevonden, de correlatie tussen mannelijkheid van moeders en sociale angst van het kind was. Deze correlatie is negatief. Dit betekent dat kinderen van meer mannelijke moeders in deze onderzoeksgroep minder hoog scoorden op sociale angst. Het feit dat er een negatieve correlatie is gevonden tussen mannelijkheid van moeders en sociale angst van het kind druist in tegen de theorie dat mannelijke kwaliteiten van vaders het kind kunnen beschermen tegen

(30)

28

het ontwikkelen van sociale angst en dat moeders zich aan hun evolutionair bepaalde ‘vrouwelijke’ rol moeten houden, omdat dit een beschermende factor voor sociale angst bij het kind zou kunnen zijn (Bögels & Phares, 2008; Bögels & Perotti, 2011). Een mogelijke verklaring voor het gevonden verband is de wisselwerking tussen mannelijke en vrouwelijke gedragseigenschappen van ouders, die ervoor zorgt dat ouders zich op een bepaalde manier gedragen in de opvoeding. Uit onderzoek van Russell (1978) bleek dat mannelijke en vrouwelijke trekken van een ouder verband hielden met het gedrag van de andere ouder. Mogelijk is het zo dat meer mannelijke moeders een partner hebben die juist meer vrouwelijk is, waardoor het kind zowel troost als comfort (de vrouwelijke rol) als uitdaging en activering (de mannelijke rol) geniet in de opvoeding. Op basis van de review van Fagan en Lee (2014) kan namelijk gesteld worden dat opvoedingskwaliteiten niet gender-exclusief zijn en dat opvoedingsgedrag van ouders ‘uitwisselbaar’ is tussen vaders en moeders. Deze verklaring impliceert dat nader onderzoek nodig is naar de wisselwerking tussen vrouwelijke en

mannelijke eigenschappen van vaders en moeders en de invloed daarvan op sociale angst van het kind. Opgemerkt dient te worden dat bij nadere analyse (met regressie) van het verband tussen mannelijkheid van moeders en sociale angst van hun kind niet naar voren kwam dat mannelijkheid van moeders sociale angst van het kind voorspelde als uitdagend

opvoedingsgedrag ook als predictor werd meegenomen. Conclusies die getrokken worden aan de hand van de gevonden correlatie moeten dus met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

Het is van belang een aantal beperkingen van het onderzoek te belichten die invloed gehad kunnen hebben op de onderzoeksresultaten. Ten eerste was de onderzoeksgroep relatief hoog opgeleid. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat het percentage ouders met een sociale angststoornis in de onderzoeksgroep gemiddeld hoger ligt dan het

populatiegemiddelde. Het is daardoor niet duidelijk of de resultaten gegeneraliseerd kunnen worden naar een populatie met een meer heterogene achtergrond. Daarnaast zijn mensen met een sociale angststoornis angstig voor evaluatieve situaties en kunnen zich daardoor anders gaan gedragen (Emmelkamp, Bouman, & Visser, 2009). Omdat alle taken gefilmd werden en er steeds een proefleidster aanwezig was, kunnen ouders met een sociale angststoornis zich anders hebben gedragen dan in de thuissituatie waardoor hun score op uitdagend

opvoedingsgedrag niet betrouwbaar is. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de erfelijk component van de sociale angststoornis (McMakin et al., 2011). Gezien het relatief grote aantal ouders met een sociale angststoornis in de onderzoeksgroep, zou het kunnen zijn dat de steekproef ook uit relatief meer kinderen met kenmerken van een sociale angststoornis

(31)

29

bestaat. Voor de taken waarbij uitdagend opvoedingsgedrag gemeten werd zou dat betekend kunnen hebben dat de ouders zich wat minder uitdagend opstelden naar hun kind, als reactie op hun terughoudende, angstige gedrag. Dit kan de score van ouders op uitdagend

opvoedingsgedrag, en daarmee de onderzoeksresultaten, beïnvloed hebben. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat sociale angst van het kind gemeten is met een niet-klinische

vragenlijst (CBQ short form, Putnam & Rothbart, 2006), waarbij alleen de Shyness-schaal is gebruikt. Deze schaal omvatte maar zes items. Wellicht was de score op sociale angst van de kinderen anders uitgekomen als er een klinische vragenlijst was gebruikt met meer items.

