• No results found

De invloed van het type hulpverlener en flexibiliteit op de werkrelatie bij home visiting interventies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van het type hulpverlener en flexibiliteit op de werkrelatie bij home visiting interventies"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van het type hulpverlener en flexibiliteit op de werkrelatie bij home visiting interventies

BA-scriptie Pedagogische Wetenschappen 2015-2016 Universiteit van Amsterdam

Amber Joost 10186433 Begeleider: Peter Hoffenaar

Maandag 25 januari 2016 Aantal woorden: 5120

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Middenstuk

Het type hulpverlener en de werkrelatie 7

Flexibiliteit van de werkrelatie 12

Conclusie/discussie 16

(3)

Abstract

De toepassing van home visiting interventie voor de opvoedondersteuning en

ontwikkelingsstimulering van kinderen van nul tot drie jaar is in de afgelopen jaren sterk gegroeid. Dit literatuuronderzoek is nagegaan in hoeverre het type hulpverlener en de flexibiliteit van de interventie van invloed is op de werkrelatie met ouders. Aan de hand van verschillende kwalitatieve- en kwantitatieve studies is informatie verzameld over verschillen tussen vrijwilligers en professionals binnen de werkrelatie en resultaten van de interventie. Daarnaast is ook gekeken naar welke invloed de flexibiliteit van de interventie heeft op de werkrelatie en de uitkomsten van de interventie. Het onderzoek laat zien dat de werkrelatie met vrijwilligers positiever wordt beoordeeld dan die met professionals. Daarnaast vertonen vrijwilligers veel overeenkomsten in sociaal-demografische kenmerken met ouders. De interventieresultaten van professionals zijn wel beter. Ouders waarderen de flexibiliteit van de interventie. Frequente en langdurige interventie behalen betere resultaten dan minder lange en frequente interventies.

(4)

De invloed van het type hulpverlener en flexibiliteit op de werkrelatie bij home visiting interventies

Zo onbeschreven als de vroege kindertijd en de eerste jaren van ontwikkeling van het kind voor de 20ste eeuw was, zo’n veelbesproken onderwerp is het vandaag de dag

(Fitzgerald, Weatherston, & Mann, 2011). Door de groei van kennis over de ontwikkeling van de hersenen in de eerste drie levensjaren van een kind is er meer belangstelling ontstaan over de kritische periode van nul tot drie jaar waarin het kind zich sociaal, emotioneel, cognitief, talig en fysiek ontwikkelt (Grange, Terris, Brown, & Steele, 2015). De ouders spelen een grote rol binnen deze ontwikkeling via de opvoeding en ontwikkelingsstimulering van het kind (Grange et al., 2015).

Als gevolg van de belangstelling over de kritische ontwikkelingsperiode van het kind ontstonden al snel verschillende interventies met opvoedings- en ontwikkelingsondersteuning als uitgangspunt (Nores & Barnett, 2010). Een veel besproken interventiewijze is de home visiting interventie waarvan het doel is om met behulp van huisbezoeken ondersteuning te bieden aan gezinnen met jonge kinderen om zo de ontwikkeling van het kind te bevorderen en disfunctioneren tegen te gaan (Asscher, Hermanns, Dekovic, & Reitz, 2007). Home visiting interventies verschillen onderling, maar zijn gelijk in de manier van hulpverlenen, namelijk hulp bieden aan kinderen door de ouders van deze kinderen te ondersteunen bij de opvoeding en ontwikkelingsstimulering van het kind (Sweet & Appelbaum, 2004). De achterliggende gedachte hiervan is dat de ontwikkeling en welzijn van een kind afhankelijk is van het welbevinden van zijn of haar ouders (Brookes, Summers, Thornburg, Ispa, & Lane, 2006).

