• No results found

Dienstweigering in Nederland van 1900 tot 1930

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dienstweigering in Nederland van 1900 tot 1930"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dienstweigering in Nederland

van 1900 tot 1930

Een onderzoek naar het vraagstuk

gewetensbezwaren voor militaire dienst in

Nederland in de periode 1900 tot 1930.

Naam: R.R. Poelakker

Begeleiders: prof. dr. W. Klinkert

prof. dr. H. Amersfoort

(2)

Woord vooraf

Nu ik met de voltooiing van deze scriptie mijn Master Militaire Geschiedenis afrond, lijkt het mij gepast om een woord van dank uit te spreken aan allen, die mij in de gelegenheid hebben gesteld om mijn afstudeerscriptie te schrijven en deze af te ronden.

Allereerst gaat mijn dank uit naar prof. dr. W. Klinkert, die mij vanaf het begin van mijn scriptie begeleid heeft en mij inspireerde voor de titel van mijn scriptie. Zijn op- en aanmerkingen bij de stukken die ik aanleverde gaven mij richting om het stuk vorm te geven en te verbeteren. Voorts wil ik mijn dank uitspreken voor het engelengeduld dat hij heeft opgebracht in de trage periodes van mijn scriptie. Ook gaat mijn dank uit naar mijn tweede beoordelaar, prof. dr. H. Amersfoort voor het meelezen en becommentariëren van mijn afstudeerscriptie waarmee het werk beter werd.

Mijn dank gaat eveneens uit naar prof. dr. J. Bloemendal, voor zijn adviezen, kritische noot en corrigerend commentaar welke opbouwend en bemoedigend waren. Voorts wil ik mijn dank aan mijn ouders uitspreken, in het bijzonder mijn vader voor het kritisch meelezen en de aanmoediging om door te gaan. Tot slot wil ik mijn vrouw bedanken die het mij mogelijk heeft gemaakt om te kunnen studeren en mij altijd gesteund heeft. Zonder haar steun had ik nooit aan de afronding van mijn studie Militaire Geschiedenis kunnen beginnen.

(3)

Summary

Armed conflicts and war in order to fight off enemies are of all times as well as having conscientious objections against this. Refusing conscription is one of the strongest acts of resistance against militarism for individual freedom based on pacifist (religious) beliefs. However, only after the turn of the last century the issue of conscientious objection became a real issue for the Dutch government. In this study, I try to examine what the influence of the First World War was on the public opinion and what this change meant for the creation of the military service refusal law of 1923. The study is based on literature research, I use several sources, such as scientific journal articles, books, papers, theses and archival material.

The reasons I specifically have chosen for this period is twofold: historical and topical. In the recent history there have been a lot of studies about refusing military service in the Netherlands. The main focus of these studies was on the period during and after the Second World War. The period around the First World War and the inter bellum period has received much less attention. This period is at least as interesting as the one after the Second World War. The second reason for this study is that refusal of conscription before 1940 can answer a lot of questions and may provide more insight into the civil-military relationship then but also now. It is during this period that the foundation was laid for the civil and political thinking and public debate concerning conscientious objection. By understanding this foundation, a better insight can be gained into the discussion about refusal of military service after World War II and during the Cold War.

The main conclusions that can be drawn from the study are:

(1) There was much disunity among the various peace movements that existed then. Also among the politicians and society there was disunity how to deal with conscientious objection. This meant that it took a long time to come up with legislation concerning conscientious objection. It also meant that the law was a compromise and so only provides a partial solution. This had everything to do with the fact that around the 1900 the issue was complicated by conscientious objection because of political reasons.

(2) In addition, also the question of how to deal with violence was never agreed between the various peace movements themselves. Can it be justified, for instance to use force for self-defense, or to change the political environment with violence for a better society? This meant that the peace movements didn’t united and so couldn’t influence the government.

(3) The politics where just like the peace movement very divided. A cabinet always consisted of a coalition of several parties. That meant there always had to look for a compromise.

(4) Finally, there were many other more pressing issues on the political agenda, such as universal suffrage and education. This ensured that conscientious objection did not have the highest priority on the political agenda.

It is obvious that not only politicians had trouble with how to deal with conscientious objectors. The military organization was worried about this problem. The imprisonment of civilians because of their religious beliefs not to use violence brought social disapproval. It undermined the support for the military, which was considered undesirable.

In 1917 the military organisation came up with a solution for this issue. The opportunity was provided to do unarmed hospital service within the military organisation. Conscripts who used this option had to serve a year longer than normal service. For people who reject for religious reasons this could be an option. For people who didn’t want to have any connections with the military organisation or related organizations this wasn’t an option. For conscientious objectors because of political views, who see the military organisation as an extension of politics, this was not an option. This meant that this solution was not widely used.

(4)

The outbreak of the First World War saw a sharp increase in the number of conscientious objectors. This sharp increase cased that the subject was placed more prominently on the political agenda. This is easily seen in the increase of newspaper reports during that period. Before the war, there were only minor releases. During the war large pieces appeared in the newspapers. After the war, the world didn’t have the illusion that progress will make the future better. The enthusiasm for the peace movement therefore declined after the war. The elimination of the threat and the creation of the League of Nations meant that refusal of conscription had again a lower priority for the politicians. Only after the filing of the motion - Drion and the national unrest because of the hunger strike by Herman Groenendaal, politics makes haste to come up with a solution to this issue. Previous studies questioned the impact of the strike on the creation of the military service refusal law. I believe that the public unrest caused by Herman Groenendaal action certainly contributed. It has ensured that at the right time politicians saw the need to address this issue and come up with a law. Without this trigger it could be possible that the motion - Dion would be killed in an endless discussion between the divided parties. It should be clear that because of the different reasons to refuse conscription (political and religious beliefs) it was difficult for the government and the military organisation to come up with a good law. If the legislation was too lenient, nobody would join and this meant that national security was at stake. If the law was to severe, then legislation had no effect. In 1923 the policy finally came up with their solution. People could refuse conscription because of their religious beliefs. Refusal on political grounds was still not possible. As a result, the issue was therefore only partly resolved. Still, it could be seen as a victory for the peace movement and a step in the right direction.

(5)

Samenvatting

Conflicten en gewapende legers om die uit te vechten zijn van alle tijden en het hebben van gewetensbezwaren hiertegen ook. Weigeren te voldoen aan de dienstplicht is één van de duidelijkste verzetsdaden tegen het militarisme voor individuele vrijheid op basis van pacifistische (religieuze) overtuiging. Het vraagstuk gewetensbezwaren wordt echter pas rond het begin van de vorige eeuw een netelige kwestie voor de Nederlandse overheid. In dit onderzoek probeer ik antwoord te krijgen op wat de invloed is van de Eerste Wereldoorlog en de daardoor gevormde publieke opinie op de totstandkoming van de dienstweigeringswet van 1923. Dit doe ik door middel van een literatuuronderzoek waarbij ik gebruik maak van verschillende bronnen, zoals wetenschappelijke tijdschriftartikelen, boeken, kranten, scripties en archiefmateriaal.

De redenen waarom ik juist voor deze periode heb gekozen zijn tweeledig: historisch en actueel. Over dienstweigering in Nederland is in de loop der jaren veel geschreven. Deze studies richten zich voornamelijk op de periode van en na de Tweede Wereldoorlog terwijl de periode rond de Eerste Wereldoorlog en het interbellum veel minder aandacht heeft gekregen en minstens even interessant is. Bovendien – dat is de tweede reden – roept dienstweigering van voor 1940 vragen op die meer inzicht kunnen geven in de civiel-militaire relatie toen en nu. In deze periode werd namelijk het fundament gelegd over de civiele en politieke denkwijze en het publieke debat omtrent gewetensbezwaren. Door inzicht te krijgen in dit fundament kunnen we een beter inzicht krijgen in de discussie rond dienstweigering na de Tweede Wereldoorlog en gedurende de koude oorlog.

De voornaamste conclusies die uit het onderzoek kunnen worden getrokken zijn:

(1) Er heerste veel verdeeldheid tussen de verschillende vredesbewegingen die er toen waren, de politiek en de samenleving omtrent gewetensbezwaren en hoe hiermee om te gaan. Dit heeft ertoe geleid dat men lang op de wetgeving heeft moeten wachten waarbij de wet maar in een gedeeltelijke oplossing voorzag. Dit had alles te maken met het feit dat rond 1900 het vraagstuk complexer werd omdat er ook weigeraars bijkwamen op politieke gronden.

