• No results found

De invloed van informatieverwerking op polarisatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van informatieverwerking op polarisatie"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorthese Sociale Psychologie

De Invloed van Informatieverwerking op Polarisatie

Ezri Williams

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer 10769668

Begeleid door Jonas Dalege (MSc) Inleverdatum 2 juni 2017

(2)

Abstract

In het huidig onderzoek wordt de invloed van informatieverwerking op polarisatie onderzocht. Hierbij zijn het Causale Attitude Netwerkmodel (CAN) en het Cusp

catastrofemodel als theoretische basis gebruikt, respectievelijk als uitgangspunt voor de structuur die informatieverwerking heeft en voor de omstandigheden waaronder attitudes extreem neigen te worden. De verwachting is dat de herhaaldelijke verwerking van informatie, desondanks dat deze neutraal is, voor een gepolariseerde attitude zal zorgen over het

desbetreffende onderwerp. Deelnemers werden ingedeeld in twee onderwerpen en daarmee condities: hypotheekrenteaftrek of genetische modificatie. Vijf dagen lang lazen zij dagelijks een artikel over het onderwerp waarbij zij ingedeeld waren en rapporteerden zij hun

attitudesterkte en attitude belang over beide onderwerpen. Uit de resultaten bleek dat er geen effect was van informatie en tijd op polarisatie. Specifiekere methoden worden aangedragen als suggestie voor vervolgonderzoek.

(3)

De Invloed van Informatieverwerking op Polarisatie

Als lid van de hedendaagse maatschappij krijg je constant te maken met op je af komende informatie. Reclamefilmpjes, foto’s en teksten met informatie zijn voorbeelden van objecten waarover je als mens direct en automatisch een attitude vormt (Bargh, Chaiken, Govender, & Pratto, 1992). Deze attitudes hebben op hun beurt invloed op de keuzes die je maakt, waarmee ze kunnen dienen als praktisch hulpmiddel (Sanbonmatsu & Fazio, 1990). In sommige gevallen kunnen attitudes binnen korte tijd extreem worden, ofwel polariseren (Tesser, 1978). Omdat attitudes invloed hebben op de keuzes die men maakt (Fazio, 1986) en gepolariseerde attitudes extremer zijn dan niet gepolariseerde attitudes, is de invloed ervan op de keuzes die men maakt mogelijk groter. Bij grootschalige beslissingen, zoals wanneer het volk gaat stemmen tijdens een verkiezingsperiode, kan polarisatie daarom grote gevolgen hebben. Om deze reden is het zeer van belang dat er naast onderzoek naar de effecten van attitudes op gedrag, genoeg onderzoek wordt gedaan naar de (grotere) effecten van polarisatie. Als polarisatie en de oorzaken ervan beter begrepen worden, kan er in de toekomst naar

gestreefd worden om te voorkomen dat grootschalige beslissingen een gevolg zijn van gepolariseerde attitudes. In het onderstaande onderzoek zal verder ingegaan worden op de invloed van informatieverwerking op polarisatie.

In eerder onderzoek wordt het mere-thought effect veelal geassocieerd met polarisatie. Volgens het mere-thought effect zorgt veelvuldig over iets nadenken, ervoor dat het

betreffende object makkelijker te verwerken is, waardoor het toegankelijker is (Zajonc, 1968). Het kernproces hiervan, namelijk de mogelijkheid om herhaaldelijk over iets na te denken waardoor gedachten tot meer onderlinge consistentie kunnen komen, ligt volgens veel onderzoek ten grondslag aan het proces van polarisatie. Er zijn drie klassieke aannames waarop dit berust. Ten eerste bevat de menselijke cognitie schemas, die bestaan uit regels en categorieën over de werkelijkheid. Ten tweede veroorzaken gedachtes, onder het principe van schemas, veranderingen in overtuigingen zodat deze in overeenstemming zijn met eerdere overtuigingen. Tot slot zijn attitudes een functie van de overtuigingen van een persoon. Uit die redenering volgt dat gedachten polarisatie veroorzaken, omdat gedachten ervoor zorgen dat overtuigingen consistent met elkaar zijn (Tesser, 1978). Uit eerder onderzoek blijkt dat er bepaalde omstandigheden zijn waaronder polarisatie een grotere kans heeft om voor te komen. Één van deze veelbesproken omstandigheden is de mate van attitude zekerheid met

betrekking tot het betreffende attitudeobject (Tesser, 1978). Als de attitude zekerheid groot is, wordt de kans op een gepolariseerde attitude ook groter (Claxon, Tormala, & Leone, 2010).

