• No results found

'Wie van zich doet spreken, laadt verantwoordelijkheid op zich'. De vrouwenrubriek in 'De Amsterdammer' 1887-1898

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Wie van zich doet spreken, laadt verantwoordelijkheid op zich'. De vrouwenrubriek in 'De Amsterdammer' 1887-1898"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Wie van zich doet spreken,

laadt verantwoordelijkheid

op zich’

(2)

Scriptie master Geschiedenis Universiteit van Amsterdam Linda van der Wende Studentnummer 5605466 28 juli 2016

(3)

Inhoud

Inleidingm5

hoofdstuk 1

Voorbij de kiesrechtkwestie en Habemas Een historiografische en theoretische inkadering van de vrouwenrubriekm10

Vrouwenpersm12

Vrouwelijke openbaarheidm16 hoofdstuk 2

Mode en mengelwerk voor vrouwen

De vrouwenrubriek als ‘berichtenrubriek’ tussen 1887 en 1895m23

E-e en De Amsterdammerm24

Mode en levensstijl van de hogere klassenm27

Beperkende modem32

Mengelwerkm36

hoofdstuk 3

Schrijven en strijden tegen onrecht en verschil

Catharina Alberdingk-Thijm en anderen over armenzorg, beper-kende wetten en de richting van het feminismem41

Catharina Alberdingk-Thijm en de armenzorgm44 Wetten en wetswijzigingenm48

Definities van feminismem53 hoofdstuk 4

Ontwikkeling naar vermogen

Elise Haighton en anderen over vrouwelijk activisme, kiesrecht, opleiding en vrouwenarbeidm57

(4)

Politiek activisme en kiesrechtm61 Opleiding en arbeidm67

De Nationale Tentoonstelling voor Vrouwenarbeidm70

Conclusiem74

Geraadpleegde bronnenm78

(5)

Inleiding

In april 1898 schreef Bertha van ’t Sticht in de vrouwenrubriek van het tijdschrift De Amsterdammer over de verworvenheden van de vrouwenbeweging tot dat moment. Deze publiciste, wier pseudoniem onbekend is, constateerde een gestage vooruitgang in het proces van de verbetering van de positie van de vrouw in de maatschappij:

Hoe wijzigt zich, als is het dan langzamerhand, de publieke opi-nie; hoeveel minder spot en verdachtmaking, hoeveel meer be-langstelling en sympathie reeds voor het ernstig streven der zich bewustwordende vrouw, het streven naar volle vrijheid, om den wille van zich zelf en van gansch de maatschappij; hoe duidelijk afspiegelend zich deze kentering in de pers, in de programma’s der verschillende politieke partijen, in onze Volksvertegenwoor-diging reeds!1

Dit citaat laat zien dat de inspanningen van de vrouwenbewe-ging op dat moment voor een aanzienlijk deel waren gericht op het bewerken van de publieke opinie aangaande de vrou-wenkwestie. Een verandering op dat gebied was noodzakelijk om uiteindelijk ook aanpassing in de wetgeving te bewerkstel-liggen. De pers speelde hierbij een belangrijke rol. Deze gaf niet alleen, zoals Van ’t Sticht het stelde, een afspiegeling van wat er zich afspeelde en wat er veranderde, maar kon daarnaast dienen als podium voor afwijkende geluiden die de heersende ideeën over de vrouw en haar positie betwistten. Wanneer vrou-wen hierbij ook nog zelf aan het woord waren, kon het publice-ren nog meer functionepublice-ren als een instrument om de gpublice-renzen 1 De Amsterdammer. Weekblad voor Nederland, 10 april 1898, 5.

(6)

op te rekken van wat voor vrouwen acceptabel werd geacht.2

Het liberale weekblad De Amsterdammer, een veel gelezen blad in de brede middenklasse van vooral Amsterdam, functioneerde in de laatste decennia van de negentiende eeuw als één van die podia waar inspanningen werden gedaan om het lezerspubliek in aanraking te brengen met en te vormen ten opzichte van het vrouwenvraagstuk. Dit was niet gelijk vanaf de oprichting van het blad in 1877 het ge-val, maar hoe dichter de eeuwwisseling in zicht kwam, ontwikkelde deze zich steeds meer als een plaats waar er aandacht en ruimte was voor de vrouw. Al vanaf het begin van de jaren tachtig werden er af en toe artikelen van vrouwen en/of over haar positie opgenomen, maar met de komst van de rubriek ‘Voor dames’ tien jaar na de op-richting, werd deze functie verder versterkt.3

Er moet wel in ogenschouw worden genomen dat de rubriek in de eerste acht jaar van haar bestaan slechts bestond uit een reeks aan betrekkelijk korte berichten. Deze ‘berichtenrubriek’ werd samengesteld en ondertekend door E-e, een pseudoniem van Martinus van Loghem, één van de oprichters van het weekblad, en was bijna uitsluitend gevuld met overnames en samenvattin-gen van artikelen uit buitenlandse tijdschriften. Dit hield in dat er daar nog geen ruimte was voor het publiceren door vrouwen zelf, maar de rubriek werd inhoudelijk gezien wel ingericht naar de (veronderstelde) behoeftes en interesses van de vrouw. Midden in de jaargang 1895 veranderde de opzet van de rubriek drastisch. Er kwam meer ruimte vrij en de korte berichten maakten gedeeltelijk plaats voor langere artikelen (gemiddeld twee) die over het alge-meen licht opiniërend van aard waren. Ze werden voornamelijk geschreven door vrouwelijke publicisten die vaak ook al in andere media publiceerden en met schrijven hun brood verdiende om in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien. Door bij te dragen aan 2 Maria DiCenzo, Lucy Delap en Leila Ryan, Feminist media history. Suffrage, periodicals

and the public sphere (Londen 2011) 2.

3 Bijvoorbeeld het tweedelig artikel van Elise Haighton ‘Enkele opmerkingen over: Vooruitgang’, De Amsterdammer, 18 en 25 februari 1883, [p.o.].

(7)

de rubriek vormden deze individuele schrijfsters samen een los netwerk en raakten zij in meer of mindere mate aan de rubriek en het tijdschrift verbonden.

Deze ontwikkeling van een samengestelde rubriek naar een plaats waar een verscheidenheid aan publicistes schreven over uit-eenlopende onderwerpen aangaande de vrouw en de vrouwenkwes-tie, maakt de vrouwenrubriek een interessante bron voor historisch onderzoek. Tot nu toe is deze in andere studies echter slechts ge-bruikt als een soort naslagwerk. Een mogelijke oorzaak hiervoor is de goede digitale beschikbaarheid van het tijdschrift. Alle jaargan-gen zijn volledig doorzoekbaar op trefwoord en zo kan gemakkelijk een relevante selectie van artikelen en berichten voor een bepaald specifiek onderzoeksonderwerp worden gemaakt. Ook de grote ver-scheidenheid aan artikelen en berichten binnen de rubriek, die het een behoorlijk onoverzichtelijke en moeilijk grijpbare bron maakt, heeft waarschijnlijk bijgedragen aan het ontbreken van een op zich-zelf staand onderzoek naar dit onderdeel van De Amsterdammer dat speciaal voor – en later ook door – vrouwen werd gemaakt.

Een dergelijke, onuitputtelijk bron vereist een benadering die enerzijds behoorlijk inperkt, maar anderzijds ook de ruimte geeft om de diversiteit ervan in beeld te krijgen. Vanuit het gegeven dat de vrouwenrubriek als medium niet alleen een weergave was van de publieke opinie en bestaande ideeën, maar deze ook kon beïnvloe-den en oprekken, ligt een aanpak voor de hand die uitgaat van de actieve functie ervan. In de historiografie van de vrouwenbeweging aan het einde van de negentiende eeuw wordt vrouwelijk activisme vooral gezocht in de opkomst en institutionalisering van verenigingen – met andere woorden de georganiseerde vrouwen-beweging – en dan met name in dienst van de strijd voor kiesrecht. Het publiceren over vrouwen, vrouwelijkheid en de vrouwenkwestie in de rubriek kan echter ook worden gezien als een vorm van poli-tiek activisme buiten de gebruikelijke geïnstitutionaliseerde kaders. Hiermee manifesteerden vrouwen en het vrouwelijke perspectief zich immers expliciet in de openbare ruimte.

(8)

vrou-wenrubriek in De Amsterdammer speelde bij het proces van het in de openbaarheid treden van vrouwen in de laatste decennia van de negentiende eeuw. Hoewel de actieve functie van de rubriek het uitgangspunt is, werd deze rol natuurlijk ook voor een belangrijk deel gevormd door de inhoud. Met de keuze voor bepaalde onder-werpen en de uiting van bepaalde ideeën, zowel tijdens de eerste acht jaar in de berichtenrubriek als daarna ook in de langere opini-erende artikelen, werd er bijgedragen aan het op dat moment zeer actuele vraagstuk wat de vrouwenkwestie precies inhield en wat deze zou moeten behelzen. In het licht hiervan is, in dienst van de hoofdvraag, de vraag van belang waarom er door de samensteller van de rubriek en/of de schrijfster van het artikel werd gekozen voor het betreffende onderwerp en de benadering ervan.