(2) Daarnaast is ook op de vraag hoe om te gaan met geweld nooit overeenstemming bereikt tussen de verschillende vredesbewegingen onderling. Is het bijvoorbeeld te rechtvaardigen om geweld voor zelfverdediging te gebruiken, of om de politieke omgeving te veranderen naar een betere samenleving, in welke zin dan ook? Dit heeft ervoor gezorgd dat de vredesbewegingen geen vuist konden maken tegenover de politiek.

(3) Net als de vredesbewegingen was de politiek zelf ook erg verdeeld. Een kabinet bestond altijd uit een coalitie van meerdere partijen. Dit maakte dat er ook altijd naar een compromis moest worden gezocht.

(4) Tenslotte stonden er ook vele andere, meer dringende vraagstukken, op de politieke agenda, zoals algemeen kiesrecht en onderwijs. Dit zorgde ervoor dat gewetensbezwaren niet de hoogste prioriteit had op de politieke agenda.

Dat niet alleen de politiek worstelde met dit vraagstuk, hoe om te gaan met dienstweigeraars, mag duidelijk zijn. Ook de militaire organisatie zat met dit probleem in zijn maag. Het opsluiten van personen, die vanwege hun geloofsovertuiging geen geweld wilden of mochten gebruiken bracht maatschappelijke afkeuring teweeg en ondermijnde zo de steun vanuit de maatschappij voor de militaire organisatie, wat onwenselijk werd geacht.

(6)

Defensie komt dan in 1917 met een interne oplossing voor dit probleem. Binnen Defensie wordt vanaf dan de mogelijkheid geboden om hospitaaldienst te doen. Dit betekent wel dat er een jaar langer dienst moet worden gedaan. Voor mensen die weigeren vanwege geloofsovertuiging is dit een optie, al zijn er ook personen die niets met de Defensie of gerelateerde organisaties te maken willen hebben. Voor weigeraars vanwege politieke overtuiging, die Defensie als verlengstuk van de politiek zien, is dit geen optie. Van deze regeling wordt maar beperkt gebruik gemaakt.

Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog neemt het aantal dienstweigeraars sterk toe. Hierdoor komt het onderwerp prominenter in de aandacht te staan. Dit is goed te zien in de ontwikkeling van krantenberichten. Voor de oorlog zijn er hooguit kleine mededelingen, gedurende en na de oorlog komen grote stukken in de nieuwsbladen over dienstweigering. Na de oorlog is de wereld een illusie armer dat de vooruitgang de toekomst alleen maar beter zal maken. Het animo voor de vredesbewegingen neemt na de oorlog af. Door het wegvallen van de dreiging en oprichting van de Volkerenbond, krijgt dienstweigering vanuit de politiek ook weer minder prioriteit. Pas na het indienen van de motie-Drion en de landelijke acties rond de hongerstaking van Herman Groenendaal, maakt de politiek haast om met een oplossing te komen voor dit vraagstuk. In eerdere studies wordt getwijfeld aan de invloed van de hongerstaking op de totstandkoming van de dienstweigeringswet. Ik ben van mening dat de discussie rond Herman Groenendaal wel degelijk heeft bijgedragen. Het heeft er namelijk voor gezorgd dat op het juiste moment de politiek de noodzaak zag om door te pakken en tot een wet te komen omtrent dit vraagstuk. Zonder deze discussie was het goed mogelijk dat de motie-Dion zou zijn gesneuveld in een eindeloze discussie en verdeeldheid.

Het mag duidelijk zijn, dat omdat deze twee stromingen (politieke- en geloofsovertuiging) zo ver uit elkaar lagen, het voor de politiek en Defensie erg lastig werd dit goed bij wet te regelen. Als de wetgeving te soepel was, trad niemand meer in dienst en kwam de nationale veiligheid in het geding. Als die daarentegen te streng zou zijn, dan had wetgeving geen effect. In 1923 kwam de politiek eindelijk met haar oplossing. Personen met gewetensbezwaren mochten dienstweigeren. Dit hield in dat dienst geweigerd mocht worden, als iemands overtuiging het niet toelaat geweld te gebruiken. Weigering op politieke gronden bleef niet mogelijk. Hierdoor werd het vraagstuk dus maar gedeeltelijk opgelost. Toch kon het gezien worden als een overwinning van de vredesbewegingen en een stap in de goede richting.

(7)

Inhoudsopgave

Blz. Voorwoord 2 Summary 3 Samenvatting 5 Inhoudsopgave 7 Opzet Paper 8 Probleemstelling 9 Doelstelling 9 Centrale vraag 9 Vraagstelling en deelvragen 10 Tijdsbalk 10 1. Dienstplicht 11 1.1 Dienstplicht in Nederland 11 1.2 Dienstweigering 13 1.3 Conclusie 15

2. De verschillende stromingen tegen de dienstplicht in Nederland 16

2.1 De sociaaldemocraat 16

2.2 Het anarchisme 17

2.3 Het pacifisme 17

2.4 Het christendom 18

2.5 Conclusie 19

3. Ontwikkeling dienstweigering in Nederland van 1900 tot 1930 20

3.1 1900-1914 De opkomst van de Nederlandse vredesbeweging 20

3.2 1914-1918 De Eerste Wereldoorlog 28

3.3 1918-1930 Naoorlogse jaren 33

3.4 Belangrijke successen van de vredesbewegingen 39

3.5 Conclusie 41

4. Politieke en Militaire Wetgeving in de periode van 1900 tot 1930 43

4.1 Legerorder LO 1917 41

4.2 De Vlootwet 41

4.3 De totstandkoming van de Dienstweigeringswet (1923) 45

4.3.1 Voorgeschiedenis 45 4.3.2 Politieke landschap 46 4.3.3 De parlementaire discussie 50 4.4 Conclusie 55 5. Slotbeschouwing 56 Literatuurlijst: 59 Bijlage 1: Legerorder LO 1917 62 Bijlage 2: Dienstweigeringswet 1923 63

Bijlage 3: Tekst van het Dienstweigeringsmanifest 1915 66

(8)

Opzet Paper: Afstudeeronderzoek krijgswetenschappen

Gekozen onderwerp: Dienstweigering in Nederland in de periode 1900 -1930 Inleiding:

Conflicten, en gewapende legers om die uit te vechten zijn van alle tijden en het hebben van gewetensbezwaren hiertegen ook. Het vraagstuk gewetensbezwaren wordt echter pas rond het begin van de vorige eeuw een netelige kwestie voor de Nederlandse overheid. Tot 1810 bestond de Nederlandse krijgsmacht uit huurlingen of beroepsmilitairen. Voor zover het verschijnsel dienstweigering voorkwam werd met principiële dienstweigeraars omgegaan via het militaire straf en tuchtrecht onder het artikel “desertie”. Met de invoering van de dienstplicht in Nederland in 1810 bestond er voor gewetensbezwaren die uitgeloot werden een escape, namelijk de mogelijkheid om een vervanger te sturen. Hiervoor moest hij dan wel de financiële middelen hebben. In 1898 wordt de mogelijkheid van een zogenoemde “remplaçant” losgelaten en vanaf dan geldt de persoonlijke dienstplicht. Hierdoor wordt het voor principiële dienstweigeraars problematisch als zij onder de dienstplicht uit willen komen. Wie weigerde dienst te vervullen stond een langdurige gevangenisstraf te wachten.

Aan het eind van de negentiende eeuw ontstond in Nederland de dienstweigeringsbeweging onder invloed van het door Tolstoj beïnvloede christenanarchisme en de (anarchistische) arbeidersbeweging. Daarnaast was er ook nog de invloed van doopsgezinden, die al sinds de zestiende eeuw principiële geweldloosheid

voorstonden. In vroegere eeuwen trokken doopsgezinden dan ook vaak weg als de mannen in dienst moesten van het leger. Tijdens de Eerste Wereldoorlog en in de nasleep daarvan, groeide de dienstweigeringsbeweging. Na de Eerste Wereldoorlog heerste namelijk grote ontreddering over hoe zo’n vreselijke oorlog had kunnen plaatsvinden, en de reactie was duidelijk "nooit meer oorlog". Dit was een enorme impuls voor de antimilitaristische beweging.

Aanvankelijk was weigering van de opkomst voor militaire dienst nog strafbaar. Vele dienstweigeraars werden voor de Tweede Wereldoorlog, zonder pardon gevangengezet. Berucht is de zaak tegen dienstweigeraar Herman Groenendaal in 1921, die in hongerstaking ging. Zijn arrestatie en behandeling leidde tot felle protesten. Dit toenemende protest leidde in 1923 tot de dienstweigeringswet voor pacifisten die principieel elk geweld afwezen vanwege geloofsovertuiging. Politieke of andersoortige bezwaren werden echter niet erkend. Al met al gingen in de periode 1904 – 1920 tussen de 25 en 75 mannen per jaar daadwerkelijk voor 10 maanden de gevangenis in.

