• No results found

Opleidingsniveau en interetnisch contact : bevorderend voor de immigratiehouding? : een onderzoek naar de mate waarin interetnisch contact invloed heeft op de anti-immigratiehoudingen in Nederland, en in hoeverre deze i

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Opleidingsniveau en interetnisch contact : bevorderend voor de immigratiehouding? : een onderzoek naar de mate waarin interetnisch contact invloed heeft op de anti-immigratiehoudingen in Nederland, en in hoeverre deze i"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Opleidingsniveau en interetnisch contact:

bevorderend voor de immigratiehouding?

Een onderzoek naar de mate waarin interetnisch contact invloed heeft op de anti-immigratiehoudingen in Nederland, en in hoeverre deze invloed een ander effect heeft voor

hoog- en laagopgeleiden

Roxan Zandberge 10773118

19 juni 2017

Universiteit van Amsterdam Bacheloronderzoek Sociologie

Eerste beoordelaar: mw. Emily Miltenburg MSc Tweede beoordelaar: dhr. dr. Bram Lancee Aantal woorden: 6426

(2)

1

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave p. 1 Abstract p. 2 1. Inleiding p. 3 2. Theoretisch kader p. 4 3. Methode en operationalisatie p. 9 4. Resultaten p. 13 5. Conclusie p. 17 6. Bibliografie p. 21 7. Bijlage: syntax p. 23

(3)

2

Abstract

In deze studie staat de onderzoeksvraag ‘in welke mate heeft interetnisch contact invloed op

de anti-immigratiehoudingen in Nederland, en in hoeverre heeft deze invloed een verschillend effect voor hoog- en laagopgeleiden?’ centraal. Uit de bestaande literatuur blijkt dat

interetnisch contact zowel een positief als negatief effect kan hebben op de

immigratiehoudingen. De intergroup contact theory stelt dat interetnisch contact kan leiden tot meer positieve attitudes tussen groepen. Daarentegen stelt de conflicttheorie stelt dat interetnisch contact kan leiden tot wanttrouwen, waardoor meer negatieve houdingen jegens andere groepen ontstaan. De verwachting van dit onderzoek was dat interetnisch contact voor hoogopgeleiden tot een meer positieve immigratiehouding zou leiden, terwijl interetnisch contact voor laagopgeleiden tot een meer negatieve immigratiehouding zou leiden. Dit is getoetst met een interactie-effect. Door middel van data van de European Social Survey is antwoord gegeven op de onderzoeksvraag. Tegen alle verwachtingen in blijkt uit de resultaten van dit onderzoek geen interactie-effect te bestaan. Een hoog opleidingsniveau en de mate van interetnisch contact hebben daarentegen wel een significant positief effect op de

immigratiehoudingen zoals de intergroup contact theory en de realistic conflict theory stellen. Echter, in het bijzonder blijkt de positieve beoordeling die individuen toekennen aan het interetnisch contact in deze studie het sterkst van invloed te zijn op de positieve

(4)

3

1. Inleiding

Sinds het begin van de jaren tachtig is het populisme bezig met een opmars in West-Europa. Sociaal-populistische partijen en radicaal rechts populistische partijen weten met hun ideologie steeds grotere groepen kiezers naar zich toe te trekken, en worden hierdoor steeds invloedrijker (De Lange, 2017). Zo is ook in Nederland de populistische PVV al geruime tijd een politieke partij van formaat in de Tweede Kamer. In 2012 won de PVV, die een sterke anti-immigratiehouding heeft, maar liefst vijftien zetels, zelfs twee meer dan het van oudsher regerende CDA (Van Raalte, 2016). Ook afgelopen verkiezingen in maart is de populistische PVV de tweede grootste partij geworden (AD, 2017). Met de groei van populistische partijen lijkt de anti-immigratiehouding toe te nemen. Deze toename vraagt steeds urgenter om nader onderzoek, en roept dan ook de vraag op waar deze houdingen vandaan komen en hoe deze verklaard kunnen worden. Uit de literatuur blijkt dat de mate van interetnisch contact en het genoten opleidingsniveau vaak als verklaringen worden aangedragen voor de invloed op een positieve immigratiehouding (Schlueter & Scheepers, 2009; Hello, Scheepers & Sleegers, 2006). Dit onderzoekt probeert hier meer inzicht in te krijgen.

Interetnisch contact kan volgens de literatuur zowel een positief als negatief effect hebben op de immigratiehouding in Nederland. Zo stelt de intergroup contact theory dat meer interetnisch contact resulteert in een minder negatieve immigratiehouding (Schlueter & Scheepers, 2009). Daarentegen stelt de conflicttheorie het tegenovergestelde: interetnisch contact kan ook tot een meer negatieve houding leiden jegens ‘de ander’ (Lancee & Dronkers, 2008). Daarnaast blijkt een hoger opleidingsniveau van invloed te zijn op een minder

negatieve anti-immigratiehouding door een lagere dreiging die hoger opgeleiden ervaren. Een hoog opleidingsniveau zorgt bovendien voor een minder bevooroordeelde en meer tolerante houding (Hello, Scheepers & Sleegers, 2006).

In deze studie wordt onderzocht of het effect van de mate van interetnisch contact op de immigratiehouding afhangt van het opleidingsniveau. Met andere woorden, er wordt gekeken of het effect anders geldt voor hoog- en laagopgeleiden. De verwachting is dat meer interetnisch contact voor laag opgeleiden tot een meer negatieve immigratiehouding leidt, terwijl meer interetnisch contact voor hoog opgeleiden tot een minder negatieve

immigratiehouding leidt. Concluderend kijkt dit onderzoek naar de volgende probleemstelling: in welke mate heeft interetnisch contact invloed op de

anti-immigratiehoudingen in Nederland, en in hoeverre heeft deze invloed een verschillend effect voor hoog- en laagopgeleiden?

(5)

4 De opbouw van deze studie ziet er al volgt uit: ten eerste komen in het theoretisch kader de theorieën aan bod die in de bestaande literatuur naar voren komen. Vervolgens wordt in de methode wordt besproken welke dataset gebruik is voor dit onderzoek, en worden de waarnemingsmethode van dit onderzoek en het interactie-effect besproken. De

operationalisatie behandelt welke afhankelijke en onafhankelijke variabelen zijn gebruikt voor dit onderzoek, en hoe deze zijn gemeten. In de resultaten komen de getoetste hypothesen en de uitkomsten van de analyses aan bod. Ten slotte wordt in de conclusie een korte

samenvatting gegeven van wat er in dit onderzoek is besproken, zal antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag, en zullen de beperkingen van dit onderzoek worden aangehaald.

2. Theoretisch kader

In het theoretisch kader worden relevante theorieën behandeld die in de wetenschappelijke literatuur naar voren komen waar de probleemstelling uit volgt. Eerst wordt door middel van verschillende theorieën besproken wat de invloed is van interetnisch contact op de anti-immigratiehoudingen. Interetnisch contact kan zowel een positief als negatief effect hebben op de immigratiehoudingen in Nederland. Vervolgens komt de invloed van het genoten opleidingsniveau op de immigratiehouding aan bod. Daarna wordt er gekeken worden naar een mogelijk interactie-effect tussen de mate van interetnisch contact en de

immigratiehoudingen, om ten slotte op basis van de besproken literatuur toe te werken naar de probleemstelling van dit onderzoek.