Om de ontwikkeling van de vrouwenrubriek en de rol die deze speelde bij de manifestatie van de vrouw en de vrouwenkwestie in de publieke ruimte goed in kaart te kunnen brengen, zijn alle afleverin-gen van de rubriek over een betrekkelijk lange periode bestudeerd. Dit onderzoek start met de eerste aflevering die verscheen in het nummer van De Amsterdammer van 2 oktober 1887 en eindigt met de laatste af-levering van de jaargang 1898. De keuze voor het beginpunt ligt voor de hand. Voor dit eindpunt is gekozen omdat in 1898 de befaamde Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid plaatsvond. Dit evene-ment kan worden gezien als een culminatie van de pogingen die tot dan toe door vrouwen werden ondernomen om in de openbaarheid te treden en deze hiermee te transformeren.4 Bovendien had het een

aanzienlijke weerslag in de pers in het algemeen en in het bijzonder in een medium als de rubriek, dat een met de Tentoonstelling over-lappende doelgroep en organisatie kende.

Dit onderzoek is ingedeeld in vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk zal eerst dieper worden ingegaan op de theoretische in-kadering ervan. Hierbij staan twee historische onderzoeksgebieden centraal, respectievelijk die van de vrouwenpers en die van de pu-4 Maria Grever en Berteke Waaldijk, Feministische Openbaarheid. De Nationale

(9)

blieke sfeer. Elementen uit beide gebieden zullen samen dienen als basis voor een onderzoek naar de actieve rol van de vrouwenrubriek bij het proces waarin vrouwen politieke activiteiten ontplooiden om hiermee de positie van de vrouw en daarmee ook de gehele maat-schappij te verbeteren. In de resterende drie hoofdstukken wordt het bronnenmateriaal behandeld. Het tweede hoofdstuk onderzoekt de vraag wat het karakter was van de rubriek in de eerste acht jaar van haar bestaan. Na een korte introductie van samensteller E-e (Marti-nus van Loghem), worden een aantal categorieën van onderwerpen uitgelicht die typerend waren voor de berichtenrubriek. Het is on-mogelijk om alle uiteenlopende onderwerpen die in die periode aan bod kwamen binnen het bereik van één hoofdstuk te behandelen. Daarom is er voor gekozen om aandacht te besteden aan zowel on-derwerpen die een belangrijke plaats in de rubriek innamen maar nog niet echt van doen hadden met de vrouwenkwestie, als aan on-derwerpen waarin deze wel al explicieter een rol speelde en die zo kunnen worden gezien als eerste aanzetten waar de publicistes van-af 1895 op voortbouwden.

In het derde en vierde hoofdstuk, die de rubriek tussen 1895 en 1898 behandelen, fungeren als uitgangspunt de twee publicistes die in die periode verreweg de meeste bijdragen leverden. Dit waren respectievelijk Catharina Alberdingk-Thijm en Elise Haighton, die door hun vele publicaties zelfs kunnen worden beschouwd als ‘vas-te’ medewerksters van de rubriek. Hoewel er soms sprake was van een zekere overlap, vertegenwoordigden zij verschillende aandachts-gebieden en perspectieven binnen het op dat moment nog brede spectrum aan onderwerpen dat de vrouwenkwestie vormde. Door de artikelen van Alberdingk-Thijm en Haighton over onderwerpen als bijvoorbeeld armenzorg en vrouwenarbeid te koppelen aan door andere publicistes geschreven artikelen, worden de discussies rond-om deze onderwerpen in beeld gebracht. Deze hoofdstukken on-derzoeken vervolgens de vraag welke discussies er precies werden gevoerd om het vrouwenvraagstuk te politiseren en op welke manier dit gebeurde. Hiermee moet de actieve rol van de vrouwenrubriek in deze tweede periode zichtbaar worden.

(10)

hoofdstuk 1

Voorbij de kiesrechtkwestie

en Habermas

Een historiografische en theoretische inkadering van de vrouwenrubriek

Toen het weekblad De Amsterdammer in 1877 werd opgericht door de neerlandicus Taco de Beer en de letterkundige en ju-rist Martinus van Loghem, uitten zij de wens om met dit blad bij te dragen aan de wederopbouw van de stad Amsterdam als bloeiend centrum van ‘Handel, Industrie en Kunst’ (oorspronke-lijk ook de ondertitel van De Amsterdammer). Amsterdam stond op dat moment aan het begin van een nieuwe bloeiperiode, die onder andere in de gestage toename van het inwonersaantal al voelbaar was. Vooral de middenklasse groeide sterk, waardoor de stad in economisch, cultureel en politiek opzicht aan het veran-deren was. In hun beginselverklaring stelden de oprichters dan ook dat door ‘de toenemende drukte en de aangroeiende bevol-king en wel voor den Amsterdammer zoowel als voor den vreem-deling’ een weekblad nodig was waarin alles bij elkaar gebracht werd dat zich in de hoofdstad en in het belang van de hoofdstad afspeelde.5 Het blad zou worden gevuld met literair werk, nieuws

uit de wereld, Nederland en Amsterdam, en informatie over alles wat verder op het gebied van handel, industrie en kunst in de stad plaatsvond.

Een ander belangrijk streven dat de oprichters in de beginsel-verklaring vastlegden, was om in hun verslaggeving en beschou-wingen zo onafhankelijk mogelijk te zijn, vrij van ieder politiek belang, waardoor ‘ons blad geschikt [zal] zijn om een ware huis-5 De Amsterdammer. Weekblad voor Handel, Industrie en Kunst, 1 juli 1877, 1.

(11)

vriend te wezen; aan de ontbijttafel, in tram en wachtkamer, kof-fiehuis en sociëteit zal het niet mogen ontbreken’.6 De plannen

en doelstellingen van De Beer en Van Loghem waren ambitieus, maar na een half jaar dreigde De Amsterdammer door de hoge kosten en geringe inkomsten al te verdwijnen. Toch leek er wel een markt te zijn voor een dergelijk weekblad, want de drukker nam de eigendomsrechten over en trok een nieuwe hoofdre-dacteur aan: Johannes de Koo. Van de twee oprichters bleef al-leen Van Loghem als redacteur verbonden aan het blad. Met het hoofdredacteurschap van De Koo verdween het strikte ideaal van de politieke onafhankelijkheid, want in zijn politieke commenta-ren liet hij een onomwonden vooruitstrevend en radicaal-liberaal geluid horen.

Deze duidelijke politieke stellingname van de nieuwe hoofdre-dacteur veranderde echter niet veel aan de doelgroep van De Am-sterdammer – deze was en bleef het deel van de (Amsterdamse) bur-gerlijke middenklasse dat zichzelf in cultureel en maatschappelijk opzicht als vooruitstrevend beschouwde. Het blad richtte zich nog steeds in eerste plaats op de hoofdstad en de rest van Nederland, maar er werd ook steeds meer gekeken naar maatschappelijke, po-litieke en culturele ontwikkelingen in het buitenland. Dit gebeurde zowel in uitgebreide beschouwingen als in korte nieuwsberichten. Verder werd er veel aandacht besteed aan literatuur(kritiek), en in mindere mate ook aan theater en muziek. Net zoals bijna alle andere dag- en weekbladen in die tijd eindigde De Amsterdammer met één of meerdere pagina’s mededelingen (benoemingen, fail-lissementen, verlovingen et cetera) en advertenties. Deze inhoude-lijke verscheidenheid zorgde ervoor dat het blad, zoals de oprich-ters bedoeld hadden, een breed toegankelijke ‘huisvriend’ bleef.7

De reputatie van De Amsterdammer als familieblad werd nog verder versterkt met het verschijnen van de rubriek ‘Voor da-6 Ibidem.

7 Rob Hartmans, De Groene van 1877. Geschiedenis van een dwars weekblad (Amsterdam 2002) 17 en 22-23.

(12)

mes’, vanaf 2 oktober 1887.8 Deze rubriek, die nog tot ruim in

de twintigste eeuw bleef bestaan, sprak de vrouwelijke lezers van het blad voor het eerst expliciet en direct aan als doelgroep. De aanleiding van het verschijnen van de vrouwenrubriek is echter niet precies te achterhalen, want nergens in de eerste aflevering van de rubriek of in de daaraan voorafgaande nummers werd aangegeven waarom juist op dat moment dit nieuwe onderdeel aan het blad werd toegevoegd of wat de doelstellingen ervan wa-ren. Het is waarschijnlijk dat De Amsterdammer in de tien jaar ervoor al wel werd gelezen door vrouwen en er dus een publiek was voor een aparte rubriek. Het blad profileerde zich namelijk vanaf het begin als familieblad en besteedde zo nu en dan dacht aan de ‘vrouwenkwestie’ of andere zaken die vrouwen aan-gingen. Bovendien waren de meeste vrouwen uit de belangrijkste doelgroep, de stedelijke middenklasse, geletterd en dus in staat het blad te lezen, bijvoorbeeld wanneer deze door een manne-lijk lid van het gezin gelezen werd of in het Leesmuseum voor Vrouwen.9

Vrouwenpers

Het verschijnen van de aparte rubriek voor vrouwen in De Am-sterdammer kan niet los worden gezien van de ontwikkelingen in het genre van het vrouwentijdschrift – of breder gesteld de vrou-wenpers – in die periode en in de aanloop er naartoe. Voor de si-tuatie in Nederland is het onderzoek van Lotte Jensen over vrou-wentijdschriften en journalistes in de achttiende en negentiende eeuw een belangrijk referentiekader. Jensen deelt de ontwikke-ling van Nederlandse vrouwentijdschriften en vrouwenjournalis-8 Zover ik heb kunnen achterhalen waren er in het laatste kwart van de negentiende

eeuw geen andere algemeen culturele tijdschriften of familiebladen met een rubriek speciaal voor vrouwen.

9 Mattijs Vandezande en Koen Matthijs, ‘Sibling en scholing. Het effect van geslacht en gezinssamenstelling op geletterdheid in Nederland in de tweede helft van de negen-tiende eeuw’, Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis 6 (2009) 70-86, aldaar 82.