In 1917 ontwikkelt de overheid de eerste wetgeving om strafvervolging voor gewetensbezwaren te voorkomen. Er ontstaat de mogelijkheid om binnen het leger ongewapende hospitaaldienst te doen. Deze diensttijd duurt wel 1 jaar langer dan normaal. Later wordt ook nog dienst buiten het leger toegestaan.

Er is dus zowel vanuit de burgerij als vanuit de overheid aandacht voor het vraagstuk gewetensbezwaren voor militaire dienst. Gezien het feit dat er juist over deze vroege periode tussen 1900 en 1930 weinig is geschreven, juist de periode waarin de grondslag is gelegd voor de wetgeving omtrent gewetensbezwaren en we de overwegingen goed kunnen traceren, is het erg interessant om deze periode nader te onderzoeken.

(9)

Nederland kent een rijke antimilitaristische (pacifistische?) traditie. Weigeren te voldoen aan de dienstplicht is één van de duidelijkste verzetsdaden tegen het militarisme voor individuele vrijheid op basis van pacifistische (religieuze) overtuiging. Over dienstweigering in Nederland is in de loop der jaren veel geschreven. Deze studies richten zich voornamelijk op de periode van en na de Tweede Wereldoorlog terwijl de periode rond de Eerste Wereldoorlog en het interbellum veel minder aandacht heeft gekregen. Toch biedt dienstweigering van voor 1940 problematiek die vragen oproept die meer inzicht kunnen geven in de civiel-militaire relatie.

Dienstweigering was in Nederland voor de Eerste Wereldoorlog een marginaal verschijnsel. Die oorlog geldt op vele gebieden als katalysator van ingrijpende veranderingen op cultureel en sociaal gebied, en ook in opvattingen over de plicht van mannen in het leger te dienen. Hoe ontwikkelde zich dat in aanloop naar, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog? Er kwam een grotere groep principiële weigeraars, welke argumenten gebruikten zij, hoe reageerde de militaire organisatie en welk standpunten namen politieke partijen in en hoe zijn hun reacties te verklaren? In de Nederlandse mobilisatieperiode van 1914-1918 staat de christen-pacifist Bart de Ligt (1883-1938) centraal, maar hij was zeker niet de enige. Het onderzoek spitst zich toe op de periode rond de Eerste Wereldoorlog en de naoorlogse jaren tot de totstandkoming van de dienstweigeringswet in 1923. Voor deze afbakening is gekozen omdat gedurende de Eerste Wereldoorlog het aantal weigeraars toenam en daarmee de noodzaak voor de politiek om met een oplossing te komen.

Doelstelling:

Het doel van deze studie is inzicht te krijgen in de ontwikkeling van het maatschappelijke en politiek draagvlak in Nederland met betrekking tot dienstweigering tijdens en in de eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog, en in de invloed van de publieke opinie op de totstandkoming van de dienstweigeringswet van 1923 waarin dienstweigering op religieuze gronden geregeld werd.

Centrale vraag:

De centrale vraag in dit onderzoek luidt: Wat is de invloed van de Eerste Wereldoorlog en de daardoor gevormde publieke opinie op de totstandkoming van de dienstweigeringswet van 1923?

(10)

Vraagstelling en deelvragen:

Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden zijn de volgende subvragen geformuleerd: 1. Hoe was dienstplicht in Nederland geregeld?

2. Wat is de omvang van de dienstweigering?

3. Welke stromingen zijn er binnen de dienstweigering en wat is hun invloed? 4. Hoe ontwikkelt dienstweigering zich voor, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog? 5. Brengt de Eerste Wereldoorlog een wezenlijk verschil in de opvatting over

dienstweigering?

a. Welke maatschappelijke actoren hebben invloed gehad op de dienstweigeringswet? b. Wat is de invloed van de vredesbewegingen op de totstandkoming van de

dienstweigeringswet?

c. Welke argumentatie gebruikte voor- en tegenstanders van de dienstweigeringswet en waarom? Wat werkte wel en wat niet en waarom?

d. Wat is de reactie van de krijgsmacht op dienstweigering en hoe reageerde de maatschappij hierop?

e. Hoe reageren de verschillende politieke stromingen op het toenemend aantal dienstweigeraars?

f. Hoe verliep het politiek debat over de dienstweigeringswet?

Belangrijke gebeurtenissen waarin in het onderzoek naar gekeken wordt: 1913 Opening Vredespaleis (symbolisch)

1914 Uitbreken Eerste Wereldoorlog 1915 Dienstweigeringsmanifest 1917 Wet voor ongewapende dienst 1918 Einde Eerste Wereldoorlog 1919 Volkenbond

1921 Indienen motie-Drion

1921 Grote demonstratie voor Groenendaal 1921 Troonrede

1923 Verwerping Vlootwet 1923 Dienstweigeringswet

(11)

Dienstweigering in Nederland van 1900 tot 1930

1. Dienstplicht

Dienstplicht is het tijdelijk moeten vervullen van door de overheid opgelegde diensten in belang van de samenleving. De meest voorkomende en bekende vorm hiervan is de militaire dienstverplichting, ook wel conscriptie genoemd. Hierbij wordt een beroep gedaan op de jonge mannelijke bevolking van de samenleving om dienst te doen in de krijgsmacht om zo in geval van oorlog een grote poel te hebben van getrainde militairen. Een door het lot aangewezen en ingelijfde soldaat noemde men een conscrit of loteling.1 Voor het eerst werd dit in de moderne tijd op grote schaal toegepast in de Franse revolutie.2 Wat grote gevolgen had voor de schaal van oorlogsvoering.

Dienstplicht kan gezien worden als belasting in natura. Vijf eeuwen geleden zag de Florentijnse denker, Machiavelli3 al de voordelen van de diensplicht. In Arte della Guerra

schreef hij dat de dienstplicht “een obstakel vormt voor iedereen die de macht wil grijpen”. Bovendien vond Machiavelli dat een leger van dienstplichtigen betrouwbaarder was dan een huurlingenleger. “Dienstplicht kweekt burgerzin”.4 In dit hoofdstuk zal ingegaan worden op de eerste twee subvragen. Hoe is de dienstplicht in Nederland geregeld en om welke aantallen dienstweigeraars praten we in de periode 1900- 1930 in Nederland.

1.1 Dienstplicht in Nederland

In 1579 werd voor het eerst in Nederland de mogelijkheid van gedwongen legerdienst ingevoerd. Dit gebeurde bij de vorming van de Unie van Utrecht.5 Eeuwenlang werd echter aan deze ‘plicht’ niet voldaan.6 De echte basis van de dienstplicht werd in Nederland pas in 1810 ingevoerd door de broer van Napoleon Bonaparte, Lodewijk Napoleon.7 Koning Willem I hield dit in stand en ging er vervolgens mee verder.

Tot 1810 bestond de Nederlandse krijgsmacht voornamelijk uit beroepsmilitairen. Het militaire beroep bestond voornamelijk uit zelfstandige ondernemers. Krijgsmachten uit die tijd bestonden uit verschillende nationaliteiten. Nationalisme speelde nog geen rol van betekenis in die tijd.8 Men vocht voor diegene die het meeste betaalde. Uit deze tijd stamt ook het spreekwoord “geen geld, geen Zwitsers”. Zwitsers hadden het beroep van militair geperfectioneerd en daarom werden zij graag gehuurd in tijd van conflict.

Door de invoering van de militaire dienstplicht kwamen alle mannen van rond de twintig jaar of ouder beschikbaar voor de militaire dienst.9 Deze pool van jonge mannen was 1 http://www.woordenlijst.eu/woord_details.php?woordid=CONSCRIPTIE (22-11-2015)

2 Guus Termeer, Maarten Evenblij, Minze bij de Weg en Erik Wiersma, Dienstweigeraars over dienstweigering en

verzet tegen het militarisme vanaf de eeuwwisseling tot nu (Amsterdam 1984)

3 http://www.citaten.net/zoeken/citaten_van-machiavelli.html (22-11-2015)

4 http://www.geschiedenis24.nl/nieuws/2010/maart/Geschiedenis-24-ontduikt-de-dienstplicht.html (22-11-2015) 5 Heymans, M. & R. Kieft, Dienstplicht weigerplicht, feiten en motieven rond dienstweigering (tweede druk mrt

1981)

6 http://www.geschiedenis24.nl/nieuws/2010/maart/Geschiedenis-24-ontduikt-de-dienstplicht.html (22-11-2015) 7 http://www.isgeschiedenis.nl/nieuws/geschiedenis_van_de_dienstplicht/ (22-11-2015)

8 Guus van Scholl, Dienstweigering in Nederland voor de Tweede Wereldoorlog (1979)

9 Guus Termeer, Maarten Evenblij, Minze bij de Weg en Erik Wiersma, Dienstweigeraars over dienstweigering en

(12)

groter dan nodig was voor de militaire dienstvervulling. Via een loting werd daarom bepaald wie er daadwerkelijk in militaire dienst moest treden.10

Tot 1898 bestond voor wie was ingeloot de mogelijkheid een vervanger in te huren.11 Dit was alleen betaalbaar voor de welgestelden. Vanaf 1898 werd de persoonlijke dienstplicht ingevoerd.12 Dit gebeurde om de belasting eerlijk te verdelen over de samenleving en de kwaliteit van de instroom te verbeteren.13 De welgestelden die inhuur konden veroorloven waren beter opgeleid dan de ingehuurde vervangers, terwijl hoogopgeleiden juist nodig waren als kaderleden.