De manier van hulpverlenen, namelijk via een werkrelatie met de ouders van het kind, is een belangrijke factor voor de effectiviteit van deze home visiting interventies (Korfmacher et al., 2008). De werkrelatie is een wederzijdse relatie en wordt beschreven als het

(5)

Maercker, 2006). Binnen dit samenwerkingsverband worden raakvlakken tussen hulpverlener en cliënt als belangrijk onderdeel van de werkrelatie beschouwd en kan volgens het common factors model de effectiviteit voornamelijk worden toegeschreven aan deze werkrelatie (Messer & Wampold, 2002). Dit model gaat ervan uit dat de werkrelatie namelijk één van de algemene werkzame factoren van een interventie is (Messer & Wampold, 2002).

De afgelopen jaren is de hulpverlener-cliënt relatie steeds vaker onderzocht in het kader van onderzoek naar de werkrelatie en resultaten van home visiting interventies (Korfmacher, Green, Spellmann, & Thornburg, 2007). Een belangrijke theorie bij het bestuderen van de werkrelatie tussen hulpverlener en cliënt is het concept van de Working Alliance van Bordin (Brookes et al., 2006). Bordin gaat er in zijn theorie vanuit dat de werkrelatie is opgebouwd uit een drietal verschillende componenten: respectievelijke doelen, taken en binding tussen hulpverlener en cliënt (Brookes et al., 2006). Volgens de theorie van Bordin is de werkrelatie een voorspeller van succes. Op het moment dat de hulpverlener en cliënt het eens zijn over de doelen die behaald moeten worden en er sprake is van wederzijdse acceptatie en vertrouwen, komt dit het hulpverleningstraject ten goede. Wanneer er niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan is er geen sprake van verandering of zelfs

verslechtering (Brookes et al., 2006).

De werkrelatie valt naast bovenstaande componenten ook onder te verdelen in de dimensies kwaliteit en kwantiteit. Onder kwantiteit vallen kenmerken van het programma, zoals de duur en frequentie. Deze programmakenmerken worden overkoepelend aangeduid als flexibiliteit van de interventie (Korfmacher et al., 2008). Bij kwaliteit gaat het om de mate van verbintenis tussen ouders en hulpverlener met het programma uitgedrukt in de werkrelatie (Korfmacher et al., 2008). Deze twee dimensies zijn niet per definitie aan elkaar gerelateerd (Korfmacher et al., 2008), maar in dit literatuuroverzicht zal met behulp van twee

(6)

programmakenmerken zowel de kwalitatieve als kwantitatieve kant van de werkrelatie worden belicht.

Het eerste programmakenmerk waarin home visiting interventies kunnen verschillen is de hulpverlener. De hulpverlener kan namelijk een professional of paraprofessional zijn (MacPherson, Barnes, Nichols & Dixon, 2010). Home visiting interventies werken veelal met paraprofessionals, ook wel vrijwilligers genoemd. Dit houdt in dat de hulpverleners binnen de interventie op uitzondering van trainingen en toezicht niet over een specifiek expertise

beschikken (Korfmacher et al., 2008). Het werken met vrijwilligers heeft verschillende voordelen. Uit verschillende onderzoeken waaronder het onderzoek van Barlow, Kirkpatrick, Stewart-Brown en Davis (2005) blijkt allereerst dat veel ouders het lastig vinden een relatie aan te gaan met een professional. Een mogelijke verklaring is een kloof tussen ouder en professional. Ouders zouden zich mogelijk eerder openstellen voor een vrijwilliger als hulpverlener (Barlow et al., 2005). Dit hangt samen met het feit dat de meeste vrijwilligers van home visiting interventies zelf een ouder zijn en ervaringsdeskundige wat betreft de problematiek van het gezin en de hulpverlening hierdoor als vorm van peersupport kan worden gezien (Barlow et al., 2005). Ten tweede zien beleidmakers ook voordelen. De inzet vrijwilligers is veel goedkoper dan de inzet van professionals.