(13)

tiek in drie periodes in. In de eerste, die de gehele achttiende eeuw en het begin van de negentiende eeuw beslaat, waren er in eerste instantie alleen enkele vrouwen actief als schrijfster en redacteur bij ‘algemene’ tijdschriften en verschenen er maar af en toe artikelen die aandacht besteedden aan de (situatie en po-sitie van de) vrouw. Pas aan het einde van de achttiende eeuw verschenen de eerste tijdschriften die zich specifiek richtten op de vrouw, maar deze bestonden vaak niet langer dan een jaar. Deze kunnen dus worden beschouwd als eerste aanzetten in het genre van vrouwentijdschriften. De tweede periode werd volgens Jensen ingeluid in 1821 met het verschijnen van Pénelopé, een vrouwentijdschrift dat veertien jaar zou blijven bestaan en al die tijd onder hoofdredactie stond van een vrouw. In de decennia erna zagen steeds meer nieuwe vrouwentijdschriften het licht en vestigde het genre zich definitief op de Nederlandse tijdschrif-tenmarkt.10

De laatste fase laat Jensen beginnen met het verschijnen van de tijdschriften Ons Streven en Onze Roeping in 1870, die allebei werden opgericht door Betsy Perk. Perks plan om een tijdschrift te wijden aan de verbetering van de positie van de vrouw in de maatschappij kreeg als eerste gestalte in Ons Streven, maar kort na het verschijnen van het proefnummer kreeg zij onenigheid met de uitgever en zette zij haar plannen voort bij een andere uit-gever met een nieuw tijdschrift genaamd Onze Roeping. Ons Stre-ven kreeg hierop een nieuwe hoofdredactrice. Beide tijdschriften hadden ongeveer hetzelfde uitgangspunt, namelijk het zich in-zetten voor en informatie verschaffen over de ontwikkelingen op het gebied van de vrouwenkwestie in binnen- en buitenland. Ons Streven richtte zich hierbij meer op de huishoudelijke taken van

10 Lotte Jensen, ‘Bij uitsluiting voor de vrouwelijke sekse geschikt’. Vrouwentijdschriften en

journalistes in Nederland in de achttiende en negentiende eeuw (Hilversum 2001), 24.

Voor een overzicht van de vrouwentijdschriften die in die periode verschenen zie: Claar Willems-Bierlaagh, Nederlandse vrouwentijdschriften 1800-1945: bibliografische

(14)

de vrouw, terwijl Onze Roeping meer aandacht besteedde aan de brede ontwikkeling van de vrouw. Zo bevatte deze laatste een ru-briek met natuurwetenschappelijke onderwerpen die interessant werden geacht voor vrouwen en werd er een grote nadruk gelegd op het belang van betaalde arbeid.11

Aan het einde van hun bestaan transformeerden beide tijd-schriften drastisch en werden het de officiële verenigingsorganen van respectievelijk de Algemeene Nederlandsche Vrouwenver-eeniging Tesselschade en de Algemeene Nederlandse Vrouwen-vereeniging Arbeid Adelt. Toen Ons Streven in 1878 ten onder ging, kregen de abonnees en leden van Arbeid Adelt als alter-natief het al bestaande tijdschrift De Huisvrouw toegestuurd. Dit weekblad werd opgericht aan het begin van de jaren zeventig en concentreerde zich in zijn begintijd slechts op de huishoudelijke taak van de vrouw. In de loop van dit decennium ontwikkelde het zich echter steeds meer als een blad dat systematisch aandacht besteedde aan het vrouwenvraagstuk en kregen de huishoude-lijke tips en recepten een bijrol. De Huisvrouw was lange tijd het enige tijdschrift in Nederland met een feministisch oogmerk – pas in de jaren negentig kwamen er andere feministische bladen op de markt.12

Volgens Jensen verbonden vrouwentijdschriften zich aan het einde van de jaren zeventig steeds sterker met de georganiseerde vrouwenbeweging en gingen ze steeds meer een functie vervul-len als spreekbuis ervan.13 Dit is echter een te eenzijdige visie

op ontwikkelingen die zich in Jensens laatste periode – die ze laat eindigen bij de invoering van het actief vrouwenkiesrecht in 1919 – op het gebied van de vrouwenpers afspeelden, zeker wan-neer in ogenschouw wordt genomen dat zij haar eigen onder-zoek eigenlijk al laat stoppen na de opheffing van Ons Streven in

11 Jensen, ‘Bij uitsluiting voor de vrouwelijke sekse geschikt’, 189-193.

12 Ulla Jansz, Denken over sekse in de eerste feministische golf (Amsterdam 1990), 39-40. 13 Jensen, ‘Bij uitsluiting voor de vrouwelijke sekse geschikt’, 134.

(15)

1878.14 Het is onmiskenbaar zo dat er in het laatste kwart van de

negentiende eeuw en de eerste decennia van de twintigste eeuw steeds meer vrouwenverenigingen van allerlei pluimage werden opgericht, maar het is problematisch om de vrouwenbeweging in deze periode te zien als alleen maar bestaande uit verenigingen die zich met eenduidige stem in één of meerdere tijdschriften uitten, om zo uit te komen bij de verwezenlijking van het ultieme doel van de vrouwenemancipatie: de verwerving van het vrou-wenkiesrecht.

Het is bovendien inmiddels achterhaald om de ontwikkelin-gen van de vrouwenbeweging tijdens de eerste feministische golf te zien als lijnrecht bewegend naar de invoering van het vrou-wenkiesrecht. Natuurlijk moet niet worden onderschat dat met de strijd om het vrouwenkiesrecht ook andere kwesties met be-trekking tot de positie van de vrouw aan de kaak konden worden gesteld. In de historiografie overschaduwt de grote nadruk op de kiesrechtkwestie echter regelmatig eerdere of andere vormen van vrouwelijk activisme en de verschillende discoursen en strategie-en binnstrategie-en de vrouwstrategie-enbeweging in de laatste decstrategie-ennia van de negentiende eeuw.15 Zo gaat Jensen met haar beperkte

karakte-risering van vrouwentijdschriften en vrouwenpers in de periode 1870-1919 voorbij aan de publicistes (en soms ook publicisten) die zich op individuele basis uitten over de vrouwenkwestie in de meer ‘onafhankelijke’ tijdschriften. Zij waren vaak wel verbon-den aan één of meerdere vrouwenverenigingen, soms zelfs in een bestuursfunctie, maar zij publiceerden in eigen naam over onderwerpen die de vrouw aangingen. Samen vormden deze publicisten een ander, minder zichtbaar en losser netwerk, niet per se verbonden door het lidmaatschap van een vereniging, maar door te publiceren in hetzelfde tijdschrift. Hier droegen 14 Onze Roeping hield al op te bestaan in 1874 door een gebrek aan financiële middelen,

onder andere veroorzaakt door het verlies van veel abonnees met de afsplitsing van Tesselschade uit Arbeid Adelt in 1872.

(16)

zij een meerstemmig geluid over de positie van de vrouw in de maatschappij uit.

Precies vanuit dit oogpunt moet ook de rol die de vrouwenru-briek in De Amsterdammer speelde bij de verbeelding én vorm-geving van de vrouwenbeweging in de laatste decennia van de negentiende eeuw worden gezien. Misschien nog wel meer dan de tijdschriften die zich in het geheel richtten op de vrouw was deze rubriek – als klein onderdeel van een algemeen cultureel tijdschrift met een aantal vaste medewerkers, maar vooral ook met bijdrages van buitenaf – een plaats waar aan verschillende (vrouwen)stemmen een podium werd geboden. Het belang van een dergelijk podium voor de ontwikkelingen in de vrouwenbe-weging moet worden gezocht in een veelgebruikte theorie uit de mediageschiedenis over de functies van tijdschriften rond 1900. In deze periode was de geschreven pers het belangrijkste instru-ment om invloed uit te oefenen op de publieke opinie en was ook een vrouwentijdschrift of -rubriek zodoende ‘niet alleen een pas-sieve verslaggever van wat er in de maatschappij speelde’, maar had deze daar zelf ook een actieve, vormende rol in.16 Concreter

betekent dit dat niet slechts de heersende ideeën en beelden over vrouwen en vrouwelijkheid uitgedragen werden, maar dat er ook plaats was voor afwijkende geluiden, waarmee de grenzen hier-van opgerekt en opnieuw gevormd werden.17

Vrouwelijke openbaarheid

Dit proces waarin de grenzen van de heersende ideeën over vrou-wen werden opgerekt, werd niet alleen aangedreven door de in-houdelijke kant van het publiceren door (en voor) vrouwen. Het gegeven dat zij in de geschreven pers op steeds grotere schaal hun stem lieten en konden laten horen, was op zichzelf al een be-langrijk onderdeel van deze ontwikkeling. Daarmee samenhan-16 Jensen, ‘Bij uitsluiting voor de vrouwelijke sekse geschikt’, 18 en 233 en DiCenzo e.a.,

Feminist media history, 2 en 13.