Intergroup contact theory

Het onderzoek van Schlueter en Scheepers (2009) toont aan dat grotere immigrantengroepen het interetnische contact bevorderen. Dit leidt tot minder ervaren dreiging en daaropvolgend minder negatieve attitudes tegenover immigranten in Nederland (2009, p. 285). Dit wordt ook wel de intergroup contact theory genoemd, en is oorspronkelijk afkomstig van Allport (1958). De intergroup contact theory houdt in dat daadwerkelijk contact tussen groepen, en daardoor ook het creëren van kansen voor contact tussen leden van verschillende groepen, kan leiden tot meer positieve attitudes tussen groepen. Met andere woorden: intergroep contact verbetert de intergroep attitudes. Intergroep contact wordt gedefinieerd als face-to-face interacties tussen leden van verschillende sociaal-culturele groepen (ibid., p. 287).

(6)

5 negatieve houdingen tussen groepen verminderd, wordt gevonden in de verminderde ervaren dreiging tussen groepen die hierdoor ontstaat. Leden van een groep die contact hadden met andere groepen bleken consistent lagere niveaus van ervaren dreiging te rapporteren, wat gerelateerd is aan minder negatieve attitudes tegenover andere groepen (ibid., p. 291). Al met al komt uit de resultaten van het onderzoek van Schlueter en Scheepers (2009) naar voren dat hoe meer contact groepen met elkaar hebben, hoe minder dreiging groepen van elkaar

ervaren. Hierdoor ontstaan er minder anti-immigrantenattitudes in Nederland, en hebben individuen tevens minder afkeuring jegens immigranten (ibid., p. 292).

Ook uit de bevindingen van Gallego en Pardos blijkt dat interetnisch contact

geassocieerd is met meer positieve attitudes tegenover immigranten in Nederland (2014, p. 91). Het hebben van vrienden met één van de vijf meest voorkomende etnische achtergronden in Nederland (Antilliaans, Indonesisch, Marokkaans, Surinaams of Turks) is in dit onderzoek geassocieerd met een toename in positieve attitudes tegenover immigranten (ibid.). Met andere woorden; meer interetnisch contact leidt tot meer positieve attitudes tegenover immigranten in Nederland. Concluderend brengen de bovenstaande onderzoeken ons tot de volgende hypothese (H1a): de mate van interetnisch contact heeft een positief effect op de

immigratiehouding

Conflicttheorie

Echter, interetnisch contact tussen groepen blijkt ook een ander effect te kunnen hebben op de immigratiehouding. In tegenstelling tot de intergroup contact theory stelt de conflicttheorie dat diversiteit wantrouwen tussen groepen versterkt, en diversiteit tevens binnen de groep solidariteit versterkt. Hoe dichter mensen in fysieke nabijheid van individuen met een verschillende etniciteit worden gebracht, hoe minder mensen de ander vertrouwen en hoe negatiever hun houding is jegens de ander (Lancee & Dronkers, 2008, p. 3). Meer interetnisch contact zou volgens deze theorie leiden tot meer wantrouwen jegens de ander. Met andere woorden, intergroep contact verslechtert de intergroep attitudes. Deze aanname is dus in strijd met de hierboven besproken intergroup contact theory van Allport (1958).

Putnam (2007) gaat nog een stapje verder en presenteert de zogeheten constricttheorie. Deze theorie stelt dat etnische diversiteit zowel het vertrouwen binnen als buiten de groep

verminderd, doordat meer mensen anders zijn wanneer de sociale context meer divers is. Hierdoor zijn er minder individuen met wie mensen zich kunnen identificeren binnen deze context, wat zou leiden tot minder sociale contacten en minder vertrouwen (Putnam, 2007;

(7)

6 Lancee & Dronkers, 2008). Etnische diversiteit zou op die manier kunnen leiden tot minder vertrouwen met zowel de eigen als de andere groep (ibid, p. 3). Hiermee komen we tot de volgende hypothese (H1b): de mate van interetnisch contact heeft een negatief effect op de

immigratiehouding.

Tevens is voor Nederland bekend dat er sprake is van segregatie naar sociaal-economische achtergronden. Laagopgeleiden en hoogopgeleiden wonen vaak in andere buurten en wijken (Ponds, Van Ham & Marlet, 2015, p. 8). Uit onderzoek van het CBS blijkt dat allochtonen gemiddeld lager opgeleid zijn (CBS, 2007). Laagopgeleide autochtonen leven vaker in de fysieke nabijheid van andere laagopgeleide individuen met een andere etniciteit, wat volgens de conflicttheorie kan leiden tot meer wantrouwen, en dus mogelijk een negatief effect heeft op de immigratiehouding.

Concurrentiehypothese

Een andere verklaring voor een negatieve immigratiehouding wordt gevonden in de

concurrentiehypothese. Deze stelt dat de gelijke status van groepen een concurrentiële relatie zal doen ontstaan tussen beiden. Ook de perceptie van competitie, zonder dat deze reëel hoeft te zijn, zou een concurrentierelatie en een moeilijke onderlinge verhouding kunnen laten ontstaan (Warmenbol, 2007, p. 285). Negatieve beeldvorming komt voor bij kleine

machtsverschillen tussen etnische groepen. Wanneer verschillen tussen groepen groot zijn of lijken, zal er geen behoefte zijn de andere groep te stigmatiseren, doordat relaties vaak stabiel zijn, en daardoor weinig aanleiding geven tot conflict (Vermeulen, 1990).

Uit onderzoek van het CBS blijkt dat allochtonen gemiddeld minder opleiding genoten hebben dan autochtonen (CBS, 2007). Niet-Westerse allochtonen in Nederland die deel uitmaken van de werkende beroepsbevolking hebben vaker een beroep op elementair of lager niveau dan autochtonen. Op een schaal van 1 tot 5 (elementair niveau tot wetenschappelijk niveau) komt het gemiddelde beroepsniveau bij niet-westerse allochtonen uit op 2.5 en bij autochtonen op 3.1, dit geldt voor alle leeftijdsgroepen. De belangrijkste verklaring voor het relatief lage beroepsniveau onder niet-Westerse allochtonen wordt gevonden in het gegeven dat zij gemiddeld lager opgeleid zijn (CBS, 2007).

Naar aanleiding van deze gegevens zou gesteld kunnen worden dat laagopgeleide Nederlanders meer immigranten als concurrentie hebben, omdat immigranten vaker lager opgeleid zijn. Hierdoor zouden zij mogelijk meer geneigd zijn om een concurrentierelatie te voelen met immigranten, en daardoor mogelijk een meer negatieve immigratiehouding hebben, wanneer vanuit de concurrentiehypothese wordt gekeken. Op basis hiervan wordt de

(8)

7

volgende hypothese opgesteld (H2): een laag opleidingsniveau heeft een negatief effect op de

immigratiehouding. Echter, de vraag is nu waar die concurrentiegevoelens vandaan komen.

De realistic conflict theory biedt hier een verklaring voor; het gevoel van dreiging.

Realistic conflict theory

Hello, Scheepers & Sleegers (2006) onderzochten waarom mensen in Nederland met een hoger opleidingsniveau minder geneigd zijn om etnische afstand te houden dan lager opgeleiden. Uit hun onderzoek blijkt dat ervaren dreiging de belangrijkste factor is; mensen met een hoger opleidingsniveau hebben minder neiging om etnische afstand te houden dan mensen met een lager opleidingsniveau, omdat ze minder dreiging ondervinden van etnische minderheden (ibid., p. 959).