(4)

Een andere omstandigheid waaronder polarisatie een grote kans zou hebben om op te treden, is het krijgen van nieuwe informatie. Daarentegen zou het krijgen van een nieuwe informatie niet voor polarisatie, maar juist voor ambivalentie zorgen als de hoeveelheid van deze nieuwe informatie zeer groot is. Het zelfde geldt voor bewust nadenken (Rudolph & Popp, 2007). Het lijkt dus zo te zijn dat de kans op polarisatie toeneemt wanneer er al attitudes gevormd zijn over een attitudeobject, er sprake is van sterke attitude zekerheid of wanneer er nieuwe informatie beschikbaar is.

Het ontstaan van attitudes en de manier waarop deze zich tot elkaar verhouden is complex. Netwerkmodellen dienen daarom vaak als middel om theorieën over de dynamiek tussen attitudes in kaart te brengen. In de cognitieve psychologie is het Associatieve

Netwerkmodel (Bower, 1981) een veelgebruikt netwerk om de structuur van attitudes en hoe deze zich tot elkaar verhouden te illustreren. Een Associatief Netwerk bestaat uit knopen, die het betreffende concept representeren en daarnaast uit in sterkte verschillende lijnen die deze knopen in meer of mindere mate met elkaar verbinden. In dit geval bestaat het Associatieve Netwerkmodel dus uit verschillende soorten informatie (waaronder herinneringen, emoties en attitudes) die opgeslagen zijn in het lage termijn geheugen. Als een enkel informatiedeel (zoals een herinnering) wordt geactiveerd, heeft dit invloed op andere, geassocieerde informatiedelen. Als de verbinding tussen verschillende informatiedelen sterk is, is de kans groot dat het eerst geactiveerde informatiedeel andere delen ook activeert, zodat deze ieder in het bewustzijn terechtkomen (Judd, Drake, Downing, & Krosnick, 1991). Voortbouwend op dit concept, heeft recenter onderzoek een modern en specifieker attitude netwerkmodel voorgesteld. In het Causale Attitude Netwerkmodel (Dalege, Borsboom, Harreveld, Van den Berg, Conner, & Van der Maas, 2015) wordt er naast de aanname dat attitudes in sterkere en zwakkere mate met elkaar verbonden zijn, de nadruk gelegd op de causale vorm die deze verbindingen hebben. Attitudeonderdelen die met elkaar overeenkomen, zijn door middel van zogehete edges aan elkaar verbonden, waardoor ze ernaar neigen een bundel te vormen van gelijksoortige evaluatieve reacties. Op deze manier worden door de activering van een attitude niet alleen gelijksoortige attitudes uit de omvattende bundel geactiveerd, maar de attitudes beïnvloeden elkaar hierdoor ook constant. Bij regelmatige activering kan dit ervoor zorgen dat de algehele connectiviteit binnen een bundel versterkt wordt, wat betekent dat de attitudes meer in overeenstemming komen met elkaar. Omdat evaluatieve reacties die niet met elkaar overeenkomen in een sterk verbonden netwerk meer energie kosten om te verwerken dan in een zwak verbonden netwerk, is de vorm die het attitude netwerk heeft zeer van belang voor de manier waarop nieuwe informatie wordt opgenomen (Dalege et al., 2015). Aan de

(5)

hand hiervan valt te concluderen dat een sterk verbonden netwerk minder kwetsbaar is voor verandering dan een zwak verbonden netwerk. Een zwak verbonden netwerk heeft dus meer kans om beïnvloed te worden door nieuwe informatie (Dalege, Borsboom, Van Harreveld, & Van der Maas, 2016) en is dus mogelijk vatbaarder voor polarisatie. Daarnaast volgt sterke connectiviteit uit het herhaaldelijk nadenken over een attitudeobject, waardoor de attitudes in overeenstemming komen met elkaar. Een sterke connectiviteit duidt daarom op een

gepolariseerde attitude (Dalege, Borsboom, Van Harreveld, & Van der Maas, 2016). Over het ontstaan van gepolariseerde attitudes zijn er verschillende gerespecteerde theorieën. Naast de klassieke opvattingen over het geleidelijk ontstaan van polarisatie, zoals die eerder beschreven, is er een leidende theorie die ingaat op plotselinge veranderingen in attitudes en deze verklaart. Deze theorie is het Cusp Catastrofemodel van attitudes (Zeeman, 1976; Latané & Nowak, 1994). Dit model voorspelt wanneer attitudes geneigd zijn te

veranderen door lineaire en non-lineaire veranderingen met elkaar te vergelijken. Onder bepaalde omstandigheden heeft gedrag volgens het Cusp Catastrofemodel twee modi.