(17)

gend hielden in diezelfde periode ook steeds meer vrouwen, vaak actieve publicistes en/of prominente leden van verenigingen, voordrachten in het openbaar over de positie van de vrouw. Zo gaf bijvoorbeeld Elise Haighton, een onderwijzeres en publiciste die vanaf 1892 vaste medewerkster was van de vrouwenrubriek in De Amsterdammer, in 1882 tijdens een openbare vergadering van de vrijdenkersvereniging De Dageraad één van haar eerste le-zingen getiteld ‘De rechten der vrouw’, dat kort daarna verscheen als artikel in het vooruitstrevende progressief-liberale tijdschrift Vragen des Tijds.18

Het waren echter niet alleen vrouwen uit vrijzinnige kring die zich bedienden van dit middel om de publieke opinie te beïn-vloeden. Ook de meer conservatieve en protestants georiënteerde Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn organiseerde openbare bijeenkomsten en leden spra-ken daar – en bij andere gelegenheden – om hun hoofddoel, af-schaffing van de prostitutie en het invoeren van één (christelijke) zedenwet voor zowel man als vrouw, te bereiken.19 Deze nieuw

verworven middelen lagen in lijn met het repertoire van midde-len dat mannen op dat moment tot hun beschikking hadden om zich te manifesteren in de openbare ruimte. Net als bij het pu-bliceren van artikelen gold dat ‘de daad’ van het spreken bijdroeg aan het verruimen van de ideeën over wat betamelijk en accep-18 Myriam Everard, ‘Elise Haighton’ in: Els Kloek ed., 1001 vrouwen (Nijmegen 2013) 1063-1065 en Myriam Everard, ‘”De waarheid te bevorderen, altijd en overal”. Ti-tia van der Tuuk en het vrije denken als feministisch program’ in: Myriam Everard en Ulla Jansz ed., De minotaurus onzer zeden. Multatuli als heraut van het feminisme (Amsterdam 2010) 85-106, aldaar 85. Bijna twintig jaar voor de lezing van Haighton had Sietske Abrahamsz tijdens bijeenkomsten van De Dageraad al twee voordrachten gehouden over de vrouwenkwestie, maar in de tussenliggende tijd had geen enkele andere vrouwelijke spreker opgetreden tijdens een Dageraadsvergadering. In de loop van de jaren tachtig volgden er meerdere spreeksters.

19 Ulla Jansz, ‘De ergste vijand. Levensbeschouwing en feminisme in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw’, Tijdschrift voor genderstudies 11 (2008) 19-32, aldaar 21.

(18)

tabel voor vrouwen werd geacht. Dit werd nog verder versterkt wanneer de voordrachten ook inhoudelijk de grenzen van de gevestigde opvattingen over de positie van de vrouw opzochten.

In de oorspronkelijke theorie van Habermas in zijn standaard-werk Strukturwandel der Öffentlichkeit is de publieke sfeer of open-baarheid de ruimte waar publiekelijk over politieke en maatschap-pelijke kwesties gediscussieerd wordt en die fungeert als democra-tisch controlemiddel van het publiek op de machtsuitoefening van de staat. Habermas plaatst het hoogtepunt van de publieke sfeer (als historische constructie) in de loop van de achttiende eeuw met de bloeiperiode van kranten, tijdschriften, clubs en genootschap-pen, waarin het in theorie voor iedere burger toegankelijke vrije debat plaatsvond. Deze werd echter gedomineerd door het liberale beschavingsideaal en was zodoende in de praktijk slechts toegan-kelijk voor mannen uit de bezittende klasse/de burgerij. Het verval van dit systeem ziet Habermas optreden in de tweede helft van de negentiende eeuw, toen de staat bij maatschappelijke onvrede steeds vaker ingreep en bepaalde sociale voorzieningen invoerde om de eigen macht te behouden en verdere escalatie te voorko-men. De publieke sfeer verwerd hiermee tot een ruimte waarin de gedepolitiseerde massa toetrad (die kon worden gemanipuleerd door de staat) en waar kritisch debat ontbrak.20

Habermas’ ideeën over openbaarheid vormen nog steeds de ba-sis voor een groot deel van het historisch onderzoek naar politieke activiteiten buiten de gevestigde politieke instituties. In de loop van de jaren – Strukturwandel stamt uit 1962 – is er vanuit vele hoeken kritiek geleverd op de theorie, met als belangrijkste punt dat Haber-mas zowel een te idealistisch beeld schetst van de hoogtijdagen van de liberale burgerlijke openbare sfeer als te pessimistisch is over het verval van dit systeem in de tweede helft van de negentiende eeuw.21

20 Ido de Haan en Henk te Velde, ‘Vormen van politiek. Veranderingen van de open-baarheid in Nederland 1848-1900’, BMGN 111 (1996) 167-200, aldaar 168-169 en DiCenzo e.a., Feminist media history, 22-24.

(19)

Voor het onderzoek naar de vrouwenbeweging aan het einde van de negentiende eeuw is vooral het tweede deel van deze kritiek relevant. Inmiddels is men het er namelijk over eens dat Habermas in zijn oorspronkelijke theorie met de nadruk op het liberale en burgerlij-ke karakter van de publieburgerlij-ke sfeer voorbijgaat aan de activiteiten van andere groepen die het debat dat werd gevoerd aanvochten en ver-breedden. In dezelfde periode waarin Habermas het verval de libe-rale publieke ruimte ziet optreden, kregen juist steeds meer groepen toegang tot de publieke ruimte en werd de strijd voor uitbreiding van het kiesrecht steeds sterker.22

Dit gold ook voor vrouwen. Zij kregen precies in de periode van de commercialisering van de pers en de veronderstelde de-politisering van de publieke sfeer een sterkere stem in het pu-blieke debat met hun roep om verbetering van de (rechts)positie van de vrouw.23 Voortbouwend op deze zwakke plek in

Haber-mas’ theorie zijn er vanuit het vakgebied van de vrouwenstu-dies en vrouwengeschiedenis alternatieve analyses van de pu-blieke sfeer aan het einde van de negentiende eeuw ontwikkeld. Zo stelde de feministische politicoloog en filosoof Nancy Fraser in 1992 in een belangrijke bijdrage aan de herziening van de theorie, dat de publieke sfeer juist werd gevormd door conflict: ‘Virtually from the beginning, counterpublics contested the ex-clusionary norms of the bourgeois public, elaborating alterna-tive styles of political behaviour and alternaalterna-tive styles of public speech.24 Fraser ziet de openbaarheid dus niet als een ‘ruimte’

waarin slechts één door de liberale burgerij gedomineerd ‘pu-bliek’ zich beweegt, maar als bestaande uit meerdere ‘publie-ken’, die met hun verschillende en vaak conflicterende

opvat-22 Idem, 25.

23 De commercialisering van de pers is een andere ontwikkeling die door Habermas wordt gezien als oorzaak van het verval van de liberaal-burgerlijke openbaarheid. 24 Nancy Fraser, ‘Rethinking the public sphere. A contribution to the critique of actually

existing democracy’ in: Graig Calhoun, Habermas and the public sphere (Cambridge 1992) 109-142, aldaar 116.

(20)

tingen van politiek en maatschappelijke belangen de publieke ruimte vormgaven.

Wanneer de openbaarheid vanuit dit perspectief wordt be-schouwd, kan ook het activisme van groepen die buiten Ha-bermas’ oorspronkelijk definitie vallen, worden bestudeerd in de context van een ruimte waar buiten de institutionele kaders politiek bedreven werd. In dezelfde bundel waarin Frasers al-ternatieve visie op de publieke sfeer is gepubliceerd, onderzoekt historica Mary P. Ryan de politieke activiteiten van vrouwen in de Verenigde Staten in de tweede helft van de negentiende eeuw in de context van de publieke sfeer. Haar uitgangspunt is dat het on-juist is om het tegelijkertijd plaatsvinden van Habermas’ verval van de publieke sfeer en het in de openbaarheid treden van vrou-wen af te doen met ‘the painful observation that when women finally won franchise and official acces to the public, they found themselves the conquerers of a hollow fortress. 25 Ryan laat zien

dat, in een periode waarin de staat een sterkere greep kreeg op de samenleving en de massapolitiek en politieke partijen hun intre-de intre-deintre-den, vrouwen verschillenintre-de ingangen vonintre-den om politiek te bedrijven in de publieke ruimte. Als voorbeelden hiervan geeft ze de institutionalisering en professionalisering van het maatschap-pelijk werk, de strijd tegen de prostitutiewetgeving en de ‘lobby’ voor de belangen en rechten van de vrouw.26

Op het eerste gezicht lijkt deze manier van in de openbaar-heid treden moeilijk verenigbaar met Habermas’ definitie van de publieke sfeer, waarin een belangrijke rol is weggelegd voor het liberale ideaal van het publiek belang. Ryan stelt echter dat wanneer de publieke sfeer wordt bestudeerd in de context van de historische ‘werkelijkheid’, in dit geval de Verenigde Staten aan het einde van de negentiende eeuw, de zaken anders lijken te lig-25 Mary P. Ryan, ‘Gender and public access. Women’s politics in nineteenth-century

America’ in: Graig Calhoun, Habermas and the public sphere (Cambridge 1992) 259-288, aldaar 262-263.

(21)

gen. Het meenemen van een eigen identiteit en eigen belangen door marginale groepen als vrouwen, arbeiders en immigranten, bleek juist te zorgen voor een vergroting van de rechten van iede-re burger en de democratisering van de publieke sfeer. Zo waiede-ren de genderrestricties die in de praktijk in de publieke sfeer golden in tegenspraak met het ideaal dat deze volledig inclusief moest zijn. Met hun aanhoudende inspanningen – eerst verhuld en in-direct en daarna steeds explicieter – om in te openbaar gehoord te worden, bestreden vrouwen deze restricties en trachtten zij met hun op vrouwen gerichte belangen onderdeel te worden van het algemeen belang.27

Het blijkt dat de oorspronkelijke ideeën uit beiden hierboven besproken vakgebieden enige aanpassing vereisen om het on-derzoek naar de actieve rol van vrouwenrubriek in De Amster-dammer te voorzien van een werkbare theoretische context. Zo beperkt Lotte Jensen zich in haar analyse van de vrouwenpers in Nederland in het laatste kwart van de negentiende eeuw tot de steeds sterker wordende band tussen vrouwentijdschriften en vrouwelijke journalisten/publicisten en de georganiseerde vrou-wenbeweging. De vrouwenrubriek, met haar grotendeels onaf-hankelijke positie en bijdrages van een betrekkelijk grote groep zelfstandige publicistes, valt hier moeilijk in te passen. Hieruit kan worden opgemaakt dat er nog een ander soort ‘plaats’ dan het verenigingsleven bestond waar vrouwen activiteiten ontplooi-den om de grenzen van de heersende opvattingen over vrouwen en vrouwelijkheid op te rekken.

