• No results found

Sociale en perceptuele aspecten van autisme en synesthesie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sociale en perceptuele aspecten van autisme en synesthesie"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthesis Klinische Neuropsychologie

Sociale en Perceptuele Aspecten van Autisme en Synesthesie

Afdeling Psychologie

Faculteit der Maatschappij -en Gedragswetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Naam: Matthias Hiemstra

Studentennummer: 5804728

Eerste beoordelaar: dhr. dr. H. S. Scholte Tweede beoordelaar: mw. A. G. Lever (MSc)

(2)

Voorwoord

Deze masterthesis is geschreven ter afsluiting van de master Psychologie met als richting Klinische

Neuropsychologie, aan de Universiteit van Amsterdam. Middels dit voorwoord wil ik graag de mensen bedanken die mij geholpen hebben met het afronden van mijn masterthesis. Ik wil Steven Scholte en Romke Rouw bedanken voor hun begeleiding en feedback. Ook Anne Geeke Lever en Manon Slockers wil ik bedanken voor hun ondersteuning en feedback. Bruno Rossion, Jules Davidoff en Logan Trujillo wil ik bedanken voor het feit dat ik gebruik heb mogen maken van hun stimulusmateriaal van de Navon-taken en de Mooney faces-taak. Eoin Roberts ben ik dankbaar voor zijn hulp bij het maken van de online test. De mensen met het Syndroom van Asperger ben ik dankbaar voor hun deelname aan mijn onderzoek. Mijn naaste familie en vrienden wil ik bedanken dat zij bereid waren om op korte termijn deel te nemen aan mijn onderzoek. In het bijzonder wil ik mijn broer, Robert Hiemstra, bedanken voor zijn steun en het proeflezen van deze thesis. Tot slot wil ik alle docenten en medestudenten van de UvA waar ik tijdens mijn studie mee te maken heb gehad bedanken voor hun prettige samenwerking en begeleiding. Haarlem, augustus 2015

(3)

Abstract

In dit onderzoek wordt er gekeken in hoeverre mensen met synesthesie bepaalde eigenschappen delen met mensen met een autismespectrumstoornis (ASS). Uit de literatuur blijkt dat een ASS veelal wordt gekenmerkt door

problemen met de sociale interactie, communicatie, neiging tot detailgerichtheid, rigide gedragspatronen en voorkeur voor symmetrie en organisatie (systemizing). Verder lijkt de cognitieve organisatie van mensen met ASS te verschillen

van andere mensen, omdat zij de wereld bijvoorbeeld anders waarnemen of informatie op een andere manier verwerken. Synesthesie is een niet-pathologische aandoening waarbij bepaalde zintuiglijke stimuli (zoals geluiden) of concepten (bijvoorbeeld tijdseenheden of getallen) automatisch een extra ervaring oproept (zoals bepaalde kleuren of vormen). Uit de literatuur blijkt dat autismespectrumstoornissen en synesthesie ook tegelijkertijd kunnen voorkomen en er zijn aanwijzingen dat de atypische neuroconnectiviteit van beide aandoeningen gelijkenissen vertoont. Middels vragenlijsten, perceptietaken en een sociale vaardigheidstaak wordt de cognitieve organisatie van synestheten en mensen met het Syndroom van Asperger (AS) onderzocht. In het onderzoek werden alleen verschillen tussen synestheten en AS gevonden op de vragenlijsten, maar niet op de perceptietaken en de sociale vaardigheidstaak. Deze resultaten wijzen niet op een relatie tussen AS en synesthesie. Mogelijke verklaringen hiervoor en aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden aan het eind van deze thesis besproken.

(4)

Inleiding

In dit onderzoek wordt er gekeken in hoeverre mensen met een autismespectrumstoornis bepaalde eigenschappen delen met mensen met synesthesie. Autismespectrumstoornissen (ASS) worden gekenmerkt door problemen op het gebied van sociale communicatie/interactie en stereotiepe/rigide gedragspatronen (APA, 2013). ASS wordt gezien als een heterogene aandoening, aangezien er onderling grote verschillen kunnen zijn bij mensen met een diagnose ASS. Een vorm van ASS is het Syndroom van Asperger (AS) en een voorwaarde voor deze diagnose is dat er sprake moet zijn van een normale spraakontwikkeling (APA, 2000). Sinds het verschijnen van de DSM-V is de classificatie AS afgeschaft en wordt alleen nog de diagnose ASS gegeven met daarbij een classificatie van ernst van de verschillende probleemgebieden (APA, 2013). Aangezien deze verandering nog maar recent is doorgevoerd, zijn er op dit moment nog veel mensen met een diagnose AS. Hoewel de DSM-V een aantal voorwaarden voor een diagnose ASS

voorschrijft, is de diagnose uiteindelijk gebaseerd op de subjectiviteit van een ervaren gedragsdeskundige.

Een onderzoeksgebied waar de laatste jaren veel aandacht aan wordt besteed is de informatieverwerking bij mensen met ASS. Zo laten mensen met ASS veelal een atypische manier van visuoperceptuele informatieverwerking zien. Onderzoeken naar de verwerking van visuoperceptuele informatie bij ASS richten zich op de configurale verwerking van gezichtsherkenning, figuren en symbolen. De verwerking van visuoperceptuele informatie betreft de manier waarop prikkels via het visuele kanaal (de ogen) worden verwerkt in de hersenen. Bij configurale verwerking gaat het om het integreren van losse perceptuele stukken informatie tot een geheel. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat mensen met ASS bij visuele taken vaak gericht zijn op de losse onderdelen of details in plaats van het geheel (Berhmann et al., 2006; Wang et al., 2007). Recent hersenonderzoek lijkt deze bevinding te ondersteunen (Liu et al., 2011). Een theorie over de informatieverwerking bij ASS is de weak central coherence theorie van Frith (1989).

Deze theorie stelt dat alle problematiek rondom ASS voortkomt uit een onvermogen om losse stukken informatie (zowel perceptueel als conceptueel) te integreren tot een geheel. Een andere theorie is het enhanced perceptual functioning

model (EPF model) van Mottron et al. (2006). Deze theorie stelt dat de perceptuele processen van mensen met en zonder ASS van elkaar verschillen, doordat mensen met ASS meer gericht zijn op de lokale aspecten en details van zintuiglijke prikkels.

Synesthesie is een niet-pathologische aandoening waarbij bepaalde zintuiglijke stimuli (zoals geluiden) of concepten (bijvoorbeeld tijdseenheden of getallen) automatisch een extra ervaring oproepen (zoals bepaalde kleuren of vormen). De stimulus die tot de synesthesie leidt wordt een inducer genoemd en de synthetische ervaring zelf concurrent (Grossenbacher & Lovelace, 2001). Een veel voorkomende vorm is grafeem-kleur synesthesie, waarbij

specifieke getallen of letters een specifieke kleurervaring oproepen (Simner et al., 2006). De twee voornaamste theorieën over de oorzaak van synesthesie zijn hyperconnectivity en desinhibition. Ondersteuning voor de eerste theorie

komt uit onderzoek van Rouw en Scholte (2007), hierbij worden aanwijzingen gevonden dat grafeem-kleur synesthesie wordt veroorzaakt door neurale hyperconnectiviteit tussen hersengebieden. De andere theorie stelt dat deze neurale connectiviteit bij iedereen aanwezig is en dat de signalen tussen of binnen hersengebieden normaliter worden geïnhibeerd, maar dat dit niet gebeurt bij mensen met synesthesie. Ondersteuning voor deze theorie is gevonden door Kadosh et al. (2009). In dit onderzoek werden synesthetische ervaringen opgeroepen bij

niet-synesetheten door middel van posthypnotische suggestie. In tegenstelling tot het stellen van een diagnose ASS, wordt synesthesie wel vastgesteld op basis van een objectieve meting. Hierbij wordt meestal gebruik gemaakt van The Synesthesia Battery, een consistentietest ontwikkelt door Eagleman et al. (2007).