De legerwet van 1901 maakte uitbreiding van het leger mogelijk. Jaarlijks werden er 17.500 mannen opgeroepen voor hun eerste oefening. Door het bijstellen van de wet werd het aantal verhoogd tot 23.000 mannen per jaar. De Nederlandse krijgsmacht bestond uit een kleine groep beroepsmilitairen aangevuld met dienstplichtigen.

Gedurende de Eerste Wereldoorlog mobiliseerde Nederland het leger, bestaande uit dienstplichtigen, als afschrikking. Door de legerwet kon Nederland in 1914 beschikken over een veldleger van 95.000 man in vier divisies. Dit zou gedurende de oorlogsjaren oplopen tot zo’n 400.000 in 1918.14 Dit vergde veel van de samenleving en leverde de nodige interne spanningen op. Vooral onder de mensen die vanwege geloofsovertuiging niet de wapenen wilden opnemen. In 1917 ontstond daarom de mogelijkheid gedurende de dienstplicht ongewapende hospitaaldienst te vervullen. Deze diensttijd duurde wel één jaar langer dan normaal.

Ook voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd er een beroep gedaan op dienstplichtigen om de legeromvang te vergroten. Op 10 januari 1920 kwam er een nieuwe legerwet tot stand. De diensttijd voor onberedenen (infanterie, genie etc.) werd 6 maanden, bereden bleef 18 (cavalerie) en 12 maanden (artillerie). Het leger werd in deze periode sterk ingekrompen. In 1922 volgde een nieuwe wet die vereenvoudiging van het stelsel als doel had. Landweer en Landstorm verdwenen uit de legerorganisatie. Jaarlijks werden er 19.500 man opgeroepen van de jaarlijks ongeveer 27.000 beschikbare kandidaten.15 Na de Tweede Wereldoorlog blijft er een beroep gedaan worden op dienstplichtigen vanwege de dreiging van de Koude Oorlog. Pas na de val van de Berlijnse muur en het eindigen van de Koude Oorlog werd over afschaffing/opschorting van de dienstplicht nagedacht.

Op 14 april 1997 tekende koningin Beatrix het Koninklijk Besluit, waarbij de nieuwe Kaderwet Dienstplicht in werking trad. Met dit besluit werd de dienstplicht in ons land per 1 mei 1997 formeel opgeschort. Voor opschorting is gekozen om altijd de mogelijkheid te behouden om in geval van dreiging snel de legeromvang te kunnen vergroten. Daarom krijgt nog steeds iedere man op zijn achttiende levensjaar een brief van de overheid, waarin staat dat hij opgeroepen wordt voor de militaire dienst, maar dat hier echter geen invulling aan wordt gegeven. Sinds 1997 heeft Nederland weer een beroepsleger dat uit vrijwilligers bestaat.16 Daarmee is een einde gekomen aan een verplichting voor het mannelijk deel van de bevolking die bijna twee eeuwen had bestaan.

10 http://nl.wikipedia.org/wiki/Dienstplicht (22-11-2015)

11 Guus Termeer, Maarten Evenblij, Minze bij de Weg en Erik Wiersma, Dienstweigeraars over dienstweigering

en verzet tegen het militarisme vanaf de eeuwwisseling tot nu

12Heymans, M. & R. Kieft, Dienstplicht weigerplicht, feiten en motieven rond dienstweigering

13 Jaap R. Bruijn en Cees B. Wels, Met man en macht, de militaire geschiedenis van Nederland 1550-2000

(Amsterdam 2003)

14 Maartje M. Abbenhuis, The Art of Staying Neutral, The Netherlands in the First World War, 1914 -1918

(Amsterdam 2006)

15 Jaap R. Bruijn en Cees B. Wels, Met man en macht

(13)

1.2 Dienstweigering

“Dienstweigering”, ook wel gewetensbezwaren genoemd is het weigeren of gedeeltelijk weigeren van de verplichting tot het vervullen van de door de overheid opgelegde dienst. Dit richt zich voornamelijk op het moeten vervullen van de militaire dienstverplichting. Hierin zijn twee stromingen te onderkennen: De gehele en de gedeeltelijke weigeraars. De gehele of ook wel totaalweigeraars genoemd, willen pertinent geen militaire dienst vervullen of werkzaamheden verrichten die de militaire dienst ondersteunen, zoals werken in de wapenindustrie. In het algemeen erkennen

zij ook het gezag van de staat niet. Het weigeren van de dienst is ideologisch bepaald.

De gedeeltelijke weigeraars willen geen militaire handelingen verrichten (bezwaar tegen het gebruik van wapens) maar zijn wel bereid om bijvoorbeeld ondersteunende diensten te verrichten, zoals hospitaaldienst. Zij hebben bezwaar tegen het gebruik van geweld, maar zijn wel bereid om dienst te doen voor de samenleving. Zij accepteren gezag, maar willen vaak vanuit geloofsovertuiging geen geweld gebruiken. Het weigeren van militaire dienst en de afkeer tegen geweld is iets van alle tijden. Echter met de invoering van de algehele dienstplicht is het voor deze groepen mensen wel moeilijker geworden zich van geweld te distantiëren. Het onderwerp is daardoor door de invoering van de algehele dienstplicht, wel meer op de voorgrond getreden.

De eerste dienstweigeraar in Nederland, die op politieke gronden weigerde was in 1896 Johan van der Veer*.17 Voor zover bekend waren er in de periode 1887-1909 zo’n 18 dienstweigeraars, die veroordeeld werden tot straffen die varieerden van 3 tot 20 maanden. Deze dienstweigeraars hadden veelal een

christen-anarchistische achtergrond. Hoewel het aantal dienstweigeraars laag was konden zij wel 17 http://www.antimilitarisme.org/index.php?orphan=373 (03-09-2015)

J.K. van der Veer

J.K. van der Veer wordt door velen gezien als de eerste dienstweigeraar in Nederland. In 1896 weigerde hij schuttersdienst in Middelburg. Voor hem hebben echter al meerdere personen dienstgeweigerd, maar dat was op basis van geloof. Deze mensen zijn om die reden nooit vervolgd. J.K. van der Veer stond echter bekend als ongelovige en kon zich daarom niet hierop beroepen. Zijn proces kreeg zowel nationaal, als internationaal veel aandacht. Hij is in Friesland geboren in een armlastig gezin. In zijn jeugd is hij vaak verhuisd waardoor van leren niet veel terecht kwam. Hij heeft dan ook zijn lagere school nooit afgemaakt. Zijn vader was alcoholist en nam hem ook al op jonge leeftijd mee naar de kroeg. Op jonge leeftijd leert hij echter wel het beroep van drukker, wat hem op oudere leeftijd goed van pas zal komen. In mei 1889 moest hij in dienst. Gedurende deze tijd, kwam hij herhaaldelijk met de krijgstucht in conflict wegens het verspreiden van socialistische geschriften en het optreden in militair uniform op een openbare vergadering. Dit versterkte zijn antimilitarisme. Na de militaire dienst maakte hij in 1890 propagandatochten door Friesland en Zeeland. Gedurende zijn eerste tocht in Friesland beledigde hij de burgemeester van Franeker. Dit leverde hem een maand gevangenisstraf op.

(14)

rekenen op veel begrip van de Nederlandse bevolking.18 Nederland is een handelsnatie met een protestantse inslag. Oorlog voeren is in het algemeen niet goed voor de handel, vandaar dat Nederland niet militaristisch is ingesteld. Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog nam het aantal dienstweigeraars toe. Gedurende de oorlog worden er zo’n 600 weigeraars veroordeeld tot celstraffen. Door deze toename komt er meer aandacht voor deze groep en wanneer in 1915 het Dienstweigermanifest verschijnt tegen de algehele dienstplicht, neemt het aantal vredesbewegingen en anti-militaire verenigingen een grote vlucht.