Om het belang van een dergelijke ‘plaats’ verder te duiden, kan worden voortgebouwd op Jürgen Habermas’ beroemde the-orie over de publieke sfeer of openbaarheid – de ruimte waar politiek bedreven wordt buiten de geïnstitutionaliseerde kaders en die kan fungeren als instrument om de machtsuitoefening van de staat te controleren. Habermas richt zich bij zijn definitie 27 Ryan, ‘Gender and public access’, 284-285.

(22)

van de openbaarheid vooral op het hoogtepunt van de liberaal burgerlijke cultuur in de achttiende eeuw en ziet het verval ervan al optreden in de loop van de negentiende eeuw. Hoewel kranten en tijdschriften in zijn analyse zeker ook deel uitmaakten van de publieke sfeer, is deze wat betreft periodisering en actoren niet één op één toepasbaar op de vrouwenrubriek. Met behulp van alternatieve analyses die onder meer vanuit het vakgebied van de vrouwengeschiedenis zijn ontwikkeld is dit beter mogelijk. De publicistes die hun stem lieten horen in de vrouwenrubriek kunnen op basis hiervan worden gezien als onderdeel van een ‘counterpublic’ – de vrouwenbeweging in haar geheel – die de exclusieve normen van de burgerlijke publieke sfeer bestreed en deze met de strijd voor de belangen van de eigen groep inclu-siever en democratischer maakte. Binnen deze ‘counterpublic’ vormden de vrouwen die meewerkten aan de rubriek een los net-werk van zelfstandige publicistes van uiteenlopende achtergrond die bijdroeg aan de verbetering van de positie van de vrouw in de samenleving.

(23)

hoofdstuk 2

Mode en mengelwerk voor vrouwen

De vrouwenrubriek als berichtenrubriek tussen 1887 en 1895

Met de najaarsvlagen, met het zwerven der dorre bladen, geel en bruin en rood, in grooter verscheidenheid van kleur zelfs dan de zomer ze geeft, komt ook de vlaag der najaarsmodes, kleurig en wuft en even vergankelijk als de bladen; en ook de vergelijking tusschen de beide buiige heerscheressen, mode en herfstvlaag, is niet ongepast.28

Met deze poëtische introductie op een uitgebreide bespreking van de mode van het aankomende seizoen, opent de allereerste aflevering van de rubriek ‘Voor dames’ in De Amsterdammer. Wat volgt is een reeks van berichten met daarin onder andere een ana-lyse van de manier waarop de mode door de Parijse winkels en de ‘dames der groote wereld’ bepaald werden, een beschrijving van de wintermantels en hoeden die men het komende seizoen zou gaan dragen en het kapsel dat de toenmalige Oostenrijkse kroonprinses zich had laten aanmeten.

Deze eerste editie van de rubriek verscheen, zonder enige aankondiging op 2 oktober 1887, midden in de elfde jaargang van het weekblad. Zowel qua vorm als inhoud was zij, in ver-gelijking met de rest van de afleveringen uit deze eerste perio-de, atypisch. Waar de rubriek vanaf de tweede aflevering opende met een bondige inhoudsopgave, stond boven de eerste slechts de titel ‘Strikjes en kwikjes’. Hoewel er al wel sprake was van een opbouw van aparte berichten – een opbouw die in de daar-opvolgende jaren werd doorgezet – bestond de eerste aflevering, 28 De Amsterdammer, 2 oktober 1887,6.

(24)

zoals de titel ook weerspiegelde, eigenlijk uit één doorlopend ver-haal over de mode voor het najaar. De exclusieve aandacht voor mode in de rubriek werd nog doorgezet in het tweede en derde nummer. In de zesde aflevering werd er voor het eerst plaats in-geruimd voor andere onderwerpen dan mode, huisnijverheid en het huishouden. Deze opende met een bericht over een vrouw in Denemarken die was gepromoveerd in de rechten en werkte bij een advocatenbureau, maar niet werd toegelaten in de rechtbank om daar als advocaat op te treden – een ‘vrouwenquaestie’ die in de rubriek nog vaker aan bod zou komen.29

Net iets meer dan acht jaar na het verschijnen van de eerste aflevering, op 27 oktober 1895, veranderde de vorm van de vrou-wenrubriek. Vanaf dat moment bevatte elke rubriek één of meer-dere (en gemiddeld twee) grotere artikelen, die voor het grootste gedeelte, al dan niet onder een pseudoniem, werden geschreven door een vrouw. Op inhoudelijk vlak had de verandering ook consequenties. Deze langere stukken waren vaak opiniërend van aard en sneden uiteenlopende thema’s aan zoals onder andere opleidingsmogelijkheden voor vrouwen, vrouwenarbeid, het hu-welijk, (vrouwen)literatuur en vrouwenkiesrecht. Deze thema’s waren in de loop van de jaren al wel aan bod gekomen in de berichtenrubriek, maar de toon was hier over het algemeen nog niet echt polemisch. De korte berichten verdwenen in deze nieu-we vormgeving echter niet. Elke aflevering sloot af met een korte reeks, nog steeds ondertekend door E-e.

E-e en De Amsterdammer

Al vanaf de allereerste aflevering werd de vrouwenrubriek on-dertekend met dit pseudoniem, waarachter één van de twee op-richters van De Amsterdammer, Martinus van Loghem, schuil ging. Van Loghem was na doorstart van het blad en de aanstelling van Johannes de Koo als hoofdredacteur aangebleven als redacteur, in eerste instantie vooral schrijvend over (buitenlandse) literatuur. 29 De Amsterdammer, 6 november 1887, 7.

(25)

Ondanks de beperkte hoeveelheid documentatie die er bestaat over de eerste jaren van het weekblad, blijkt dat De Koo en Van Loghem, samen met een derde redacteur, E.D. Pijzel, de drijven-de kracht waren achter het succes ervan – het blad werd in drijven-de ja-ren tachtig van de negentiende eeuw door een groot deel van de (Amsterdamse) burgerij gelezen. Ook toen De Koo in 1883 samen met een aantal andere prominente radicaal-liberalen een dagblad oprichtte en dit, meeliftend op het succes van het weekblad, deed onder de naam De Amsterdammer – Dagblad voor Nederland, maak-te Van Loghem deel uit van de vasmaak-te redactie.30

Het weekblad De Amsterdammer, dat vanaf dat moment ter on-derscheiding werd uitgebracht met een groen omslag en toen be-ter bekend werd onder de bijnaam ‘De Groene (Amsbe-terdammer)’, raakte door de oprichting van het dagblad bij de toenmalige re-dactie enigszins op de achtergrond. Tot het faillissement van het dagblad in 1897 werden er bij het weekblad achtereenvolgens twee nieuwe redacteuren letterkunde aangesteld, die onder de auspici-en van De Koo fungeerdauspici-en als eauspici-en soort hoofdredacteur. De eerste was Willem Doorenbos – onderwijzer, letterkundige en inspirator van de Tachtigers. Deze werd na een jaar al opgevolgd door de Amsterdamse sigarenhandelaar met literaire ambities Justus van Maurik jr., die uiteindelijk ook mede-eigenaar van het weekblad werd en er tot in de jaren negentig aan verbonden bleef.31 In de

eerste jaren van het redacteurschap van Van Maurik werden kleine veranderingen doorgevoerd om het blad moderner te maken. In 1886 ging De Amsterdammer over op een groter formaat en geheel andere, modernere opmaak. Het bevatte op dat moment nog geen illustraties ter begeleiding of verfraaiing van de tekst of koppen, maar vanaf oktober van datzelfde jaar verscheen wel in elk num-mer, als los bijvoegsel, een prent van Johan Braakensiek, dat al 30 Hartmans, De Groene van 1877, 16-20 en J. Funke, ‘Mr. M.G.L. van Loghem’ in:

Han-delingen en levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1934-1935 (Leiden 1935) 159-172, aldaar 162-163.

(26)

snel een zeer populair onderdeel van het weekblad werd.32

De introductie van een rubriek speciaal voor vrouwen in 1887 kan tevens worden gezien als een onderdeel van de bescheiden moder-nisering van het blad. Er is verder echter nauwelijks iets overgele-verd over de motivatie voor en details van de totstandkoming van de rubriek.33 Alleen Jacobus Funke, (kranten)uitgever en schrijver van

het levensbericht van Martinus van Loghem in het jaarboek van de Maatschappij van de Nederlandse Letterkunde, schreef hierover het volgende: ‘(…) na eenigen tijd werd hem een rubriek Voor Dames opgedragen, die veel succes had en waarvan het pseudoniem E-e niet lang een geheim bleef’.34 Waarom juist Martinus van Loghem

de vrouwenrubriek toebedeeld kreeg, wordt ook in deze uitgebreide levensbeschrijving nauwelijks duidelijk.