Daarnaast zijn er plotselinge, catastrofale veranderingen die plaatsvinden tussen de twee modi van het betreffende gedrag, wat divergent gedrag waarschijnlijk maakt. Attitudes zijn volgens dit model onstabiel als de betrokkenheid of belangrijkheid bij het attitudeobject hoog is in combinatie met het tegen elkaar opwegen van positieve en negatieve argumenten. Onder deze omstandigheden kan een kleine hoeveelheid aan informatie leiden tot een grote sprong in de algehele attitude over het betreffende object (Van der Maas, Kolstein, & Van der Pligt, 2003). Daarnaast hangt een sterke mate van attitude betrokkenheid of belangrijkheid samen met voorkeur voor of juist afkeer tegen het attitudeobject en daarmee met polarisatie (Latané & Nowak, 1994). Op basis van al het bovenstaande blijkt dat er diverse factoren van belang zijn bij het ontstaan van polarisatie, waarbij betrokkenheid of belangrijkheid veel besproken is. De kern van deze literatuur is dat informatie een grote rol speelt bij het verhogen van de kans op polarisatie. In het huidig onderzoek zal er gewerkt worden met informatie als manipulatie. Hierbij wordt belangrijkheid ook gemeten, zodat de link tussen deze factor en polarisatie verduidelijkt wordt.

Het voornaamste doel van dit onderzoek is om een specifiek beeld te krijgen van het effect van de verwerking van neutrale informatie op individuele attitude polarisatie. Uit eerder onderzoek wordt dikwijls geconcludeerd dat polarisatie een gevolg is van het uit jezelf

herhaaldelijk denken aan een attitudeobject. In het huidig onderzoek ligt de nadruk niet op dit uit het zelf herhaaldelijk aan een attitudeobject denken, maar op het (onvrijwillig) krijgen van informatie, zoals dit in de maatschappij vaak gebeurt. Hierbij wordt gesteld dat elke vorm van

(6)

nieuwe informatie de kans op polarisatie zou vergroten. De hypothese is daarom dat

informatieverwerking tot gepolariseerde attitudes leidt. De verwachting is dat het lezen van neutrale informatie ervoor zorgt dat attitudes over het desbetreffende attitudeobject toenemen in extremiteit. De tweede hypothese is dat informatieverwerking de mate van attitude belang verhoogt. De verwachting hierbij is dat door het lezen van neutrale informatie het belang van attitudes over het desbetreffende attitudeobject toeneemt. Tot slot wordt er een correlatie tussen attitude extremiteit en attitude belang verwacht, op basis van de gestelde

verbondenheid tussen attitude verbondenheid of betrokkenheid en polarisatie in het Cusp catastrofemodel.

Het kunnen identificeren van situaties waarin polarisatie geneigd is voor te komen, is van belang omdat het kan helpen voorspellen onder welke maatschappelijke omstandigheden de kans groot is dat attitudes (grootschalig) extremer worden. Om dit te meten, lazen

deelnemers vijf dagen lang elke dag een artikel waarin informatie werd gegeven over een toegewezen onderwerp. Aan de hand hiervan werd gemeten in welke mate er door het verwerken van informatie extreme attitudes ontstonden en in welke mate attitude belang versterkt werd.

(7)

Methoden Pilot-studie

Voorafgaand aan de experimentele studie was er een pilot-studie gedaan om te

exploreren welke onderwerpen geschikt zouden zijn voor het experiment. Hiervoor was er een vragenlijst afgenomen bij een kleine sample studenten van de Universiteit van Amsterdam. De twee onderwerpen waarover de attitudes het minst extreem waren, waren genetische modificatie en hypotheekrenteaftrek. Deze onderwerpen zijn daarom gebruikt voor het experiment.

Deelnemers

Tweeëndertig studenten (V = 19) van de Universiteit van Amsterdam waren online en aan de hand van flyers geworven voor deelname aan dit onderzoek. Vereiste voor deelname was een goede beheersing van de Nederlandse taal. De deelnemers ontvingen 1,5 research punt voor deelname aan het onderzoek. Daarnaast werden de vijf deelnemers die inhoudelijke vragen over de gelezen artikelen het best hadden beantwoord, beloond met 20 euro.

Metingen

Artikelen. Er zijn artikelen gebruikt om de deelnemers informatie te bieden over de neutrale attitudeobjecten ofwel genetische modificatie ofwel hypotheekrenteaftrek. Dit waren korte (kranten)artikelen, met een leestijd van twee tot vijf minuten. Er werd gecontroleerd of de deelnemers de artikelen hadden gelezen, aan de hand van drie controlevragen direct na het lezen van het artikel (bijvoorbeeld: ‘Hoe veel jaar is de hypotheekrente minimaal

aftrekbaar?’).