Naast het feit dat home visiting interventies kunnen verschillen in type hulpverlener is er ook een tweede programmakenmerk waarin interventies verschillen, namelijk de

flexibiliteit van de interventie. Hoewel het uitgangspunt bij de meeste home visiting

interventies één keer per week afspreken is (Asscher et al., 2007), kunnen ouders in overleg met de hulpverlener zelf de hoeveelheid en duur van de afspraken inplannen. De flexibiliteit die hierbij een grote rol speelt wordt door veel ouders als belangrijk beschouwd, doordat het ouders een zekere mate van invloed in het hulpverleningstraject geeft (MacPherson et al., 2010). Vanuit verschillende onderzoeken is gebleken dat de flexibiliteit van de interventie

(7)

zowel positief als negatief van invloed kan zijn op het uiteindelijke resultaat van de home visiting interventie (Grange et al., 2015). Tevens is gebleken dat een kwalitatief goede werkrelatie gerelateerd is aan het aantal huisbezoeken tijdens de interventie (Brookes et al., 2006). Uit het onderzoek van Elicker, Wen, Kwon en Sprague (2013) blijkt namelijk dat de kwaliteit van een werkrelatie beïnvloedt wordt door tijd en bij een langere periode van hulpverlening de kwaliteit van de werkrelatie toeneemt.

Om meer inzicht te krijgen in hoeverre programmakenmerken zoals de hulpverlener en de flexibiliteit van de interventie van invloed zijn op de werkrelatie met ouders, zal deze literatuurstudie zich hierop richten. Een belangrijke reden hiervoor is dat er relatief weinig onderzoek is verricht naar een verschil in werkrelatie tussen vrijwilligers en professionals (Elicker et al., 2013). Daarnaast is de flexibiliteit van home visiting interventie in relatie tot de werkrelatie ook weinig onderzocht, waardoor ook hier aandacht aan zal worden besteed (Korfmacher et al., 2008).

In dit literatuuronderzoek wordt dan ook onderzocht: ‘In hoeverre is het type

hulpverlener en de flexibiliteit van de interventie van invloed op de werkrelatie met ouders bij home visiting interventies voor kinderen van nul tot drie jaar oud? De eerste deelvraag luidt: In hoeverre heeft het type hulpverlener invloed op de werkrelatie met ouders? Hierbij zal een onderscheid gemaakt worden tussen vrijwilligers en professionals en zal ook gekeken worden naar het verschil in resultaten die vrijwilligers en professionals behalen met de interventies. De tweede deelvraag luidt: In hoeverre is de flexibiliteit van de interventie van invloed op de werkrelatie met ouders?

Het type hulpverlener en de werkrelatie

Steeds vaker worden vrijwilligers ingezet als hulpverlener binnen interventies. De inzet van vrijwilligers is aantrekkelijk aangezien zij vele malen goedkoper zijn dan

(8)

professional al snel 2500 euro duurder dan de inzet van een vrijwilliger bij home visiting interventies (Korfmacher, O’Brien, Hiatt, & Olds, 1999). Daarnaast blijkt uit onderzoek dat ouders binnen home visiting interventies positief reageren op de vrijwilligers en dat dit vooral geldt voor ouders van multiprobleemgezinnen (Barnes, 2012). Hoewel de rol van de vrijwilliger in eerste instantie positief lijkt, is het interessant om te kijken of de werkrelatie tussen ouders en vrijwilligers verschilt van de werkrelatie tussen ouders en professionals.