Het aantal dienstweigeraars neemt na de oorlog weer af en hiermee ook de politieke noodzaak snel met een oplossing te komen voor dit vraagstuk. Tussen 1918 en 1923 zullen ongeveer 200 mensen veroordeeld worden. Door het proces van Herman Groenendaal in 1921 en zijn hongerstaking, neemt de druk op de Nederlandse regering om snel te voorzien in een wet voor

gewetensbezwaarden toe. Deze komt er uiteindelijk in 1923: mensen met godsdienstige of ethische bezwaren kunnen voortaan burgerdienst verrichten, gewetensbezwaarden moeten zes maanden langer burgerdienst verrichten. Dít is het moment dat de dienstweigering een louter politiek-ideologische zaak werd, aangezien voor politieke bezwaren geen plaats gemaakt werd in de wet. Gedurende deze tijd worden voornamelijk anarchisten om hun anti-oorlogsovertuigingen opgesloten.

18 Totaalwijzer. Handboek over totaalweigeren (Utrecht 1989) 9.

De tweede confrontatie in Friesland eindigde met klei gooiende dorpsjeugd. Hij stond bij de politie ook al bekend als onrustzaaier, vanwege zijn betrokkenheid bij stakingen in België en Zuid-Nederland. Dit alles bereikte een climax met het weigeren van de militaire schuttersdienst in 1896. Van der Veer weigerde zich bij de kazerne te melden en zette zijn besluit in een lange brief aan de regimentscommandant uiteen: zijn geweten stond hem niet toe andere mensen te doden of de bestaande orde te verdedigen. Het was daarom uitgesloten dat hij ooit in het leger zou dienen. Gedurende zijn korte detentie, correspondeerde hij met de bekende Russische christen-anarchist Tolstoj, die veel invloed op hem zou hebben. Hij wist hem zelfs te overtuigen dat zijn opvatting gedreven werd door christelijke gedachtegoed. Uit zijn geschriften blijkt geen grote diepgang, maar de denkbeelden die hij verkondigde waren zo nieuw en de durf waarmee hij ze uitdroeg zo groot, dat tegenstanders hem 'een gladde spreker' noemden en de (socialistische) arbeiders hem al gauw op handen droegen

(15)

1.3 Conclusie

Nederland had een krijgsmacht bestaande uit een kleine groep beroepsmilitairen aangevuld met dienstplichtigen. Door het aanpassen van de dienstplichtwet en hiermee het wegvallen van de remplaçantregeling werd het voor personen met gewetensbezwaren steeds moeilijker om de militaire dienst te ontlopen. Tot de eeuwwisseling weigerden mensen alleen dienst vanwege hun overtuiging geen medemens te mogen doden. Met het weigeren van Johan van de Veer is hier ook een politieke grondslag bijgekomen. Dit maakte het vraagstuk lastiger op te lossen. Weigeren vanwege geloof kon op meer steun rekenen dan weigeren vanwege politieke overtuiging. Met de dreiging en de gevolgen van de Eerste Wereldoorlog nam het aantal dienstweigeraars in Nederland sterk toe. Dienstweigering kwam hiermee steeds meer onder de aandacht van de Nederlandse burger, omdat er meerdere mensen vanwege hun geloofs- of politiek overtuiging werden opgesloten. De weigeraars konden op veel sympathie rekenen van de Nederlandse bevolking omdat zij vrijheidsberoving wel een zwaar middel hiervoor vonden. Door de toename en de maatschappelijke onrust die dit met zich meebracht kwam het onderwerp hoger op de politieke agenda te staan. Zowel bij de burgerbevolking als bij de politiek was er geen eenduidig standpunt. Dit heeft ertoe geleid dat pas in 1923 de eerste wetgeving omtrent dit vraagstuk tot stand kwam.

(16)

2. De verschillende stromingen tegen de dienstplicht in Nederland

Uitzonderingen daargelaten kan gesteld worden dat ieder mens naar vrede streeft. De invulling van vrede is alleen voor iedereen verschillend. Grofweg kunnen de mensen wel in twee groepen worden verdeeld. Aan de ene kant de vredebewaarders en aan de andere kant mensen die vrede willen bereiken. De vredebewaarders streven naar vrede binnen de bestaande stelsels van de maatschappij. Vredestrevers willen dit doen door de maatschappij aan te passen. Dienstweigering komt in beide groepen voor. Het komt voor in alle rangen en standen van de Nederlandse samenleving. De belangrijkste en meest voorkomende groeperingen/stromingen zijn echter sociaaldemocratie, anarchisme, pacifisme en christendom.19 Hierbij kan grofweg gesteld worden dat sociaaldemocratie en christendom in de categorie vredebewaarders valt en anarchisme en pacifisme in de categorie vredestrevers. Hieronder zullen de verschillende stromingen nader besproken worden en daarbij antwoord worden gegeven op de derde subvraag welke stromingen er zijn binnen de dienstweigering.

2.1 De sociaaldemocratie

De sociaaldemocratische stroming, een afgeleide en minder radicale vorm van socialisme is een leer en politieke stroming die langs democratische weg tot een socialistische heilsstaat wil komen. Als geheel legt de socialistische traditie de nadruk op de waarde ‘solidariteit’. Er zou een bepaalde mate van economische gelijkheid tussen individuen in een gemeenschap moeten worden nagestreefd.20

De sociaaldemocraat wil deze ongelijkheden bestrijden door overheidsingrijpen in de markteconomie. Hij verwerpt echter het idee van een socialistische revolutie en probeert in plaats daarvan de socialistische idealen op parlementaire wijze te verwezenlijken.21 De Sociaaldemocratische gedachte is een gematigde vorm van socialisme. Socialisme streeft naar een samenleving waarbij de gemeenschappelijke productiemiddelen in dienst staan van de samenleving.

Het socialisme kwam op aan het eind van de 19e eeuw, met name in regio’s waar de klassentegenstellingen groter waren. Het was nauw verbonden met de strijd voor algemeen kiesrecht. Socialisten waren niet zozeer tegen geweld of de staat op zich, maar zagen de militaire organisatie als beschermers van de klassentegenstelling.

Aangaande dienstweigering zie je bij deze stroming dat ze de dienstweigeraars zelf wel steunen uit solidariteit maar dat ze dienstweigering zelf niet als een groot probleem zien. In hun ideale situatie zou er geen militaire organisatie bestaan en was er dus ook geen sprake/noodzaak meer van dienstweigering. Het probleem zou zich dus vanzelf oplossen. De discussie over dienstweigering werd wel gebruikt om het militaire systeem te ondermijnen. In hun ogen was dit het orgaan dat de heersende klasse in stand hield. Als het mogelijk werd om dienst te weigeren vanwege politieke gronden (gewetensbezwaren) zou een groot deel van de dienstplichtigen volgen hen dienstweigeren en hiermee het militaire systeem ondermijnen. Dit zou het veranderen van de klasse-ongelijkheid vergemakkelijken.

19 http://home.kpn.nl/wegweeda/Ontwikkelingpacifisme.htm (22-11-2015)

20 http://www.ou.nl/eCache/DEF/2/22/921.html (hfd vier open universiteit Nederland) (22-11-2015) 21

(17)

2.2 Het anarchisme

Anarchisme is het streven naar een geweldloze situatie of samenleving waarin mensen zonder macht of autoriteit leven (anarchie).22 De meeste anarchistische ideologen propageren geweldloosheid, maar accepteren wel zelfverdediging.

De term verzamelt in zich een aantal denkwijzen, die terug te brengen zijn tot de gedachte, dat een individu op geen enkele manier een ondergeschiktheid aan of van iets of iemand erkent. Met andere woorden, ze willen niet over zich laten heersen en niet heersen over anderen. Als politieke stroming is de moderne anarchistische beweging rond 1860 ontstaan als een afsplitsing van het socialisme.

Het belangrijkste verschil tussen beide stromingen is, dat het anarchisme ook na de revolutie iedere vorm van centraal gezag afwijst. Wel zijn beide het erover eens dat de productiemiddelen collectief bezit behoren te zijn. Volgens anarchisten leidt elke vorm van gezag tot onderdrukking. Het is beter om sturing te geven in de vorm van kleine autonome (zelfbesturende) gemeenschappen op basis van vrije associatie en gelijkheid van de deelnemers.23

Militaire dienst werd door de anarchisten gezien als onderdrukking. Weigeraars konden dan ook op veel steun rekenen van deze stroming. Deze stroming werd echter niet als zodanig vertegenwoordigd in het parlement en had daardoor ook niet direct invloed op het politieke debat omtrent dit onderwerp. Binnen de stroming was er discussie over het gebruik van geweld. Sommige veroordeelde elke vorm van geweld, andere accepteerde het recht van zelfverdediging, sommige maakte onderscheid tussen individueel geweld en georganiseerd geweld en er waren die geweld gebruikte om de ideale samenleving te creëren.