Over de relatie tussen ASS en synesthesie is weinig bekend, maar er zijn wel aanwijzingen dat synesthesie vaker voorkomt onder personen met ASS. Zo vinden Baron-Cohen et al. (2013) een verhoogde prevalentie van synesthesie bij ASS in een onderzoek met 164 volwassen personen met ASS en een controlegroep van 97 personen. Ook blijkt uit een onderzoek van Neufeld et al., (2013) onder 21 personen met het syndroom van Asperger dat synesthesie relatief veel vaker voorkomt binnen deze groep. De combinatie van ASS en synesthesie lijkt ook de kans op een vorm van savantisme (een uitzonderlijke kwaliteit of talent in combinatie met een psychische stoornis, bijv. rekenen of het bespelen van een muziekinstrument) te verhogen (Baron-Cohen et al., 2007; Bouvet et al., 2014). Verder wijst genenonderzoek uit dat er sprake is van een gezamenlijke genetische component bij ASS en synesthesie die zou kunnen leiden tot een afwijkende anatomie van de hersenen, zoals bijvoorbeeld neurale hyperconnectiviteit (Neufeld et al., 2013; Asher et al., 2009; IMGSAC, 2001, aangehaald in Neufeld et al., 2013). De onderliggende atypische neuroconnectiviteit van beide aandoeningen blijkt dan ook gelijkenissen te vertonen (Wolff et al., 2012, aangehaald in Rouw, 2013) en zou een oorzaak kunnen zijn voor de atypische zintuiglijke perceptie bij zowel ASS als synesthesie.

Gezien de heterogeniteit van ASS is het van belang om naar de verschillende deelaspecten te kijken om de aandoening te beter begrijpen. De relatie tussen ASS en synesthesie lijkt dan ook geen algemeen effect te zijn, maar heeft juist betrekking op bepaalde deelaspecten van ASS. Zo toont vooronderzoek van Rouw en Scholte

(ongepubliceerd) aan dat personen met synesthesie hoger scoren dan niet-synestheten op de verkorte Autism-spectrum Quotient (AQ), een screeningsvragenlijst voor ASS. Verdere analyses toonden aan dat dit niet een algemeen effect is:

de groep synestheten scoorde hoger op de subschaal ‘detailgerichtheid’ in vergelijking met een controlegroep. Dit verschil werd echter niet op subschalen ‘sociaal inzicht en gedrag’ en ‘communicatie’ gevonden. Verder toonde het vooronderzoek van Rouw en Scholte (ongepubliceerd) aan dat synestheten juist beter scoorden dan niet-synestheten op de subschaal ‘fantasie/voorstellingsvermogen’ van de AQ, oftewel een omgekeerd effect als gevonden bij mensen

(5)

met ASS. Dat synestheten meer fantaseren wordt tevens ondersteund door een onderzoek van Banissy et al. (2013) waarbij gekeken werd naar de persoonlijkheidstrekken van mensen met synesthesie. Hierbij scoorden mensen met synesthesie ten opzichte van een controlegroep hoger op Openness to Experience en Fantasizing, welke gerelateerd zijn

aan verbeelding en artistieke neigingen.

Bij onderzoek naar de visuoperceptuele verwerking van gezichtsherkenning wordt vaak gebruik gemaakt van de Mooney faces-taak. Hierbij krijgt men een afbeelding te zien en moet er een beslissing gemaakt worden of het wel of niet een gezicht betreft. De gezichten zijn zo ambigu getekend, dat het onmogelijk is om er een gezicht in te herkennen op basis van details. Het idee is dat de herkenning van het gezicht wel op holistische of globale wijze plaats moet vinden (Rossion et al., 2011). Foutpositieve antwoorden worden gemaakt zodra men een gezicht ziet in de afbeelding terwijl hier geen sprake van is. Verder wordt de Navon-taak vaak gebruikt, deze taak meet de lokale en globale processen bij letters en figuren. Uit onderzoek blijkt dat mensen met ASS in vergelijking met een

controlegroep beter zijn in de herkenning en verwerking van lokale informatie, maar slechter in globale informatie (Behrman et al., 2006). Sociale vaardigheden worden vaak onderzocht met behulp van de Lees de ogen-taak, deze taak meet in hoeverre iemand in staat is om een correcte inschatting te maken van de emoties van andere mensen op basis van foto´s van iemands ogen en het gebied rondom de ogen. Uit voorgaand onderzoek met mensen met ASS blijkt dat de score op de Lees de ogen-taak omgekeerd gecorreleerd is met de AQ-score (Baron-Cohen et al., 2001).

In dit onderzoek wordt er gekeken in hoeverre de cognitieve organisatie van personen met het Syndroom van Asperger (AS), wat betreft de sociale en visuoperceptuele vaardigheden, vergelijkbaar is met die van personen met synesthesie. Met een online test wordt een groep mensen met AS en een controlegroep onderzocht. De online test bestaat uit de volgende onderdelen: de AQ, de vragenlijsten Fantasizing en Verbalizing, de Navon-taak, de

Mooney faces-taak en de Lees de ogen-taak. In tegenstelling tot het vooronderzoek van Rouw en Scholte (ongepubliceerd) wordt de volledige AQ gebruikt in plaats van de verkorte versie. De visuoperceptuele en sociale taken (Mooney faces-taak, Navon-taken (figuur en letters) en Lees de ogen-taak) dienen als confirmatie van een hoge of lage score op de verschillende subschalen van de AQ en de Fantazising vragenlijst. De verwachting is dat de

experimentele groep (met AS) ten opzichte van de controlegroep: (1) hoger scoort op alle AQ-subschalen en de totale AQ score; (2) lager scoort op de Mooney faces-taak (langere reactietijd), maar gelijk wat betreft de

foutpositieven (dezelfde accuratesse); (3) bij de Navon-taken hoger scoort (kortere reactietijd) in lokale identificatie ten opzichte van globale identificatie (dus het omgekeerde effect zoals wordt verwacht bij de controlegroep); (4) lager scoort op de Lees de ogen-taak; (5) lager scoort op de Fantasizing en Verbalizing vragenlijst. Verder wordt er

verwacht dat de Fantasizing vragenlijst correleert met het aantal foutpositieven van de Mooney faces-taak (des te

hoger de Fantasizing score, des te hoger het aantal foutpositieven).