Wanneer er gekeken wordt naar de kenmerken van de vrijwilliger vallen al snel een aantal zaken op. Allereerst laten veel vrijwilligers overeenkomsten zien met participanten in sociaal-demografische kenmerken, bijvoorbeeld het hebben van kinderen en uit eenzelfde sociaaleconomische milieu afkomstig zijn (Korfmacher et al., 2008). Uit een randomized control trial (RCT) van Marcenko en Spence (1994) blijkt dat op het moment dat vrijwilligers en ouders een gedeelde achtergrond hebben er sprake is van een betere werkrelatie. Dit onderzoek is uitgevoerd bij 225 moeders, waarvan 125 moeders willekeurig werden toegewezen aan de experimentele conditie en 100 moeders aan de controle conditie. In dit onderzoek werden verschillende vragenlijsten afgenomen over de demografische gegeven, het psychosociaal functioneren, sociale ondersteuning en over de thuisomgeving. De meting vond plaats bij aanvang van het experiment en op het moment dat het kind een leeftijd van zes maanden had bereikt. Met behulp van de Chi-kwadraat en tweezijdige T-toets zijn de experimentele- en controle conditie met elkaar vergeleken in zowel demografische als in psychosociale kenmerken waaronder ook sociale ondersteuning. Met een gepaarde T-toets is gekeken of er sprake is van een verandering tussen de eerste meting en de tweede meting wanneer het kind een leeftijd van zes maanden heeft bereikt (Marcenko & Spence, 1994). Uit de resultaten bleek dat herkenning van en gelijkheid in karaktereigenschappen en

levensgebeurtenissen tussen vrijwilligers en ouders zorgt ervoor dat er een betere klik ontstaat dan wanneer deze overeenkomsten afwezig zijn (Marcenko & Spence, 1994). Deze

(9)

overeenkomsten in sociaal-demografische kenmerken en levensgebeurtenissen zorgen ervoor dat veel vrijwilligers dit werk verrichten als zogeheten ervaringsdeskundige aangezien zij soortgelijke problematiek zelf hebben meegemaakt (Korfmacher et al., 2008). Zo blijkt uit een literatuurstudie van Korfmacher et al. (2008) dat de werkrelatie tussen vrijwilliger en ouders hierdoor als een vorm van peersupport kan worden gezien.

Ondanks de vele voordelen van de overeenkomsten tussen vrijwilligers en ouders moet de paraprofessionele aard van de vrijwilliger wel ter discussie gesteld worden. Er is binnen de meeste home visiting interventies namelijk een afweging gemaakt voor het kiezen van een vrijwilliger zonder opleiding boven een professional met specifieke kwalificaties (Korfmacher et al., 2008). Dit terwijl er tot op heden weinig bewijs is voor de effectiviteit van vrijwilligers binnen home visiting interventies (Barlow et al., 2013).

Het bewijs dat wel gevonden is voor de werkzaamheid van vrijwilligers binnen home visiting support interventies wordt beschreven door Elicker et al. (2013). Hierbij wordt verwezen naar de studie van Korfmacher et al. (1999) waarbij gekeken is naar de relatie tussen de kenmerken van de hulpverlener en de mate waarin er sprake is van een kwalitatief goede werkrelatie met de ouders. Uit dit quasi-experimentele onderzoek blijkt bij een vergelijking van een interventie met vrijwilligers (N=244) en een interventie met professionals (N=236) dat zij geen verschil laten zien in de kwaliteit van de werkrelatie gescoord door de ouders zelf met behulp van de Helper-Client Relationship Inventory (HRI). De HRI meet de mate van tevredenheid van ouders over de werkrelatie met behulp van 27 items en is gebaseerd op The Nurse-Family Partnership (Korfmacher et al., 2007). Uit hetzelfde onderzoek blijkt ook dat de ouders die een vrijwilliger als hulpverlener hebben significant meer uitval laten zien dan ouders met een professionele hulpverlener, namelijk een uitval van 117 moeders bij vrijwilligers en 89 moeders bij de professionals (Elicker et al., 2013).

