• No results found

Spierkracht, staal en vuurwapens. Visies op de Britse cavalerie aan het Westfront van de Eerste Wereldoorlog

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Spierkracht, staal en vuurwapens. Visies op de Britse cavalerie aan het Westfront van de Eerste Wereldoorlog"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Visies op de Britse cavalerie aan het Westfront van de Eerste Wereldoorlog

Amber Dekker Masterscriptie Militaire geschiedenis

Universiteit van Amsterdam 1 augustus 2017 Samuël Kruizinga

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding 3 1. Aanloop (1900-1914) 8 2. Vuurdoop (1914-1918) 24 3. Evaluatie (1918–) 38 Conclusie 46 Bronnen- en literatuurlijst 49 Afbeelding titelblad:

(43) D.939 - Cavalry reconnaissance party.

(3)

3

Inleiding

Wat wapentechnologie betrof, werd de Eerste Wereldoorlog uitgevochten op een breekpunt in de geschiedenis. De wapenontwikkeling kwam aan het einde van de negentiende en begin twin-tigste eeuw in een stroomversnelling terecht; enerzijds werd er gevochten met paarden en lan-sen, anderzijds verschenen er machinegeweren en later ook tanks op het strijdtoneel. Hierdoor moest er nagedacht moest worden over de relevantie van de verschillende legeronderdelen, zoals de cavalerie. Zowel militairen als politici bogen zich over het vraagstuk of de cavalerie nog mee zou kunnen vechten in een moderne oorlog. Hoeveel zin had een cavaleriecharge immers als deze onmiddellijk weggemaaid zou worden door machinegeweren?

In de jaren tussen de Tweede Boerenoorlog (1899-1902) en de Eerste Wereldoorlog werd in heel Europa gediscussieerd over de vorm waarin de cavalerie in de toekomst zou kun-nen deelnemen aan oorlogen. De situatie in Groot Brittannië was uitzonderlijk omdat de hoogste posten binnen het leger bekleed werden door cavaleristen, bijvoorbeeld de Opperbevelhebber der Strijdkrachten en de opperbevelhebber van de British Expeditionary Force (BEF). De cavale-rie was een trots legeronderdeel, en cavaleristen waren er zelf van overtuigd dat hun rol in de oorlog nog niet was uitgespeeld. Dat er een aantal aanpassingen gedaan moest worden, daarover was men het over het algemeen eens. Maar welke aanpassingen dat dan zouden moeten zijn, bleef lang onderwerp van discussie. Zowel de bewapening van de cavaleristen als de manier van aanvallen werden in de aanloop naar de oorlog uitgebreid besproken in tijdschriften en boeken, waarbij er duidelijk verschillende kampen ontstonden.

In deze scriptie zal er nader worden ingegaan op deze discussies. Dit zal gebeuren aan de hand van een bronnen- en literatuuronderzoek. William L. Taylor heeft een overzichtsartikel geschreven over de discussie die voorafgaand aan de oorlog gevoerd werd rondom de cavalerie. In dit artikel, ‘The debate over changing cavalry tactics and weapons’, 1900-1914 (1964-1965) bespreekt Taylor verschillende visies op de cavalerie. Hoewel hij vrijwel alle belangrijke militai-ren en theoretici noemt, schenkt hij geen aandacht aan de visie van Sir John Fmilitai-rench. Fmilitai-rench zou in deze discussie niet genegeerd mogen worden, aangezien hij wel degelijk een duidelijk idee heeft over de invulling van de cavalerie. Hij was vanaf 1912 Chef van de Generale Staf en in 1914 werd hij zelfs de opperbevelhebber zou zijn van de BEF. Zijn ideeën waren van invloed op de manier waarop de cavalerie zou deelnemen aan de oorlog.

Gervase Phillips wijst er echter in zijn artikel ‘Scapegoat arm: twentieth-century cavalry in Anglophone historiography’ (2007) op dat de discussie over het legeronderdeel in de aanloop naar de oorlog steeds meer ging lijken op een persoonlijke strijd tussen Lord Frederick Roberts

(4)

4

en Sir John French.1 De eerste was een groot voorstander van het gebruik van vuurwapens, de

tweede wilde de cavalerie het liefst op de traditionele manier inzetten. In de biografie The trage-dy of Sir John French (1985) beweert George H. Cassar dat French de cavalerie het liefst onver-anderd zag. ‘His belief in the arme blanche was a religious mystique, blinding him to its future war potential in the face of rapidly increasing development of firepower’.2 Phillips nuanceert dit

beeld enigszins in zijn artikel, door te stellen dat French zich ervan bewust was dat een ouder-wetse cavaleriecharge zelden zou voorkomen.3

De geschiedenis oordeelde in eerste instantie hard over de Britse legerleiding; zo werd het Britse leger (in het bijzonder de infanterie) omschreven als lions led by donkeys. Hoewel deze uitspraak over de infanterie al langere tijd weerlegd is, blijft een dergelijk beeld over de cavale-rie toch hardnekkig bestaan in de literatuur. Wie zich meer verdiept in de discussie die gevoerd werd tussen deze reactionaire en progressieve partijen, zal zien dat de benaming donkeys niet opgaat, en dat de discussie een stuk minder zwartwit is dan historici deze jarenlang hebben doen voorkomen. Pas sinds een jaar of twintig zijn er steeds meer historici die de rol van de ca-valerie tijdens de oorlog erkennen en hen weer een rol toebedelen in de overwinning. Dit onder-zoek zal zich dan ook aansluiten bij deze opkomende stroming.

De twee kampen die Phillips in zijn artikel beschrijft, zijn ook terug te zien in de litera-tuur en militaire tijdschriften die gepubliceerd werden in de aanloop naar de oorlog. Een mooi voorbeeld van deze tweestrijd is te zien in de Cavalry Manuals die gepubliceerd werden voor de aanvang van de oorlog. In 1904 werd een nieuwe Cavalry Manual gepubliceerd onder toeziend oog van Lord Roberts, die op dat moment nog opperbevelhebber van de Britse strijdkrachten was. In deze uitgave werd het belang van vuurwapens en actie te voet benadrukt en uitgebreid behandeld. In 1907 verscheen er echter alweer een herziene editie van de handleiding, maar deze keer draaide het om de visie van John French. French bleef van mening dat arme blanche de primaire bewapening moest blijven en dat niets op kon tegen de traditionele rol van de cavale-rie. Dit maakte hij dan ook meer dan duidelijk.4

Behalve secundaire literatuur wordt er ook primair bronmateriaal bestudeerd, om zo een beter inzicht te krijgen in de achterliggende gedachten van de mannen die beslissingen na-men. Waarom kozen zij ervoor om de cavalerie wel aan het front te houden, ondanks de kleine kans om haar ook daadwerkelijk in te kunnen zetten? En hoe werden deze beslissingen ervaren door de mannen aan het front? Om hier een beter beeld van te krijgen, zullen de memoires van John French en Douglas Haig, en een dagboek van een cavaleriebevelhebber worden bekeken.

1 Gervase Phillips, ‘Scapegoat Arm: Twentieth-Century Cavalry in Anglophone Historiography’ in The Journal of

Military History, 71 (2007) 1, 37-74, aldaar 39.

2 George H. Cassar, The tragedy of Sir John French (Newark 1985) 64. 3 Phillips, ‘Scapegoat Arm’ 44.

(5)

5

Uit het dagboek van officier Archibald ‘Sally’ Home wordt duidelijk dat de discussie rondom het legeronderdeel nooit is gestopt na 1914 en dat cavaleristen gedurende de hele oorlog hun rele-vantie zouden blijven verdedigen.5 Ook de correspondentie tussen Haig en het oorlogskabinet,

onder andere over het al dan niet terugtrekken van een gedeelte van de cavalerie, wordt be-sproken.

In 1910 publiceerde Erskine Childers het boek War and the arme blanche, dat werd inge-leid door niemand minder dan Lord Roberts zelf. Hierin betoogde Childers ‘that for mounted troops in modern war the arme blanche is as dead as the dodo’.6 De Generale Staf reageerde

hierop met een uitgebreid artikel, waarin werd uitgelegd dat Childers gelijk had dat cavaleristen zowel met arme blanche als met vuurwapens zouden moeten kunnen vechten, maar dat de arme blanche absoluut nog niet afgeschaft moest worden en zelfs de primaire bewapening zou moeten blijven.7

De discussie die gevoerd werd in de jaren voor de oorlog, hield vanzelfsprekend niet op in 1914. Toen in de zomer de oorlog daadwerkelijk uitbrak, was het tijd om de theorieën van de afgelopen jaren te toetsen aan de praktijk. Was er nog plaats voor arme blanche in de moderne oorlog? Hoeveel divisies werden er verscheept naar Europa, en hoe werden zij ingezet? Wat moest er gebeuren met de cavalerie toen de fronten muurvast kwamen te liggen? Hoe werd er gedurende de vier oorlogsjaren gedacht over de bijdrage van de cavalerie aan de strijd in België en Frankrijk? Werden de bewapening en de vorm van de cavalerie aangepast aan de omstandig-heden, of werd er keer op keer gebruik gemaakt van dezelfde formule? Om hier een goed beeld van te krijgen, wordt de inzet van de cavalerie gedurende de oorlog onderzocht en besproken. Veel historici kijken voornamelijk naar de periode voor 1914, of bespreken de periode na de oorlog, maar slaan de oorlogsjaren zelf over. Toch zijn deze jaren cruciaal voor een volledig beeld van de cavalerie, en zegt de manier waarop het legeronderdeel ingezet werd veel over de motieven en intenties van bijvoorbeeld John French en Douglas Haig.