Dit wordt ook wel de realistic conflict theory genoemd. Dit refereert naar rationeel gedrag van individuen wanneer er competitie is om schaarse middelen op verschillende soorten markten, zoals op de arbeidsmarkt of de woningmarkt. Ondanks dat dit een strijd is tussen individuen, beschouwen mensen zichzelf als leden van een groep op basis van hun etnische achtergrond. Hierdoor wordt de individuele strijd om schaarse middelen een strijd tussen etnische groepen. Hoger opgeleiden kunnen rekenen op betere middelen, en zijn minder vaak in directe competitie met etnische minderheden, doordat hoger- en lager

opgeleiden op andere markten concurreren. Etnische minderheden zijn vaker lager opgeleid, dus andere lager opgeleiden hebben meer waarschijnlijkheid om zich bedreigd te voelen op verschillende markten (Hello et al., 2006, p. 961; CBS, 2007). De auteurs kunnen daarom stellen dat hoger opgeleiden minder geneigd zijn om sociale afstand van etnische

minderheden te houden dan lager opgeleiden, omdat zij minder waarschijnlijk etnische minderheden als een bedreiging ervaren (ibid., p. 961-962).

Ook in het onderzoek van Gallego en Pardos-Prado komt naar voren dat het hebben van een diploma van de hogeschool of universiteit geassocieerd is met een toename in positieve attitudes tegenover immigranten, vergeleken met attitudes van individuen met een mbo-diploma of lager in Nederland (2014, p. 91). Deze studie toont aan dat opleidingsniveau een positief effect heeft op de immigratiehoudingen in Nederland. De bevindingen van Hello et al. (2006) en Gallego en Pardos-Prado (2014) leiden tot de volgende hypothese (H3): een

(9)

8 The liberalizing effect of education

Het onderzoek van Hello, Scheepers & Sleegers (2006) toont tevens aan dat hoger opgeleiden toleranter zijn dan lager opgeleiden. Hoger opgeleiden blijken minder sociale afstand te houden van etnische minderheden, minder stereotype opvattingen te hebben over etnische minderheden, minder etnocentrisch te zijn en tevens minder antisemitisch te zijn (ibid., p. 960). Ook komt naar voren dat hoger opgeleiden niet alleen meer tolerant te zijn tegenover etnische minderheden, maar ook tegenover andere minderheidsgroepen, zoals homoseksuelen en radicaal linkse activisten. Dit wordt geïnterpreteerd als the liberalizing effect of education: onderwijs maakt mensen meer vrijzinnig, dat wil zeggen meer tolerant en minder

bevooroordeeld (ibid., p. 960). Interactie-effect

Vermoed wordt dat het effect tussen de mate van interetnisch contact op de

immigratiehouding anders is voor hoger en lager opgeleiden. Dit wordt getoetst met het interactie-effect. De verwachting is dat de mate van interetnisch contact voor hoog opgeleiden tot een meer positieve immigratiehouding leidt, en de mate van interetnisch contact voor laag opgeleiden tot een minder positieve immigratiehouding leidt. Deze verschillende

verwachtingen voor hoog- en laagopgeleiden worden getoetst met de laatste hypothese (H4):

het effect van interetnisch contact op de positieve immigratiehoudingen is anders voor hoog- en laagopgeleiden.

Uit de bestaande literatuur blijkt dat hoger opgeleiden toleranter en minder bevooroordeeld zijn, en tevens minder dreiging ondervinden van immigranten. De verwachting is daarom dat meer interetnisch contact voor hoger opgeleiden tot een meer positieve houding ten opzichten van immigranten zal leiden. De bestaande literatuur laat tevens zien dat lager opgeleiden meer kans hebben om concurrentie te voelen met immigranten, zich meer bedreigd voelen door immigranten, en meer kans hebben om wantrouwen te voelen jegens immigranten. De verwachting is daarom dat meer interetnisch contact voor lager opgeleiden tot een meer negatieve immigratiehouding zal leiden.

Voorspeld wordt dat de aanname van de intergroup contact theory geldt voor hoger opgeleiden, en de aanname van de conflicttheorie geldt voor lager opgeleiden.

Al met al is de verwachting van dit onderzoek als volgt: meer interetnisch contact leidt voor hoger opgeleiden tot een meer positieve immigratiehouding, terwijl meer interetnisch contact voor lager opgeleiden tot een meer negatieve immigratiehouding leidt. Dit wordt ook

(10)

9 wel een interactie-effect genoemd, en wordt door de laatste (hoofd-)hypothese getoetst.

Wanneer alle hypothesen getoetst zijn, kan geconcludeerd worden of de verwachting van het interactie-effect is uitgekomen, en kan antwoord worden gegeven op de probleemstelling van dit onderzoek: in welke mate heeft interetnisch contact invloed op de

anti-immigratiehoudingen in Nederland, en in hoeverre heeft deze invloed een ander effect voor hoger en lager opgeleiden? Onderstaand schema toont een schematische weergave van het

verwachte interactie-effect.

Figuur 1: conceptueel model van het verwachte interactie-effect.

3. Methode en operationalisatie

Dit onderzoek heeft zich specifiek gericht op Nederland, door middel van het gebruik van bestaande data uit de European Social Survey (ESS). Er is gebruikt gemaakt van de meest recente Nederlandse data uit de ESS, gehouden in het jaar 2014. Er is voor deze dataset gekozen, omdat hierin de attitudes tegenover immigranten relatief uitgebreid worden onderzocht, hetgeen de nadruk heeft in deze studie. De immigratiehouding is dan ook de afhankelijke variabele. Verder worden de relevante onafhankelijke variabelen in de ESS onderzocht, namelijk de mate van interetnisch contact, het genoten opleidingsniveau, en andere persoonlijke kenmerken, zoals de leeftijd en het geslacht van respondenten. De

(11)

10 onderzoeksgroep van deze studie zijn Nederlanders, al dan niet met een etnische achtergrond, die de ESS hebben ingevuld en een mening hebben over immigratie. Voor deze studie is het niet relevant wat de exacte etnische achtergrond van de respondenten is. Het gaat erom dat zij in Nederland wonen, en hierdoor een mening hebben gevormd over immigratie.

Dit kwantitatieve onderzoek hanteert een deductieve waarnemingsmethode. In de bestaande literatuur komen verscheidene theorieën naar boven over factoren die van invloed zijn op de immigratiehouding. Deze studie bekijkt ten eerste of de theorieën uit de literatuur consistent zijn met de bevindingen van dit onderzoek. De eerste drie hypothesen worden dan ook deductief getoetst. Ten tweede wordt er gekeken naar een interactie-effect. De laatste hypothese toetst een interactie-effect tussen de mate van interetnisch contact op de

immigratiehoudingen voor hoog- en laagopgeleiden. Op deze manier kan met dit onderzoek beter in kaart worden gebracht welke rol het genoten opleidingsniveau speelt bij invloed van interetnisch contact op de houding van Nederlanders ten opzichte van immigratie. Zo wordt duidelijk welke verschillen er tussen hoogopgeleiden en laagopgeleiden te vinden zijn, en hoe groot deze verschillen eventueel zijn. Dit wordt getoetst met het interactie-effect.