(10)

Tevens heeft Elicker et al. (2013) zelf aan de hand van de interventie Early Head Start, een interventie met zowel professionals als vrijwilligers, gekeken naar de relatie tussen

hulpverlener en ouders met behulp van The Parent-Caregiver Relationship Scale. Aan de hand van de reacties van ouders op 35 items geeft deze schaal een betrouwbaar (Cronbach’s

Alpha=.97) en valide beeld van de verschillende aspecten van de werkrelatie in huidig onderzoek, namelijk vertrouwen, samenwerking, aansluiting en verzorging. De resultaten laten zien dat ouders een hoger niveau van de werkrelatie rapporteren bij lager opgeleide hulpverleners (Elicker et al., 2013). Ook werd een significant interactie-effect aangetoond tussen het opleidingsniveau van de hulpverlener en de kwaliteit van de werkrelatie. Hoewel de hulpverleners die lager opgeleid zijn beter scoren op de Parent-Caregivers Relationship Scale, laten de families die een hoger opgeleide hulpverlener hebben positiever ouderlijk gedrag zien (Elicker et al., 2013). Dit zou betekenen dat de lager opgeleide vrijwilligers dus beter scoren op de kwaliteit van de werkrelatie, maar dat de uiteindelijke ouderuitkomsten van de interventie hoger zijn voor de professionals (Elicker et al., 2013).

Wanneer gekeken wordt naar de kind uitkomsten van de home visiting interventie en ook hier weer een vergelijking wordt gemaakt met vrijwilligers en professionals, laten professionals betere resultaten zien. In een recent quasi-experimenteel onderzoek van Olds et al., (2013) is met behulp van The Nurse-Family Partnership, een interventie die in drie eerdere RCT’s effectief is gebleken voor professionals, gekeken of The Nurse-Family Partnership ook effectief is voor vrijwilligers. Er waren drie condities waaraan de moeders (N=735) random werden toegewezen: een interventie met een professionals (N=235), een interventie met een vrijwilliger (N=245) en een controle conditie zonder interventie (N=255). De vrijwilligers die binnen dit onderzoek zijn ingezet als hulpverlener laten veel

overeenkomsten zien met de participanten als het gaat om sociale kenmerken waaronder bijvoorbeeld een laag sociaaleconomische status (Olds et al., 2013). Het bleek dat er geen

(11)

significante effecten werden gevonden voor de interventiegroep met vrijwilligers. Dit in tegenstelling tot de groep met professionals waarbij de kinderen minder emotionele- en gedragsproblemen hebben op 6-jarige leeftijd en minder internaliserend probleemgedrag vertonen op 9-jarige leeftijd (Olds et al., 2013). Dit betekent dat ook uit dit onderzoek blijkt dat wanneer er gekeken wordt naar de resultaten van de interventie, in dit geval de kind uitkomsten, de professionals betere resultaten behalen dan de vrijwilligers (Olds et al., 2013).

Echter ontbreekt het aan kwantitatief onderzoek op het gebied van de werkrelatie binnen home visiting interventies en wordt er veelal kwalitatief onderzoek verricht om inzicht te krijgen in de ervaringen van ouders. Dit is vooral zichtbaar in de manier van informatie verzamelen, zoals ook het geval is bij een review van Brookes et al. (2006) van twee

kwalitatieve studies over de interventie Early Head Start. Binnen de eerste kwalitatieve studie is gebruik gemaakt van een case studie naar negen families over een periode van vijf jaar tijd. Hierbij werden de moeders om de vier maanden tijd geïnterviewd en de hulpverleners één keer per jaar. Binnen de tweede studie werden op verschillende manieren informatie verzameld (Brookes et al., 2006). Allereerst via focusgroepen met in totaal twaalf hulpverleners. Daarnaast werden ook de rapporten van hulpverleners over het gezin

bestudeerd. Tot slot vonden er ongestructureerde interviews plaats met zowel het personeel als met het gezin (Brookes et al., 2006). Uit deze review blijkt dat er relatief weinig aandacht is voor de karaktereigenschappen van hulpverleners door Early Head Start coördinatoren als er gekeken wordt naar de werkzaamheid van een interventie. Dit terwijl de resultaten van Early Head Start laten zien dat bij meer overeenkomsten tussen vrijwilliger en participant er sprake is van een betere werkrelatie wat een voorspelling is voor de effectiviteit van een interventie (Brookes et al., 2006). Uit het onderzoek van Heaman, Chalmers, Woodgate en Brown (2007) blijkt ook dat wanneer er meer raakvlakken zijn tussen hulpverleners en ouders de werkrelatie hierdoor wordt versterkt.