Met dit onderzoek werd getracht meer inzicht te krijgen in het effect van uitdagend opvoedingsgedrag en mannelijkheid van ouders op sociale angst van het kind. Toekomstig onderzoek zou meer duidelijkheid moeten geven over deze invloed, waarbij ook gekeken moet worden naar de wisselwerking tussen mannelijke en vrouwelijke gedragseigenschappen van ouders op de sociale angst van hun kind. In dit onderzoek is alleen gekeken naar de invloed van mannelijkheid van vaders en moeders apart, hierbij is geen verband gevonden tussen mannelijkheid en uitdagend opvoedingsgedrag. Wellicht wordt er wel een verband gevonden als ouderparen in combinatie worden onderzocht, waarbij er groepen ouderparen worden onderscheiden op basis van hun mannelijke en vrouwelijke gedragseigenschappen. Zo kan er bekeken worden hoe de mate van sociale angst van het kind beïnvloed wordt als een kind een mannelijke vader en een vrouwelijke moeder heeft, of juist een mannelijke moeder en een vrouwelijke vader. Ook kan er gekeken worden naar het effect van twee mannelijke ouders of twee vrouwelijke ouders. Op basis van eerdere bevindingen van Russell (1978) wordt hierbij verwacht dat er sprake is van een wisselwerking tussen gedragseigenschappen van ouders, waarbij vaders met een meer mannelijke partner zich bijvoorbeeld meer

verzorgend opstellen naar hun kind.

Een andere suggestie voor vervolgonderzoek is dat het negatieve verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en sociale angst van het kind, waar ook in dit

onderzoek een sterke aanwijzing voor wordt gevonden, verder wordt onderzocht. Dit verband is in eerder onderzoek aangetoond, wordt door dit onderzoek ondersteund en sluit aan bij verschillende theorieën over de vaderrol in de opvoeding (Bögels & Phares, 2008; Bögels & Perotti, 2011; Möller et al., 2013). Daarom is het van belang dat de mogelijke beschermende rol van vaders in het ontwikkelen van sociale angst bij hun kind nader wordt onderzocht.

(32)

30 Literatuurlijst

American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (4th ed., text rev.) Washington, DC: American Psychiatric Association. Anhalt, K., & Morris, T. L. (2002). The relation between parenting factors and social anxiety.

Manuscript submitted for publication.

Ballash, N., Leyfer, O., Buckley, A. F., & Woodruff-Borden, J. (2006). Parental Control in the Etiology of Anxiety. Clinical Child and Family Psychology Review, 9, 113-133. doi:10.1007/s10567-006-0007-z

Belsky, J., Hsieh, K., & Crinic, K. (1998). Mothering, fathering and infant negativity as antecedents of boys’ externalizing problems and inhibition at age 3: differential susceptibility to rearing experiences? Development and Psychopathology, 10, 301– 319. doi:10.1017/S095457949800162X

Bem, S. L. (1974). The measurement of psychological androgyny. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 42, 155-162. doi:10.1037/0022-006X.45.2.196

Biblarz, T. J., & Stacey, J. (2010). How Does the Gender of Parents Matter? Journal of Marriage and Family, 72, 3 -22. doi:10.1111/j.1741-3737.2009.00678.x

Bonney, J. F., Kelley, M. L., & Levant, R. F. (1999). A Model of Fathers' Behavioral Involvement in Child Care in Dual-Earner Families. Journal of Family Psychology, 13, 401-415. doi: 10.1037/0893-3200.13.3.401

Bögels, S. M., & Brechman-Toussaint, M. (2006). Family issues in child anxiety: attachment, family functioning, parental rearing and beliefs. Clinical Psychology Review, 7, 834– 856.doi: 10.1016/j.cpr.2005.08.001

Bögels, S. M., & Phares, V. (2008). Fathers' role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539-558. doi: 10.1016/j.cpr.2007.07.011

Bögels, S. M., Bamelis, L., & van der Bruggen, C. (2008). Parental rearing as a function of parent’s own, partner’s, and child’s anxiety status: Fathers make the difference. Cognition and Emotion, 22, 522-538. doi:10.1080/02699930801886706

Bögels, S. M., Stevens, J., & Majdandžić , M. (2010). Parenting and social anxiety: Fathers’ versus mothers’ influence on their children’s anxiety in ambiguous social situations. Journal of Child Psychology and Psychiatry 52, 599-606. doi: 10.1111/j.1469-7610.2010.02345.x

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The present report contains results on thermal conductivity, viscosity, and stability of three different specific surface areas (300, 500, and 750 m 2 /g) at different

Formation of the liquid sheet bounded by the rims is governed by inertia, viscous, buoyancy, and surface forces apart from the angle of impingement between the jets (α).. The

In the past years, project management was known to have nine knowledge areas and they were as follows: project integration management, project scope management,

Finally, the optimally-tuned classifier was used to assess the performance of each combination k of animal data with the test set V k.. Each of the steps is

Firms can implement three different business models oriented to use wastes in their production processes: i) input replacement; ii) co-products generation; and iii) new products

This leads, finally, to the main research question: Are internal integration of the functions within the buying firm and the accumulation of social capital

In this study, we compared the transcriptome profiles of an endophytic strain and a soil strain of B. mycoides in response to potato root exudates. The aim was to

On the other hand, of the left corner of the New Orleans coastal basin location P3 , a storm from southeastern direction running below and parallel to the Mississippi dike such