Van Loghem, geboren in 1849, studeerde letterkunde en daar-na rechten in Leiden. Na een korte carrière als docent Frans pro-moveerde hij alsnog in de rechten in Amsterdam. In 1881, De Amsterdammer bestond toen al vier jaar, kwam van zijn hand de dichtbundel Een liefde in het Zuiden onder het pseudoniem Fiora della Neve uit, dat met lof ontvangen werd. Naast zijn redacteur-schap bij De Amsterdammer, dat duurde tot een heftige ruzie met Johannes de Koo in 1899, was hij voor langere tijd als redacteur verbonden aan het juridische blad het Paleis van Justitie en het tijdschrift Nederland en publiceerde hij gedichten en verhalen in allerlei andere literaire tijdschriften. Gesteund door zijn brede talenkennis, vertaalde Van Loghem tijdens zijn werkzame leven talloze toneelstukken, romans, gedichten en verhalen. In 1893 trad hij toe tot de Raad van Beheer van het Nederlandsch Toneel als literair adviseur – een belangrijke en aanzienlijke functie in de Nederlandse literaire wereld van die tijd.35

32 Idem, 25.

33 Het archief van De Amsterdammer is, in verband met het uitgangspunt en de omvang van dit onderzoek, niet geraadpleegd.

34 Funke, ‘Mr. M.G.L. van Loghem’, 163. 35 Idem, 160-165.

(27)

Er zijn slecht twee indirecte aanwijzingen te vinden voor de reden dat Van Loghem samensteller/schrijver van de vrouwen-rubriek werd. Ten eerste is dit Funkes observatie dat zijn werk-lust onuitputtelijk was en hij nauwelijks werk weigerde: ‘Hij is er wel eens mee geplaagd in zijn gezin, zijn vrienden hebben hem er wel eens op gewezen, dat hij te gemakkelijk opdrachten aan-vaardde, maar zijn genoegen aan al dat werk verloor hij daarom niet’.36 Daarnaast haalde Funke in zijn levensbericht aan dat Van

Loghem in 1917, op bijna zeventigjarige leeftijd, was begonnen met het aanleggen van een verzameling van historische vrouwen-kostuums en mode(tekeningingen).37 Hieruit zou geconcludeerd

kunnen worden dat hij juist door zijn jarenlange werk voor de rubriek deze interesse ontwikkelde, maar hij moet ook eerder al een zekere fascinatie hebben gehad voor vrouwenmode, aange-zien er voor dit onderwerp vanaf het begin al veel aandacht was. Mode en levensstijl van de hogere klassen

Ondanks de in de loop van de jaargangen steeds verder groei-ende diversiteit aan onderwerpen ten opzichte van de eerste afleveringen, bleef mode consequent een belangrijk onderdeel van de rubriek. Toen kranten rond 1860 vrouwen ontdekten als lezerspubliek, werd het (sporadisch) opnemen van modeberich-ten gezien als de manier om hen verder aan zich te binden.38 Bij

de start van de vrouwenrubriek in De Amsterdammer ruim twee decennia later was dit alleen nog maar sterker geworden. Mede door de verbeterde industriële mogelijkheden werd het maken van stoffen en kleding in de tweede helft van de negentiende eeuw steeds minder kostbaar en dit stelde meer vrouwen uit de burgerij in staat om kleding aan te schaffen naar de nieuwste modetrends. Deze trends werden bepaald door de vrouwen uit 36 Idem, 163.

37 Idem, 169.

38 Carli Schuit en Joan Hemels, Recepten en rolpatronen. Nederlandse kranten en hun

(28)

de hoogste klassen en deze voorloopsters gingen, om zich te on-derscheiden van de massa, steeds sneller over tot iets nieuws.39

De berichten in kranten en tijdschriften over de kledingstuk-ken en stijlen die werden gedragen tijdens theaterbezoekledingstuk-ken, samenkomsten, bals en huwelijken in de hoogste kringen van voornamelijk Parijs en Londen, waren een essentieel onderdeel van deze modecultuur. De beschrijvingen waren, zeker bezien vanuit een hedendaags perspectief, zeer uitvoerig. De stof, versie-ring en het model van een kledingstuk werd tot in detail bespro-ken en vaak kwamen per bericht meerdere kledingstukbespro-ken of modestijlen aan bod. Een belangrijke verklaring hiervoor is het ontbreken van beeldmateriaal. Rond 1850 had het geïllustreerde tijdschrift in Nederland definitief zijn intrede gedaan, maar De Amsterdammer kan, ondanks de grote uitneembare tekening van Braakensiek en kleine illustraties bij de artikelen, toch niet tot dit tijdschriftgenre gerekend worden.40 Dit was ook zichtbaar in de

vrouwenrubriek, die pas na een aantal jaar een kleine tekening ter versiering van de kop en vanaf 1895 sporadisch een kleine il-lustratie of foto bevatte.41 De gedetailleerde beschrijvingen bij de

besprekingen van de mode moeten dus worden gezien als een al-ternatief voor (uitgebreidere) illustraties en voorloper van foto’s.

In een willekeurige aflevering van de rubriek uit 1888 werd de voorjaarsmode zoals die gedragen werd in de hoofdsteden van Frankrijk en Engeland besproken. In Parijs waren de concours hippique, de vernissage en de grand prix de belangrijkste evene-menten waar de vrouwen uit de hoogste klassen hun nieuwste ‘toiletten’ konden tentoonstellen. Over de vernissage, de openings-39 Carin Schnitger, ‘”IJdelheid hoeft geen ondeugd te zijn”. De Vereeniging voor Ver-betering van Vrouwenkleeding’, Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 6 (1985) 163-185, aldaar 164.

40 Joan Hemels en Renée Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland. Bron van kennis

en vermaak, lust voor het oog. Bibliografie. Deel 1: 1840-1945 (Amsterdam 1993), 83.De illustraties in De Amsterdammer waren voor het blad niet van primair belang. 41 Bijvoorbeeld De Amsterdammer, 27 oktober 1895, 7; De Amsterdammer, 17 november

(29)

avond van de grootste kunsttentoonstelling van Parijs, werd het volgende geschreven:

Men heeft er dan ook dit jaar de mooiste nieuwtjes gezien, die voor drie vierden der bezoekers even belangwekkend zijn als de schilde-rijen aan den muur. (…) Sensatie maakte een nieuwe mantel der mooie mevrouw Gauthereau, waarvan het type trouwens min of meer gevarieerd in alle stoffen, fluweel, kant, licht laken, limousi-ne, surah, moire en andere wordt gedragen. De mantel was van donkergroen surah met weerschijn, met zwarte kant, van achteren sluitend, van voren loshangend.42

De bespreking werd nog voortgezet met een uitgebreide beschrij-ving van de mouwen van de mantel en de bijpassende hoed.

In Londen was in het voorjaar de drawing room aan het Engelse hof een belangrijke gelegenheid waar de dames van adel hun toilet-ten konden tonen.43 Tijdens deze bijeenkomst werden

jongvolwas-sen vrouwen (debutantes) aan koningin Victoria en de aanwezige vrijgezelle mannen gepresenteerd als beschikbaar voor het huwe-lijk. De jurken die hier werden gedragen waren over het algemeen wit, maar in het betreffende bericht werd tevens een aantal opzien-barende exemplaren besproken, waaronder ‘een groen kleed, geheel met reseda en zangvogels versierd’. Hoewel het gebruik van dode vogels ter versiering van een kledingstuk nog lang niet was uitge-storven, vervolgt het bericht dat ‘(…) de gravin die het droeg had mogen wenschen met al haar “vogellijken” t’huis gebleven te zijn, want de beweging tegen het dragen van opgezette zangvogels is op oogenblik in Engelsche kringen zeer sterk en men deed het haar wel gevoelen’.44 In Nederland kreeg deze beweging een aantal jaar later

42 De Amsterdammer, 27 mei 1888, 6.

43 De drawing room is een kamer in een (groot) huis of paleis waar gasten worden ont-vangen en vermaakt. http://www.oxforddictionaries.com/definition/english/dra-wing-room, geraadpleegd op 30 juni 2015.

(30)

navolging met de door Cécile de Jong van Beek en Donk opgerichte ‘Bond ter bestrijding der gruwelmode’. De vrouwenrubriek publi-ceerde regelmatig over deze (vrouwen)vereniging en haar doel.45

De aandacht voor een kwestie als deze kan worden gezien als onderdeel van de wel meer geuite kritiek op de overdaad in de mode en levensstijl van de hogere klassen. Zo werd in een reeks berichten uit juni 1888 de in Parijs gehoorde klacht over ‘het toenemen der weelde’ besproken. De diners en feesten werden, vooral wat betreft aankleding, steeds extravaganter en kostbaar-der. Zelfs met de gewoonte dat jonge meisjes eenvoudig gekleed gingen en geen kostbare accessoires droegen, werd gebroken. Voor de volwassen vrouwen waren de balkostuums op zichzelf niet veel uitbundiger en duurder geworden, maar zij hadden niet langer genoeg aan twee of drie jurken per seizoen, omdat ‘de dagbladen ze haarfijn beschrijven en alle kennissen dus zwart op wit hebben, wat men op dien en dien datum gedragen heeft’.46

Het kritische karakter van deze berichten was, zoals voor bijna alle stukken over mode gold, zeer waarschijnlijk niet rechtstreeks afkomstig van De Amsterdammer. Hoewel het niet altijd even dui-delijk is, waren de meesten ofwel in het Nederlands vertaalde letterlijke overnames, ofwel samenvattingen van artikelen af-komstig uit buitenlandse kranten en tijdschriften. Ook een kort commentaar van E-e aan het begin of het einde ontbrak vaak, terwijl dit bij berichten over andere onderwerpen wel met enige regelmaat gebeurde.