De uitkomsten van dit onderzoek worden kwalitatief vergeleken met de uitkomsten van een ander onderzoek, waarbij een groep synestheten en een controlegroep is getest met dezelfde online test (Kelly van den Heuvel, 2015). Uit onderzoek van Kelly van den Heuvel (2015) bleek dat een controlegroep ten opzichte van de groep synestheten significant hoger scoorde wat betreft de totale AQ score. Dit was een onverwacht resultaat. Op de subschalen ‘aandacht wisselen/moeite met veranderingen’, ‘communicatie’ en ‘fantasie/voorstellingsvermogen’ scoorde de controlegroep significant hoger dan de groep synestheten. De samenstelling van de groepen in het onderzoek van Kelly van den Heuvel (2015) verschilde echter qua leeftijd en geslacht. Zo bestond de controlegroep alleen uit studenten en de groep synestheten alleen uit vrouwen. Ook werd er een negatieve correlatie gevonden tussen leeftijd en AQ score, wat wil zeggen dat de AQ score lager wordt naar mate mensen ouder zijn. Dit leeftijdseffect zou kunnen verklaren dat de groep synestheten lager scoorde op de subschalen ‘aandacht

wisselen/moeite met veranderingen’ en ‘communicatie’. Een lagere score van de synestheten ten opzichte van de controlegroep op de subschaal ‘fantasie/voorstellingsvermogen’ betekent dat synestheten meer fantaseren en dit werd wel verwacht. De groep synestheten scoorde hoger ten opzichte van de controlegroep op zowel de Fantasizing

als de Verbalizing vragenlijst. In het onderzoek werd de Verbalizing vragenlijst gebruikt ter controle voor een response bias. Dit laatste zou een verklaring kunnen zijn voor dit onverwachte resultaat. Bij de Mooney faces-taak werden geen

significante verschillen gevonden tussen de groep synestheten en de controlegroep.Ook werd er geen significant correlatie gevonden tussen het aantal foutpositieven en de score op de Fantasizing vragenlijst. Volgens Kelly van den

Heuvel (2015) zouden deze onverwachte resultaten mogelijk te maken hebben met een te kleine dataset om significante resultaten te kunnen vinden. Op beide Navon-taken (letters en figuren) was het verschil in reactietijd tussen de globale en lokale conditie significant bij de groep synestheten. Zowel de groep synestheten als de controlegroep hadden echter een positief reactietijdverschil, wat betekent dat beide groepen sneller waren bij de lokale conditie ten opzichte van de globale conditie. Dit was een onverwacht resultaat, want dit effect werd alleen verwacht bij de groep synestheten. Het leeftijdseffect en de verschillen in samenstelling tussen de groepen zou ook hier weer een verklaring kunnen zijn voor dit onverwachte resultaat. Bij de Lees de ogen-taak werden geen verschillen gevonden tussen de groep synestheten en de controlegroep. Dit was volgens verwachting, want er geen reden is om aan te nemen dat synestheten problemen hebben met sociale vaardigheden en het herkennen van emoties in het bijzonder.

Bij de kwalitatieve vergelijking van deze twee onderzoeken is de verwachting dat zowel de groep synestheten als de groep met AS vergelijkbaar afwijken van de bijbehorende controlegroepen wat betreft de visuoperceptuele taken. Bij de sociale taak is de verwachting dat de groep AS afwijkt van de controlegroep, maar dat de groep synestheten hierbij niet afwijkt van de controlegroep.

(6)

Methoden

In dit onderzoek is een online test gebruikt om de relatie wat betreft de visuoperceptuele en sociale vaardigheden tussen mensen met AS en mensen met synesthesie te onderzoeken. Deze online test bestaat uit verschillende taken die bepaalde aspecten van ASS meten.

Proefpersonen

De experimentele groep bestond uit 19 volwassen personen met het AS (14 vrouwen en 5 mannen). De leeftijd van deze proefpersonen varieerde tussen de 23 en 60 jaar. De proefpersonen uit de experimentele groep zijn geworven via oproepen op de facebook-pagina’s ‘Autisme Nederland’ en ‘Asperger Syndroom Nederland’ en een oproep op de website van de Nederlandse Vereniging voor Autisme. De controlegroep bestond uit 19 volwassen en gezonde proefpersonen (14 vrouwen en 5 mannen) met een leeftijd variërend tussen de 27 en 64 jaar. De proefpersonen in de controlegroep zijn geworven uit de sociale omgeving van de onderzoeker (familie en vrienden). Vanzelfsprekend werden de personen in de experimentele groep en controlegroep getest op de afwezigheid van synesthesie. In navolging van Berhmann et al. (2006) werd elke persoon uit de experimentele conditie (de groep met AS) gematcht met iemand uit de controlegroep op basis van leeftijd en geslacht. De werkwijze in dit onderzoek is in grote lijnen gebaseerd op het onderzoek van Behrmann et al. (2006), waarbij gekeken werd naar de perceptuele vaardigheden van 14 hoog-functionerende volwassen personen met ASS en met een controlegroep bestaande uit 27 personen. Om de hypotheses te toetsen werden de gemiddelde reactietijd en accuratesse van de experimentele groep en de

controlegroep met elkaar vergeleken. Proefpersonen waarbij de prestatie op het onderzoek werd beïnvloedt door een slechte medische gezondheid, medicijngebruik en/of ernstige psychiatrische problematiek/comorbiditeit werden niet meegenomen in de analyse.

Test

In dit onderzoek zijn de verschillende testonderdelen via internet afgenomen met het programma Qualtrics. Proefpersonen kregen een link naar een webpagina opgestuurd via de e-mail, waarmee ze vervolgens (thuis) op hun eigen computer aan het onderzoek konden deelnemen. Hoewel deze manier van onderzoek enerzijds een efficiënte manier is om data te verzamelen, bestaat er anderzijds de kans dat door een gebrek aan directe observatie, de validiteit van de test in gevaar komt. Om dit te voorkomen werden proefpersonen bij aanvang van het onderzoek, nadrukkelijk verzocht om tests op een rustige plek (bij voorkeur thuis) en in één keer af te maken. Daarnaast volgde er na elke experimentele taak een kwaliteitscontrole, waarbij proefpersonen op een schaal van 1 tot 10 konden aangeven in hoeverre zij de taak moeilijk of makkelijk vonden en in hoeverre zij zich goed konden concentreren tijdens de taak. Ook was er voor de proefpersonen een mogelijkheid om extra opmerkingen te maken via een leeg tekstveld. Ten slotte werden er extra vragen gesteld over leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en medische/mentale gesteldheid. Proefpersonen kregen ook de gelegenheid om contactgegevens op te geven voor eventuele

vervolgvragen of vervolgonderzoek.

Autisme-spectrum Quotient

De Autism-spectrum Quotient (AQ) is een screeningsvragenlijst voor ASS en bestaat uit 50 stellingen die over

persoonlijke gewoontes of voorkeuren gaan. Een voorbeeld van één van de stellingen is “Ik doe dingen liever met anderen dan alleen”.Proefpersonen beoordelen de stellingen met een 4-punts Likertschaal (geheel mee eens, enigszins mee eens, enigszins mee oneens, geheel mee oneens). In de Nederlandse vertaling van de AQ (Hoekstra et al, 2008) die voor dit onderzoek werd gebruikt, is de scoring is omgedraaid voor items waarbij een ‘mee eens’ antwoord karakteristiek is voor autisme (24 van de 50 items). De itemscores worden bij elkaar opgeteld en leiden tot een totale AQ-score met een minimum van 50 (afwezigheid van ASS trekken) en een maximum van 200

(aanwezigheid van alle ASS trekken). De AQ bestaat uit de vijf subschalen ‘sociaal inzicht en gedrag’, ‘aandacht wisselen/moeite met veranderingen’, ‘communicatie’, ‘fantasie/voorstellingsvermogen’ en ‘detailgerichtheid’ en per subschaal kan een score worden berekend. Uit onderzoek van Hoekstra et al. (2008) blijkt dat deze Nederlandse vertaling van de AQ een betrouwbaar instrument is om te screenen op ASS (zie bijlage A voor de scoring). In het onderzoek van Hoekstra et al. (2008) hadden mannen met autisme een gemiddelde AQ-score van 134,29 en mannen zonder autisme 95,23. Vrouwen met autisme hadden een gemiddelde AQ-score van 140,41 en vrouwen zonder autisme 85,44.