(12)

De kwalitatieve studie van Paris, Gemborys, Kaufman en Whitehill (2007) bevestigt dat bij interventies met paraprofessionals het niveau waarop ouders en hulpverleners

tevredenheid rapporteren hoger ligt dan bij interventies met professionals. Daarentegen wordt ook hier aangegeven dat, wanneer er naar de effecten van beide groepen wordt gekeken, professionals betere resultaten behalen en de effecten bij paraprofessionals heel klein of zelfs afwezig zijn (Paris et al., 2007). Wel blijkt een belangrijke reden voor het positief scoren van de werkrelatie door ouders te zijn dat zij waarderen dat vrijwilligers een persoonlijke keuze maken om tijd met het gezin te spenderen (Paris et al., 2007).

Concluderend blijkt dat bij interventies met vrijwilligers de participanten een hogere mate van tevredenheid over de werkrelatie rapporteren dan bij interventies met professionals en dat de werkrelatie van groot belang is voor de effectiviteit van een interventie (Paris et al., 2007). Daarentegen blijkt dat wanneer er naar de kind- en ouderuitkomsten van de interventie wordt gekeken, en daarbij weer een vergelijking wordt gemaakt tussen vrijwilligers en

professionals, dan behalen professionals betere resultaten en is er in de meeste gevallen bij vrijwilligers geen significant effect aanwezig (Olds et al., 2013)

Flexibiliteit van de werkrelatie

Wanneer gekeken wordt naar de kwantiteit van home visiting interventies, dan is de flexibiliteit een veel besproken onderwerp (Korfmacher et al., 2008). Bekend is dat de resultaten van home visiting interventies beïnvloed worden door de werkrelatie tussen hulpverlener en ouders, maar daarnaast ook door bijvoorbeeld de flexibiliteit van de

interventie (Grange et al., 2015). Onder flexibiliteit worden programmakenmerken zoals de duur en frequentie van de interventie verstaan (Korfmacher et al., 2008). Zo worden

programmaduur en de frequentie waarin de vrijwilliger of professional met het gezin afspreekt als belangrijke indicatoren beschouwd voor de deelname van een gezin aan home visiting support interventies (Korfmacher et al., 2008). In deze deelvraag zal niet alleen

(13)

gekeken worden naar de betekenis van flexibiliteit bij home visiting interventies, maar zal ook gekeken worden naar de invloed van flexibiliteit op de werkrelatie met ouders.

Het aantal home visiting afspraken met de vrijwilliger, ofwel de frequentie, is zoals eerder aangegeven een kwantitatief aspect dat sterk kan variëren van gezin tot gezin (Korfmacher et al., 2008). Dit heeft alles te maken met flexibiliteit van home visiting interventies, oftewel de grote inbreng die ouders zelf hebben (Asscher et al., 2007). Hoewel veel ouders aangeven de flexibiliteit zeer op prijs te stellen kan het wat betreft de kwaliteit van de werkrelatie twee kanten op (Korfmacher et al., 2008). Zo zijn er ouders die op frequente basis met de vrijwilliger willen afspreken, maar geldt door de flexibiliteit ook de verleiding tot minder frequent en lang afspreken. Hierdoor wordt de hulpverlener veel minder goed in staat gesteld om ondersteuning te bieden en een relatie met het gezin op te bouwen (Korfmacher et al., 2008). Doordat dit niet positief uitwerkt op de kwaliteit en de bedoelde functie van de interventie, namelijk het gezin ondersteuning bieden, wordt er over het algemeen besloten volgens een veel gebruikt protocol minstens één keer per week af te spreken met het gezin (Asscher et al., 2007).