Met uitzondering van de aankondigingen van nieuw geopende modewinkels in Amsterdam, speelden verreweg de meeste berich-ten over mode en levensstijl van de hogere klasse zich af in het

bui-45 In de vrouwenrubriek verscheen onder andere een samenvatting van het eerste jaar-verslag (De Amsterdammer, 5 maart 1893, 5) en van een circulaire (De Amsterdammer, 8 mei 1898, 3) van deze in 1892 opgerichte vereniging, en tevens twee opiniestukken over het onderwerp in algemene zin (De Amsterdammer, 25 juli 1897, 7 en De

Amster-dammer, 18 december 1898, 5).

(31)

tenland. Hieronder kunnen ook de regelmatig voorkomende stuk-ken over de Europese koningshuizen worden gerestuk-kend. Aandacht voor het Nederlandse koningshuis, met nota bene op dat moment als belangrijkste leden koningin-regentes Emma en toekomstig ko-ningin Wilhelmina, was er nauwelijks. Emma werd bijvoorbeeld wel genoemd in een kort bericht uit juli 1889 over Europese prin-sessen die waren gehuwd met buitenlandse vorsten en zich de taal van hun echtgenoot snel eigen hadden gemaakt, maar dit stond niet in verhouding met de hoeveelheid berichten die in dezelfde periode werd gewijd aan het huwelijk van prinses van Louise van Engeland, de oudste dochter van de latere koning Edward VII.47 In een stuk uit

1892 dat opende met de vraag ‘Hoe houden vorstinnen zich bezig?’ werden de hobby’s van andere vorstinnen die regelmatig aan bod kwamen in de rubriek besproken. Dit waren onder andere de ko-ningin van Roemenië die ook dichteres was, de koko-ningin van Italië die toneelkritieken schreef en wetenschappelijke colleges bijwoonde en de ‘czarina’ van Rusland die uitblonk in de ‘vrouwelijke handwer-ken’.48

De internationale oriëntatie van de vrouwenrubriek, die zich zeker niet alleen beperkte tot de berichtgeving over de in deze pa-ragraaf besproken onderwerpen, is te verklaren vanuit een langere traditie van (her)gebruik van berichten en artikelen uit buitenlandse tijdschriften. Rond 1800 werden algemeen-culturele tijdschriften, en dan vooral het mengelwerk – de benaming voor een rubriek met korte bijdragen over allerhande onderwerpen – al voor een aanzien-lijk deel gevuld met overnames uit buitenlandse kranten en tijd-schriften. Hiermee waren deze volgens Kloek en Mijnhardt in hun hoofdstuk over de perscultuur in Nederland in het standaardwerk 1800. Blauwdrukken voor een samenleving ‘een nationale variant van een internationale en ook internationaal verstrengelde high culture die in deze periode voor het eerst met recht universal genoemd mag 47 In de nummers van juli en augustus 1889 verschenen in totaal acht berichten over

(de aanloop naar) dit huwelijk.

(32)

worden’.49 Deze ontwikkeling zette zich voort in de rest van de

ne-gentiende eeuw, zeker in een tijdschrift als De Amsterdammer, die in het journalistieke landschap van die tijd kan worden gekarakteri-seerd als sterk internationaal georiënteerd.50

Beperkende mode

De manier waarop er in de vrouwenrubriek over mode werd ge-schreven bevestigde voor het grootste gedeelte de modecultuur van die periode. Hierin waren vrouwen uit de hoogste klassen de voorloopsters en zij onderscheidden zich van de massa door kostbare en uitbundige kleding te dragen en daarin per mode-seizoen sterk te variëren. ‘Hun kleding toonde heel duidelijk dat zij vrijelijk en op oneconomische wijze geld uit konden geven en het bewegingsbelemmerende karakter benadrukte dat zij niet ge-noodzaakt waren om met hard werken het inkomen te verdienen ( )’.51 Toch werd er in de rubriek, al was het in verhouding niet

veel, ook aandacht besteed aan kritische geluiden met betrek-king tot ‘de onzinnige eischen der mode’, zoals de al besproken klachten over de overdaad in kleding en levensstijl in het alge-meen. Een eerste manifestatie van (betrekkelijk) progressieve en feministische denkbeelden is bovendien terug te vinden in de berichten waarin de discussie over de beperkende en ongezonde aspecten van de vrouwenmode, die in de laatste decennia van de negentiende eeuw oplaaide, werd besproken.

Het verzet tegen de schadelijke aspecten van vrouwenkleding in die periode werd geïnitieerd vanuit zowel de vrouwenbeweging als vanuit de hervormingsbeweging die zich richtte op hygiëne en ‘natuurlijk leven’.52 Deze bewegingen, die een zekere overlap

49 Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt, 1800. Blauwdrukken voor een samenleving (Den Haag 2001) 94.

50 Marian van der Klein, ‘Engelse suffragettes in een Nederlandse Vrouwenrubriek. Een confrontatie in prenten’, Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 14 (1994) 86-106, aldaar 88.

51 Schnitger, ‘”IJdelheid hoeft geen ondeugd te zijn”, 165. 52 Tussen beide bewegingen bestond een zekere overlap.

(33)

met elkaar hadden, ageerden onder meer tegen de beperking van de bewegingsvrijheid door zware kledingstukken, de overmatige verwarming van het lichaam door niet-ademende stoffen en de grote gezondheidsrisico’s die het dragen van bijvoorbeeld lange rokken (die het vuil van de straat meesleepten) met zich mee bracht.53 De berichtgeving in de vrouwenrubriek over deze

kwes-tie had voornamelijk betrekking op het korset, een kledingstuk dat al eeuwenlang een belangrijk onderdeel uitmaakte van het vrouwenkostuum en ook al even zo lang werd bekritiseerd op meerdere niveaus. Het strak insnoeren van de taille kon allerlei gezondheidsklachten en ziekten veroorzaken en met het korset werd een te grote nadruk op het belang van de fysieke aantrekke-lijkheid van de vrouw gelegd. Beide voorgaande nadelige effecten beperkten de vrouw in haar vrijheid om zich persoonlijk en in de maatschappij verder te ontwikkelen.

Deze verschillende niveaus van kritiek zijn tevens terug te vin-den in de berichten die, voornamelijk in de jaren 1888 en 1889, in de vrouwenrubriek over het korset en alternatieve manieren van kleden werden gepubliceerd. Er was geen sprake van een eenzijdige berichtgeving ten gunste van de tegenstanders van de toenmalige vrouwenkleding. Hun ideeën kregen door de discus-sies die gevoerd werden wel wat meer bekendheid, maar het zou nog een aanzienlijke tijds duren voordat een meerderheid er ook van overtuigd was en dit in de praktijk van de mode merkbaar werd.54 In het eerste bericht over deze kwestie werden de

speer-punten van de Britse Rational dress society op een kritische ma-nier besproken. De schrijver van het stuk – waarschijnlijk ging het hier om een directe overname uit een Brits tijdschrift en was dit zodoende niet E-e – constateerde dat de ‘kruistocht’ van deze (vrouwen)vereniging zich dat jaar vooral had gericht tegen ‘twee “gruwelen”’, namelijk het korset en de geplooide lange rok. Hij voegde hier vervolgens gelijk aan toe dat ‘tegen eerstgenoemd 53 Schnitger, ‘”IJdelheid hoeft geen ondeugd te zijn”, 169.

(34)

“folterwerktuig” van ouds is gepredikt geworden, ofschoon er nog nooit goed bewezen is, dat het zonder bezwaar gemist kan worden: de schoone gezonde vrouwen die het dragen, blijven er niet minder schoon en gezond om’.55

De schrijver verwierp hiermee vrij resoluut, zij het met een niet al te sterke argumentatie, de gezondheidsrisico’s die het dra-gen van een korset met zich mee zou kunnen brendra-gen. Enkele maanden later besprak de rubriek een voordracht van een Duitse voorvechtster van de complete afschaffing van het korset en liet hiermee een tegenovergesteld geluid horen. Het bericht werd in-geleid met de woorden dat de spreekster ‘weder gulden waarhe-den verkondigde over het schadelijke van het corset’. Zij had haar argumenten tegen het dragen van dit kledingstuk verduidelijkt ‘met platen waarop de vrouwenkleeding en de lijnen der gezon-de vrouwengestalte vergeleken worgezon-de, en had geen moeite om te bewijzen, dat deze lijnen niet evenwijdig liepen’. De schrijver van het bericht concludeerde echter niet erg hoopvol dat de ze er ‘waarschijnlijk even weinig proselieten mee [zal] maken als haar voorgangsters’.56 De status quo aangaande het korset bleek dus

zelfs met deze ‘medische bewijzen’ moeilijk te veranderen, maar dat er op z’n minst enig gevaar school in het (verkeerd) dragen van het kledingstuk bewees het volgende bericht: ‘Dezer dagen maakte het nauw rijgen weer een slachtoffer, en wel gerechtelijk geconstateerd. Te Birmingham luidde de uitspraak: “Overleden ten gevolge van drukking om het middel”.’57

De vraag die vervolgens ter discussie stond aangaande het dra-gen van het korset en de vrouwenmode in het algemeen, was of het wel zo erg was dat de vrouw (in haar gezondheid) werd beperkt door haar kleding. In een verslag van een door een Britse fysio-loog gehouden lezing en de discussie die daarop volgde, werd de reactie van een tegenstandster van het korset besproken. Zij stelde 55 De Amsterdammer, 2 september 1888, 6.