De beginfase van de oorlog, ook wel de Race naar de Zee genoemd, zal als eerste nader worden geanalyseerd. De BEF kwam tijdens deze slag voor een van de eerste malen in actie. Het aantal cavaleristen was groot en de fronten lagen op dat moment nog niet zo muurvast als zij de daaropvolgende jaren zouden liggen. Kon de cavalerie tijdens deze slag nog ingezet worden zo-als van tevoren gepland, of was het front al snel zodanig vastgelopen dat dit niet meer mogelijk was? Verschillende historici noemen het optreden van de cavalerie in deze periode cruciaal voor het verder verloop van de oorlog. Anderen noemden hen vanaf het begin af aan al kansloos. Op welke acties baseerden zij zich?

5 Sally Home, The diary of a World War I cavalry officer (1985).

6 ‘War and the arme blanche: the General Staff’s views on Mr. Childers’ book’ in Journal of the Royal United

Service Institution 54 (1910) 2, 1059-1067, aldaar 1059.

(6)

6

In 1915 nam Sir Douglas Haig het oppercommando van John French over. Haig geloofde er nog steeds heilig in dat de vijand verslagen zou moeten worden met een beslissend offensief, haast vergelijkbaar met een Napoleontische veldslag.8 Dit was ook zijn insteek tijdens zijn

op-perbevel en bijvoorbeeld tijdens de Slag aan de Somme in 1916. Volgens Michael L. Waller was lang niet iedereen het hiermee eens. Sterker nog: een aantal weken voor de slag begon, werd Haig verzocht om zich te melden bij Buckingham Palace om de effectiviteit van de cavaleriechar-ge te bespreken.9 Waller gaat hier uitgebreider op in in zijn proefschrift The conservatism of the

British cavalry and its effect on the British Army of WWII (2009), waarin hij betoogt dat de cavale-rie vanaf het begin van de oorlog al een verloren zaak was geweest. Een belangrijke ontwikke-ling op het gebied van wapentechnologie, zorgde er in 1916 voor dat er wellicht nieuwe molijkheden zouden ontstaan voor de cavalerie. In september van dat jaar werd de eerste tank ge-introduceerd op het slagveld, en waren er plannen om tanks en cavalerie samen te laten werken om zo een gat te slaan in de Duitse defensie.

Als laatste wordt de slotfase van de oorlog onder de loep genomen. Na jarenlang in een wellicht dubieuze positie te hebben verkeerd, kon de cavalerie bij het Lenteoffensief in 1918 toch weer een rol spelen. Volgens Haig was de cavalerie tijdens dit offensief van levensbelang geweest, omdat de snelheid van de paarden essentieel was.10 Gervase Phillips wijst er op dat de

cavalerie nog altijd het meest mobiele wapen was op het ruige, gebombardeerde terrein met slechte infrastructuur.11 Kon de actie van de cavalerie het imago van het legeronderdeel

herstel-len?

In het derde hoofdstuk zal er gekeken worden naar het oordeel over de cavalerie in de jaren vlak na de oorlog. Hoe werd het optreden van de legereenheid in het decennia daarna be-oordeeld? Er waren nog genoeg voorstanders van het behouden van een “ouderwetse”, niet ge-mechaniseerde cavalerie. Zo stelde Haig in 1926 nog dat hij de vliegtuigen en tanks zag als ac-cessoires van de infanterie en de cavalerie, en dat hij er vertrouwen in had dat mensen snel weer het nut van de cavalerie in zouden zien.12 Ook de Amerikaanse majoor Malcolm

Wheeler-Nicholson bleef na de Grote Oorlog van mening dat de cavalerie niet opgeheven moest worden. In 1922 schreef hij er een boek over, Modern Cavalry: studies on its rôle in the warfare of to-day with notes on training for war service, waarin hij uiteenzette welke lessen er geleerd konden worden en hoe de cavalerie in de toekomst ingezet zou moeten worden.

Bekende namen zoals John Frederick Charles Fuller en Basil Liddell Hart hebben in de ja-ren na de oorlog felle betogen geschreven om duidelijk te maken dat zij de cavalerie niet meer

8 Williamson A. Murray, ‘The west at war 1914-1918’ in: Geoffrey Parker ed., The Cambridge history of warfare

(Cambridge 2009), 278-313, aldaar 300.

9 Michael L. Waller The conservatism of the British cavalry and its effect on the British Army of WWII (2009) 114. 10 Phillips, ‘Scapegoat Arm’, 54.

11 Ibidem, 52, 54.

(7)

7

vonden passen binnen de huidige vorm van oorlogvoering. Ook in de officiële geschiedenis van de oorlog brengt de cavalerie het er niet al te best vanaf, iets dat decennialang klakkeloos werd overgenomen door historici.

De cavalerie in de twintigste eeuw werd met enige regelmaat afgeschilderd als een ana-chronisme.13 Maar is dit oordeel terecht? Na het bestuderen van de discussie vooraf, de inzet van

de Britse cavalerie tijdens de oorlog zelf, en de discussie die achteraf werd gevoerd, zal ik laten zien dat de cavalerie nog geen geheel overbodige luxe was. Hoewel zij misschien geen hoofdrol meer kon spelen in de overwinning, zoals French en Haig hadden gehoopt, heeft de cavalerie wel degelijk nog een nuttige bijdrage kunnen leveren tijdens verschillende periodes van de Eerste Wereldoorlog. Bovendien betekende de oorlog niet het absolute einde van het legeronderdeel, en ontstond er weer een nieuwe discussie: welke rollen zou de cavalerie in de krijgsmacht van de toekomst kunnen vervullen?

(8)

8

1. Aanloop (1900 – 1914)

No one who has not studied in a critical spirit this question of weapons for horsemen can realize the incalculable influence of purely sentimental conservatism upon even the ablest Cavalry sol-diers.14

Although the motives were perhaps subconcious, phenomena as the cult of the horse and the arme blanche may now be seen as a last desperate effort to withstand depersonalisation of war.15

Eind negentiende eeuw deed een nieuw wapen haar intrede in de oorlogvoering: het machine-geweer. De grote Europese legers hadden grote moeite met dit moderne vuurwapen omdat dit zogezegd het heroïsme en de individualiteit uit de oorlog haalde; het kon een regiment stoppen, zonder dat soldaten hun vijand hadden kunnen zien.16 Met het verschijnen van machinegeweren

moest er een belangrijke vraag worden beantwoord: hoe kon men deze snelle, dodelijke en ano-nieme wapens trotseren?

In 1907 publiceerde (toen nog) majoor-generaal Douglas Haig een boek met daarin zijn visie op de toekomst van de cavalerie, Cavalry studies: strategical and tactical.17 Haig gaf hierin

vier redenen waarom de rol die de cavalerie in oorlogvoering speelde altijd zou blijven groeien, juist door moderne oorlogvoering. Al deze redenen hadden gek genoeg juist te maken met de combinatie van snelheid van de cavalerie en moderne vuurwapens en machinegeweren.

De eerste reden die Haig noemde, was dat door de nieuwste wapenontwikkelingen de cavalerie beter inzetbaar zou zijn; in samenwerking met de eigen artillerie kon zij immers beter worden gedekt tijdens een aanval. De tweede reden was, dat het grotere bereik en de grotere effectiviteit van de moderne vuurwapens in combinatie met de langere duur van oorlogen voor morele uitputting zou zorgen. Dit zou op lange termijn tot gevolg hebben dat cavaleriecharges een grotere kans van slagen zouden hebben. Tegelijkertijd was de snelheid van de cavalerie van levensbelang, juist ook weer vanwege de verbeterde, moderne wapens die de vijandelijke infan-terie bij zich droeg. Als laatste reden gaf Haig nog een vrij lugubere: het moderne kleinere kali-ber kogels had minder stopkracht op de paarden dan de oudere en grotere kogels.18 Hierdoor

was de impact van machinegeweren op paarden wellicht niet zo groot als er van tevoren ge-vreesd werd.