Mooney faces-taak

Bij de Mooney faces-taak (Mooney, 1957) werden er 80 zwart-wit tekeningen getoond, bestaande uit 40 tekeningen van rechtopstaande Mooney gezichten (zie figuur 1a) en 40 betekenisloze tekeningen (scrambled faces, zie figuur 1b).

De rechtopstaande Mooney gezichten zijn zo ambigu getekend, dat het onmogelijk is om er een gezicht in te herkennen op basis van details. Het idee is dat de herkenning van het gezicht wel op holistische wijze plaats moet vinden. De tekeningen worden één voor één en door elkaar heen getoond en proefpersonen werden verzocht om een keuze te maken met de (z)-knop van het toetsenbord (wel gezicht) of de (m)-knop van het toetsenbord (geen gezicht). Voorafgaand aan de test kreeg men uitleg en vonden er tien oefenrondes plaats. De instructie was dat men in de eerste plaats zo snel mogelijk reageert en in de tweede plaats zo accuraat mogelijk. De reden hiervoor is dat er

(7)

een effect wordt verwacht in reactietijd, maar niet in accuratesse. Het beeldmateriaal en procedure van de Mooney faces-taak is overgenomen uit een onderzoek naar prosopagnosia (Busigny et al., 2010; Rossion et al., 2011) en hersenonderzoek naar gezichtsherkenning (Trujillo, 2005; Latinus & Taylor, 2005). In het huidige onderzoek werd deze taak gebruikt om een hoge score op de subschaal ‘detailgerichtheid’ van de AQ te valideren met een lage score (langere reactietijd) op de Mooney faces-taak. Foutpositieve antwoorden (het herkennen van een gezicht in de

scrambled faces) werden gebruikt om de score op de Fantasizing vragenlijst te valideren.

Figuur 1a. Rechtopstaande Mooney face Figuur 1b. Scrambled face

Navon-taken

De Navon Letters-taak bestaat uit een grote letter die opgebouwd is uit kleine letters en meet de global advantage en de global interference (Navon, 1977). De taak bestaat uit een congruente conditie (een grote letter S bestaande uit kleine

letters S en een grote letter H bestaande uit kleine letters H) en een incongruente conditie (een grote letter S bestaande uit kleine letter H en een grote letter H bestaande uit kleine letters S). Om interferentie bij de grafeem-kleur synestheten te voorkomen werd er in dit onderzoek naast letters ook gebruikt gemaakt van een vergelijkbare versie, de Navon Figuren-taak met cirkels, vierhoeken en kruizen in plaats van letters. Zowel de verbale versie (met letters, zie figuur 2a) als de non-verbale versie (met figuren, zie figuur 2b) van de Navon-taak bestonden uit twee delen met verschillende instructies. Bij het eerste deel van de Navon Letters-taak werden proefpersonen verzocht om zich op de globale letter te richten (globale identificatie) en werd hen gevraagd zo snel mogelijk met de (s)-knop of (h)-knop van het toetsenbord een keuze te maken. Bij het tweede deel van de Navon Letters-taak werden

proefpersonen verzocht om zich op de lokale letter te richten (lokale identificatie) en werd hen gevraagd zo snel mogelijk met de (s)-knop of (h)-knop van het toetsenbord een keuze te maken. Bij de Navon Figuren-taak kregen proefpersonen 3 figuren (vierkant, cirkel of kruis) te zien waarbij deze figuren weer opgebouwd waren uit kleinere vierkanten, cirkels of kruizen. Het bovenste figuur was de target en daaronder staan links en rechts twee figuren die als antwoordmogelijkheid fungeren. Bij de Navon Figuren-taak werden proefpersonen verzocht om zo snel mogelijk met de (z)-knop of de (m)-knop van het toetsenbord een keuze te maken voor respectievelijk het figuur linksonder of rechtsonder. Bij het eerste deel van de beide Navon-taken (letters en figuren) was de instructie globale identificatie en bij het tweede deel lokale identificatie. De vier delen bestonden elk uit 36 items en elk deel begon met uitleg, instructie en 10 oefenrondes. De instructie was dat men in de eerste plaats zo snel mogelijk reageert en in de tweede plaats zo accuraat mogelijk. De reden hiervoor is dat er een effect wordt verwacht in reactietijd, maar niet in accuratesse. Het beeldmateriaal en procedure van de Navon-taken is overgenomen uit een onderzoek naar prosopagnosia (Busigny et al., 2010; Rossion et al., 2011) en onderzoek naar lokale en globale processen bij een inheemse cultuur (Davidoff et al., 2008). Wang et al. (2007) stellen dat een local bias en local-to-global interference

kenmerkend is voor ASS. Reed et al. (2011) gebruiken de Navon-taak om de AQ te valideren. Volgens Koldewyen (2013) hebben kinderen met ASS geen stoornis met betrekking tot globale processen, maar missen ze de neiging hiertoe.

(8)

linksonder) de S (rechtsboven en rechtsonder). De lokale vorm is zijn de kleine letters, dus de H (linksboven en rechtsonder en de S

(rechtsboven en linksonder).

figuur wat betreft de globale vorm (een cirkel). De figuur linksonder correspondeert met de bovenste figuur wat betreft de lokale vorm (een

vierkant).

Lees de ogen-taak

Bij de Lees de ogen-taak (Baron-Cohen et al., 2001) werden er 36 verschillende foto’s van iemands ogen en het gebied rond de ogen getoond (zie figuur 3). Vervolgens moest er een inschatting gemaakt worden van wat de persoon op de foto denkt of voelt en hiervoor kon men kiezen uit vier gemoedstoestanden. Baron-Cohen et al. (2001) vonden een verschil tussen een groep volwassenen met ASS en een controlegroep. Uit twee studies bij Nederlandstalige personen komen echter geen verschillen naar voren (Roeyers et al. 2001; Spek et al., 2011). In het huidige onderzoek wordt deze test gebruikt om vast te stellen dat er geen verschil is tussen de groep synestheten en de controlegroep, maar wel een verschil tussen de groep mensen met AS en de controlegroep.

Figuur 3. Een voorbeelditem van de Lees de ogen-taak.

Fantasizing vragenlijst

De Fantasizing vragenlijst komt van de Bermond-Vorst Alexithymia Questionnaire (BVAQ) (Vorst & Bermond,

2001). De vragenlijst bestaat uit acht stellingen en proefpersonen beoordelen deze stellingen met een 5-punts Likertschaal (volstrekt niet van toepassing, niet van toepassing, neutraal, gedeeltelijk van toepassing, geheel van toepassing). Een voorbeeld van één van de stellingen is “Voordat ik in slaap val, verzin ik allerlei gebeurtenissen, ontmoetingen en gesprekken”. Een hoge score is een indicatie voor een hoge mate van fantaseren. De Verbalizing

vragenlijst over verbaliseren is hier toegevoegd ter controle, om er zeker van te zijn dat een hoge score niet het gevolg is van een respons bias. De vragenlijst over verbaliseren is ook een component van de BVAQ.