56 De Amsterdammer, 25 november 1888, 5-6.

(35)

dat vrouwen inmiddels wel wisten dat het slecht was om zichzelf in te rijgen met een korset, omdat het haar hindert ‘in iederen arbeid, iedere beweging, in gezond denken en zuiver gevoelen’. Doordat vrouwen het kledingstuk vervolgens toch bleven dragen, deden zij zichzelf volgens de spreekster niet alleen fysiek maar ook moreel kwaad.58 De eerdergenoemde schrijver van het bericht over

de Rational dress society zag dit volkomen anders. Over een ander essentieel onderdeel van het vrouwenkostuum, de lange, zware rok, schreef hij (of zij?) dat niet te ontkennen viel dat dit het de beweging belemmerde, maar dat ‘de vrouw zooveel beweging niet noodig [heeft] als de man’. Het was voor ‘iedere vrouw, die zich waarlijk vrouw voelt’ belangrijker om de haar door de natuur gege-ven schoonheid voorop te stellen.59

Het alternatief – zogenaamde reformkleding – dat de Rational dress society voor bewegingsbeperkende kleding aandroeg en had afgebeeld in een foldertje, was volgens hem ‘monsterachtig af-schuwelijk’. Hij vervolgde:

Een monnikspij kan niet erger dan dit de lijnen van het lichaam verwaarloozen, die toch de lijnen der schoonheid zijn en aan eene kleeding den stempel der volmaaktheid geven. Het is een volko-men afwijken van de natuur, een verminken der gestalte, een mis-vormen der menschelijke figuur.60

Ook de Engelse romanschrijfster en publiciste Ouida, wiens arti-kel over het korset uitgebreid werd besproken in de rubriek om-dat het ‘zoo karakteristiek’ was, onderschreef het belang van de schoonheid en fysieke aantrekkelijkheid voor de vrouw. In eerste instantie sprak zij zich sterk uit tegen het ideaal van de ‘wes-pentaille’, omdat deze gevaarlijk was voor de gezondheid van de vrouw en haar kind en bovendien de ‘vrouwengestalte’ beroofde 58 De Amsterdammer, 23 september 1888, 7.

59 De Amsterdammer, 2 september 1888, 6.

(36)

van ‘alle buigzaamheid, weekheid en golving’. Deze afwijzing van het korset betekende voor haar echter niet dat de positie en rol van de vrouw compleet zou moeten veranderen:

“Hoe ijdel het ook moge schijnen, ik heb liever dat de vrouw hare physieke, dan hare geestelijke vermogens ontwikkelt. Een slecht gekleede vrouw, al is zij zo geleerd als alle ologieën en wetenschappen haar maar kunnen maken, is een wezen zonder sekse, zonder beminnelijkheid. (…)”

Degene die het betoog van Ouida had samengevat en van com-mentaar voorzag, vermoedde dat deze conclusie haar ‘als kettersch verweten’ zou worden.61

Mengelwerk

Ondanks de ruime hoeveelheid aandacht die er in de rubriek was voor kwesties gelieerd aan de kleding en levensstijl van de ho-gere klassen, bevatte deze ook een ruim assortiment aan andere onderwerpen die voor de breed geïnteresseerde (huis)vrouw uit de gematigd progressieve middenklasse interessant en relevant werd geacht. Om mee te beginnen waren er de berichten over huisnijverheid en de verschillende aspecten van het huishou-den. Zo werd er geschreven over handwerktaken die thuis en ten bate van het gezin konden worden uitgevoerd en over boeken en tijdschriften die er verschenen over bijvoorbeeld ‘kunstnaald-werken’ en ‘wetenschappelijke knipmethodes’.62 Hoewel

hand-werken als vorm van arbeid voor vrouwen in de rubriek niet zo expliciet werd gepromoot als in bijvoorbeeld Onze Roeping, het tijdschrift van vrouwenvereniging Arbeid Adelt, werd geconsta-teerd dat zelf handwerken, ondanks ‘den steeds vermeerderen-61 De Amsterdammer, 16 december 1888, 6-7. Ouida was het pseudoniem van de Britse

schrijfster Marie Louise Ramé.

62 Onder andere De Amsterdammer, 18 december 1887, 6 en De Amsterdammer, 31 maart 1888, 7.

(37)

den tegenzin der dames om er zich mede bezig te houden’, zowel ontspannend als bevorderlijk voor de creativiteit was.63 In

het-zelfde ‘genre’ werd er in de rubriek tevens op regelmatige basis plaats ingeruimd voor huishoudelijke tips en recepten, waarvan de laatste soms verrassend ‘modern’ waren.64

Naast deze behoorlijk obligate onderwerpen voor een rubriek met vrouwen als doelgroep, was er een categorie van berichten waarin aandacht werd besteed aan uiteenlopende wetenswaar-digheden over de vrouw. Hierbinnen vallen in geografisch op-zicht twee subcategorieën te onderscheiden: wetenswaardighe-den over de vrouw en haar positie in de maatschappij in de wes-terse wereld en dan vooral in de Verenigde Staten enerzijds en in niet-westerse landen anderzijds. Dergelijke berichten kunnen worden gezien in de context van de snel veranderende samen-leving aan het einde van de negentiende eeuw. De (culturele, politieke en maatschappelijke) modernisering in het fin de siècle zorgde voor een zeker gevoel van onbehagen.65 Ook op het gebied

van de emancipatie van de vrouw leefde dit sentiment:

Het is nutteloos, blind te zijn voor al het nieuwe dat zich, voorna-melijk ten opzichte van de positie de vrouw, ontwikkelt: de evolutie gaat haar gang, en niet eens langzaam meer. Met iederen dag doet den vrouw een schrede op den weg der zelfstandigheid, zoo zelfs dat men er reeds op bedacht kan zijn, bij al de nieuwe eigenschap-pen die zij haastig verovert, haar het goede uit haar vroegeren toe-stand, het zachte, beschavende, ingetogene van de ideale vrouw te doen behouden, want deze lijden steeds gevaar.66

63 De Amsterdammer, 14 oktober 1888, 6.

64 Bijvoorbeeld recepten voor risotto en Amerikaanse alcoholische dranken/cocktails; respectievelijk De Amsterdammer, 3 maart 1889, 6 en 16 december 1888, 7. 65 N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit,

1750-1900 (Amsterdam 2004), 39.

(38)

Informatie over alles wat te maken had met deze snelle ontwik-kelingen, en dat waren dan niet alleen daadwerkelijk verkregen rechten maar ook marginale zaken en minder concrete verwor-venheden, zorgde waarschijnlijk voor een gevoel van houvast. Dit-zelfde gold voor een blik op de afwijkende positie van de vrouw in niet-westerse culturen, die werd afgezet tegen de ‘eigen’ situatie.

Wanneer het ging om de positie en de verworvenheden van de vrouw in de westerse wereld was er veel aandacht voor de situatie in de Verenigde Staten. Auke van der Woud laat in zijn cultuurge-schiedenis van de periode rond 1900 zien dat men Amerika toen al zag als het land van de toekomst, want ‘wat in Amerika gebeurt manifesteert zich daarna ook in Europa’.67 De rubriek berichtte

bij-voorbeeld over de verschillende nieuwe beroepen die vrouwen daar uitoefenden. Tussen 1888 en 1895 werd er geschreven over onder andere een vrouwelijke detective, predikant, koetsier, bankier op Wall Street, kantonrechter en noordpoolreiziger. In een meer alge-meen bericht over de vrouw in de Verenigde Staten werd inderdaad gesteld dat ‘de positie der vrouw in Noord-Amerika nog steeds door die der oude wereld benijd mag worden. De vrouw staat er sociaal en intellectueel hooger dan in Europa. Geen gebied van menschelij-ke werkzaamheid is daar voor haar gesloten’.68 Ook op het vlak van

vrijetijdsbesteding en sport werden er uiteenlopende nieuwigheden gemeld. Zo werd er in 1889 een ‘emancipatiebal’ georganiseerd waarin de rollen van de man en de vrouw compleet werden omge-draaid.69 In datzelfde jaar vond er tevens het kampioenschap

‘gom-kauwen’ plaats – een sport speciaal voor vrouwen, waarover onder andere werd gemeld dat ‘de bekroonde van verleden jaar (…) op dit oogenblik in het gekkenhuis [vertoeft]’.70

67 Auke van der Woud, De nieuwe mens. De culturele revolutie in Nederland rond 1900 (Amsterdam 2015), 10.

68 De Amsterdammer, 29 september 1889, 6.

69 De Amsterdammer, 31 maart 1889, 6. Bij dit bal ontvingen de mannen bijvoorbeeld de uitnodiging en een balboekje.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uw CDA is er klaar voor: voor een sterkere gemeente, die kiest voor een eerlijke economie met meer werkgelegenheid, die ruimte geeft in plaats van lasten en die meer voor haar

Voor de leerlingen die nergens terug te vinden zijn, worden de ouders aangeschreven. Als het antwoord van de ouders ontoereikend is, sturen we het dossier door naar de procureur.

Deze stijging kwam er door een verandering in procedure: vóór schooljaar 2014-2015 werden alle leerlingen waarvan we het school- jaar voordien een attest van een buitenlandse

Tabel 78: Meldingen van leerlingen die definitief werden uitgesloten volgens verstedelijkingsgraad 87 Tabel 79: Percentage leerlingen uit het gewoon secundair onderwijs met een

Wij hebben geen wetenschappelijk onderzoek gevonden naar effectiviteit van methoden om mensen met een lichte verstandelijke beperking zelf ervoor te laten kiezen om zich strikt

Na een jaar te hebben gewerkt met Rufix, ver- telt Ivo de Groot, directeur van Wolterinck, over zijn bevindingen: hoe je ermee werkt en waar het middel het beste kan

‘Ik vind die boom zo veel architectonische kwa- liteiten hebben en tegelijkertijd zo goed kunnen in de stad, dat ik niet begrijp dat hij zo weinig wordt toegepast’, zegt Frans van

Winter heeft nu het compro- mis gesloten dat iepen van PWN binnen 500 meter van een gemeentelijke boom wel worden beheerd, maar andere bomen niet. De afstand van 500 meter zou