Behalve de vraag hoe de cavalerie in een toekomstige oorlog bewapend moest zijn, was ook de tactiek een onderwerp van discussie. Deze twee discussies beïnvloedden elkaar sterk, omdat de bewapening een essentieel onderdeel was voor het mogelijk maken van verschillende manieren van aanvallen. De rol die de cavalerie in de jaren voor de oorlog toegeschreven kreeg

14 Erskine Childers, War and the arme blanche (Londen 1910), 8. 15 Ellis, Social history of the machine gun, 56.

16 Ibidem.

17 Douglas Haig, Cavalry studies: strategical and tactical (Londen 1907) 8-9. 18 Ibidem.

(9)

9

door de beleidsmakers, verschilde weinig van de rol van de cavalerie in de Napoleontische oor-logen, honderd jaar eerder. Er zou gebruik gemaakt worden van shock tactics waarbij de cavale-rie ingezet zou worden op het moment dat de vijandelijke infantecavale-rie uit balans was gebracht en er een gat was ontstaan in de defensie van de tegenstander.19 Er werd zelfs gesproken over het

fokken van sterkere en snellere paarden zodat de cavaleristen zich sneller over het slagveld zouden kunnen verplaatsen, wat essentieel zou zijn met de opkomst van de machinegeweren.20

Toch was men het niet unaniem eens over deze manier van aanvallen en bewapenen. In de jaren voor het uitbreken van de oorlog is er door velen over deze kwesties gediscussieerd. In het House of Lords en het House of Commons, maar ook in (wetenschappelijke) artikelen, kran-ten en boeken werden de cavalerie en haar toekomst besproken. De recent opgedane ervaringen van de Tweede Boerenoorlog droegen eveneens bij aan de discussie omdat de cavalerie tijdens deze oorlog flink op de proef werd gesteld door een tegenstander die niet op een traditionele wijze vocht. Het Britse leger, en in het bijzonder de cavalerie, was een logge machine in vergelij-king met het Boerencommando, dat relatief snel en wendbaar was. De Boers gebruikten hun paarden niet voor het uitvoeren van charges, maar enkel om zich makkelijk en snel te kunnen verplaatsen en te voet met vuurwapens te vechten. De Britse cavalerie viel in eerste instantie aan met arme blanche en in dichte formaties, waardoor snel manoeuvreren praktisch onmogelijk was.

De tactieken van de Boers bleken bijzonder effectief te zijn tegen het Britse imperialisti-sche leger. Uiteindelijk waren er 300.000 Britse soldaten aanwezig, tegenover 60.000-75.000 Boers.21 De Boers wisten voor zes maanden lang offensief op te treden voor zij in een defensieve

positie gedwongen werden. Ook toen wisten ze de Britten nog twee jaar af te houden. Pas toen de Britten zich aanpasten aan de situatie door de tactiek van de Boers over te nemen en zij ook te voet gingen vechten, begon het tij daadwerkelijk te keren. William L. Taylor schrijft in zijn artikel ‘The debate over changing cavalry tactics and weapons, 1900-1914’ (1964-1965) dat enkel de Dragonder tactieken uiteindelijk succesvol toepasbaar waren in Zuid-Afrika.22 Deze

hielden in dat de soldaten zich te paard verplaatsten, maar te voet vochten.

De ervaringen tijdens de Boerenoorlog wakkerden het debat over de bewapening van de cavalerie aan. Tijdens de vergadering van het House of Lords op 23 februari 1905 werd er op-gemerkt dat de Britse cavalerie in Zuid-Afrika met hun karabijnen niet op konden tegen de Boe-ren met Mauser geweBoe-ren. Hoewel de karabijn een klein wapen was, dat te paard goed te gebrui-ken was en geschikt was voor de kortere afstanden, blegebrui-ken cavaleristen de voorkeur te geven

19 Margaret McMillan, The war that ended peace: the road to 1914 (New York 2013) 310. 20 Ibidem.

21 William L. Taylor, ‘The Debate over Changing Cavalry Tactics and Weapons, 1900-1914’ in Military Affairs 28

(1964-1965) 4, 173-183 aldaar 173.

(10)

10

aan de meer accurate geweren die de infanterie ook droeg.23 Er moest dus een middenweg

ge-vonden worden tussen deze twee, die praktisch genoeg was om te paard mee te dragen, maar ook daadwerkelijk gebruikt zou kunnen worden op langere afstanden.

Toch werd er door voorstanders van de arme blanche op gewezen dat de Tweede Boe-renoorlog geen reguliere moderne oorlog was, maar een uitzonderlijke situatie en een koloniale oorlog. Dit betekende volgens hen dat er geen bewijs was dat het laatste uur had geslagen voor de wapens van staal. Toen in 1904 de oorlog tussen Japan en Rusland werd uitgevochten, werd er nauwlettend gekeken naar de tactieken die er gebruikt werden. Rusland en Japan waren alle-bei moderne landen en het argument dat het een koloniale oorlog was, ging voor dit conflict niet op.24 Voor beide zijden gold dat er vrijwel geen cavalerie in actie kwam, maar de zeldzame keren

dat dit wel het geval was, vochten zowelde Russen als de Japanners vrijwel alleen met vuurwa-pens. De Japanners wonnen de oorlog, ondanks dat zij in de minderheid waren, en wisten hun cavalerie relatief succesvol in te zetten.25 Hun tactieken waren, opvallend genoeg, vergelijkbaar

met die van de Boers in de Tweede Boerenoorlog.

Taylor noemt in zijn artikel een belangrijke factor voor het niet kunnen inzetten van de cavalerie in een moderne oorlog: de slagvelden zijn vele malen groter dan de slagvelden in vroe-gere oorlogen, waardoor het praktisch onmogelijk is om de cavalerie als een compacte eenheid in te zetten.26 Het probleem van de langgerekte fronten is een probleem dat later ook te zien is in

de Eerste Wereldoorlog. Het wordt de cavalerie onmogelijk gemaakt om de vijand te flankeren en in een bepaalde richting te drijven; de schaal van de oorlog is simpelweg te groot.

Ondanks deze twee recente oorlogen, wisten de voorstanders van de vuurwapens hun opponenten er niet van te overtuigen dat de arme blanche als primaire bewapening verleden tijd was. Zij gebruikten de Tweede Boerenoorlog als voorbeeld van de vernietigende kracht van vuurwapens op de traditionele cavalerie, en wezen naar de Russisch-Japanse oorlog om te laten zien hoe nutteloos de cavalerie was als zij niet te voet kon vechten. De voorstanders van de oude bewapening, gebruikten eerder behaalde resultaten als argument voor het behouden van deze wapens. Zij benadrukten het unieke karakter van de oorlog in Zuid-Afrika en noemde deze strijd onvergelijkbaar met een oorlog die uitgevochten zou worden door twee westerse machten. De oorlog in Mantsjoerije kon volgens hen niet worden gebruikt als argument voor het verbannen van de arme blanche, omdat de Japanse cavalerie een kleine eenheid was en de Russen hun beste

23 Vergadering House of Lords op 23 februari 1905

http://hansard.millbanksystems.com/lords/1905/feb/23/the-new-service-rifle#S4V0141P0_19050223_HOL_29

24 William L. Taylor, ‘The Debate over Changing Cavalry Tactics and Weapons, 1900-1914’ in Military Affairs 28

(1964-1965) 4, 173-183 aldaar 174.

25 Ibidem. 26 Ibidem.

(11)

11

troepen in Europa hadden gelaten. Ook bezaten de Russen niet de cavalry spirit en namen zij niet genoeg initiatieven om een goede cavalerieaanval te kunnen uitvoeren.27

Zoals in de inleiding al genoemd werd, wijst Gervase Phillips er op dat de discussie over het legeronderdeel in de aanloop naar de oorlog steeds meer ging lijken op een persoonlijke vete tussen Lord Frederick Roberts en Sir John French.28 Hoewel er uiteraard veel meer mensen bij

betrokken waren, komen deze twee namen opvallend vaak terug in de bronnen en de literatuur uit de jaren 1900-1914.

Deze kampen, kamp-French en kamp-Roberts, stonden op het oog lijnrecht tegenover elkaar. Door Roberts werd er gestreden voor het vervangen van de arme blanche door moderne vuurwapens; tijdens de laatste oorlog zou al zijn bewezen dat de vuurwapens meer hadden bij-gedragen aan de overwinning dan arme blanche had gedaan. Aan de andere kant deden John French en zijn aanhang er juist alles aan om de arme blanche te behouden omdat deze bewape-ning zou zorgen voor morele superioriteit en een sterkere cavalry spirit.

In augustus 1901 schreef Lord Roberts, die op dat moment Commandant der Strijdkrach-ten was, aan French, die cavalerie officier was Strijdkrach-ten tijde van de Tweede Boerenoorlog:

Shock tactics may be possible in the future but in my opinion the side which dismounts and opens fire with the magazine rifle will prevent the other from getting near them. However, your experi-ence is unrivalled, and I am most anxious to get your views on the subject, and on other important matters connected with cavalry equipment.29

De redenering van Roberts was simpel: met een vuurwapen was de tegenstander op grotere afstand te houden. Zo zou de partij die afsteeg en met vuurwapens zou vechten, meer controle hebben over de situatie dan zijn tegenstander. Zeker als die tegenstander enkel met sabel en lans vocht, en door het vuur niet dichterbij kon komen. Roberts stuitte echter op weerstand vanuit de cavalerie zelf en de reactie van John French was dan ook deels afwijzend. French gaf toe dat het bezit van een vuurwapen de positie van de cavalerie zou versterken en dat zij op die manier wellicht sneller over zou gaan tot actie te voet. Maar, vond French, de cavalerie moest niet beperkt worden in haar kracht om op te treden als cavalerie.30

Beide partijen hadden een andere toekomstvisie op de cavalerie, die samenhing met de bewapening en de bijbehorende tactieken. In een lezing die French in 1894 gaf, zette hij uiteen wat volgens hem de essentie van de cavalerie was. In deze lezing pleitte French voor het gebruik van vuurwapens, maar hamerde hij vooral op wat volgens hem de rol van de cavalerie in toe-komstige oorlogen zou moeten zijn:

There is no subject upon which more misconception exists than as regards to the real role of the

27 Ibidem, 177.

28 Phillips, ‘Scapegoat Arm’ 39.

29 Stephen Badsey, Doctrine and reform in the British cavalry 1880-1918 (Londen 2008), 150. 30 Ibidem, 150-151.

(12)

12

cavalry in warfare. My conception of the duties and functions of the mounted arm is not to cut and hack and to thrust at your enemy wherever and however he may be found. The real business of cavalry is so to manoeuvre your enemy as to bring him within effective range of the corps artillery of your own side for which a position suitable for battle, and commanding a field for an infantry engagement if necessary.31

Om deze rol goed te kunnen vervullen, was het van belang dat de cavalerie mobiel was en zich snel kon verplaatsen om zo de vijand te kunnen flankeren en op zou kunnen drijven. Op het moment dat het legeronderdeel eigenlijk ingezet zou worden als infanterie te paard, waarbij er afgestegen gevochten zou worden, dan verloor de cavalerie deze mobiliteit en dus ook de typi-sche eigenschap.