2.3 Het pacifisme

Pacifisme is een stroming waarbij geweldloosheid centraal staat en vrede als belangrijk doel wordt nagestreefd. Het pacifisme als theorie is de overtuiging dat geweld geen oplossing is van conflicten. Een absolute pacifist is tegen alle vormen van geweld. Het streven naar vrede is voor hem de absolute morele norm. Het omgaan tussen mensen dient geweldloos te zijn. Geweld kan beter opgelost worden door tussenkomst van een onpartijdig persoon/orgaan of door het sluiten van compromissen. Alles is beter dan het inzetten van gewelddadige middelen.

Een goed voorbeeld van het gebruik van geweldloosheid als politiek instrument is Ghandi in India. Oorlog mag geen middel zijn om persoonlijke of statelijke conflicten uit te vechten, omdat het geen middel is en meer kapot maakt dan het kan opleveren. Geweld is geen middel, omdat het zich niet laat controleren en beheersen.24

In de ideale wereld volgens een pacifist zou een krijgsmacht overbodig zijn omdat alles zonder geweld zou worden opgelost. Dienstweigering zou dan ook geen probleem meer zijn. In de tussentijd streefde ze wel om als tussenoplossing dienstweigering mogelijk te maken. Binnen het pacifisme heersen ook verschillende denkbeelden over het gebruik

22 Studiecentrum voor Vredesvraagstukken, Vredesstreven in Nederland in de twintigste eeuw, een bundel

studies (Nijmegen 1988)

23 Studiecentrum voor Vredesvraagstukken, Vredesstreven in Nederland in de twintigste eeuw 24http://www.infocash.nl/mens-en-samenleving/546-het-pacifisme-als-moraal.html (22-11-2015)

(18)

van geweld. Sommige keren zich volledig af en andere veroordelen militair geweld maar persoonlijk geweld is geaccepteerd.

2.4 Het christendom

Het christelijk geloof predikt geweldloos te zijn en de medemens lief te hebben.25 Als er echter in de geschiedenis gekeken wordt zijn er veel oorlogen gevoerd, waarbij geloof een centrale rol speelde.26 Om een goed beeld te kunnen krijgen van de ware christelijke ethiek van geweldloosheid, dienen we te kijken naar Jezus Christus en de teksten uit het Nieuwe Testament. Hierin vinden we een consistente ethiek van geweldloosheid. Hierbij een paar voorbeelden waarbij dit duidelijk naar voren komt:

Het hele leven van Jezus werd gekenmerkt door vrede en verzoening, wat hem de bijnaam "Vredevorst" opleverde. Zelfs in het gezicht van extreme onrechtvaardigheid en genadeloze folteringen, heeft hij niet weerstaan aan zijn misbruikers. Jezus berispte zelfs een discipel een toevlucht te nemen tot geweld om hem te verdedigen (Mat. 26:52).

Jezus heeft zich consequent ingezet voor vrede en verzoening. Hij verklaarde: "Zalig zijn

de vredestichters" (Mat. 5:9) en leerde mensen om "Hebt uw vijanden lief, wees goed voor wie jullie haten, zegen wie jullie vervloeken, bid voor wie jullie slecht behandelen (Lucas 6:27 -28). Jezus leerde zijn discipelen expliciet een ethiek van de persoonlijke

geweldloosheid: "En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren."(Mat. 5:39).

De apostel Paulus leerde medechristenen in vrede te leven met anderen, door te zeggen:

"houd, voor zover het van u afhangt, vrede met iedereen" (Rom. 12:18). Hij dezelfde

uitspraken herhaaldelijk maakte (zie 1 Kor. 7:15; 1 Kor. 14:33; 2 Kor. 13:11; en 1 Thess. 5:13). Paulus en Petrus verwerpen ook uitdrukkelijk opstand tegen de overheid (Rom. 13:1-3; 1 Petr. 2:13-17).27

Dit zijn enkele voorbeelden die in de bijbel te vinden zijn over geweldloosheid. Dit gedachtegoed heeft bepaalde gelovigen de overtuiging gegeven, dat je geen geweld zou moeten en mogen gebruiken.28 Vandaar dat hun geloofsopvatting niet strookt om dienstplicht te moeten vervullen in welke vorm dan ook.29 In de bijbel zijn echter ook teksten te vinden waar geweld wel naar voren komt. Dit komt vooral voor in verhalen van het Oude Testament. Deze teksten worden door sommige gelovigen dan ook gebruikt om geweld vanuit het geloof te rechtvaardigen. Een goed recent voorbeeld hiervan is Anders Breivik, de dader van de aanslagen in Noorwegen op 22 juli 2011, die door de Noorse politie ook wel als christelijke fundamentalist wordt bestempeld en die zich beriep op Bijbelteksten.

Vanuit het christendom steunde men dienstweigeraars als die weigerden omdat ze geloofden dat ze niet zouden mogen doden. In de eerste plaats legde iemand verantwoordelijkheid af aan zijn geweten en pas in de tweede plaats aan de staat. Het opsluiten van gelovigen omdat zij de overtuiging hadden niet te mogen doden vonden 25 C.C. de Gelder, Dienstweigering

26 Gerard van den Boomen, Honderd jaar Vredesbeweging in Nederland, van socialisten tot vrouwen voor Vrede

(Amstelveen 1983)

27http://translate.google.nl/translate?hl=nl&langpair=en%7Cnl&u=http://www.epsociety.org/library/articles.asp

%3Fpid%3D96 (22-11-2015)

28 Mevr. Prof. Mr. D. Hazewinkel-Suringa en D.B.A. Franken, Principiële dienstweigeraars (s’-Gravenhagen 1950) 29 C.C. de Gelder, Dienstweigering

(19)

vele christenen te ver gaan. Weigering moest dus mogelijk zijn. Wel brachten dienstweigeraars hiermee de staatsveiligheid in gevaar. Vandaar dat weigeraars wel vervangende dienst moesten doen die minimaal even zwaar zou moeten zijn als de dienstplicht. In hun ideale situatie zou de krijgsmacht uit een beroepsleger bestaan. Dit leverde echter in geval van oorlog niet snel genoeg grote hoeveelheden getrainde mannen ter verdediging van de staat.

2.5 Conclusie

Zoals hierboven beschreven, is dienstweigering onder te verdelen in vier hoofdgroepen. Elke groep heeft zijn eigen overtuiging en beweegredenen om militaire dienst te weigeren. De discussie werd verder bemoeilijkt omdat ook binnen de stromingen zelf geen eenheid van opvatting bestond over het gebruik van geweld. Er zijn echter twee duidelijke hoofdredenen te onderkennen om militaire dienst te weigeren: politieke overtuiging of geloofsovertuiging. Deze twee drijfveren, of een combinatie ervan, zijn redenen om militaire dienst te weigeren zelfs als dat leidt tot een gevangenisstraf. Doordat deze twee drijfveren sterk verschillen, was het voor de politiek erg lastig om met een passende oplossing te komen voor dit vraagstuk zonder afbreuk te doen aan nationale veiligheid. Het duurde dan ook tot 1923 voor de eerste wet kwam die dienstweigering op grond van geloofsovertuiging mogelijk maakte.

(20)

3. Ontwikkeling dienstweigering in Nederland van 1900 tot 1930

De ontwikkeling van de dienstweigering in Nederland kan onderverdeeld worden in drie periodes namelijk:

 De eerste periode (1900-1914): de opkomst van de vredesbewegingen in Nederland. In deze periode neemt de belangstelling voor vredesbewegingen sterk toe. De toenemende belangstelling wordt echter sterk verstoord door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, wat als een complete schok kwam voor de bewegingen.

 De tweede periode (1914-1918): de periode gedurende de Eerste Wereldoorlog. Nederland blijft neutraal, maar de mobilisatie en dreiging drukken zwaar op de Nederlandse bevolking. Dit heeft invloed op de ontwikkeling van de verenigingen.  De derde periode (1918-1930): de naoorlogse periode en het streven van de

bewegingen om dit nooit meer te laten gebeuren.

In dit hoofdstuk zal antwoord worden gegeven op subvragen vier en vijf. Daarbij wordt gekeken hoe de dienstweigering zich ontwikkeld in deze drie periodes en of de Eerste Wereldoorlog een wezenlijk verschil in de opvatting over dienstweigering teweegbrengt. Ook zal aandacht besteed worden aan de invloed van de verschillende stromingen aan de hand van de verschillende dienstweigeringsbewegingen die gedurende deze periode ontstonden.