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is de Nederlandse immigratiehouding, gemeten aan de hand van drie vragen over immigratie. Alle gebruikte vragen zijn gemeten aan de hand van een schaal van 0 tot 10. De eerste vraag kijkt naar de houding van de

respondenten met betrekking tot de Nederlandse economie: ‘would you say it is generally bad

or good for the Dutch economy that people come live here from other countries?’.

Respondenten konden op een schaal van 0 (slecht voor de economie) tot 10 (goed voor de economie) hun mening aangeven. De tweede vraag heeft betrekking op het al dan niet verrijken van het culturele leven in Nederland: ‘would you say that the Dutch cultural life is

generally undermined or enriched by people coming to live here from other countries?’.

Wederom konden respondenten hun mening aangeven op een schaal van 0 (cultureel leven ondermijnt) tot 10 (cultureel leven verrijkt). De derde en laatste vraag om de

immigratiehouding te meten heeft betrekking op de leefomgeving in Nederland: ‘is the

Netherlands made a worse or a better place to live by people coming to live here from other countries?’. Respondenten konden nogmaals op een schaal van 0 (slechtere plaats om te

wonen) tot 10 (betere plaats om te wonen) hun mening geven. Het gemiddelde van de uitkomsten van deze drie vragen maakt de variabele ‘immigratiehoudingen’ waarmee geanalyseerd is.

Cronbach’s alpha is een maatstaf waarmee wordt vastgesteld of meerdere items samen één schaal mogen vormen, en test de interne betrouwbaarheid. Dit wordt ook wel een

(12)

11 betrouwbaarheidsanalyse genoemd. Cronbachs’s alpha ligt tussen de 0, wat duidt op geen interne betrouwbaarheid, en de 1, wat een perfecte interne betrouwbaarheid aanduidt (Bryman, 2015, p. 170). Er wordt in deze studie een cronbach’s alpha van 0.764 gevonden. Dit betekent dat meetwaarden van de schalen van de variabele ‘immigratiehoudingen’ intern betrouwbaar zijn (ibid.).

De onafhankelijke variabelen in deze studie zijn leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en de mate van interetnisch contact. Hierbij is opleidingsniveau verdeeld in twee categorieën: hoogopgeleiden en laagopgeleiden. Onder hoogopgeleiden vallen individuen met een hbo-diploma, een wo-propedeuse of een hoger diploma. Onder laagopgeleiden vallen individuen met een mbo-diploma of lager. In totaal telt dit onderzoek 33,3% hoogopgeleide Nederlandse respondenten, en 66,7% laagopgeleide Nederlandse respondenten. In tabel 1 is de

beschrijvende statistiek van het opleidingsniveau te zien.

Tabel 1: beschrijvende statistiek van het opleidingsniveau.

N Percentage

Laagopgeleid 1270 66,7

Hoogopgeleid 635 33,3

Totaal 1905 100,0

De mate van interetnisch contact is gemeten aan de hand van één specifieke vraag uit de ESS over de mate van contact van respondenten met individuen van een andere etnische groep: ‘How often do you have any contact with people who are of a different race or ethnic group

from most Dutch people when you are out and about?’. Bij deze vraag werd een schaal van 1

tot en met 7 gebruikt (1. nooit, 2. minder dan één keer per maand, 3. één keer per maand, 4. meerdere keren per maand, 5. elke week, 6. meerdere keren per week, 7. elke dag). In tabel 2 is de beschrijvende statistiek van de mate van interetnisch contact te zien.

(13)

12

Tabel 2: beschrijvende statistiek van de mate van interetnisch contact.

N Percentage

Nooit 112 5,8

Minder dan een keer per maand

191 10,0

Een keer per maand 125 6,5

Meerdere keren per maand

298 15,5

Een keer per week 165 8,6

Meerdere keren per week 526 27,4

Elke dag 502 26,2

Totaal 1919 100,0

Van de variabelen geslacht en opleidingsniveau zijn dummy variabelen gemaakt, omdat zij in deze studie worden gemeten op nominaal niveau. Onderstaande tabel 3 toont voor alle

benoemde variabelen het aantal, de minimum score, de maximum score, het gemiddelde en de standaarddeviatie.

Tabel 3: beschrijvende statistiek van alle benoemde variabelen.

Aantal

(N)

Minimum Maximum Gemiddelde

(M) Standaard deviatie (SD) Leeftijd 1916 14,00 95,00 50,74 18,15 Geslacht 1919 0,00 (vrouw) 1,00 (man) 0,48 0,50 Mate van interetnisch contact 1919 1,00 7,00 4,98 1,89 Opleidingsniveau 1905 0,00 (laag) 1,00 (hoog) 0,33 0,47 Immigratiehouding 1827 0,00 10,00 5,40 1,62

(14)

13

4. Resultaten

In dit onderdeel worden de resultaten van de regressieanalyses besproken. Deze zijn afkomstig uit de European Social Survey, waarbij alleen Nederlandse data is gebruikt. Alle vier de hypothesen uit het onderzoek zullen hier besproken worden, en er zal worden gekeken of de verwachtingen ook daadwerkelijk in de data van deze studie naar voren zijn gekomen.

De eerste hypothese (H1a) heeft getest of de mate van interetnisch contact een

positieve invloed heeft op de immigratiehoudingen. Dit wordt ook wel de intergroup contact

theory genoemd. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt, in lijn met deze theorie, dat de

mate van interetnisch contact een positief effect heeft op de immigratiehoudingen. Er is een significant positief effect gevonden tussen de mate van interetnisch contact op de

immigratiehoudingen. Met andere woorden: hoe meer interetnisch contact een individu heeft, hoe positiever de immigratiehouding zal zijn. Er wordt een richtingscoëfficiënt van 0.130 gevonden. Dit betekent dat wanneer de mate van interetnisch contact op een schaal van 1 tot 7 met één punt toeneemt, de immigratiehouding op een schaal van 0 tot 10 met 0.13 punten toeneemt. Wanneer gecontroleerd wordt voor de andere controlevariabelen geslacht, leeftijd en opleidingsniveau, is er een richtingscoëfficiënt van 0.114 te vinden. Het effect blijft significant positief. Geslacht en leeftijd hebben echter geen significant effect. De eerste hypothese ‘de mate van interetnisch contact heeft een positief effect op de immigratiehouding’ kan hiermee worden bevestigd. Echter, wanneer wordt gekeken naar de R Square, oftewel de determinatiecoëfficiënt, is te zien dat slechts 2,3% van de variantie verklaard kan worden door de mate van interetnisch contact. Wanneer meer variabelen worden toegevoegd in de analyse, zal ook de determinatiecoëfficiënt toenemen.

Hypothese H1b, waarin de aanname van de conflicttheorie wordt getest, kan hierdoor worden verworpen. De conflicttheorie stelt namelijk dat interetnisch contact wanttrouwen tussen groepen versterkt, wat zou leiden tot een meer negatieve houding jegens de ‘andere’ groep. De verwachting op basis van deze theorie was dat de mate van interetnisch contact een negatief effect heeft op de Nederlandse immigratiehouding. Echter, uit bovenstaande

resultaten komt een significant positief effect van interetnisch contact op de

immigratiehoudingen naar voren. Hypothese H1b ‘de mate van interetnisch contact heeft een negatief effect op de immigratiehouding’ kan hiermee worden verworpen. De uitkomsten van

deze analyse zijn te vinden in model 1 van tabel 4.