De cavalerie was daarbij een trots legeronderdeel en cavaleristen zouden naar eigen zeggen slechts bij hoge uitzondering gescheiden moeten worden van hun paarden. Roberts zag dit probleem ook, en schreef in september 1901 naar Sir Evelyn Wood, die tussen 1901 en 1904 bevelhebber was van het tweede legerkorps:

No-one can have a greater belief in cavalry than I have. It will, I am satisfied, be more required than ever in war time, and it is essential that the cavalry soldier should be a good rider, and skill-ful in the use of sword and lance… [But] opportunities for shock will seldom occur, and cavalry-men will have to mainly depend on their rifles. For this reason I would do all in my power to en-courage musketry, and to make cavalrymen understand that they must not think it is in any way infra dig being trained to fight on foot.32

Hij benadrukte dat het de cavaleristen duidelijk gemaakt moest worden dat het vechten te voet niet onder hun stand was. Veel cavaleristen hadden een adellijke achtergrond en vonden het vechten te voet minderwaardig aan aanvallen te paard.

De reactie van Wood op de brief van Roberts was dubbelzinnig. Hij gaf Roberts zowel gelijk, als tegenspraak. Wood schreef terug dat hij blij was dat Roberts en hij op één lijn zaten wat het cavalerieprobleem aanging. Zijn idee, zo schreef hij, was dat de cavalerie nooit te voet zou moeten vechten als zij de vijand ook te paard zou kunnen verslaan.33 Stephen Badsey merkt

bij deze correspondentie op dat de reactie van Wood wellicht gestoeld kon zijn op een misver-stand. Als dit niet het geval was, zou het volgens Badsey een politiek signaal aan Roberts zijn om de cavaleriekwestie niet te ver door te drijven, om zo op Woods steun te kunnen blijven reke-nen.34

De visie van Roberts op de toekomst van de cavalerie was duidelijk anders dan die van French en consorten. Deze visie hield in dat de cavalerie met de juiste training en bewapening niet alleen terrein kon verkennen en in zeldzame gevallen een achtervolging in kon zetten, maar

31 Cassar, The tragedy of Sir John French, 29. 32 Badsey, Doctrine and reform, 151. 33 Ibidem.

(13)

13

dat zij ook snel op een verzwakte plek in de frontlinie kon zijn om de infanterie te ondersteunen, of om een positie in te nemen en deze te verdedigen tot de infanterie was gearriveerd.35 Deze

twee taken pasten eigenlijk beter bij de cavalerie in moderne oorlogvoering, zoals een kleine twintig jaar later zou worden uitgewezen.

French was dus juist tegen deze manier van aanvallen. Hij was er absoluut zeker van dat de leider die zou afstappen en beginnen met vuren, onmiddellijk verloren zou hebben als de vijandelijke cavalerie kwalitatief gelijkwaardig was aan de Britse.36 Volgens French zou er bij een

confrontatie tussen Britse en Franse of Duitse cavalerie geen geweer aan te pas komen. Sterker nog: hij zou de sabel en de lans altijd het eerste wapen maken van de Hussars en Lancers.37

Cava-leristen zouden niet gezien willen worden als Amerikaanse Rough Riders en vonden het beneden hun stand om te voet te vechten.38

In de memoires van French staan nog een aantal argumenten waarom French tegen het te voet vechten of zelfs als infanterie inzetten van de cavalerie was. Zo moest er toch op de paar-den gelet worpaar-den, waardoor er minder mannen ingezet konpaar-den worpaar-den aan het front. Ook had-den cavaleristen een aangepast geweer, en droegen zij niet evenveel munitie met zich mee als een infanterist. Maar, zei French, de mobiliteit van de cavalerie woog op tegen deze nadelen.39

Na de Tweede Boerenoorlog was Lord Roberts ervan overtuigd dat de Britse cavalerie had gefaald in Zuid-Afrika omdat zij niet wist hoe zij het beste gebruik kon maken van vuurwa-pens.40 Dit zou bij een volgende oorlog van groot belang zijn, omdat het vuurwapen volgens

Ro-berts het belangrijkste wapen was dat cavaleristen bij zich droegen.41 Het zwaard zou voortaan

secundair wapen moeten zijn, tegenover het vuurwapen als primair wapen. In de jaren dat hij de positie van Commandant der Strijdkrachten bekleedde, bleef hij hierop hameren en probeerde hij dit op verschillende manieren te benadrukken.

In 1903 schafte Roberts het gebruik van de lans af, en maakte hij de karabijn en het ge-weer de primaire wapens. De lans mocht enkel nog gebruikt worden bij militaire parades. Ook deze beslissing bracht de nodige reacties teweeg.

In het boek Cavalry: its past and future (1903) schreef kolonel Frederic Natusch Maude dat het kwaad pas echt zou geschieden als de cavalerie zich volledig richtte op vuurwapens in plaats van de arme blanche en het vechten te voet. Maude stond bekend als een groot

35 Cassar, The tragedy of Sir John French, 63.

36 Marquess of Anglesey, A History of the British Cavalry: Volume 4: 1899-1913 (Barnsley 1998) 400. 37 Ibidem.

38 McMillan, The war that ended peace, 310. 39 John French, 1914 (Londen 1919) 181. 40 Ibidem.

(14)

14

der van knie-aan-knie charges, en hij was bang dat de cavalerie de paarden enkel nog zou zien als vervoersmiddel en niet meer als essentieel onderdeel van de cavalerie eenheid.42

Volgens Douglas Haig zou de ideale cavalerie bewapend zijn met de beste vuurwapens, maar daarnaast ook met een lans of sabel. Zij zouden zowel te voet moeten kunnen vechten, als te paard kunnen aanvallen.43 De snelheid van de cavalerie was immers essentieel voor de

effec-tiviteit van hun aanval, omdat het verrassingselement ervoor zorgde dat de moraal van de vijand verpletterd werd. Omdat vuurwapens volgens Haig niet geschikt waren voor man-tot-man ge-vechten, moest tijdens de charges juist gebruik gemaakt worden van arme blanche. Hij was er dan ook op tegen dat het gebruik van de lans afgeschaft werd.44

In 1904 verscheen er onder het toeziend oog van Lord Roberts een Cavalry Manual waar-in er wederom de nadruk werd gelegd op vuurwapens en de tactiek van het verplaatsen te paard, maar het vechten te voet. Met het verschijnen van deze handleiding leek het erop dat er toch een soort overwinning had plaatsgevonden, en dat er moderne veranderingen doorgevoerd zouden worden. In de inleiding vergeleek Roberts het bewapenen van de cavalerie met goed bruikbare vuurwapens met het revolutionaire moment dat de infanterie bewapend werd met geweren en bajonetten. Ook wees hij erop dat de cavalerie op deze manier niet alleen de ogen van het leger kon zijn, of het legeronderdeel dat het beste in staat was om een gedemoraliseerde vijand te verslaan, maar juist ook een nieuwe taak kon vervullen waartoe de cavalerie eerder nog niet in staat was geweest, zoals het beter kunnen .45

Roberts was ervan overtuigd dat er wel nog traditionele charges uitgevoerd zouden worden, maar niet meer zo frequent als in het verleden. Daarom was het van belang dat officie-ren en cavaleriesoldaten ook voorbereid waofficie-ren op andere manieofficie-ren van aanvallen. Hij voor-spelde dan ook dat bevelhebbers die op een slimme manier gebruik wisten te maken van vuur-kracht de andere partij kon verslaan als die weigerde vuurwapens te gebruiken, of niet wist hoe die te gebruiken.46

De reactie op deze hervormingen (of de pogingen daartoe) waren heftig. Toen Roberts vlak na het verschijnen van de Cavalry Manual uit zijn functie werd ontheven omdat deze functie ophield te bestaan, werden er onmiddellijk een paar van zijn acties ongedaan gemaakt door de partijen die het met hem oneens waren. Tot deze reactionairen behoorden onder anderen John French en Douglas Haig, die na de pensionering van Roberts zorgden voor een ‘Cavalerie

42 Anglesey, A History of British Cavalry, volume 4, 404. 43 Phillips ‘Scapegoat arm’, 39.

44 Anglesey, A History of the British cavalry, volume 4, 394. 45 Ibidem, 396.

(15)