Data-analyse

Om outliers uit de dataset te verwijderen werd het criterium van drie standaarddeviaties boven of onder het

gemiddelde gehanteerd. Deze procedure had betrekking op de reactietijden van beide Navon-taken (letters en figuren) en de Mooney faces-taak. De volgende onderdelen zijn meegenomen in de analyse: (1) de subschaal -en totaalscore van de AQ; (2) correcte antwoorden, reactietijd en foutpositieven van de Mooney faces-taak; (3) correcte antwoorden van de Lees de ogen-taak; (4) reactietijden van Navon Letters-taak (globaal en lokaal), Navon Figuren-taak (globaal en lokaal); (5) de totaalscore van de Fantasizing en Verbalizing vragenlijsten. Daarnaast is er ook gekeken

naar het verschil in reactietijd tussen de globale en lokale conditie van zowel de Navon Letters-taak als de Navon Figuren-taak. Om de assumpties van normaal verdeelde data en homogeniteit van variantie te controleren zijn respectievelijk de Kolmogorov-Smirnov en de Levene’s test gebruikt.

In de experimentele groep is bij één proefpersoon de data op bepaalde testonderdelen niet meegenomen in de analyse aangezien de betreffende score meer dan drie standaarddeviaties boven het gemiddelde lag. Het ging hierbij om vier testonderdelen: de reactietijd van de lokale conditie van de Navon Figuur-taak, de reactietijd van de globale conditie van de Navon Letters-taak en het verschil in reactietijd tussen globaal en lokaal bij zowel de Navon Letters-taak als de Navon Figuur-taak. In de controlegroep is bij twee proefpersonen de data op een enkel

testonderdeel niet meegenomen in de analyse aangezien de betreffende score meer dan drie standaard deviaties boven het gemiddelde lag. Bij de ene persoon ging dit om de reactietijd van de lokale conditie van de Navon Letters-taak en bij de andere persoon ging dit om de reactietijd van de Mooney faces-Letters-taak. De experimentele groep bestond uit 14 vrouwen en 5 mannen (gemiddelde leeftijd van 40.63 jaar (SD=12.34), tussen de 23 en 60 jaar) en de

controlegroep bestond uit 14 vrouwen en 5 mannen (gemiddelde leeftijd van 42.26 (SD=11.78), tussen de 27 en 64 jaar). Om na te gaan in hoeverre er sprake is van een leeftijdseffect is er bij beide groepen gekeken naar de correlatie tussen leeftijd en scores op alle testonderdelen.

(9)

Resultaten

De gemiddelde reactietijd (voor de experimentele groep: D(18)=0.30, p=.000) en de foutpositieven (voor de

experimentele groep: D(18)=0.22, p=.020) van de Mooney faces-taak, de score op de Lees de ogen-taak (voor de

experimentele groep: D(18)=0.21, p=.031), de reactietijd van de lokale conditie van de Navon Figuur-taak (voor de

controlegroep: D(17)=0.231, p=.017) en de reactietijd van de lokale conditie van de Navon Letter-taak (voor de

controlegroep: D(17)=0.218, p=.031) schenden de assumptie van normaal verdeelde data. De gemiddelde reactietijd

van de Mooney faces-taak (F(1.35)=6.44, p=.016) schendt de assumptie van homogeniteit van variantie.

Een onafhankelijke t-test is uitgevoerd om de experimentele en controlegroep te vergelijken op de totale AQ score en dit toonde een significant verschil aan (t(36)=15.00, p=.000). De experimentele groep scoorde hoger op de AQ dan de controlegroep met een gemiddelde van 153.58 (SD=12.73) voor de experimentele groep en een gemiddelde van 93.95 (SD=11.75) voor de controlegroep. Een ANOVA toonde significante verschillen aan tussen de experimentele en de controlegroep op alle subschalen van de AQ, zoals ‘sociaal inzicht en gedrag’

(F(1,36)=116.62, p=.000), ‘aandacht wisselen/moeite met veranderingen’ (F(1,36)=115.63, p=.000), ‘communicatie’

(F(1,36)=136.28, p=.000), ‘fantasie/voorstellingsvermogen’ (F(1,36)=36.59, p=.000) en ‘detailgerichtheid’

(F(1,36)=42.81, p=.000). Zie tabel 1 en figuur 4 voor de gemiddelde scores en standaarddeviaties van de

AQ-subschalen per groep.

AQ subschalen Groep N Gemiddelde SD

AQ-sociaal Controle AS 19 19 32,37 16,84 4,740 4,100 AQ-aandacht Controle AS 19 19 33,26 19,47 4,331 3,533 AQ-communicatie Controle AS 19 19 30,05 16,58 4,048 2,987 AQ-fantasie Controle AS 19 19 25,74 18,42 3,160 4,221 AQ-detail Controle AS 19 19 32,16 22,63 3,579 5,241 Tabel 1. De gemiddelde scores en standaarddeviaties van de AQ-subschalen per groep.

Figuur 4. Staafdiagram van de gemiddelde scores en standdeviaties van de AQ-subschalen per groep.

De Kruskal-Wallis test is gebruikt om de experimentele en controlegroep met elkaar te vergelijken op de Navon Figuur-taak, Navon Letter-taak, Mooney faces-taak en Lees de ogen-taak, maar deze toonde geen significante verschillen aan (zie tabel 2).

(10)

De verschillen in reactietijd tussen de globale en lokale conditie van de Navon Figuur-taak en de Navon Letter-taak werden vergeleken tussen de experimentele en controlegroep met behulp van een onafhankelijke t-test. Voor zowel de Navon Figuur-taak (t(35)=-.217, p=.830) als de Navon Letter-taak (t(35)=.301, p=.765) werden geen significante

verschillen gevonden. Voor beide groepen gold dat zij sneller waren in de lokale conditie in vergelijking met de globale conditie. Op de Navon Figuur-taak had de experimentele groep een verschil in gemiddelde reactietijd van 0.250 (SD=.23) en de controlegroep had een verschil in gemiddelde reactietijd van 0.265 (SD=.18). Op de Navon Letter-taak had de experimentele groep een verschil in gemiddelde reactietijd van 0.072 (SD=.13) en de

controlegroep had een verschil in gemiddelde reactietijd van 0.058 (SD=.15) (zie figuur 5).

Figuur 5. De verschillen in reactietijd tussen de globale en lokale conditie van de Navon Figuur-taak en de Navon Letter-taak per groep. Een correlatieanalyse (Pearson) werd gebruikt om de score op de AQ-subschaal ‘detailgerichtheid’ te correleren met de verschillen in reactietijd tussen de globale en lokale conditie van de Navon Figuur-taak en Navon Letter-taak. Het correleren van de AQ-subschaal ‘detailgerichtheid’ met het verschil in reactietijd tussen globaal en lokaal bij de Navon Figuur-taak bleek niet significant bij zowel de experimentele groep (r(19)=-.08, p=.760) als bij de

controlegroep (r(19)=-.10, p=.675) (zie figuur 6).

Figuur 6. Spreidingsdiagrammen per groep van de scores van de AQ-subschaal en het verschil in reactietijd tussen de globale en lokale conditie van de Navon Figuur-taak.

Ook het correleren van de AQ-subschaal ‘detailgerichtheid’ met het verschil in reactietijd tussen globaal en lokaal bij de Navon Letter-taak bleek niet significant bij zowel de experimentele groep (r(19)=-.02, p=.935) als bij de

controlegroep (r(19)=-.07, p=.783) (zie figuur 7).

Navon Figuur-taak (globaal) Reactietijd Navon Figuur-taak (lokaal) Reactietijd Navon Letters-taak (globaal) Reactietijd Navon Letters-taak (lokaal) Reactietijd Mooney faces-taak Score Mooney faces-taak Reactietijd Lees de ogen-taak Score Chi-Square ,394 1,480 2,002 ,511 ,011 ,370 ,279 df 1 1 1 1 1 1 1 Asymp. Sig. ,530 ,224 ,157 ,475 ,918 ,543 ,598

Tabel 2. Statistische Kruskal-Wallis test op verschillende testonderdelen, bestaande uit de gemiddelde reactietijd van de globale en lokale condities van beide Navon-taken, het aantal correcte antwoorden en reactietijd op de Mooney faces-taak en het aantal correcte antwoorden op de Lees de ogen-taak.