De tweede en derde hypothesen van dit onderzoek kijken naar de invloed van opleidingsniveau op de immigratiehouding. Zo stelt de concurrentiehypothese dat een laag

(15)

14

opleidingsniveau tot een meer negatieve immigratiehouding leidt, door een concurrentiële relatie die zou ontstaan tussen laagopgeleiden en immigranten. De realistic conflict theory stelt dat een hoog opleidingsniveau tot een meer positieve immigratiehouding en tot minder afkeuring jegens immigranten leidt, doordat hoger opgeleiden minder dreiging zouden ervaren van immigranten. Uit de resultaten van dit onderzoek komt naar voren dat er een significant positief effect is van opleidingsniveau op de immigratiehouding. Er is een richtingscoëfficiënt gevonden van 0.924. Dit wil zeggen dat wanneer een individu van laagopgeleid naar

hoogopgeleid zou gaan, zijn of haar immigratiehouding op een schaal van 0 tot 10 met een sterkte van 0.924 punten omhoog gaat, oftewel positiever wordt. Er wordt hierbij een determinatiecoëfficiënt gevonden van 0.072, wat wil zeggen dat 7.2% van de variantie verklaard kan worden door het opleidingsniveau. Wanneer gecontroleerd wordt voor de andere controlevariabelen, geslacht, leeftijd en de mate van interetnisch contact, blijft er een significant positief effect bestaan tussen opleidingsniveau en de immigratiehouding, met een richtingscoëfficiënt van 0.878. De controlevariabelen geslacht en leeftijd hebben geen significant effect in deze analyse. Geconcludeerd kan worden dat een hoog opleidingsniveau significant tot een meer positieve immigratiehouding leidt. De uitkomsten van deze analyse zijn te vinden in model 1 van tabel 4.

Ten slotte wordt gekeken naar de laatste hypothese, die het verwachte interactie-effect meet. De verwachting was dat meer interetnisch contact voor hoger opgeleiden tot een minder negatieve immigratiehouding leidt, terwijl meer interetnisch contact voor lager opgeleiden tot een meer negatieve immigratiehouding leidt. Deze verwachting is getoetst met de vierde hypothese (H4): ‘het effect van interetnisch contact op negatieve immigratiehoudingen is

anders voor hoog- en laagopgeleiden’. Het interactie-effect is in de analyse gemeten als

hoogopgeleid zijn vermenigvuldigd met de mate van interetnisch contact. Tegen alle verwachtingen in blijkt dat er geen interactie-effect bestaat tussen de mate van interetnisch contact en de immigratiehoudingen in Nederland. Er is een richtingscoëfficiënt gevonden van -0.004 wanneer gecontroleerd wordt voor alle controlevariabelen, en dit effect is niet

significant. Geconcludeerd kan worden dat voor laag- en hoogopgeleide Nederlanders de mate van interetnisch contact niet tot een verschillende positieve of negatieve

immigratiehouding leidt. Wanneer dit interactie-effect echter wordt meegenomen in de analyse met de controlevariabelen wordt er een richtingscoëfficiënt van 0.900 gevonden voor het opleidingsniveau op de immigratiehoudingen. Ook wordt er een richtingscoëfficiënt van 0.115 gevonden tussen de mate van interetnisch contact op de Nederlandse

(16)

15 analyse een significante positieve invloed op de immigratiehouding in Nederland. Leeftijd en geslacht hebben in deze analyse echter geen significant effect. De determinatiecoëfficiënt is 0.088, dat wil zeggen dat 8,8% van de variantie in immigratiehoudingen verklaard kan

worden door de hierboven benoemde significante variabelen: het opleidingsniveau en de mate van interetnisch contact. De uitkomsten van deze analyse zijn te vinden in model 2 van tabel 4.

Nadat duidelijk is geworden dat er geen interactie-effect te vinden is tussen de mate van interetnisch contact en de immigratiehoudingen in Nederland voor hoog- en

laagopgeleiden, is ten slotte gekeken naar de normatieve houding die respondenten toekennen aan het interetnisch contact, om in beeld te krijgen of dit wellicht invloed heeft op de

immigratiehouding in Nederland. Er is gekeken naar de beoordeling die respondenten gaven aan het contact dat zij hadden met individuen van een andere etnische groep, gemeten aan de hand van een schaal van 0 (extreem slecht contact) tot 10 (extreem goed contact). Hiervoor is de volgende vraag gesteld: “thinking about this contact, in general how bad or good is it?”.

Wanneer deze variabele wordt meegenomen in de analyse met alle controlevariabelen leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, mate van interetnisch contact en het interactie-effect, zien we een aantal opvallendheden. Het effect van opleidingsniveau op de immigratiehouding blijft significant positief met een richtingscoëfficiënt van 0.847, maar neemt met een kleine mate af. Het effect van de mate van interetnisch contact op de immigratiehouding is niet meer significant; dit effect valt dus weg. Het interactie-effect tussen de mate van interetnisch contact en de immigratiehouding is wederom niet significant. Echter, te zien is dat de normatieve houding van de respondent over het interetnisch contact een relatief sterk en significant positief effect heeft met een richtingscoëfficiënt van 0.277. Met andere woorden, een meer positieve houding over het interetnisch contact leidt tot een meer positieve

immigratiehouding in Nederland. De immigratiehouding in Nederland is volgens dit onderzoek het sterkst afhankelijk van zowel het opleidingsniveau, als de beoordeling die respondenten geven aan het interetnisch contact. De determinatiecoëfficiënt die in deze analyse naar voren komt is 0.142. Dit betekent dat 14,2% van de variantie in de

immigratiehoudingen verklaard kan worden door de hierboven benoemde variabelen. Gesteld kan worden dat de normatieve houding van het interetnisch contact volgens dit onderzoek een betere verklaring biedt voor de variantie in de immigratiehoudingen met een

richtingscoëfficiënt van 0.277. De uitkomsten van deze analyse zijn te vinden in model 3 van tabel 4.

(17)

interactie-16 effect te vinden is tussen de mate van interetnisch contact en de immigratiehoudingen in Nederland. Ten tweede kan gesteld worden dat de immigratiehoudingen in Nederland niet zozeer worden beïnvloed door de mate van interetnisch contact, maar voornamelijk door positieve normatieve houding over het interetnisch contact, blijkt uit dit onderzoek. Tabel 4 biedt een overzicht van de uitkomsten van de uitgevoerde analyses.

Tabel 4: overzicht van de uitkomsten van alle regressieanalyses.

Model 1 Model 2 Model 3

B Signi-ficant B Signi-ficant B Signi-ficant Constant 4,409 0,000 4,404 0,000 2,888 0,000 Opleidingsniveau 0,878 0,000 0,900 0,000 0,847 0,002

Mate van inter-etnisch contact 0,114 0,000 0,115 0,000 0,039 0,155 Geslacht 7,317E -005 0,999 0,000 0,998 -0,002 0,981 Leeftijd 0,002 0,277 0,002 0,277 0,002 0,362 Interactie-effect (opl*int.cont.) -0,004 0,924 -0,012 0,796 Positieve houding over het contact 0,277 0,000

Bron: European Social Survey. Afhankelijke variabele: de Nederlandse immigratiehouding.