15

reformatie’, zoals door Stephen Badsey omschreven in zijn artikel The Boer War (1899-1902) and British Cavalry Doctrine: A Re-Evaluation (2007).47

Badsey betoogt in zijn boek Doctrine and Reform in the British Cavalry 1880–1918 (2007) dat de verschillen tussen kamp Roberts en kamp French hoogstwaarschijnlijk kleiner waren dan zij zelf deden voorkomen, of de literatuur ons wil doen geloven. Als zij op een open manier met elkaar in gesprek waren gegaan, zouden zij zien dat zij het over twee punten in ieder geval eens waren: de cavalerie als legeronderdeel moest niet ophouden te bestaan, en cavaleristen moesten ook getraind worden met vuurwapens.48 Ook waren Roberts en Haig het niet volkomen met

el-kaar oneens over het afstappen en vechten te voet. Haig zag er alleen het nut niet van in, als er ook infanterie beschikbaar was om dat te doen.49

Tijdens de vergadering in de House of Lords van 23 februari 1905, werd er bijvoorbeeld niet gediscussieerd over de vraag of soldaten vuurwapens moesten gebruiken. Wel werd er uit-gebreid gediscussieerd over welk vuurwapen dit dan moest zijn, of er eventueel aanpassingen aan gedaan moesten worden, maar er werd ook vooral veel tijd besteed aan de manier waarop de cavalerist het vuurwapen bij zich diende te dragen.50 Wat voor deze discussie wel van belang

was, was de vraag of de vuurwapens primaire of secundaire bewapening zou zijn. Zo werd er namelijk besproken of het geweer aan de soldaat of aan het paard bevestigd moest worden.

De voorstanders van de arme blanche vonden dat de cavaleristen het makkelijkst en snelst naar hun sabel of lans zouden moeten kunnen grijpen. Het vuurwapen zou daarom aan het zadel bevestigd moeten zitten, en niet aan de cavalerist zelf. Voorstanders van het gebruik van vuurwapens, vonden juist het tegenovergestelde. Zo beredeneerde Lord Tweedmouth tij-dens de vergadering dat wanneer de cavalerist van zijn paard gescheiden zou worden, hij niets meer zou hebben aan een sabel. Daarom was het belangrijk dat het geweer juist wel aan de man zelf vastgemaakt zou zijn.51

Roberts had tijdens de vergadering geopperd om de vuurwapens in tijden van vrede in een holster aan het zadel bevestigd zou moeten zijn. Tijdens de oorlog zou het wapen wel aan de man zelf bevestigd moeten zijn. Hier was Lord Tweedmouth het niet mee eens; hij vond dat de soldaten in tijden van vrede gewend zouden moeten raken aan de uitrusting die zij in tijden van oorlog zouden dragen.52 Deze discussies wijzen wel uit, dat men het er doorgaans over eens was

dat cavaleristen ook in het bezit zouden moeten zijn van een vuurwapen.

47 Stephen Badsey, ‘The Boer war (1899-1902) and British cavalry doctrine: a re-evaluation’ in The journal of

military history 71 (2007) 1, 75-97, aldaar 78.

48 Badsey, Doctrine and reform, 176. 49 Ibidem.

50 Vergadering House of Lords op 23 februari 1905

http://hansard.millbanksystems.com/lords/1905/feb/23/the-new-service-rifle#S4V0141P0_19050223_HOL_29

51 Ibidem. 52 Ibidem.

(16)

16

In 1905 werd er door Roberts een vergadering bijeengeroepen die werd bijgewoond door alle hoge cavalerie-officieren, waaronder French, Haig, en Sir Beauvoir de Lisle. Badsey omschrijft de sfeer tijdens de vergadering als vijandig; Roberts betoogde dat het vuurwapen voortaan het primaire wapen van de cavaleristen zou moeten zijn, het grootste gedeelte van de andere cavaleristen hield vol van niet.53 De Lisle zou de vergadering jaren later in zijn memoires

beschrijven:

When Roberts left the room he beckoned to me to accompany him, and said the result of the con-ference was much as he had expected, and added ‘this is the last time I shall ever call a concon-ference of cavalry officers. They are prejudiced and unable to think for themselves’.54

In het jaar 1906 werd er een nieuw tijdschrift opgericht, ter verdediging van het gebruik van arme blanche en als tegenhanger van de op dat moment door Roberts ideeën beïnvloedde Cavalry Manual: de Cavalry Journal. In dit tijdschrift werden artikelen gepubliceerd die het aan-vallen te paard propageerden. Zo stond er in de eerste editie een artikel geschreven door kolonel Charles à Court Repington, die de cavalerie tijdens Russisch-se oorlog (1904-1905) had geob-serveerd. In het artikel, dat eerder al in 1905 al in The Times werd gepubliceerd, betoogde hij dat de Russische cavalerie er niet in was geslaagd de veel zwakkere Japanse cavalerie te verslaan omdat zij niet te paard waren blijven zitten. Repington noemde mobiliteit de belangrijkste ei-genschap van de cavalerie, en volgens hem hadden de Russen hier geen gebruik van gemaakt door bij iedere kans af te stijgen, om vervolgens de vuurgevechten te verliezen.55 Zij hadden

vol-gens hem gefaald als cavalerie, en ook als schutters.

In 1907 en 1910 verschenen er nieuwe versies van de Cavalry Manual, waar de invloed van Roberts steeds meer afnam en plaatsmaakte voor de conservatieve opvattingen van French en Haig. De editie die in 1907 uitkwam legt de nadruk op de mobiliteit van de cavalerie. ‘De mo-gelijkheid om zich te verplaatsen met grote snelheid en het overbruggen van lange afstanden in een relatief korte tijd […] geeft de cavalerie haar goede moraal en effect, en geeft haar de moge-lijkheid om de aanval en de verrassing te combineren waaruit zij haar voordeel haalt’.56

Over het gebruik van vuurwapens was deze editie duidelijk: het goed kunnen gebruiken van een vuurwapen is noodzaak, evenals het kunnen vechten te voet. Maar wanneer de moge-lijkheid zich voordoet dat er een charge uitgevoerd kan worden, zal het vuurwapen nooit de arme blanche kunnen vervangen. De kern van de overtuiging die in 1907 heerste onder een groot deel van de bevelhebbers van het Britse leger, is in één zin samen te vatten: ‘It must be accepted as a principle that the rifle, effective as it is, cannot replace the effect produced by the

53 Badsey, Doctrine and reform, 175. 54 Ibidem, 175-176.

55 Phillips, ‘Scapegoat arm’, 42. 56 Ibidem, 41.

(17)

17

speed of the horse, the magnetism of the charge and the terror of cold steel’.57 Dit idee staat

haaks op de ideeën die Roberts in 1904 in de Cavalry Manual uiteenzette en aan de man pro-beerde te brengen.58

Praktisch iedereen pleitte tegen deze tijd voor het gebruik van vuurwapens. De manier waarop daarmee gevochten moest worden, bleef nog wel altijd onderwerp van discussie. Dit betekende niet dat de voorstanders van shock tactieken, zoals French en Haig, dachten dat paar-den het zoupaar-den overleven als zij onder vuur genomen werpaar-den door een machinegeweer. De te-genstanders van het vechten te voet legden de nadruk sterk op het psychologische effect dat een cavaleriecharge op de vijand had, zoals uitgelegd in de Cavalry Manual van 1907.

Hoewel de kampen fervent voor- en tegenstanders sterk naar voren komen in de litera-tuur, bestond er wel degelijk een grijs gebied. Deze auteurs waren voorstander van een gecom-bineerde cavalerie, waarbij de cavaleristen zowel te paard en te voet zouden kunnen vechten, en even goed getraind zouden worden met arme blanche als met vuurwapens.

Een van de auteurs die hiervoor pleitte, was kolonel G. F. R. Henderson. Hij was van me-ning dat de cavalerie zoals zij aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw getraind, bewapend en uitgerust was, net zo verouderd was als de kruisridders.59 In het

boek The Science of War, dat in 1905 postuum werd gepubliceerd en werd bewerkt door kapi-tein Neil Malcolm, werd het optreden van de cavalerie in een breder perspectief gesteld en ge-analyseerd, en werd uiteengezet hoe de cavalerie volgens Henderson zou moeten opereren tij-dens een toekomstige oorlog.

In Science of War komt praktisch iedere opvatting over de verschillende tactieken aan bod, en Henderson benoemt alle voor- en nadelen van de verschillende soorten bewapening. Volgens Henderson zelf moest de cavalerie getraind worden in het schieten met vuurwapens, maar was het ook van groot belang dat de cavaleristen de zogenaamde cavalry spirit hoog zou-den houzou-den door het uitvoeren van charges. Uiteindelijk zou de manier van aanvallen afhangen van de situatie en was het aan de leiding om dat op het moment suprême te beslissen. Ook zou de beste oplossing zijn om een soort speciale eenheid toe te voegen aan iedere cavaleriedivisie en –brigade, die erop getraind was om defensief op te treden.60 Cavaleristen waren er volgens

Henderson op getraind om mobiel en flexibel te opereren en niet om te bezetten en te verdedi-gen.