Attitude extremiteit. De attitude extremiteit van de deelnemers is gemeten aan de hand van een attitude vragenlijst met als responsiemogelijkheid een continue schaal, reikend van nul tot 100 met 50 als neutrale score. De drie vragen die zijn gesteld om attitudes te meten, waren in het geval van genetische modificatie: ‘Hoe positief/negatief sta jij tegenover genetische modificatie?’, ‘Hoe goed/slecht vind jij genetische modificatie?’ en ‘In welke mate heb jij een voorkeur voor genetische modificatie?’ (Cronbach’s Alpha varieerde tussen .84 en .92). Om de attitudes tegenover hypotheekrenteaftrek te meten, zijn de zelfde vragen gebruikt, met hypotheekrenteaftrek in de vraagstelling in plaats van genetische modificatie (Cronbach’s Alpha varieerde tussen .78 en .91). Om de attitudescores die uit deze vragenlijsten af te leiden waren, om te scoren tot attitude extremiteit, is er een waarde van 50 van alle scores

(8)

afgetrokken. Hierdoor representeert de waarde nul een neutrale attitude en zijn alle positieve en negatieve waarden een indicatie van attitude extremiteit.

Attitude belangrijkheid. De attitude belangrijkheid van de deelnemers is, evenals attitude extremiteit, gemeten aan de hand van drie vragen. Deze vragen luidden: ‘Hoe

belangrijk is dit onderwerp voor jou?’, ‘Hoeveel bekommer je jezelf over dit onderwerp?’ en ‘Hoeveel betekent dit onderwerp voor jou?’. Ook hierbij is gebruikgemaakt van een continue schaal als responsiemogelijkheid. Deze vragen zijn gesteld zowel voor deelnemers die

ingedeeld waren bij het onderwerp genetische modificatie (Cronbach’s Alpha varieerde tussen .69 en .90) als bij het onderwerp hypotheekrenteaftrek (Cronbach’s Alpha varieerde tussen .87 en .94).

Design en procedure

Er is gebruikgemaakt van een mixed design. Er waren hierbij twee binnen-deelnemers variabelen, namelijk tijd (moment van afname) en onderwerp (genetische modificatie vs. hypotheekrenteaftrek). Er was daarnaast één tussen-deelnemers variabele, namelijk conditie (genetische modificatie vs. hypotheekrenteaftrek) en als afhankelijke variabelen attitude extremiteit en attitude belang. Deelnemers werden ingedeeld in ofwel de conditie ‘genetische modificatie’ ofwel in de conditie ‘hypotheekrenteaftrek’. Deelnemers in beide condities volgden, op het onderwerp waarover zij dagelijks dienden te lezen na, de zelfde vijfdaagse procedure.

Op de eerste onderzoeksdag dienden de deelnemers in het lab aanwezig te zijn voor deelname, zodat zij van volledige instructie voorzien konden worden. Bij binnenkomst

werden de deelnemers verwelkomd en kregen zij een zitplek toegewezen in de hal van het lab, waar het onderzoek zou plaatsvinden. Vervolgens kregen zij een informatiebrochure te lezen waarin duidelijk werd wat het doel van het onderzoek was, dat de onderzoeksgegevens vertrouwelijk en anoniem zouden blijven en dat deelnemers het recht zouden hebben om deelname te staken. Daarnaast kregen zij informatie over wie de contactpersonen waren voor nadere vragen over het onderzoek. Vervolgens kregen zij de informed consent te lezen en te ondertekenen. Nadat deze was ondertekend, werd er door de experimentleid(st)er instructie gegeven over het verloop van het onderzoek op de dag zelf en de vier dagen die zouden volgen.

Na afloop van de instructie werd er een e-mail gestuurd naar de deelnemer, die de vragenlijst van de eerste dag bevatte en waarin stond vermeld dat de vijf deelnemers met de meeste correcte antwoorden op de inhoudelijke vragen 20 euro zouden ontvangen. De

(9)

vragenlijst begon met enkele demografische vragen, die werden opgevolgd door vragen over de onderwerpen hypotheekrenteaftrek en genetische modificatie. Per onderwerp dienden er drie vragen beantwoord te worden die attitude tegenover het onderwerp meetten, opgevolgd door drie vragen die attitude belangrijkheid meetten. Nadat deze vragen beantwoord waren, kreeg de deelnemer op basis van de conditie waarin hij/zij was ingedeeld, een (kranten)artikel te lezen over één van de twee onderwerpen. Na het lezen van het artikel, kwamen er drie inhoudelijke vragen aan bod die dienden als controlevragen, om er zeker van te zijn dat het artikel daadwerkelijk was gelezen. Tot slot volgden de zelfde twaalf vragen over attitude en attitude belangrijkheid als beantwoord voorafgaand aan het lezen van het artikel. Deze

volledige vragenlijst diende direct ingevuld te worden, op de laptop van de deelnemer zelf. In een enkel geval werd de vragenlijst op een mobiele telefoon ingevuld.