3.1 1900-1914 De opkomst van de Nederlandse vredesbeweging Voorgeschiedenis

De eerste vredesbewegingen ontstonden rond de 19de eeuw in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Ze stelden zich ten doel oorlogen en hun oorzaken te bestrijden. In Engeland werd in 1816 de Peace Society opgericht, die haar opvattingen ook op het Europese continent probeerde te verspreiden. Pogingen om ook in Nederland een afdeling op te richten wilden vooralsnog niet lukken. Ondanks verschillende bijeenkomsten bleek er onvoldoende belangstelling om tot de oprichting van een vredesvereniging over te gaan. Deze geringe belangstelling onder het merendeel van de Nederlandse bevolking was niet vreemd. In de negentiende eeuw was Nederland, sinds de slag bij Waterloo in 1815, niet meer bij een Europese oorlog betrokken geweest. Voor landen als Groot-Brittannië, Rusland, Oostenrijk-Hongarije of Frankrijk lag dit anders; zij hadden in deze eeuw meermalen oorlog gevoerd met een ander land of werden geconfronteerd met interne gewapende opstanden. Daarbij lag de Nederlandse buitenlandse politiek ook op de lijn die de Vredesbond nastreefde. Nederland voerde op het Europese continent een neutraliteitspolitiek waarbij het zich in een conflict tussen landen afzijdig hield, tenzij de belangen van Nederland door zo’n conflict geschaad werden. Kreeg Nederland met een ander Europees land een meningsverschil, dan probeerde het dit op diplomatieke en beschaafde wijze via een dialoog of arbitrage op te lossen.30

Rond 1870 ontstonden uiteindelijk in Nederland de eerste vredesorganisaties. Deze waren voornamelijk plaatselijk georganiseerd en bestonden uit soms enkele honderden leden. De reden van het ontstaan van deze organisaties was, dat duidelijk werd hoe gruwelijk de moderne oorlogvoering was. De Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 liet zien, waartoe geïndustrialiseerde staten met moderne wapens in staat waren. De opvattingen van de verschillende organisaties liep sterk uiteen. Zo bestond het sociaaldemocratische, het 30 Theo Peppelman, Nog een vergeten hoofdstuk…, De Vereeniging voor Volkenbond en Vrede, het tijdschrift De

(21)

anarchistische, het pacifisme en het christelijke gedachtegoed. Het pacifisme geloofde bijvoorbeeld dat oorlog tussen ‘beschaafde staten’ kon worden uitgebannen door arbitrage én door beïnvloeding van de publieke opinie.31 Sociaaldemocraten streefden naar meer democratie. Door het bevorderen van onder meer het algemeen kiesrecht, gelijke rechten voor man en vrouw, en persvrijheid (in die tijd niet vanzelfsprekend) kon oorlog voorkomen worden. De gewone man zou, zo werd gedacht, nooit voor oorlog kiezen. Als het gewone volk weigerde te vechten, dan zou oorlog voeren onmogelijk worden.32

In 1871 lukte het om meerdere regionaal georganiseerde vredesorganisaties te verenigen in een landelijke organisatie, landelijke Algemene Nederlandsche Vredebond. Deze bond zette zich net als de buitenlandse organisaties in voor de totstandkoming van een internationale rechtsorde, als het middel om oorlog te bestrijden. De leden kwamen voornamelijk uit de betere standen en hogere klassen van de bevolking. In tegenstelling tot christelijke vredesgroeperingen wees de Bond verdedigingsoorlogen en koloniale oorlogen niet af. Op belangrijke vraagstukken, zoals: hoe om te gaan met het gebruik van geweld, kon echter geen overeenstemming gevonden worden binnen de bond. Hierdoor daalde het aantal leden van 2500 tot 1250 in twee jaar tijd. Van de in totaal 26 afdelingen die zich bij de Vredebond aansloten, kenden vele al snel een slapend bestaan.33 In 1882 waren er nog maar zes afdelingen overgebleven. Vijf jaar later kende de Vredebond nog maar twee afdelingen: ’s-Gravenhage en Dordrecht. Zelfs rond de Vredesconferentie, georganiseerd in Den Haag in 1899 door de Russische tsaar met als belangrijkste thema’s arbitrage en beperking van de bewapening, werd niets georganiseerd.34 Ondanks deze passieve houding blijft de Vredebond tot 1901 bestaan. In de dertig jaar van haar bestaan hield de Vredebond vast aan haar oorspronkelijke ideeën. In 1901 fuseerden de Vredebond en de Vrouwenbond tot Vrede door Recht (VdR). Beide verenigingen waren van mening dat hun doelstellingen niet veel van elkaar verschilden en dat bundeling van de krachten het streven naar vrede zou bevorderen.35 Het doel van de organisatie was het bevorderen van vrede tussen de beschaafde staten door arbitrage. Conflicten moesten via scheidsrechterlijke uitspraken worden beslecht in plaats van oorlog. VdR wilde alle bevolkingsgroepen in Nederland bereiken en van zijn boodschap overtuigen. Het meende daarom ook alle politieke en levensbeschouwelijke overtuigingen een plaats te kunnen geven binnen de vereniging. VdR nam hiermee bewust afstand van het elitaire karakter, dat zijn voorganger de Vredebond had uitgestraald. Dit leidde nogal eens tot het verwijt dat VdR te kleurloos was. De vereniging had ook een gelijknamig blad. Het ledental van VdR groeide in amper vier jaar van 1800 naar 5500 leden. Desondanks hebben de Vredebond en VdR in hun bestaan weinig bijgedragen aan het maatschappelijke debat. Het waren twee nieuwe organisaties die wel tot de verbreding van die ideeën bijdroegen, ook onder het gewone volk.

De eerste van die twee is de Wereldbond voor Vrede en Vrij Internationaal Verkeer die in 1897 werd opgericht (die overigens niet lang heeft bestaan). De bond was voor het bevorderen van vrije handel en wees op het voor de hand liggende voordeel van vrede voor internationale handel. De tweede organisatie die de discussie hielp verbreden, was de Nederlandsche Vrouwenbond voor Ontwapening en Internationale Arbitrage, die zich vooral voor en tijdens de eerste Haagse Vredesconferentie manifesteerde. Deze organisatie was voor internationale tweezijdige ontwapening. Hiervoor was een goed 31 Studiecentrum voor Vredesvraagstukken, Vredesstreven in Nederland in de twintigste eeuw

32 http://www.antimilitarisme.org/index.php?orphan=506 (03-09-2015) 33 Theo Peppelman, Nog een vergeten hoofdstuk

34 http://anemaa.home.xs4all.nl/ges/onderwerpen/eerste_haagse_vredesconferentie_1899.htm (22-11-2015) 35 Drs. P.H. Kamphuis, Het algemeene nederlandsche Vredebond 1871-1901, een verkennend onderzoek over

(22)

werkende internationale rechtsorde wel een voorwaarde. Het voorstel van de Russische tsaar voor een internationale conferentie op regeringsniveau werd door de Vrouwenbond met bijzonder groot enthousiasme begroet. De bond stelde een manifest over arbitrage op, waarin dat voorstel werd gesteund en verzamelde daarvoor handtekeningen. Toen de conferentie in mei 1899 in Den Haag begon, kon het manifest met 205.791 handtekeningen aan de tsaar worden aangeboden.36 De Haagse conferentie had politiek grote betekenis. Voor het eerst waren staten bereid om, zonder dat daartoe directe noodzaak bestond, te praten over volkenrechtelijke middelen om de vrede te bewaren.

Het begin van de twintigste eeuw

Tot zover de ‘aanloop’ naar het jaar 1900. Rond de eeuwwisseling kreeg Nederland een naam op het gebied van internationaal privaatrecht, vanwege de verschillende conferenties en overeenkomsten die er vanaf 1893 gehouden en gesloten werden.37 Zo werden er op deze conferenties afspraken gemaakt tussen 26 staten omtrent oorlogsrecht en neutraliteit.38 Het belangrijkste resultaat was het besluit om vrijwillige arbitrage in te voeren. Hiervoor werd vanaf 1900 in Den Haag een Permanent Hof van Arbitrage ingesteld en in 1913 werd het Vredespaleis opgericht.39 Nederland leek hiermee een centrum voor (de ontwikkeling van) het internationale recht te worden.