Dat de discussie rondom de cavalerie niet enkel speelde binnen hoge militaire kringen, maar ook de civiele wereld bezig hield, is te zien aan een aantal artikelen, opiniestukken en boe-ken dat gepubliceerd werd in de jaren voor de oorlog. Een reden waarom de kwestie ook

57 Cassar, The tragedy of Sir John French 64.

58 Anglesey, A History of British Cavalry: volume 4, 401.

59 G. F. R. Henderson, The science of war, a collection of essays and lectures 1891-1903 (Londen 1905) 372. 60 Ibidem, 62

(18)

18

de binnen civiele kringen, is wellicht te wijten aan het feit dat Groot Brittannië tot 1916 geen dienstplicht kende. Zuid-Afrika veteranen keerden na hun dienst gewoon terug in de burger-maatschappij, maar droegen hun ervaringen uiteraard bij zich. Om zich daar toch over uit te kunnen spreken, zochten zij andere spreekbuizen.

In 1910 verscheen er in de Pall Mall Gazette een artikel van Arthur Conan Doyle. Tijdens de Tweede Boerenoorlog was hij mee als medic met het Britse leger, maar hij is later vooral be-kend geworden met zijn verhalen over Sherlock Holmes. Het artikel dat Doyle schreef, was een reactie op een eerder geschreven artikel door een militair correspondent van de krant. Onder de titel ‘Cavalry training’ zette Doyle zijn mening over de moderne cavalerie uiteen in een duidelijk betoog. Hij was van mening dat de cavaleristen nooit konden excelleren in zowel vuurwapens als arme blanche. Hij onderbouwde dit door te wijzen op de tactieken die kwamen kijken bij beide soorten bewapening.61

Your correspondent follows the Cavalry manual in the opinion that a soldier may be trained to be equally expert with sword, lance, and rifle. But the tactics of the shock horseman and of the mounted rifleman are absolutely contradictory, and it is not possible to train a habit of mind to take two irreconcilable shapes. The shock horseman is always looking for good ground and some-one to charge. The mounted rifleman is looking for bad ground where he and his horse can both be concealed, with a good fire field. You can have it either way, but you cannot have it both. Which is the better way of extracting the most value from the soldier has surely been shown by all mod-ern warfare, but most of all by the American Civil War and the African War, where men of our own blood, faced with the practical conditions of a long campaign, evolved in each case the same form of mounted soldier.62

Het verschil moest duidelijk zijn, en de omstandigheden van moderne oorlogen zouden er vol-gens Doyle dan ook toe leiden dat cavaleristen zich altijd zouden ontwikkelen tot mounted sol-dier.

Een ander punt van kritiek dat Doyle leverde op de correspondent van de Pall Mall Ga-zette, was dat deze teruggreep op cavalerie overwinningen uit de achttiende eeuw om te bewij-zen dat de cavalerie wel degelijk succesvol kon zijn. Dit was volgens Doyle absurd, zeker met de oorlog in Zuid Afrika nog vers in het geheugen. Hij bleef benadrukken dat men moest kijken naar de Amerikaanse Burgeroorlog, maar ook zeker naar het verloop van de Tweede Boerenoorlog, om te kunnen bepalen wat er met de Britse cavalerie moest gebeuren. Zijn conclusie was dan ook dat de vuurwapens voortaan de primaire bewapening moesten worden. Want wat kon arme blanche nog uithalen, gekeken naar recent uitgevochten oorlogen?

De cavalerie moest volgens hem niet vasthouden aan wapens die onbruikbaar waren geworden. Ook vond hij het nutteloos om de lans wel nog te gebruiken tijdens parades, maar niet meer tijdens trainingen en wellicht een echte oorlog, zoals het geval was sinds Roberts

61 Arthur Conan Doyle, ‘Cavalry training’ in The Pall Mall Gazette, 6 april 1910. 62 Ibidem.

(19)

19

stricties had gelegd op het gebruik van het wapen. Volgens Doyle moest er eerlijk en hartgrondig met deze kwestie worden omgegaan.63

I will never believe that it has been effected until I see a hundred lightly-equipped men, with rifles slung on their hacks, and bandoliers across their chests, riding behind the King's State carriage, in the place of the present picturesque, but mediaeval, guard. That will mark the final triumph of the modern type.64

In datzelfde jaar publiceerde Erskine Childers zijn boek War and the Arme Blanche, waar-in Childers’ doel was om de bewapenwaar-ing van de cavalerie aan de kaak te stellen. Lord Roberts schreef het voorwoord voor het boek, waarin hij nogmaals zijn standpunt ten opzichte van de bewapening van de cavalerie etaleerde. Roberts deed een beroep op zijn autoriteit en benadruk-te dat hij zich niet zou mengen in de discussie die in de jaren ervoor was opgelaaid, als hij geen jarenlange ervaring had als cavalerist.65

In het voorwoord van Childers’ boek War and the arme blanche (1910) schreef Roberts:

That lesson is, that knee to knee, close order charging is practically a thing of the past. There may be, there probably will be, mounted attacks, preferably in open order, against cavalry caught un-awares, or against broken infantry. But, after reading Mr. Childers’s book, backed by my own practical experience, I am driven to the conclusion that the only possible logical deduction from the history of late wars is, that all attacks can now be carried out far more effectually with the rifle than with the sword.66

Ook schreef hij dat de twee kernwaarden van de cavalerie mobiliteit en het effectief gebruik van vuurwapens waren. Als cavalerie niet mobiel was, zou zij praktisch niet inzetbaar zijn, zoals Childers zou bewijzen in zijn boek. Daarbij was de cavalerie het best in staat om samen te wer-ken met andere legeronderdelen als zij bewapend was met vuurwapens, en wist hoe zij moest vechten als infanterie.67

Hoewel Roberts het voorwoord schreef voor het boek van Childers, verschilden zij op een aantal punten wel van mening. Waar Childers voor volledige afschaffing van de arme blanche was, was Roberts hierin iets genuanceerder. Hij bleef van mening dat een slag- of steekwapen nog wel van nut kon zijn in bepaalde situaties, wanneer het vuurwapen niet gebruikt kon wor-den. Denk hierbij bijvoorbeeld aan nachtelijke aanvallen, maar ook aan bijvoorbeeld mist.68

Ro-berts was hierbij voorstander van een bajonet die op het geweer bevestigd kon worden.

Childers schroomde niet om de voorstanders van de arme blanche stevig te bekritiseren. Hij betoogt dat de dagen van de sabel en lans voorbij zijn en dat de cavalerie in Zuid Afrika

63 Ibidem. 64 Ibidem.

65 Childers, War and the arme blanche, xiii. 66 Ibidem, xii.

67 Ibidem, xiii. 68 Ibidem, xii.

(20)

20

de omdat de cavaleristen niet goed overweg konden met vuurwapens. Hierdoor hadden de Boe-ren, zij het uiteindelijk in een defensieve positie, het grootste imperialistische leger ter wereld twee jaar lang op afstand kunnen houden.69

De cavalry spirit, waar steeds weer op werd gewezen door verschillende militairen, stond volgens Childers symbool voor het verzet tegen vernieuwing, zowel op het gebied van wapens als op het gebied van tactiek. Geen enkel ander legeronderdeel had het over een vergelijkbare geestdrift waaraan zij vast bleef houden en waardoor het niet in staat zou zijn tot vernieuwing. Er bestond geen infantry spirit of artillery spirit, ondanks de eveneens lange en glorieuze ge-schiedenis van deze legeronderdelen.70 Ook Roberts was in de inleiding van het boek kritisch op

het fenomeen cavalry spirit, maar volgens hem was het niets meer dan soldierly spirit, die ver-kregen werd door training en discipline en terug te vinden was in ieder legeronderdeel.71

Childers gaf verschillende argumenten voor het volledig afschaffen van de arme blanche, waaronder het gewicht van de wapens. Hij weerlegde het vaker gegeven argument dat het mee-dragen van vuurwapens geen goed idee was omdat de munitie nooit toereikend genoeg zou zijn, door te stellen dat het gewicht van de stalen wapens vervangen kon worden door het meebren-gen van meebren-genoeg munitie voor het vuurwapen.72

Ook wilde hij benadrukken dat de verschillen tussen de cavalerie en de infanterie niet zo groot waren als zij zelf graag deden voorkomen. Het verschil tussen “cavalerie gevechten” en andere gevechten moest volgens Childers niet langer worden benadrukt, evenals het verschil tussen actie te paard en actie te voet. Door constant te hameren op het verschil, deed men het voorkomen alsof het niets met elkaar te maken had.73 Een man met een paard was een man met

een paard, daar moest hij volgens Childers constant aan herinnerd worden. Een wond die ver-oorzaakt was vanuit het zadel, telde niet zwaarder dan een wond verver-oorzaakt vanaf de grond. De cavalerie moest leren dat actie te voet en actie te paard razend snel afgewisseld konden worden, en samen kon werken op vele manieren.74

Hoewel Childers een sterk betoog neerzette, met goed onderbouwde standpunten, maak-te hij een gromaak-te fout.75 Wie het boek leest, zal onmiddellijk de provocerende toon opvallen.