De overige vier deelnamedagen mochten bij de deelnemers zelf thuis afgenomen worden. Elke deelnamedag bestond uit een online vragenlijst, waarin deelnemers na een korte instructie allereerst opnieuw een (kranten)artikel lazen over het aan hen toegediende

onderwerp. Na het lezen van het artikel dienden er dagelijks in totaal vijftien vragen

beantwoord te worden. Evenals op de eerste deelnamedag, waren dit eerst drie inhoudelijke controlevragen en vervolgens twaalf vragen die attitude en attitude belangrijkheid meetten over zowel hypotheekrenteaftrek en genetische modificatie.

Data analyse

Er zijn voor dit onderzoek betrouwbaarheidsanalyses uitgevoerd om de

betrouwbaarheid van de gebruikte vragenlijsten voor attitude en attitudebelang te controleren. Daarnaast zijn er correlatieanalyses uitgevoerd om de verbanden tussen attitudebelang en attitude extremiteit te achterhalen. Er zijn allereerst twee driewegs repeated measurements ANOVA’s uitgevoerd om globaal de interactie tussen de afhankelijke variabele attitude en de onafhankelijke variabelen tijd en conditie te definiëren voor zowel de factor attitudebelang als attitude extremiteit. Daarnaast zijn er twee tweewegs repeated measurements ANOVA’s uitgevoerd om de interactie tussen de afhankelijke variabele attitude en de onafhankelijke variabele tijd specifieker te kunnen bekijken. Tot slot zijn er vier variantieanalyses (ANOVA) uitgevoerd om het effect van attitudebelang en attitude extremiteit per conditie verder te bestuderen.

(10)

Resultaten

Van de 32 deelnemers waren er twee die de controlevragen onvoldoende goed hadden beantwoord. Daarom zijn deze deelnemers uitgesloten van de analyse. Omdat er in de

genetische modificatie conditie een controlevraag was die onvoldoende aansloot bij de verschafte informatie, is deze verwijderd. Er is daarom een cutoff score gehanteerd van negen goed beantwoordde vragen in de genetische modificatie conditie en tien goed beantwoordde vragen in de hypotheekrenteaftrek conditie.

Om het verband tussen attitude extremiteit en attitude belang te definiëren, is een correlatieanalyse uitgevoerd tussen attitude extremiteit en attitude belang, zowel voor de conditie genetische modificatie als hypotheekrenteaftrek. De waarden hiervan zijn per dag berekend, zie tabel 1. De correlaties zijn, tegen verwachting in niet significant. Het feit dat de correlaties zwak positief zijn, wijst op een zwak verband tussen attitude belang en attitude extremiteit.

Tabel 1: Correlaties tussen attitude belang en attitude extremiteit, per conditie en per dag

Voormeting Dag 1 Dag 2 Dag 3 Dag 4 Dag 5 Genetische Modificatie r = .22 p = .241 r = .34 p = .068 r = .12 p = .545 r = .07 p = .06 r = .33 p = .734 r = .23 p = .218 Hypotheekrenteaftrek r = .18, p = .354 r = .18 p = .353 r = .12 p = .530 r = .32 p = .086 r = .21 p = .265 r = .32 p =.089 Attitude Extremiteit

Om attitude extremiteit te analyseren, is er een driewegs repeated measurements ANOVA uitgevoerd met twee binnen-deelnemers variabelen tijd (moment van afname) en onderwerp (genetische modificatie vs. hypotheekrenteaftrek) en één tussen-deelnemers variabele conditie (genetische modificatie vs. hypotheekrenteaftrek) en als afhankelijke variabele attitude extremiteit. Omdat de sphericiteit is geschonden, is er gekeken naar de Greenhouse-Geisser resultaten. Uit de analyse bleek dat er geen sprake was van een

significante drieweg-interactie, F(5, 140) = .911, p = .453, ηp2 = .03. Dit houdt in dat er geen sprake was van verschil in attitude extremiteit binnen beide condities over de verschillende meetmomenten. Dit was niet in overeenkomst met de hypothese.

(11)

Vervolgens zijn er twee tweewegs repeated measurements ANOVA’s uitgevoerd met twee binnen-deelnemers variabelen. Hierbij was attitude (mate van extremiteit) de

afhankelijke variabele en tijd (moment van afname) de onafhankelijke variabele. Deze analyse is voor zowel de conditie genetische modificatie als de conditie hypotheekrenteaftrek gedaan. Bij de analyse over genetische modificatie is er aan de sphericiteit assumptie voldaan. Uit de analyse bleek dat er geen sprake was van een significante tweeweg-interactie, F(5,70) = 45 , p = .809, ηp2

= .03. Zie Figuur 1.