Volgens ditzelfde protocol geldt ook voor de duur van het programma dat het meeste bereikt wordt met langdurig contact met het gezin (Asscher et al., 2007). Allereerst biedt langdurig contact meer tijd voor ondersteuning. Daarnaast geldt dat het eerste levensjaar van het kind als belangrijke programmafocus gezien wordt, waardoor voor de meeste home visiting interventies één jaar hulpverlening als uitgangspunt geldt (Korfmacher et al., 2008). Hierdoor nemen over het algemeen de meeste gezinnen voor een langere periode deel aan het programma (Korfmacher et al., 2008).

Het onderzoek van Brookes et al. (2006) heeft onderzocht hoe ouders en hulpverleners denken over home visiting interventies die flexibiliteit als belangrijk uitgangspunt nemen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat wanneer er meer ruimte is voor betrokkenheid van ouders

(14)

bij besluitvorming van de interventies, hulpverleners eerder als effectieve hulpverlener worden beschouwd door ouders dan bij home visiting interventies waarbij er sprake is van begeleiding volgens een strak vooropgesteld protocol (Brookes et al., 2006). De mate waarin ouders de hulpverlener en werkrelatie als effectief rapporteren is positief gerelateerd aan het totaal aantal huisbezoeken die ouders hebben ontvangen, oftewel de kwantiteit van de interventie (Brookes et al., 2006).

Daarnaast benadrukt ook Korfmacher et al. (2007) dat de kwaliteit van een interventie niet alleen afhankelijk is van de werkrelatie tussen hulpverlener en cliënt, maar dat ook het aantal uren van contact tussen hulpverlener en ouders hierop van invloed is. Ouders laten op een 26 maanden Helper-Client Relationship Inventory meting zien dat zij een betere relatie hebben met de hulpverlener naarmate zij vaker bezocht werden per maand, al voor een langere tijd deelnamen aan de interventie en door hulpverleners zelf als betrokken ouders werden beschouwd (Korfmacher et al., 2007).

De betrokkenheid van ouders bij een interventie kan worden uitgedrukt in kwaliteit en kwantiteit (Korfmacher et al., 2007). De kwaliteit van betrokkenheid is de eerder beschreven werkrelatie en de kwantiteit is het totaal aantal contacturen en momenten tussen hulpverlener en gezin (Korfmacher et al., 2007). Volgens het overzicht van Korfmacher et al., (2008) over studies naar betrokkenheid van ouders bij home visiting interventies blijkt dat de

betrokkenheid noodzakelijk is om alles uit een interventie te kunnen halen. Dit komt doordat gezinnen die betrokken zijn bij een interventie simpelweg meer van de aangeboden diensten kunnen ontvangen (Korfmacher et al., 2008). Flexibiliteit is hierbij van belang omdat niet ieder gezin dezelfde behoeften hebben en een hulpverlener in staat gesteld moet worden om de interventie aan te passen op de benodigdheden van het gezin (Korfmacher et al., 2008). Daarnaast is bekend dat niet alle gezinnen profijt hebben van één specifieke

(15)

Model dat ervan uit gaat dat ouders hulp willen ontvangen op het moment dat het

correspondeert met de behoeften die zij hebben (Barnhoorn et al., 2013). Hierbij geldt hoe flexibeler een interventie is, hoe meer kans op aansluiting bij de wensen en benodigdheden van ouders (Barnhoorn et al., 2013).