Chil-ders riep hiermee juist een zekere antipathie over zichzelf af, in plaats van dat hij het publiek waarvoor hij zijn boek had geschreven overtuigde van zijn standpunten. Roberts, die vol lof was

69 William L. Taylor, ‘The Debate over Changing Cavalry Tactics and Weapons, 1900-1914’ in Military Affairs 28

(1964-1965) 4, 173-183 aldaar 174.

70 Childers, War and the arme blanche, 36-37. 71 Ibidem, xv.

72 Ibidem, 364. 73 Ibidem, 361. 74 Ibidem, 361.

(21)

21

over het boek, was dit ook niet ontgaan en waarschuwde hier al voor in de conclusie van zijn voorwoord:

I would ask you, my brother officers […] to read this book with an unbiased mind, and not to be put off by the opening chapters, or to throw the book on one side with some such remark as, ‘This is written by a civilian, and what can he know of the subject’.76

In hetzelfde jaar kwam er nog reactie van de Generale Staf (GS), die een artikel publi-ceerde in Journal of the Royal United Service Institution. Hoewel het artikel op veel punten kri-tisch was ten opzichte van Childers, waren er ook een aantal punten waarop de GS enigszins wilde toegeven aan Childers’ visie. Zo waren en bleven zij van mening dat de cavalerie getraind zou moeten met zowel arme blanche als vuurwapens. Maar, wanneer zou blijken dat niet beide soorten bewapening meester gemaakt kon worden, zou het vuurwapen inderdaad van groter belang zijn dan de sabels en lansen.77

Het artikel eindigt met de opmerking dat Childers te snel conclusies trok uit de geschie-denis en dat een komende oorlog nog zou moeten uitwijzen welke bewapening het beste zou werken. De GS wees erop dat Childers’ deductie uit onder andere gebeurtenissen tijdens de Tweede Boerenoorlog niet klopt. Zo stelde Childers bijvoorbeeld dat cavalerie nooit getraind zou kunnen worden met twee soorten bewapening. Er werd benadrukt dat de Boeren nooit getraind waren met arme blanche, en de Britse cavalerie nooit serieus getraind met vuurwapens.78 Omdat

er dus geen ervaring was met het trainen van beide soorten bewapening, ook geen negatieve, zou dit argument dus niet opgaan en ook niet als conclusie gebruikt kunnen worden.

Ook werd er door de GS gewezen op het gevaar dat de cavalerie haar mobiliteit zou ver-liezen op het moment dat er enkel nog gevochten zou worden met vuurwapens. Volgens de GS was het de natuurlijke reactie van mensen om dekking te zoeken zodra zij onder vuur kwamen te liggen. Het gevaar bestond dat de cavaleristen enkel nog op de vijand zouden proberen te schieten vanuit een positie waaruit zij zelf niet geraakt zouden kunnen worden. Hierdoor zou de beweging uit de oorlog gehaald worden en zouden de fronten vast lopen.79 Met de kennis van nu

over het verloop van de uiteindelijke oorlog is dit een opvallend argument.

De toon van de GS in de reactie op het boek was wellicht ook een gevolg van de manier waarop Childers zelf had geschreven. Het is over het algemeen een vrij rationele reactie. Maar, zoals eerder gezegd, was de kans groot dat het werk van Childers door de lezer als offensief werd beschouwd en het is dan misschien ook geen verrassing dat er ook in dit artikel af en toe

76 Childers, War and the arme blanche, xvi.

77 ‘War and the arme blanche: the General Staff’s views on Mr. Childers’ book’ in Journal of the Royal United

Service Institution 54 (1910) 2, 1059-1067, aldaar 1065.

78 Ibidem. 79 Ibidem, 1064.

(22)

22

een persoonlijke aanval te vinden is. De volgende passage uit de conclusie is hier een mooi voor-beeld van:

We believe that cavalry which is capable of using either weapon, as occasion may demand, will be more useful in war than cavalry which can only use one of the two. We believe that the possibility of becoming efficient in both must remain a matter of opinion until cavalry which has been care-fully trained to both has been care-fully tried in war. And we believe, meanwhile, that the opinion of experienced cavalry officers on training is a safer guide to follow than the opinion of Mr. Chil-ders.80

In 1912 werd er wederom een nieuwe uitgave van de Cavalry Manual gepubliceerd. Lord Roberts had geen invloed meer op deze editie, en deze neigde dan ook meteen weer richting het gebruik van arme blanche. De Manual benadrukte wel dat het tijdens een aanval absoluut niet de bedoeling is dat maar één van de twee methodes gehandhaafd zou worden. Zo zou een actie met vuurwapens de perfecte kans kunnen creëren voor een charge en zouden de twee soorten aan-vallen samen de grootste kans op succes vormen.81

Onder het kopje ‘Shock and fire action’ stond dit jaar dat het geweer de cavalerie een grote onafhankelijkheid gaf in tijden van oorlog, en dat er zich waarschijnlijk talloze situaties voor zouden doen waarbij het vuurwapen een groter effect zou hebben dan het zwaard of de lans. Maar ‘een doortastende en stoutmoedige leider zou wel degelijk met enige regelmaat de mogelijkheid vinden voor een charge met arme blanche. Deze charges zouden sneller en beslis-sender zijn dan aanvallen met enkel een geweer’.82 Dit compromis zou leidend blijven.

Toen in de zomer van 1914 dan toch de oorlog uitbrak, was het na ruim een decennium discussiëren over de cavalerie tijd voor de vuurdoop. Badsey concludeerde naar aanleiding van de discussies en verschuivende zwaartepunten in de jaren 1900-1914 dat:

Little had changed, or could change, about the basic arguments since the 1880s: firepower and ranges had increased massively, cavalry charges sometimes worked and sometimes did not, and in practice there were too many variables involved in each separate episode for anyone to say why. There was the same tendency from both sides to overstate a good case or employ provoca-tion, the same emphasis from the cavalrymen on the value of examples from actual combat rather than theoretical models, the same arguments about the preservation of mobility, aggression and morale through the arme blanche against the realities of firepower – and, rapidly, the same com-plaints about an overworked subject.83

Deze uitspraak laat zien dat ook aan de vooravond van de oorlog, en zelfs tijdens de mobilisatie-periode, men het nog altijd niet unaniem eens was over de manier waarop het legeronderdeel ten strijde zou trekken. Roberts bleef tot zijn dood in november 1914 hameren op het feit dat officieren niet bang moesten zijn dat het trainen van cavalerie te voet afbreuk zou doen aan het

80 Ibidem.

81 Anglesey, A history of the British cavalry, volume 4, 401. 82 Ibidem.

(23)

23

elan dat bij de cavalerie hoorde. Volgens Roberts zou het juist bijdragen aan hun zelfvertrouwen en het vertrouwen in het gehele legeronderdeel.84

Tijdens de mobilisatie in 1914 zei Charles James Briggs, commandant van de 1e Cavalerie

Brigade, dat zijn commandanten erop zouden moeten rekenen dat er tijdens de eerste week van de gevechten, vijftig procent doden en gewonden zouden vallen onder de cavalerie. Het mocht duidelijk zijn dat een cavaleriecharge tegen een ander Europees leger zou leiden tot een hoog aantal slachtoffers, zeker als de cavaleristen knie-aan-knie zouden aanvallen.85 De

cavalerieoffi-cieren leken hier niet van onder de indruk, en Stephen Badsey omschrijft hun reactie als het simpelweg ophalen van de schouders; zij riskeerden liever de dood dan dat zij niet zouden vol-doen aan de tradities en de ethos van de cavalerie. De Eerste Wereldoorlog en het Westfront boden hen de kans om zich te bewijzen.86

84 Anglesey, A History of British Cavalry, volume 4, 396-397. 85 Badsey, Doctrine and reform, 214

(24)

24

2. Vuurdoop (1914 – 1918)

‘I see no prospect of real cavalry work, nothing but the dull trench work.’ - Captain Colwyn Philipps, Royal Horse Guards, 6 november 1914.87

Op 4 augustus 1914 werd de Belgische neutraliteit geschonden door Duitsland. Het Verenigd Koninkrijk stond garant voor de Nederlandse en Belgische neutraliteit, maar door de Duitse schending werd koning George V gedwongen om deel te nemen aan de oorlog op het Europese vasteland. De BEF was een relatief klein leger, en in eerste instantie werden er twee legerkorp-sen en één cavalerie divisie, bestaande uit vier cavalerie brigades, en één onafhankelijke cavale-rie brigade naar het front gestuurd. Naarmate de tijd verstreek en de oorlog voortduurde, zou er meer cavalerie worden verscheept. Daarbij waren er vijf mounted divisions aanwezig, waarvan er vier werden opgebroken voor het einde van de oorlog. Uiteindelijk zouden er drie Britse cavale-rie divisies dienen in Europa, tegenover 75 infantecavale-rie divisies. De cavalecavale-rie stond onder com-mando van Sir Edmund Allenby.

Toen de BEF op 11 augustus 1914 naar Frankrijk vertrok, ontving Allenby nog een brief van Roberts waarin hij hem feliciteerde en gelijk nog een laatste maal op het hart drukte om de cavalerie niet op de meest traditionele manier in te zetten.