Wanneer de formule voor hoog- en laagopgeleiden wordt ingevuld op basis van de uitkomsten van de analyse in model 3, is te zien dat er voor hoog- en laagopgeleiden een zeer klein

verschil te vinden is tussen het effect van de mate van interetnisch contact op de

immigratiehouding in Nederland. De formule op basis van model 3 ziet er als volgt uit: Y= 2,888 + 0,847 + 0,039 – 0,002 + 0,002 – 0,012 + 0,277. Geslacht, leeftijd en de positieve houding over het contact worden in de formule op gemiddeld gezet, waarna voor hoog- en laagopgeleiden de regressielijn kan worden berekend. Grafiek 1 toont een grafische weergave van het interactie-effect. Te zien is dat de lijnen voor hoogopgeleiden en laagopgeleiden ongeveer 0.8 punten schelen, maar vrijwel dezelfde helling hebben; er is geen significant verschil.

(18)

17

Grafiek 1: grafische weergave van het interactie-effect.

5. Conclusie

Met de groei van het populisme in Europa lijken de anti-immigratiehoudingen door een steeds groter deel van de bevolking gedeeld te worden. Deze toename heeft aanleiding gegeven om nader onderzoek te doen naar de afkomst van en de verklaringen voor de

anti-immigratiehoudingen. In de literatuur komt naar voren dat de mate van interetnisch contact en het genoten opleidingsniveau vaak als verklaringen worden aangedragen voor de invloed op een positieve immigratiehouding (Schlueter & Scheepers, 2009; Hello et. al., 2006). Dit onderzoekt heeft geprobeerd hier meer inzicht in te krijgen. In deze studie heeft de onderzoeksvraag ‘in welke mate heeft interetnisch contact invloed op de

anti-immigratiehoudingen in Nederland, en in hoeverre heeft deze invloed een verschillend effect voor hoger en lager opgeleiden?’ centraal gestaan.

In dit onderzoek komt naar voren dat er geen interactie-effect bestaat tussen de mate van interetnisch contact en de immigratiehoudingen in Nederland. Verwacht werd dat de mate van interetnisch contact voor hoogopgeleiden tot een meer positieve immigratiehouding zou leiden, terwijl de mate van interetnisch contact voor laagopgeleiden tot een meer negatieve immigratiehouding zou leiden. Deze verwachting is echter niet uitgekomen, want er is geen

5,02 5,05 5,09 5,13 5,17 5,21 5,25 5,85 5,88 5,90 5,93 5,96 5,99 6,01 1,00 2,00 3,00 4,00 5,00 6,00 7,00 8,00 9,00 10,00 1 2 3 4 5 6 7 immi gr ati e h o u d in g interetnisch contact

Het interactie-effect

laagopgeleid hoogopgeleid

(19)

18 significant interactie-effect gevonden. Verder toont deze studie aan dat opleidingsniveau een significant positief effect heeft op de immigratiehoudingen in Nederland, zoals door de

realistic conflict theory wordt gesteld. Ook blijkt een positieve normatieve houding over

contact met individuen met een andere etnische achtergrond een positief significant effect te hebben op de immigratiehouding in Nederland. Het effect van mate van interetnisch contact op de immigratiehoudingen blijkt weg te vallen wanneer gecontroleerd wordt voor alle controlevariabelen; opleidingsniveau, geslacht, leeftijd, de normatieve houding en het interactie-effect. De intergroup contact theory, die stelt dat interetnisch contact leidt tot een meer positieve immigratiehouding, geldt dus niet in deze studie (Allport, 1958).

Geconcludeerd kan worden dat het opleidingsniveau en de positieve houding die individuen toekennen aan het interetnisch contact de twee belangrijkste variabelen zijn in deze studie die de immigratiehouding in Nederland verklaren.

Een verklaring voor de bevinding dat opleidingsniveau een significant positief effect heeft op de immigratiehouding in Nederland wordt gevonden in de realistic conflict theory. Deze stelt namelijk dat mensen met een hoger opleidingsniveau minder neiging hebben om etnische afstand te houden, omdat ze minder dreiging ondervinden van etnische minderheden. Hoger opgeleiden kunnen rekenen op betere middelen, en zijn minder vaak in directe

competitie met etnische minderheden, doordat hoog- en laagopgeleiden op andere markten concurreren (Hello, Scheepers & Sleegers, 2006). Een hoger opleidingsniveau zou volgens deze theorie tot een meer positieve immigratiehouding leiden; dit wordt in deze studie bevestigd. Ook the liberalizing effect of education kan een verklaring bieden voor de

bevinding dat een hoog opleidingsniveau een positief effect heeft op de immigratiehouding in Nederland. Deze stelt namelijk dat hoger opgeleiden vrijzinniger, toleranter en minder

bevooroordeeld zijn, wat zou kunnen verklaren waarom zij een meer positieve immigratiehouding hebben.

Er is echter nog geen verklaring waarom de normatieve houding over het contact de immigratiehouding deels verklaart. Een mogelijke verklaring voor de bevinding dat

individuen die het interetnisch contact beter beoordelen een meer positieve

immigratiehouding hebben, kan zijn dat zij een goede relatie hebben met de andere sociaal-culturele groep. Wanneer men immers een goede relatie heeft met een bepaalde groep, zal men het contact waarschijnlijk ook beter beoordelen, wat een positieve invloed kan hebben op de houding jegens de andere etnische groep. Dit zou kunnen samenhangen met de buurt waar mensen wonen. Wanneer mensen in een buurt wonen met veel leden van andere etnische groepen, of juist niet in een gemengde buurt wonen, zou dit van invloed kunnen zijn op het

(20)

19 beoordelen van het interetnisch contact. Nader onderzoek zou hier naar kunnen kijken. Ook zou opleidingsniveau wederom een rol kunnen spelen. Het zou kunnen zijn dat mensen met een hoger opleidingsniveau het contact beter beoordelen, wat op zijn beurt een positieve invloed heeft op de immigratiehouding. Uit de resultaten van het onderzoek van Schlueter en Scheepers komt naar voren dat individuen met een hoog opleidingsniveau meer interetnisch contact rapporteerden (2009, p. 292). Echter, er is in deze studie nog niet bekeken of

opleidingsniveau een mediërend effect heeft tussen de normatieve houding van het

interetnisch contact en de immigratiehouding in Nederland. Hier zou verder onderzoek zich op kunnen richten. Ten slotte zou er ook sprake kunnen zijn van wederkerigheid. Het zou kunnen dat individuen met een meer positieve immigratiehouding, meer interetnisch contact hebben, wat zou kunnen leiden tot het beter beoordelen van het interetnisch contact.