(11)

Figuur 7. Spreidingsdiagrammen per groep van de scores van de AQ-subschaal en het verschil in reactietijd tussen de globale en lokale conditie van de Navon Letter-taak.

Het aantal foutpositieven van de Mooney faces-taak werd vergeleken tussen de experimentele en controle groep met behulp van de Mann-Whitney U Test. Het verschil in aantal foutpositieven was niet significant tussen de experimentele groep (Mdn=2.00) en de controlegroep (Mdn=2.00), (U=177.00, p=.924, r=-.02). Een

correlatieanalyse (Pearson) werd gebruikt om het aantal foutpositieven van de Mooney faces-taak te correleren met de score op de Fantasizing vragenlijst. Het correleren van het aantal foutpositieven van de Mooney faces-taak met de Fantasizing vragenlijst bleek niet significant bij zowel de experimentele groep (r(19)=-.13, p=.596) als bij de

controlegroep (r(19)=.104, p=.672) (zie figuur 8).

Figuur 8. Spreidingsdiagrammen per groep van de scores van de Fantasizing vragenlijst en de foutpositieven van de Mooney Faces-taak. De scores op de Fantasizing vragenlijst en de Verbalizing vragenlijst werden beiden vergeleken tussen de

experimentele groep en de controlegroep met behulp van een onafhankelijke t-test. Een significant verschil werd gevonden bij de Verbalizing vragenlijst (t(36)=-6.266, p=.000), maar niet bij de Fantasizing vragenlijst (t(36)=.791, p=.434). De experimentele groep scoorde hoger op de Fantasizing vragenlijst met een gemiddelde score van 28.11

(SD=7.75) in vergelijking met een gemiddelde score van 26.26 (SD=6.55) bij de controlegroep. Op de Verbalizing

vragenlijst scoorde de controlegroep met een gemiddelde score van 30.47 (SD=3.96) hoger in vergelijking met een gemiddelde score van 20.68 (SD=5.54) bij de experimentele groep (zie figuur 9).

(12)

Figuur 9. Staafdiagram van de gemiddelde scores op de Fantasizing en Verbalizing vragenlijst per groep.

Om na te gaan of er sprake is van een leeftijdseffect werd er voor beide groepen gekeken naar een eventuele correlatie tussen de leeftijd en alle testonderdelen. Er werden alleen significante correlaties gevonden bij de

controlegroep, maar niet bij de experimentele groep. Het correleren van leeftijd en gemiddelde reactietijd van de Navon-taken gaf alleen een significante correlatie bij de globale conditie van de Navon Figuur-taak (r=.50, p=.029)

en de globale conditie van de Navon Letters-taak (r=.50, p=.029), maar niet bij de lokale conditie van de Navon

Figuur-taak (r=.38, p=.108) en de lokale conditie van de Navon Letters-taak (r=-.03, p=.900). Er was dus alleen

sprake van een positieve correlaties in de controlegroep tussen leeftijd en de globale condities van de Navon-taken. Bij de overige testonderdelen was er geen sprake van een significante correlatie met leeftijd.

Discussie

In dit onderzoek is een groep mensen met het Syndroom van Asperger (AS) en een controlegroep getest met behulp van een aantal vragenlijsten en diverse visuoperceptuele en sociale taken. Uit de resultaten bleek de groep met AS volgens verwachting significant hoger te scoren op de AQ vragenlijst ten opzichte van de controlegroep. Ook op alle subschalen van de AQ scoorde de groep met AS volgens verwachting significant hoger ten opzichte van de

controlegroep. De controlegroep scoorde ten opzichte van de groep met AS significant hoger op de Verbalizing

vragenlijst, maar niet op de Fantasizing vragenlijst. Dit is een onverwacht resultaat, want de verwachting was dat de

groep met AS juist lager zou scoren op de Fantasizing vragenlijst. Dit strookt ook niet met het gegeven dat de groep

met AS hoger scoorde op de AQ subschaal ‘fantasie/voorstellingsvermogen’, wat wil zeggen dat zij juist minder fantaseren ten opzichte van de controlegroep. De lagere score op de Verbalizing vragenlijst bij de mensen met AS is

niet verwonderlijk, aangezien de stellingen voornamelijk om het verbaliseren van gevoelens gaan. Hoewel mensen met AS in het algemeen een normale spraakontwikkeling hebben gehad en doorgaans over goede verbale kwaliteiten beschikken, is het verbaliseren van hun gevoelens iets waar zij wel meer moeite mee hebben ten opzichte van mensen zonder autisme (APA, 2000).

Bij de Mooney faces-taak werden geen significante verschillen gevonden tussen de groep met AS en de controlegroep. Ook was er geen sprake van een significante correlatie tussen het aantal foutpositieven van de Mooney faces-taak en de score op de Fantasizing vragenlijst. Bij de Navon-taken (letters en figuren) werden geen

significante verschillen gevonden tussen de groep mensen met AS en de controlegroep. Daarnaast waren beide groepen sneller bij de lokale conditie ten opzichte van de globale conditie van beide Navon-taken (letters en figuren), alhoewel dit verschil ook niet significant was. Dit is een onverwacht resultaat en gaat in tegen de bevindingen van Berhman et al. (2006), waarbij mensen met AS, ten opzichte van de controlegroep, sneller waren bij de lokale conditie en langzamer bij de globale conditie. Verder bleek er geen sprake te zijn van een significante correlatie tussen de AQ-subschaal ‘detailgerichtheid’ en de verschillen in reactietijd tussen de globale en lokale conditie van beide Navon-taken. Voor de onverwachte resultaten van de visuoperceptuele taken (Navon taken en Mooney Faces-taak) zou een verklaring kunnen zijn dat een online versie van deze taken geen valide instrument is voor het meten van detailgerichtheid, omdat er geen zicht is op verstorende omgevingsfactoren die van invloed kunnen zijn op de resultaten. Bij de Lees de ogen-taak werd geen verschil gevonden tussen de groep AS en de controlegroep. Dit is een onverwacht resultaat en gaat in tegen de bevindingen van Baron-Cohen et al. (2001). Het is wel een ondersteuning voor de onderzoeken van Roeyers et al. (2001) en Spek et al. (2011) waarbij ook geen afwijkende score bij mensen met ASS ten opzichte van een controlegroep werd gevonden. Dit wijst erop dat er geen verschil is tussen mensen met ASS en mensen zonder ASS wat betreft de herkenning van emoties. Het is goed mogelijk dat mensen met ASS geen moeite hebben met de herkenning van emoties bij andere mensen, maar wel met het anticiperen op de emoties van andere mensen.

(13)

De kwalitatieve vergelijking van de resultaten van dit onderzoek en het onderzoek van Kelly van den Heuvel (2015) wijzen niet op een relatie tussen ASS en synesthesie. Zo werd er geen verschil gevonden tussen de experimentele groepen en controlegroepen wat betreft de visuoperceptuele taken en de sociale taak. Toch zijn er onderzoeken in de inleiding beschreven die wel op een relatie tussen ASS en synesthesie wijzen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat detailgerichtheid meer te maken heeft met een bepaalde cognitieve stijl en onafhankelijk van ASS en synesthesie kan voorkomen. De bevindingen van de in de inleiding besproken onderzoeken zouden het gevolg kunnen zijn van een overlap tussen detailgerichtheid, ASS en synesthesie. Dit wil echter niet zeggen dat detailgerichtheid een voorwaarde is voor het hebben van ASS en/of synesthesie. Het is tevens mogelijk dat de relatie tussen ASS en synesthesie slechts één richting opgaat. Dit wil zeggen dat er een verhoogde kans is op synesthesie bij ASS, maar geen verhoogde kans op ASS bij synesthesie.