I congratulate you most warmly on having such a splendid command, and I shall look forward with interest to the doings of the cavalry in the war. May I say how earnestly I hope that the men may be made to understand that they should never be on their horses when they can be off them. I issued an order to this effect both during the Boer war and when I was Commander-in-Chief at home – but I fear that the custom is never to dismount except by order.88

Vooral de laatste zin wijst erop dat de verschuivingen binnen de cavalerietactieken nog helemaal niet vanzelfsprekend waren. Roberts ging er dus ook vanuit dat als cavaleristen niet de opdracht kregen om af te stijgen, zij dit ook niet zouden doen en vast zouden blijven houden aan de oude manieren van aanvallen.

De bewapening waarmee de cavalerie in 1914 ten strijde trok, bestond uit een Lee-Enfield geweer en een Pattern 1908 zwaard. De lansiers waren bewapend met een lans, die on-danks de poging van Roberts om het gebruik van de lans af te schaffen in 1903 opnieuw in ge-bruik was genomen in 1909. Over het vuurwapen dat de cavalerie mee zou krijgen en de plaats daarvan, was in de jaren voor de oorlog uitgebreid gediscussieerd in de House of Lords. Ook waren er twee machinegeweren verbonden aan ieder cavalerie regiment.

De oorlog begon hoopvol voor de Britse cavalerie. In de vroege morgen van 22 augustus 1914, stuitte een Britse patrouille op een paar Duitse verkenners. De Britten maakten zich op

87 Marquess of Anglesey, A history of the British cavalry 1816 to 1919, volume 7: the Curragh incident and the

western front 1914 (Londen 1996) 197.

(25)

25

voor een confrontatie: majoor Bridges liet twee mannen afstappen om over te kunnen gaan op vuurwapens, en twee maakten zich klaar voor een charge.89 Nadat het niet tot een treffen kwam,

omdat de Duitsers iets verdachts leken te zien en omdraaiden, zette de Britse kapitein Charles Hornby met een klein gezelschap de achtervolging in. Uiteindelijk kwam het toch tot een conflict, en werd Hornby de eerste man uit de BEF die een Duitser doodde. Hij deed dit met zijn zwaard.90

Zo kwam het eerste slachtoffer van de Britten om het leven door een kleine cavaleriecharge, uitgevoerd met arme blanche.

Na de Slag om Bergen op 23 augustus 1914 werden de Britse en Franse legers gedwon-gen om zich terug te trekken, een serie gebeurtenissen die bekendstaan als ‘de Grote Terug-tocht’. Deze snelle terugtrekking kwam tot een halt bij de Eerste Slag aan de Marne, die werd uitgevochten van 5 tot 12 september 1914. Vanaf deze slag begon het front vast te lopen, en ont-stond er de ‘Race naar de Zee’. Tijdens deze race probeerden de Duitse legers aan de ene kant en de Franse en Britse legers aan de andere kant elkaar in rap tempo te flankeren. Op 14 september 1914 werd de 2e cavaleriedivisie opgericht. Deze bestond uit de 3e brigade, afkomstig uit de 1e

cavaleriedivisie, en de eerder onafhankelijke 5e brigade. Een doorbraak bleef uit, waardoor er

een frontlinie ontstond die liep tot aan de Belgische kust.

Het front zou de komende jaren zo blijven liggen, met minimale verschuivingen. Er wer-den verwoede pogingen gedaan om de defensie van de Duitsers te doorbreken. Volgens de tradi-tionele methode, was dit de taak van de cavalerie. Deze doorbraak kwam er echter niet, en de legers lagen vast tegenover elkaar. In 1899 had de Poolse Jean de Bloch in zijn boek Is war now impossible? The future of war in its technical, economic and political relations voorspeld dat de ontwikkeling van de moderne vuurwapens en de nauwkeurigheid waarmee er mee geschoten kon worden, zou leiden tot het onmogelijk maken van een beslissende slag.91 De rest van zijn

voorspelling was bijzonder accuraat:

Neither the infantry could charge with the bayonet nor cavalry with the saber. To protect them-selves against the lethal storm of fire which would be unleashed on the modern battlefield, armies would have to dig themselves in: “the spade will be as indispensable to the soldier as his rifle… That is one reason why it will be impossible for the battle of the future to be fought out rapidly… Battles will last for days, and at the end it is very doubtful whether any decisive victory can be gained.92

Nikolas Gardner beredeneert in zijn artikel ‘Command and control in the “Great Retreat” of 1914: the disintegration of the British cavalry division’ (1999) dat de cavalerie tijdens de Slag

89 Anglesey, A history of the British cavalry, volume 7, 113. 90 Ibidem.

91 Jean Bloch, Is war now impossible? The future of war in its technical, economic and political relations (Londen

1899) xxviii.

(26)

26

bij Bergen en de terugtrekking van het Britse leger niet zinloos was geweest, maar er juist voor had gezorgd dat de manoeuvre van het Britse leger mogelijk was. Volgens Gardner was de Britse cavalerie superieur op het gebied van verkennen en beschermen van het terugtrekkende leger.93

John Terraine schreef in het boek Mons: the retreat to victory (1960) dat er wel degelijk mogelijkheden waren voor het inzetten van de cavalerie, zeker in de beginfase van de oorlog, toen de fronten nog niet vastgelopen waren. Dit was wel onder de voorwaarde dat zij goed traind en ingezet zouden worden, en dit was volgens Terraine enkel in het Britse leger het ge-val.94 Hij noemde het nutteloos was om één legeronderdeel alle glorie toe te kennen: ‘the

infan-try won glory that can never be taken from them; but the artillery and cavalry also maintained standards unbelievably high’.95

Precies het tegenovergestelde werd gezegd door Michael L. Waller, die in zijn proef-schrift The conservatism of the British cavalry and its effect on the British army of WWII (2009) schrijft dat de cavalerie ook voor het stabiliseren van het front eigenlijk al weinig had bereikt. Ook in de jaren die zouden volgen, zou de cavalerie volgens Waller niks meer hebben bijgedra-gen; zij zouden vier jaar lang hebben gewacht op een gat in de Duitse verdediging.96 Het

machi-negeweer had de oorlog voorgoed veranderd, maar veel cavaleristen wilden dit volgens Waller niet inzien.97

Deze conclusie van Waller is echter te snel getrokken. Uit het vorige hoofdstuk blijkt al dat er in de jaren voor het uitbreken van de oorlog fel werd gediscussieerd op verschillende ni-veaus. Deze gingen toch grotendeels over hoe de cavalerie ingezet en bewapend moest worden om nog inzetbaar te zijn in een oorlog waar machinegeweren hun intrede hadden gedaan. Ook de mannen die pleitten voor het in stand houden van de charge en het gebruiken van shock tac-tieken, negeerden dit nieuwe wapen niet. Dat ook een paard neergemaaid zou worden door een machinegeweer, dat wisten zij ook. Door hen werd juist de psychologische kant van een charge benadrukt. Het moet zonder twijfel vreselijk beangstigend geweest zijn om bestormd te worden door de cavalerie.

Een van de meest omstreden en belangrijkste slagen in de eerste periode van de oorlog is de Eerste Slag om Ieper, waar hevig werd gevochten vanaf 19 oktober 1914. Deze gevechten duurden voort tot 22 november, maar de Duitsers wisten wederom niet door de Britse verdedi-ging te dringen. Over de rol van de cavalerie tijdens deze slag zijn historici het niet eens. Ener-zijds zijn er historici die stellen dat de cavalerie een significante rol heeft kunnen spelen in de verdediging van de frontlinie, en dat het aan een van de drie cavaleriedivisies te danken is dat

93 Nikolas Gardner, ‘Command and control in the “Great Retreat” of 1914: the disintegration of the British

cav-alry division’, The journal of military history 63 (1999) 1, 29-54, aldaar 29-30.

94 John Terraine, Mons: retreat to victory (Batsford 1960) 57. 95 Ibidem, 29.

96 Waller The conservatism of the British cavalry, 110 97 Ibidem, 112.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het bedrag van de jaarlijkse contributie, genoemd in artikel 14 van de statuten, wordt bepaald door een besluit van de algemene vergadering ter jaarvergadering bijeen.. De

De huzaren van het 1e regiment kregen opdracht de rijkswegen vanuit Den Haag richting Amsterdam, Utrecht en Rotterdam met een eskadron huzaren-motorrijders en tweesec- ties

“Ik plaats zonder toestemming foto’s of filmpjes van mijn kind op Facebook.” Of: “zonder toestemming plaats ik geen beeldmateriaal van mijn kind op social media.”.. Eens

Houden we dus vast aan de evoluties van de voorbije de- cennia, dan zou in 2050 het aandeel werkenden in hoog- gekwalificeerde jobs zelfs fors hoger liggen dan het

Hij verklaart dat Lectio Divina geen traditione- le bijbelstudie is, niet het lezen van de Schrift voor begrip en stichting, en niet de Schrift bidden (alhoewel het een vorm van

Wij kunnen leren van de hervormers en van alle grote mannen in de kerkgeschiedenis, maar we moeten voortdurend alle dingen toetsen aan het Woord van God, en deze mannen enkel

Oordeel nooit een flacon of doos naar zijn uiter- lijke verschijning - drink de pesticide, onkruidverdelger of het ratten- vergif in het vaste geloof dat het goed is voor uw

Alles wordt in de richting van de hydraulische machine getrokken: als een rits wordt de oude buis open- en kapotgescheurd, maar deze dient tegelijkertijd als geleiding voor de