Bij de analyse over hypotheekrenteaftrek is er eveneens aan de sphericiteit assumptie voldaan. Uit deze analyse bleek eveneens dat er geen sprake was van een significante

tweeweg-interactie, F(5, 70) = 2.02, p = .085, ηp2

= .13. Dit was eveneens niet naar de eerder gestelde verwachting. Zie figuur 2.

Figuur 1. Attitude extremiteit over de meetmomenten en per onderwerp in de genetische modificatie conditie

(12)

Tot slot zijn er twee ANOVA’s uitgevoerd, hierbij is er per conditie gekeken naar het effect van tijd op attitude extremiteit. In de conditie genetische modificatie was er geen sprake van een significant effect van tijd op attitude extremiteit bij het onderwerp

hypotheekrenteaftrek, F(3.06) = 1.71, p = .178, ηp2 = .11. Omdat de sphericiteit is

geschonden, is er gekeken naar Greenhouse-Geisser. In de conditie genetische modificatie was er geen sprake van een significant effect van tijd op attitude extremiteit bij het onderwerp genetische modificatie, F(3.18) = 1.20, p = 3.22, ηp2 = .08. Omdat de sphericiteit is

geschonden, is hierbij gekeken naar Greenhouse-Geisser.

In de conditie hypotheekrenteaftrek was er geen sprake van een significant effect van tijd op attitude extremiteit bij het onderwerp hypotheekrenteaftrek, F(5) = 1.08, p = .127, ηp2 = .11. Omdat de sphericiteit is geschonden, is er in de komende analyses gekeken naar Greenhouse-Geisser. In de conditie hypotheekrenteaftrek was er geen sprake van een significant effect van tijd op attitude extremiteit bij het onderwerp genetische modificatie, F(2.46) = 1.71, p = .190, ηp2 = .11.

Attitude Belang

Om attitude belang te analyseren, is er een driewegs repeated measurements ANOVA uitgevoerd met twee binnen-deelnemers variabelen tijd (moment van afname) en attitude

Figuur 2. Attitude extremiteit over de meetmomenten en per onderwerp in de hypotheekrenteaftrek conditie

(13)

(mate van belang) en één tussen-deelnemers variabele conditie (genetische modificatie vs. hypotheekrenteaftrek). Omdat de sphericiteit was geschonden, is er gekeken naar

Greenhouse-Geisser resultaten. Uit de analyse bleek dat er geen sprake was van een significante drieweg-interactie, F(5, 140) = 1.631, p = .193, ηp2

= .06. Dit houdt in dat er voor beide onderwerpen geen sprake was van verschil in attitude belang over de verschillende meetmomenten. Dit was niet in overeenkomst met de verwachting.

Er zijn vervolgens nog twee tweewegs repeated measurements ANOVA’s uitgevoerd met twee binnen-deelnemers variabelen. Hierbij was attitude (mate van belang) de

afhankelijke variabele en tijd (moment van afname) de onafhankelijke variabele. Deze analyse is voor zowel de conditie genetische modificatie als de conditie hypotheekrenteaftrek gedaan. Bij de analyse over genetische modificatie is de sphericiteit geschonden. Daarom is er gekeken naar de Greenhouse-Geisser resultaten. Uit de analyse bleek dat er geen sprake was van een significante tweeweg-interactie, F(5, 70) = .1.13, p = .346, ηp2 = .08. Zie Figuur 3.

Bij de analyse over hypotheekrenteaftrek is er aan de sphericiteit assumptie voldaan. Uit deze analyse bleek dat er geen sprake was van een significante tweeweg-interactie, F(5, 70) = 1.30, p = .290, ηp2 = .09. Zie Figuur 4.

Figuur 3. Attitude belang over de meetmomenten en per onderwerp in de genetische modificatie conditie

(14)

Tot slot zijn er twee ANOVA’s uitgevoerd, hierbij is er per conditie gekeken naar het effect van tijd op attitude belang. In de genetische modificatie conditie was er geen sprake van een significant effect van tijd op attitude belang bij het onderwerp hypotheekrenteaftrek, F (5.70) = 1.79, p = .161, ηp2 = .05. Er was eveneens tegen de verwachtingen in, geen sprake van een significant effect van tijd op attitude belang bij het onderwerp genetische modificatie, F(5,70) = 1.71, p = .178, ηp2 = .11.

In de hypotheekrenteaftrek conditie was er geen sprake van een significant effect van tijd op attitude belang bij het onderwerp hypotheekrenteaftrek, F (5.70) = .89, p = .417, ηp2 = .13. In dezelfde conditie was er geen sprake van een significant effect van tijd op attitude belang bij het onderwerp genetische modificatie, F(5.70) = 2.01, p = .417, ηp2 = .06.