Dit onderzoek kent ook een aantal beperkingen. Een eerste beperking is dat er slechts één vraag in de dataset is gebruikt om de mate van interetnisch contact te meten. Echter, ieder individu heeft een andere interpretatie van wat contact inhoudt. Hierdoor kunnen de

antwoorden die hierop gegeven worden verschillen, wat ten koste kan gaan van de validiteit in het onderzoek. Er is niet duidelijk afgebakend wat als interetnisch contact geldt in de

vragenlijst van de ESS. Ook de immigratiehoudingen die zijn gemeten kunnen op

verschillende manieren geïnterpreteerd worden, doordat er normatieve vragen zijn gesteld aan de respondenten. Hierdoor zijn er mogelijk vertekende effecten opgetreden. Bijvoorbeeld niet iedereen heeft hetzelfde beeld bij het ondermijnen of verrijken van het culturele leven in Nederland door immigranten. Een tweede beperking is dat het zou kunnen dat niet alle

respondenten hun mening willen geven over hun houding omtrent immigratie. Voor sommige individuen is dit een gevoelig onderwerp, en zijn daarom niet bereid er een mening over te geven. Ook kan het zijn dat er sociaal wenselijke antwoorden worden ingevuld. Een derde beperking is dat er slechts gegeneraliseerd kan worden in Nederland, doordat alleen

Nederlandse data uit de ESS is gebruikt in deze studie. Wellicht zou er voor andere Europese landen een andere uitkomst uit de analyses komen. Een vierde beperking is dat er alleen onderscheid is gemaakt tussen twee groepen in opleidingsniveau; hoogopgeleiden en laagopgeleiden. Echter, er zitten grote verschillen tussen de niveaus die binnen deze categorieën vallen. Er zouden wellicht andere uitkomsten uit de analyses kunnen komen wanneer er specifieker naar de verschillende opleidingsniveaus werd gekeken. Daarnaast zitten er ook aanzienlijk meer laagopgeleide respondenten dan hoogopgeleide respondenten in de dataset, waardoor de verhoudingen niet kloppen. Er zijn 33,3% laagopgeleide

(21)

20 zou kunnen leiden tot vertekende effecten in de analyses. De vijfde beperking dat er een beperkt aantal onafhankelijke variabelen zijn gebruikt in dit onderzoek om de

immigratiehoudingen te meten. Er zijn echter nog andere variabelen denkbaar die hier invloed op kunnen hebben, zoals de buurt waar individuen wonen. De omgeving waar individuen leven kan van invloed zijn op zowel de mate van contact met individuen van een andere etniciteit, als de houding jegens immigratie. Wanneer individuen in een buurt wonen waar veel immigranten wonen, zullen zij waarschijnlijk beter in staat zijn om een mening over hen te vormen, dan wanneer men niet veel in contact komt met immigranten en slechts

berichtgeving van de media gebruikt om een mening te vormen. Nader onderzoek zou zich kunnen richten op de rol die de buurt speelt bij de mate van interetnisch contact en het vormen van een houding omtrent immigratie. Ten slotte is de zesde beperking dat er sprake kan zijn van wederkerigheid. Wellicht heeft de mate van interetnisch contact niet alleen invloed op de immigratiehouding, maar heeft de immigratiehouding van de respondenten ook invloed op de mate van interetnisch contact. Het is immers denkbaar dat wanneer een individu een negatieve immigratiehouding heeft, hij of zij ook minder interetnisch contact zal hebben. Hier zou vervolgonderzoek zich op kunnen richten.

Ondanks de beperkingen die hierboven zijn besproken, komt een deel van de resultaten wel overeen met resultaten uit de bestaande literatuur. De mate van interetnisch contact had in eerste instantie een positief effect op de immigratiehouding, zoals de

intergroup contact theory stelde (Allport, 1958). Echter, na controle voor de normatieve

houding over het interetnisch contact blijkt dit effect weg te vallen. Geconcludeerd kan worden dat een positieve houding die individuen toekennen aan het interetnisch contact een positief effect heeft op de immigratiehoudingen in Nederland. Ook blijkt, in lijn met de

realistic conflict theory dat een hoog opleidingsniveau een positief effect heeft op de

immigratiehouding in Nederland (Hello et. al.,2006). Ten slotte blijkt er uit deze studie geen interactie-effect te bestaan tussen de mate van interetnisch contact op de immigratiehoudingen in Nederland voor hoog- en laagopgeleiden. Kortom, zijn opleidingsniveau en interetnisch contact bevorderend voor de immigratiehouding? Opleidingsniveau is dit wel, echter, niet de mate van interetnisch contact, maar de positieve houding over het interetnisch contact.

(22)

21

6. Bibliografie

AD. (2017). Tweede Kamerverkiezingen 2017. Verkregen op 21 maart, 2017, via

http://www.ad.nl/dossier-verkiezingen-tweede-kamer/bekijk-hier-de-uitslagen-landelijk-of-per-gemeente~aa11d305/

Allport, G. (1958). The nature of prejudice: a comprehensive and penetrating study of the

origin and nature of prejudice. New York: Doubleday & Company.

Bryman, A. (2015). Social research methods. Oxford university press.

CBS. (2007). Beroepsniveau van allochtonen lager. Verkregen op 22 maart, 2017, via https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2007/08/beroepsniveau-van-allochtonen-lager

Hello, E., Scheepers, P., & Sleegers, P. (2006). Why the more educated are less inclined to keep ethnic distance: An empirical test of four explanations. Ethnic and Racial Studies, 29(5), 959-985.

Gallego, A., & Pardos-Prado, S. (2014). The big five personality traits and attitudes towards immigrants. Journal of Ethnic and Migration Studies, 40(1), 79-99.

Lancee, B., & Dronkers, J. (2008). Etnische diversiteit, sociaal vertrouwen in de buurt en contact van allochtonen en autochtonen met de buren. Migrantenstudies, 24(4), 224-249. Lange, S. L. de. (2017). De populistische zeitgeist in West-Europa. Verkregen op 12 maart, 2017, via

https://knaw.nl/shared/resources/actueel/bestanden/110314_Populisme_De_Lange.pdf

Ponds, R., Van Ham, M., & Marlet, G. (2015). Verschillen, ongelijkheid en segregatie: Literatuurstudie.

Putnam, R. D. (2007). E Pluribus Unum: Diversity and community in the twenty-first century. The 2006 Johan Skytte prize lecture. Scandinavian Political Studies, 30(2), 137-174.

Raalte, van. J. (2016). In deze landen maakt het rechts-populisme zijn opmars. Verkregen op 12 maart, 2017, via http://www.volkskrant.nl/buitenland/in-deze-landen-maakt-rechts-populisme-zijn-opmars~a4306089/

(23)

22

Schlueter, E., & Scheepers, P. (2010). The relationship between outgroup size and anti-outgroup attitudes: A theoretical synthesis and empirical test of group threat-and intergroup contact theory. Social Science Research, 39(2), 285-295.

Statistiekbegeleider. (2017). Interactie-effect/Moderatie-effect. Verkregen op 8 maart, 2017, via http://www.statistiekbegeleider.nl/interactie-effect/

Vermeulen, H. (1990). De multi-etnische samenleving op buurtniveau. In: H.B. Entzinger & Stijnen, P.J.J. (Red.), Etnische minderheden in Nederland (p. 216-243). Boom: Open

Universiteit.

Warmenbol, L. (2007). Interetnisch contact en beeldvorming over allochtonen in gemengde stadsbuurten. Richtlijnen voor auteurs, 282.

(24)

23

7. Bijlage: syntax

*Ten eerste wil ik alleen de data van de Nederlandse cases uit de European Social Survey halen.

SELECT IF cntry="NL". EXECUTE.

*Vervolgens wil ik de variabele opleidingsniveau opschonen en een onderscheid maken tussen hoogopgeleide Nederlanders en laagopgeleide Nederlanders.

*Hiervoor zal ik alle respondenten met een hbo-opleiding of hoger (12 t/m 18) hercoderen naar hoogopgeleid,

*en de respondenten met een mbo-diploma of lager (1 t/m 11) hercoderen naar laagopgeleid.

FREQUENCIES VARIABLES=edlvenl.

RECODE edlvenl (LOWEST thru 11=0) (12 thru 18=1) (ELSE=SYSMIS) Into hoogopgeleid. EXECUTE.

VALUE LABELS hoogopgeleid 0 "laagopgeleid" 1 "hoogopgeleid". VARIABLE LABELS hoogopgeleid "respondent is hoogopgeleid".