Het huidige onderzoek heeft een aantal tekortkomingen die ten grondslag kunnen liggen aan de

onverwachte resultaten. Voor de visuoperceptuele taken (Navon-taken en Mooney faces-taak) waarbij reactietijden werden gemeten is een online versie wellicht niet geschikt om valide resultaten te verkrijgen. Hoewel deelnemers van te voren de instructie kregen om de taken op een rustige plek te maken en zich niet te laten afleiden, is het lastig te controleren in hoeverre de omgevingsfactoren voor iedereen gelijk waren. Een andere factor die de resultaten mogelijk heeft beïnvloedt is de wijze waarop de proefpersonen zijn geworven. Aanvankelijk is er geprobeerd om proefpersonen te werven via instellingen die zich bezighouden met diagnostiek en behandeling van mensen met ASS, maar dit is helaas niet gelukt. Er is vervolgens gekozen voor een andere route, waarbij proefpersonen zijn geworven via internet en sociale media. De mensen met AS hebben allemaal gereageerd via oproepen op verschillende websites en de controlegroep is geworven uit de sociale omgeving van de onderzoeker. Dit staat ver af van een onwillekeurige steekproef en het is de vraag of deze groepen representatief zijn voor generalisatie. Het werven van een grote groep proefpersonen via internet en sociale media is ook lastig gebleken, want veel mensen die zich voor het onderzoek hadden opgegeven, hebben de test uiteindelijk niet gemaakt. Verder is er geen standaardmethode voor het stellen van een diagnose ASS en wordt de diagnose gesteld op basis van een gedragsanalyse en de subjectiviteit van een ervaren gedragsdeskundige. Dit in tegenstelling tot synesthesie waarbij gebruik wordt gemaakt van een objectieve

consistentiemeting. In dit onderzoek hebben mensen met AS hun diagnose allemaal bij verschillende instellingen gekregen en ook het moment waarop ze deze diagnose kregen is erg uiteenlopend. Instellingen kunnen onderling verschillen in het geven van bepaalde diagnoses. Daarnaast kunnen de werkwijze en de inzichten bij het stellen van een diagnose in de loop der jaren veranderen, zowel binnen een instelling als tussen verschillende instellingen (Volkmar et al., 2009). Dit is ook een van de redenen dat er in de nieuwe DSM-V is gekozen voor een nieuwe classificatie (autismespectrumstoornis) waarbij de diagnose AS is afgeschaft (APA, 2013). De term

‘autismespectrumstoornis’ doet dan ook meer recht aan het heterogene karakter van deze aandoening. Ten slotte is het mogelijk dat het aantal proefpersonen te laag is geweest in het huidige onderzoek en dat een grotere groep andere resultaten had opgeleverd.

Voor toekomstig onderzoek is het aan te bevelen om bij de taken waarbij reactietijden worden gemeten, deelnemers uit te nodigen naar het lab (of een soortgelijke omgeving). Door middel van observatie kan dan beter gecontroleerd worden op invloeden van buitenaf. Voor het werven van proefpersonen met ASS zou het gunstig zijn om dit in samenwerking te doen met één of twee instellingen, omdat op deze wijze er in ieder geval vanuit kan worden gegaan dat deze mensen op een soortgelijke manier hun diagnose hebben gekregen. Tevens zal dit het werven van een grotere groep proefpersonen ook vergemakkelijken. In het huidige onderzoek werd er qua perceptuele vaardigheden naar slechts één zintuiglijke modaliteit gekeken (visuoperceptie), maar het zou interessant zijn om ook naar de auditieve vaardigheden te kijken. Uit onderzoek van Bouvet et al. (2011) blijkt namelijk dat de manier van informatieverwerking overeenkomsten vertoont tussen verschillende zintuiglijke modaliteiten. Dit ondersteunt het idee dat er een onderliggend mechanisme ten grondslag ligt aan verschillende cognitieve stijlen. Verder zou het als aanvulling op het huidige onderzoek interessant zijn om de onderzoeksvragen van deze studie niet alleen op gedragsniveau (met reactietijden) te testen, maar ook op het niveau van hersenfunctionaliteit met behulp van hersenscans.

(14)

Literatuurlijst

American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and Statistical Manual for Mental Disorders, 4th Ed., Text Revision (DSM-IV-TR). Washington: American Psychiatric Press.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed. (DSM–V)). Washington, DC: APA.

Banissy, M., J., Holle, H., Cassell, J., Annett, L., Tsakanikos, E., Walsh., Spiller, M., J., & Ward, J. (2013). Personality traits in people with synaesthesia: Do synaesthetes have an atypical personality profile? Personality and Individual Differences, 54, 828-831.

Baron-Cohen, S., Bor, D., Billington, J., Asher, J., Wheelwright, S. & Ashwin, C. (2007). Savant Memory in a Man with Colour Form-Number Synaesthesia and Asperger Syndrome. Journal of Conciousness Studies, 14(9-10), 237-251.

Baron-Cohen, S., Johnson, D., Asher, J., Wheelwright, S., Fisher, S., E., Gregersen, P., K., & Allison, C. (2013). Is synaesthesia more common in autism? Molecular Autism, 4(40), 1-6.

Baron-Cohen, S., Wheelwright, S., Hill, J., Raste, Y., & Plumb, I. (2001). The “Reading the Mind in the Eyes” Test Revised Version: A Study with Normal Adults, and Adults with Asperger Syndrome or High-functioning Autism.

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42(2), 241-251.

Bouvet, L., Rousset, S., Valdois, S., & Donnadieu, S. (2011). Global precedence effect in audition and vision: Evidence for similar cognitive styles across modalities. Acta Psychologica, 138, 329-335.

Behrmann, M., Avidan, G., Leonard, G., L., Kimchi, R., Luna, B., Humphreys K., & Minshew, N. (2006). Configural processing in autism and its relationship to face processing. Neuropsychologia, 44, 110-129.

Busigny, T., Joubert, S., Felician, O., Ceccaldi, M., & Rossion, B. (2010). Holistic perception of the individual face is specific and necessary: Evidence from an extensive study of acquired prosopagnosia. Neuropsychologia, 48, 4057-4092.

Bouvet, L., Donnadieu, S., Valdois, S., Caron, C., Dawson, M., & Mottron, L. (2014). Veridical mapping in savant abilities, absolute pitch, and synesthesia: An autism case study. Frontiers in Psychology, 5(106).

Davidoff, J., Fonteneau, E., & Fagot, J. (2008). Local and Global Processing: Observations from a remote culture.

Cognition, 108, 702-709.

Eagleman, D., M., Kagan, A., D., Nelson, S., S., Sagaram, D., & Sarma, A., K. (2007). A standardized test battery for the study of synesthesia. Journal of Neuroscience Methods, 159 (1), 139-145.

Frith, U. (1989). Autism: Explaining the enigma. Oxford: Basil Blackwell.

Grossenbacher, P., G., & Lovelace, C., T. (2001). Mechanisms of synesthesia: cognitive and physiological constraints.

TRENDS in Cognitive Sciences, 5 (1), 36-41.