Figuur 4. Attitude belang over de meetmomenten en per onderwerp in de hypotheekrenteaftrek conditie

(15)

Discussie

In deze studie werd de invloed van informatieverwerking op attitude polarisatie onderzocht. Er werd naar aanleiding van het experiment geen duidelijk effect van informatie gevonden. Hiermee is er niet aan de verwachting voldaan dat het herhaaldelijk lezen van neutrale informatie, toename in attitude extremiteit als gevolg zou hebben. Aan de verwachting dat attitude belang toe zou nemen door het lezen van neutrale informatie, is eveneens niet voldaan. Er is geen duidelijke correlatie gevonden tussen attitude extremiteit en attitude belang.

Een mogelijke verklaring voor deze resultaten is dat het aantal deelnemers aan het experiment lager lag dan verwacht en wenselijk was. Hierdoor is het effect van een enkele deelnemer op de resultaten relatief groot. Het zou door de matige betrouwbaarheid van de resultaten mogelijk zijn om andere resultaten als uitkomst te hebben met een set van 30 andere deelnemers. Er is een kans dat de resultaten een andere vorm zouden hebben gehad als het aantal deelnemers hoger had gelegen.

Een tweede mogelijke verklaring voor het resultaat zou zijn dat er deelnemers waren die een al gepolariseerde attitude hadden toen zij begonnen aan het onderzoek. Van de twee onderwerpen die zijn opgenomen in het experiment, blijkt dat veel deelnemers voorafgaand aan het experiment al een attitude hadden gevormd over genetische modificatie. Dit is niet in overeenstemming met de pilot-studie die voorafgaand aan het experiment was afgenomen bij een andere groep deelnemers, waaruit bleek dat deelnemers over het algemeen geen sterke attitude hadden over het onderwerp. Door de (deels) al gepolariseerde attitudes bij intrede van het onderzoek, is het in de resultaten niet zichtbaar of er polarisatie zou optreden ten opzichte van een in eerste instantie neutrale attitude door informatieverwerking.

Mogelijk ligt er aan het resultaat ook ten grondslag dat niet elk te lezen artikel even neutraal was. Sommige artikelen waren genuanceerd licht positief of licht negatief. Het effect hiervan is niet gecontroleerd. Aan het eind van het experiment is aan alle deelnemers

gevraagd wat naar hen idee het doel van het onderzoek was. Enkele deelnemers antwoordden op deze vraag dat er waarschijnlijk onderzocht was wat de invloed van positieve en negatieve artikelen op attitudevorming zou zijn. Dit impliceert dat (een gedeelte van) de artikelen een positieve of negatieve indruk hebben gemaakt. Als de verwachting was dat er een effect van positieve of negatieve artikelen werd onderzocht, zou dit van invloed geweest kunnen zijn op de manier waarop de deelnemers de vragenlijsten hebben beantwoord. Dit zou de resultaten kunnen hebben vertekend.

(16)

Desalniettemin is het huidige onderzoek van waarde als aanvulling op bestaande literatuur, omdat er verduidelijking is gecreëerd over de criteria waaraan voldaan zou moeten worden om te definiëren wat de invloed van informatieverwerking op polarisatie is. Er is hiermee collectief een stap gezet richting het vermogen om zo accuraat mogelijk onderzoek te doen naar de exacte effecten van informatieverwerking op polarisatie.

Een voorbeeld van een dergelijk criterium zou betrekking hebben op de procedure die deelnemers af dienen te leggen. Zo is er de mogelijkheid dat er meer randvoorwaarden in achting genomen dienen te worden dan enkel het lezen van informatieve artikelen, om een zichtbaar effect te krijgen van informatieverwerking op polarisatie. Wellicht dienen deelnemers zich voorafgaand aan het lezen van de artikelen, eerst in een bepaalde staat te bevinden (bijvoorbeeld absolute rust), voordat het effect van informatieverwerking op zichzelf beter tot zijn uiting kan komen. Met hetzelfde doel, zou het invullen van de

vragenlijsten op een vast tijdstip omgevingsinvloeden kunnen reduceren, waardoor de invloed hiervan de mogelijke zichtbare effecten van de informatieverwerking niet wordt verstoord. Een andere voorwaarde zou betrekking hebben op de tijd die zich tussen de meetmomenten bevindt. Mogelijk is een dag tussen ieder meetmoment onvoldoende om de

informatieverwerking en de effecten daarvan tot zijn uiting te laten komen. Tot slot zou de lengte van de artikelen van invloed geweest kunnen zijn op de mate van en de manier waarop de informatieverwerking heeft plaatsgevonden. Artikelen van grotere lengte zouden de informatieverwerking eveneens meer tot zijn uiting kunnen laten komen, waardoor de effecten ervan beter zichtbaar zouden kunnen zijn in de resultaten.