FREQUENCIES VARIABLES=hoogopgeleid.

*Daarna wil ik de variabele die de mate van interetnisch contact meet opschonen en een andere naam geven.

*De schaal van 1 t/m 7 blijft hetzelfde, maar de namen worden vertaald in het Nederlands en gehercodeerd.

RECODE dfegcon (MISSING=SYSMIS) (ELSE=COPY) Into Interetnischcontact. EXECUTE.

VARIABLE LABELS Interetnischcontact "de mate van interetnisch contact". EXECUTE.

(25)

24

Value labels Interetnischcontact 1 "nooit" 2 "minder dan een keer per maand" 3 "een keer per maand" 4 "meerdere keren per maand" 5 "een keer per week" 6 "meerdere keren per week" 7 "elke dag".

FREQUENCIES VARIABLES=Interetnischcontact.

*Vervolgens zal ik ook alle andere controlevariabelen opschonen die in de analyse gebruikt zullen worden, en naar het Nederlands hercoderen..

RECODE gndr (MISSING=SYSMIS) (2=0) (1=1) Into Geslacht. EXECUTE.

VALUE LABELS Geslacht 0 "vrouw" 1 "man".

VARIABLE LABELS Geslacht "het geslacht van de respondent". DESCRIPTIVES Geslacht.

RECODE agea (MISSING=SYSMIS) (ELSE=COPY) Into Leeftijd. EXECUTE.

VARIABLE LABELS Leeftijd "Leeftijd van respondent". EXECUTE.

DESCRIPTIVES Leeftijd. DESCRIPTIVES Geslacht.

*Ten slotte moet de afhankelijke variabele, namelijk de gemeten immigratiehouding, worden opgeschoond en gehercodeerd.

*Er zijn drie vragen gebruikt om de immigratiehouding te meten. De vragen over de immigratiehoudingen hebben betrekking op de Nederlandse economie,

* het culturele leven en de leefomgeving. Alle drie deze variabelen worden opgeschoond en gehercodeerd.

RECODE imbgeco (MISSING=SYSMIS) (ELSE=COPY) Into Immigratiehoudingeconomie. EXECUTE.

(26)

25

VARIABLE LABELS Immigratiehoudingeconomie "de immigratiehouding met betrekking tot de Nederlandse economie".

EXECUTE.

RECODE imueclt (MISSING=SYSMIS) (ELSE=COPY) Into Immigratiehoudingcultureelleven.

EXECUTE.

VARIABLE LABELS Immigratiehoudingcultureelleven "de immigratiehouding met betrekking tot het culturele leven".

EXECUTE.

RECODE imwbcnt (MISSING=SYSMIS) (ELSE=COPY) Into Immigratiehoudingleefomgeving.

EXECUTE.

VARIABLE LABELS Immigratiehoudingleefomgeving "de immigratiehouding met betrekking tot de leefomgeving".

EXECUTE.

FREQUENCIES Immigratiehoudingeconomie Immigratiehoudingcultureelleven Immigratiehoudingleefomgeving.

RELIABILITY

/VARIABLES=Immigratiehoudingcultureelleven Immigratiehoudingleefomgeving Immigratiehoudingeconomie

/SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA.

*Vervolgens wil ik het gemiddelde van de drie vragen over immigratiehoudingen weten, *en een nieuwe variabele 'immigratiehoudingen' aanmaken die het gemiddelde van de drie vragen meet.

COMPUTE

immigratiehoudingen=(Immigratiehoudingeconomie+Immigratiehoudingcultureelleven+Immi gratiehoudingleefomgeving)/3.

(27)

26 FREQUENCIES immigratiehoudingen. DESCRIPTIVES immigratiehoudingen. EXECUTE. GRAPH /HISTOGRAM=immigratiehoudingen.

*Nu ga ik de regressies uitvoeren met de onafhankelijke variabelen.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT immigratiehoudingen /METHOD=ENTER hoogopgeleid. REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT immigratiehoudingen /METHOD=ENTER Interetnischcontact. REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

(28)

27 /NOORIGIN /DEPENDENT Interetnischcontact /METHOD=ENTER hoogopgeleid. REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT Interetnischcontact

/METHOD=ENTER hoogopgeleid Geslacht Leeftijd.

GRAPH

/HISTOGRAM=immigratiehoudingen.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT immigratiehoudingen

/METHOD=ENTER hoogopgeleid Interetnischcontact Geslacht Leeftijd.

*Na de regressies die voornamelijk hypothesen uit de bestaande literatuur hebben getoetst, is het tijd om het interactie-effect te meten.

*Ten eerste wordt het interactie-effect tussen de mate van interetnisch contact en de immigratiehoudingen gemaakt. De verwachting was dat het effect tussen de mate van interetnisch contact op

*de immigratiehouding in Nederland anders is voor hoger- en lager opgeleiden.

*De interactie wordt daarom gemaakt door opleidingsniveau te vermenigvuldigen met de mate van interetnisch contact.

(29)

28

Compute Hoogopgeleid_Interetnischcontact = hoogopgeleid*Interetnischcontact. EXECUTE.

*Nu kan de regressie worden uitgevoerd, met alle controlevariabelen, waarbij het interactie-effect wordt gemeten.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT immigratiehoudingen

/METHOD=ENTER hoogopgeleid Interetnischcontact Geslacht Leeftijd Hoogopgeleid_Interetnischcontact.

*Ten slotte wordt gekeken naar de houding van respondenten over het contact, als laatste variabele die wordt gemeten.

*Deze variabele wordt eerst opgeschoond en gehercodeerd, voordat we het kunnen gebruiken in de analyse.

RECODE dfeghbg (MISSING=SYSMIS) (ELSE=COPY) Into Houdingcontact. EXECUTE.

VARIABLE LABELS Houdingcontact "De houding van respondenten over het contact". EXECUTE.

*Nu kan de laatste regressieanalyse worden uitgevoerd, met alle gebruikte variabelen.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

(30)

29

/CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN

/DEPENDENT immigratiehoudingen

/METHOD=ENTER hoogopgeleid Interetnischcontact Geslacht Leeftijd Houdingcontact Hoogopgeleid_Interetnischcontact.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Meer in het bijzonder zal er in dit onderzoek dan ook meer aandacht worden geschonken aan het Type II agency probleem binnen familiebedrijven welke ervoor hebben gezorgd

The infinite-frequency shear modulus, zero-shear normal stress coefficient, and relaxation time are calculated from the equilibrium stress autocorrelation function, by applying

Contrary to most prior studies of personality, sex differences in self- construal were larger in samples from nations scoring lower on the Gender Gap Index, and the Human

Aangesien hierdie instrument nie h psigoloRiese toets in die ware sin van die woord verteenwoordig nie, word dit nie volgens die standaard= skema bespreek nie. Slegs h

Op basis van bovenstaande korte studie naar het gebruik van geschreven propaganda in de illegale pers van Nederland kan geconcludeerd worden dat er in De Waarheid

The perceptions and experiences of virtual talented workers (working in the home country and abroad) with regard to their work and employer will be investigated, as well as

In gold mining the focus, of the energy management services provided, is on company en- ergy managers with between 50 and 100 sites or projects under their supervision that

To understand the effect of drug release kinetics on the pharmacokinetic profile of the nanomedicines, the small molecular weight drug DMS was derivatised with