Doordat er hierdoor in Nederland meer aandacht ontstond voor vrede en recht, wakkerde ook de discussie over het gebruik van geweld aan. Ook tussen en binnen de vredesbewegingen zelf ontstonden er meningsverschillen. Radicalere stromingen vonden de toenmalige lijn van arbitrage niet voldoende. Deze radicalere groepen uitten bijvoorbeeld felle kritiek op het manifest van de Vrouwenbond. In dat manifest werd de oorlog tussen beschaafde staten afgekeurd, maar tegelijk werd het verheerlijkt om het vaderland te verdedigen. Naar hun mening was dat karakterloos: "wel tegen oorlog zelf zijn, maar niet tegen oorlogsvoorbereiding en militarisme". Deze radicale groepen streefde naar totale tweezijdige ontwapening. Dus ook een leger voor zelfverdediging of koloniale onderdrukking werd afgekeurd.

Socialisten opperden daarentegen om het leger en zijn rol te veranderen. Zij pleitten voor een volksleger dat alleen defensief voor de verdediging van de rechten en belangen van het volk was te gebruiken.40

36 http://www.antimilitarisme.org/index.php?orphan=506 (03-09-2015) 37 Maartje M. Abbenhuis, The Art of Staying Neutral

38 Dr. A. de Vletter, Vrede door Recht, iets over den volkenbond voor onze Hollandsche jongeren (Den Haag) 39Guus van Scholl, Dienstweigering in Nederland voor de Tweede Wereldoorlog

(23)

Veel radicaler was het antimilitarisme van de Internationale Antimilitaristische Vereniging (IAMV) die in 1904 door de socialistische dominee Ferdinand Domela Nieuwenhuis* werd opgericht.41 Het was een organisatie voor vrede, met een internationaal karakter. Internationaal stelde de IAMV echter weinig voor. Voor Nederland was de organisatie des te belangrijker. Vooral anarchisten waren lid. Voornaamste leus van de organisatie was "geen man en geen cent voor het militarisme". Algemene staking en massale dienstweigering als antwoord op een oorlogsverklaring zouden kunnen voorkomen dat er oorlog werd gevoerd. Enkele afgevaardigden sloten in de strijd voor de bevrijding van het gezag ‘revolutionair geweld’ niet uit.42 De leden van de IAMV waren tegen ieder leger, ook een volksleger, want dat vormden een machtsmiddel in handen van de staat. Zij waren dus ook tegen koloniale legers en wilden ‘Indië los van Holland’.43

Van regeringen verwachtten de anarchisten uiteraard niets. Ook in het Vredespaleis in Den Haag hadden ze geen vertrouwen. Domela Nieuwenhuis deed daarover de volgende uitspraak: “Het Vredespaleis is geopend,

nu kan de oorlog beginnen.”44

De sociaaldemocraten en de IAMV, hadden uiteenlopende visies. De IAMV uitte scherpe kritiek op de sociaaldemocraten. Die wilden de macht in de staat veroveren en een volksleger vormen onder het motto ‘de wapens hier’, terwijl de IAMV ‘de wapens neer’ bepleitte. Beiden legden verband tussen kapitalisme en militarisme, maar de anarchisten benadrukten daarnaast dat, met het verdwijnen van het kapitalisme, het militarisme niet voorbij zou zijn.45 Oorlog moest volgens de IAMV door een mentaliteitsverandering worden uitgebannen. Haar standpunt over geweld had de IAMV tot uitdrukking gebracht in de verklaring, dat zij streed voor “een maatschappij, waarin voor ruw geweld geen plaats meer is”. De IAMV was mede geboren uit verzet tegen en afschuw van het brute geweld van staten. Door geweld werden de uitbuiting en de onderdrukking van de arbeidersklasse gehandhaafd en werden duizenden proletariërs in bloedige oorlogen afgeslacht. Zij beschouwde als haar voornaamste doel, de terzijdestelling van het geweld als grondslag van de maatschappij. Zij zag het geweld echter niet als een

gevolg van de persoonlijke zonde van de arbeider of de kapitalist. Het was meer een

41 Http://www.vredesmuseum.nl/histor/histor3.html

42 Studiecentrum voor Vredesvraagstukken, Vredesstreven in Nederland in de twintigste eeuw 43 http://www.vredesmuseum.nl/histor/histor3.html (22-11-2015)

44 Gerard van den Boomen, Honderd jaar Vredesbeweging in Nederland 45 Theo Peppelman, Nog een vergeten hoofdstuk

F. Domela

Nieuwenhuis

Ferdinand Domela Nieuwenhuis werd in 1846 te Amsterdam geboren. Hij begon als Luthers predikant maar verlaat na 10 jaar de kerk en omarmt het socialisme. Hij was een kundig spreker en kon zijn gehoor enorm inspireren. Hij wordt ook wel de grondlegger van het socialisme in Nederland genoemd en was actief bij de vredesbewegingen. In 1882 werd de Sociaal-Democratische Bond (SDB) opgericht, waarvan Recht voor Allen, het blad van Domela Nieuwenhuis, het officiële orgaan is. In 1894 werd de SDB omgedoopt in Socialistenbond, nadat ze door de rechter tot verboden vereniging was verklaard. De Socialistenbond verloor veel leden toen Domela Nieuwenhuis in 1897 aankondigde de organisatie te verlaten. In 1900 ging de Bond op in de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Na 1885 koos de Bond echter meer radicale wegen met een strategie buiten het parlement om. Het doel werd steeds veelomvattender: de socialistische revolutie. Hervormingen via het parlement werden te beperkt geacht. De strijd voor het socialisme en tegen sociaal onrecht was tevens gericht tegen de kerk, justitie en het koningschap. Op 24 april 1886 verscheen in Recht voor Allen een artikel getiteld De koning komt. Het artikel was niet ondertekend en Domela Nieuwenhuis nam de verantwoordelijkheid voor de inhoud op zich, toen het Ministerie van Justitie het blad aanklaagde wegens majesteitsschennis. Hij werd veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf. Gedurende het uitzitten van zijn straf kon hij op veel sympathie rekenen en kwam er een gratiebeweging op gang. Domela Nieuwenhuis kreeg uiteindelijk gratie ter gelegenheid van de verjaardag van prinses Wilhelmina. In 1888 werd hij als eerste en enige socialist in de Tweede Kamer gekozen, hoewel hij kritisch stond tegenover het parlementarisme dat, naar hij vreesde, “het revolutionaire karakter van de partij zal verzwakken”. Hij brak met de Bond in 1897 en richtte een jaar later het blad De Vrije Socialist op. De overstap naar het anarchisme was een feit. In 1904 organiseerden Domela Nieuwenhuis en een aantal buitenlandse anarchisten een internationaal antimilitaristen-congres te Amsterdam. Op het antimilitaristen-congres werd de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging (IAMV) gesticht. Tot aan de Tweede Wereldoorlog voerde het IAMV-actie tegen militarisme en oorlog, en tegen het Nederlandse kolonialisme onder de leuze: “Indië los van Holland!”. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en het uitblijven van massaal verzet daartegen waren een grote schok voor Domela Nieuwenhuis. Hij was één van de meest geliefde én gehate mannen van zijn tijd. In Friesland had hij een grote aanhang die hem op uitbundige wijze vereerde. Hier ontstond zijn bekende bijnaam, ‘Us Ferlosser’, ‘onze verlosser’. Hij stierf in 1919 te Hilversum

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

BDS-onderdelen. Sommige BDS-onderdelen maken nog geen deel uit van versie 3.2.3 waarop deze richtlijn is gebaseerd. U treft deze in de functionele omschrijving aan in de

In deze inleiding op dit themanummer worden eerst enkele grote lijnen getrokken door de geschiedschrijving over de Eerste Wereldoorlog; vervolgens wordt vooral ingegaan op het

Het venijn zat echter in de inleiding, waar Fischer uiteenzette, dat deze ideeën al ver voor de oorlog onder economische en nationalistische pressiegroepen de ronde deden –

Tom en Michael maken een werkplan om met een experiment in de klas te laten zien dat niet elke bloeddonor geschikt is om bloed te doneren aan iemand met bloedgroep A. Michael

Rode bloedcellen uit de ene druppel bloed plakken aan elkaar doordat hun antigenen binden aan antistoffen uit de andere druppel bloed.. Uit het antwoord moet

De RKSP besloot in 1918 debaters van andere partijen niet meer toe te laten op haar bijeenkomsten; deze maakten immers alleen maar reclame voor hun eigen programma.. De campagne

De Duitsers zagen deze verdeeldheid aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog als een kans om België tijdens of na de oorlog te beïnvloeden en om de meerderheid van de Belgen

Datzelfde kan worden gezegd over de in 2004 verschenen en even- eens kloeke bloemlezing met Nederlandse liedjes en ge- dichten in relatie tot de Eerste Wereldoorlog (onder de