Naar aanleiding hiervan wijst advies voor vervolgonderzoek op specifiekere methoden. Zo valt er op basis van dit onderzoek te stellen dat de informatie die in gelijksoortig

onderzoek als manipulatie gebruikt wordt, voor alle onderzochte onderwerpen idealiter volledig neutraal en gelijkwaardig is. Daarnaast is een voldoende grote sample size van belang om in de onderzoeksresultaten over voldoende power te kunnen beschikken. Tot slot zouden specifiekere methoden gunstig kunnen zijn.

Op basis van dit onderzoek kan er nog geen eenduidig antwoord gegeven worden op de vraag wat de exacte invloed van informatieverwerking is op polarisatie. Desalniettemin is er met bovenstaande conclusies en aanbevelingen in achting, meer duidelijkheid over de voorwaarden waaraan in vervolgonderzoek voldaan dient te worden om beter inzicht te krijgen in de invloed van informatieverwerking op polarisatie en daarmee in eventuele maatschappelijke gevolgen.

(17)

Literatuurlijst

Bargh, J. A., Chaiken, S., Govender, R., & Pratto, F. (1992). The generality of the automatic attitude activation effect. Journal of personality and social psychology, 62(6), 893. Bower, G. H. (1981). Mood and memory. American psychologist, 36(2), 129.

Clarkson, J. J., Tormala, Z. L., & Leone, C. (2011). A self-validation perspective on the mere thought effect. Journal of Experimental Social Psychology, 47(2), 449-454. Dalege, J., Borsboom, D., van Harreveld, F., van den Berg, H., Conner, M., & van der Maas,

H. L. (2015). Toward a formalized account of attitudes: The Causal Attitude Network (CAN) model.

Dalege, J., Borsboom, D., van Harreveld, F., & van der Maas, H. L. J. (2016). A network perspective on political attitudes: Testing the connectivity hypothesis. Manuscript submitted for publication.

Fazio, R. H. (1986). How do attitudes guide behavior?.

Judd, C. M., Drake, R. A., Downing, J. W., & Krosnick, J. A. (1991). Some dynamic properties of attitude structures: Context-induced response facilitation and polarization. Journal of Personality and Social Psychology, 60(2), 193.

Latané, B., & Nowak, A. (1994). Attitudes as catastrophes: from dimensions to categories with increasing involvement.

Rudolph, T. J., & Popp, E. (2007). An information processing theory of ambivalence. Political Psychology, 28(5), 563-585.

Sanbonmatsu, D. M., & Fazio, R. H. (1990). The role of attitudes in memory-based decision making. Journal of Personality and social Psychology, 59(4), 614. Tesser, A. (1978). Self-generated attitude change. Advances in experimental social

psychology, 11, 289-338.

Van der Maas, H. L., Kolstein, R., & Van Der Pligt, J. (2003). Sudden transitions in attitudes. Sociological Methods & Research, 32(2), 125-152.

Zajonc, R. B. (1968). Attitudinal effects of mere exposure. Journal of personality and social psychology, 9(2p2), 1.

Zeeman, E. C. (1976). The umbilic bracelet and the double-cusp catastrophe.

In Structural stability, the theory of catastrophes, and applications in the sciences (pp. 328-366). Springer Berlin Heidelberg.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Paint layers Second ground First ground Size layer Original canvas Lining adhesive Lining canvas Stretcher.. Figure 2.34 Schematic overview of the layer build-up of

questionnaires were aimed at identifYing the most vulnerable areas to ji-aud, evaluating the effectiveness of.fraud prevention measures , identifYing different types

Figure 28: Illustration of the efficiency effect of the intermediate pressure turbine on the Rankine cycle ...47 Figure 29: T-s diagram after programmed on EES for sub-critical

Waarschijnlijk zal de oplossing van deze bezwaren vooral moeten worden gezocht in het niet beperken van de mens­ machine conversatie tot één of enkele niveaus in de

Door deze ontwikkeling kan wel­ licht de angst worden afgezwakt voor het gevaar, dat het beslissen te sterk zal worden gecentraliseerd en door de computer zal

Furthermore, genetic parameter estimates for economically important traits are needed for accurate and unbiased prediction of breeding values, to predict direct-

32 Department of Astronomy, Stockholm University, SE-106 91 Stockholm, Sweden 33 Istituto Nazionale di Fisica Nucleare, Sezione di Torino, I-10125 Torino, Italy.. 34

Trouw noemt in 1999 percentages uit een onderzoek van een onderzoeksbureau: een op de drie Nederlanders heeft nog nooit van de termen genetische modificatie of genetische