Hoekstra, R., A., Bartels, M., Cath, D., C., & Boomsma, D., I. (2008). Factor Structure, Reliability and Criterion Validity of the Autism-Spectrum Qutient (AQ): A Study in Dutch Population and Patient Groups. Journal of Autism and Developmental Disorders, 38, 1555-1566.

Kadosh, R., C., Henik, A., Catena, A., Walsh, V., & Fuentes, L., J. (2009). Induced cross-modal synaesthetic experience without abnormal neuronal connections. Psychological Science, 20 (2), 258-265.

Latinus, M. & Taylor, M., J. (2005). Holistic Processing of Faces: Learning Effects with Mooney Faces. Journal of Cognitive Neuroscience, 17 (8), 1316-1327.

Liu, Y., Cherkassky, L., V., Minshew, N., J., & Just, M., A. (2011). Autonomy of lower-level perception from global processing in autism: Evidence from brain activation and functional connectivity. Neuropsychologia, 49, 2105-2111.

Mooney, C., M. (1957). Age in the development of closure ability in children. Canadian Journal of Psychology, 11,

(15)

Mottron, L., Dawson, M., Souliéres, I., Hubert, B., & Burack, J. (2006). Enhanced Perceptual Functioning in Autism: An Update, and Eight Principles of Autistic Perception. Journal of Autism and Developmental Disorders, 36 (1),

27-42.

Navon, D., (1977). Forest before trees: The precendence of global features in visual perception. Cognitive Psychology, 9,

353-383.

Neufeld, J., Roy, M., Zapf, A., Sinke, C., Emrich, H., M., Prox-Vagedes, V., Dillo, W., & Zedler, M. (2013). Is synesthesia more common in patients with Asperger syndrome? Frontiers in Human Neuroscience, 7 (947), 1-12.

Reed, P., Lowe, C., & Everett, R. (2011). Perceptual learning and perceptual search are altered in male university students with higher Autism Quotient scores. Personality and Individual Differences, 51 , 732-736.

Roeyers, H., Buysse, A., Ponnet, K., & Pichal, B. (2001). Advancing Advanced Mind-reading Tests: Empathic Accuracy in Adults with a Pervasive Developmental Disorder. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 42 (2), 271-278.

Rossion, B., Dricot, L., Goebel, R., & Busigny, T. (2011). Holistic face categorization in higher order visual areas of the normal and prosopagnosic brain: toward a non-hierarchical view of face perception. Frontiers in Human

Neuroscience, 4 (225), 1-30.

Rouw, R., & Scholte, H., S. (2007). Increased structural connectivity in grapheme-color synesthesia. Nature Neuroscience, 10, 792-797.

Rouw, R. (2013). Synesthesia, hyperconnectivity, and diffusion tensor imaging. In J. Simner & E.M. Hubbard (Eds.), The Oxford handbook of synesthesia (Oxford library of psychology) (pp. 500-518). Oxford: Oxford University

Press.

http://books.google.nl/books/about/Oxford_Handbook_of_Synesthesia.html?hl=nl&id=ESH7AAAAQBAJ Simner, J., Mulvenna, C., Sagiv, N., Tsakanikos, E., Witherby, S., A., Fraser, C., Scott, K., & Ward, J. (2006). Synaesthesia: The prevalence of atypical cross-modal experiences. Perception, 35, 1024-1033.

Spek, A., A., Scholte, E., M., & Van Berckelaer-Onnes, I., A. (2009). Theory of Mind in Adults with HFA and Asperger Syndrome. Journal of Autism and Developmental Disorders, 40, 280-289.

Tujillo, L., T., Peterson, M., A., Kaszniak, A., W., & Allen, J., J., B. (2005). EEQ phase synchrony differences across visual perception conditions may depend on recording analysis methods. Clinical Neurophysiology, 116, 172-189.

Volkmar, F., R., State, M., & Klin, A. (2009). Autism and autism spectrum disorders: diagnostic issues for the coming decade. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 50 (1-2), 108-115.

Vorst, H., C., M., & Bermond, B. (2001). Validity and reliability of the Bermond & Vorst Alexithymia Questionnaire.

Personality and Individual Differences, 30, 413-434.

Wang, L., Mottron, L., Peng, D., Berhiaume, C., & Dawson, M. (2007). Local bias and local-to-global interference without global deficit: A robust finding in autism under various conditions of attention, exposure time, and visual angle. Cognitive Neuropsychology, 24 (5), 550-574.

(16)

Bijlage A: Scoring AQ (Hoekstra et al., 2008)

De stellingen van de AQ kunnen worden beantwoord door middel van vier antwoordmogelijkheden, namelijk: 'geheel mee eens', 'enigszins mee eens', 'enigszins mee oneens' en 'geheel mee oneens'. De antwoorden op de items van de AQ worden met 1, 2, 3 of 4 punten gescoord. Antwoord 1, 'geheel mee eens' levert in de meeste gevallen 1 punt op en antwoord 4, 'geheel mee oneens', levert 4 punten op. Echter, een aantal vragen moet worden

omgescoord, wat wil zeggen dat 'geheel mee eens' met 4 punt wordt gewaardeerd en 'geheel mee oneens' met 1 punt. Het omscoren geldt voor de volgende items: 2, 4, 5, 6, 7, 9, 12, 13, 16, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 26, 33, 35, 39, 41, 42, 43, 45, 46. Wanneer alle items gescoord zijn, kunnen er subschaalscores en een totaalscore worden berekend. De items die bij een bepaalde schaal horen worden opgeteld om op deze manier de subschaalscores te krijgen.

Subschalen

Sociaal inzicht en gedrag: 1, 11, 13, 15, 22, 36, 44, 45, 47, 48

Aandacht wisselen/moeite met veranderingen: 2, 4, 10, 16, 25, 32, 34, 37, 43, 46

Communicatie: 7, 17, 18, 26, 27, 31, 33, 35, 38, 39

Fantasie/voorstellingsvermogen: 3, 8, 14, 20, 21, 24, 40, 41, 42, 50

Detailgerichtheid: 5, 6, 9, 12, 19, 23, 28, 29, 30, 49

De totaalscore kan worden berekend door de scores op de losse subschalen bij elkaar op te tellen. De totaalscore is minimaal 50 punten en maximaal 200 punten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

-Beiden zijn pathogenen (ziekteverwekkers) waartegen ons lichaam

vitamines zijn organische stoffen en komen dus uit de levende natuur, terwijl mineralen anorganische stoffen zijn en dus uit de dode natuur komen... Oplosbaar in water of

Apart from the standard selection procedure, which consists of the alignment with the Country Partnership Framework, identification, preparation, appraisal and Board

Die belastingpligtige se redelike vooruitsig om ’n wins te maak sal gewoonlik bewys kan word deur die voorlegging van ’n lewensvatbaarheidstudie (uitvoerbaarheidstudie) van

De hoofdvraag van het onderzoek luidt als volgt: Op welke manier kunnen verliezen in de productie worden meegenomen in de berekening voor het rendement voor een verbetering van

Banken en verzekeraars ontwikkelen hun nieuwe producten gro- tendeels sequentieel (of parallel, maar geïsoleerd van elkaar) en slechts zelden worden klanten en externe gebruikers

Benadrukking: de nadruk wordt gelegd op de Evangeliën: het aardse leven en de bediening van Christus - Jezus als menselijke vriend!. Benadrukking: de nadruk wordt gelegd op de

Een pasgeboren baby in Christus kan geestelijk zijn maar hij mist de groei en rijpheid die noodzakelijk zijn om in staat te zijn een broeder te helpen die onverhoeds een