Het aanpassen van een protocol aan de behoeften van een gezin blijkt in de praktijk voor vrijwilligers echter lastiger dan voor professionals (Korfmacher et al., 1999). Dit heeft te maken met dat zij meer moeite het aanpassen van een protocol aan het gezin en het inplannen van hun tijd (Korfmacher et al., 1999). Wanneer er gekeken wordt naar het aantal uren bezoek van vrijwilligers in vergelijking met die van professionals blijkt dat professionals het gezin vaker bezoeken, maar dat vrijwilligers langer per bezoek blijven (Korfmacher et al., 1999). In een follow-up studie van een RCT van Olds et al. (2004) is gekeken naar zowel het verschil tussen vrijwilligers en professionals als naar een verschil in frequente en niet-frequentie interventies. Hieruit bleek vooral dat frequentie, oftewel hoe vaak de hulpverlener contact heeft met het gezin, van invloed is op het effect van een interventie (Olds et al., 2004). Hierbij laten frequente interventies betere resultaten zien, zij hebben namelijk een grotere

effectgrootte. Interventies die niet-frequent contact hebben met het gezin hebben een kleinere effectgrootte (Olds et al., 2004).

Toch benadrukken niet alle onderzoeken dat de werkrelatie positief beïnvloed wordt door flexibiliteit van een interventie. Uit onderzoek van Korfmacher et al. (2007), waarbij met behulp van de Helper-Client Relationship Inventory gekeken is hoe ouders over de

werkrelatie denken, bleek dat eerdere metingen zich vaak positiever uitlaten over de

werkrelatie dan metingen op een later tijdstip. Zo is er sprake van een significante daling van een positieve beoordeling van de werkrelatie door moeders tussen de 6 maanden en 15 maanden meting (Korfmacher et al., 2007). Hierbij heeft de duur van de interventie dus een negatieve invloed gehad op de beoordeling van de werkrelatie door deelnemende moeders,

(16)

terwijl over het algemeen verwacht wordt dat de werkrelatie onder invloed van tijd versterkt (Elicker et al., 2013).

De onderzoeksresultaten over de invloed van flexibiliteit op de werkrelatie tussen hulpverleners en ouders geven aan dat er sprake is van een relatie en dat de relatie in de meeste gevallen positief is. Professionals lijken in de praktijk beter om te kunnen gaan met de flexibiliteit van home visiting interventies dan vrijwilligers, maar worden werkrelaties met vrijwilliger positiever beoordeeld dan die met een professional. Kijkend naar de effectiviteit van interventies behalen frequente interventies betere resultaten dan niet-frequente

interventies (Olds et al., 2004). Hierbij is het over het algemeen van belang dat het contact tussen hulpverleners en cliënten langdurig en frequent is en zo vroeg mogelijk wordt gestart, het liefst nog voor de geboorte van het kind (Heaman et al., 2007).

Conclusie/Discussie

In dit literatuuronderzoek is nagegaan in hoeverre het type hulpverlener en de flexibiliteit van de interventie van invloed is op de werkrelatie met ouders bij home visiting interventies voor kinderen van nul tot drie jaar oud. Kijkend naar het type hulpverlener is gebleken dat ouders met meer tevredenheid rapporteren over een vrijwilliger dan over een professional. Een belangrijke reden hiervoor is dat de vrijwillige inzet en het werk als

ervaringsdeskundige door ouders zeer gewaardeerd wordt. Daarnaast is gebleken dat er tussen ouders en vrijwilligers meer overeenkomsten bestaan in sociaal-demografische kenmerken dan het geval is met professionele hulpverleners. Dit werkt bevorderlijk voor een goede werkrelatie en vormt een verklaring voor de positieve rapportages van ouders en vrijwilligers over de werkrelatie. Echter behalen vrijwilligers minder goede resultaten dan professionals binnen home visiting interventies. Dit geldt zowel voor ouderuitkomsten als voor de uitkomsten van het kind op de lange termijn. Ten tweede is gekeken naar de invloed van flexibiliteit op de werkrelatie. Gebleken is dat er sprake is van een relatie tussen de

(17)

flexibiliteit van een interventie en de werkrelatie. Frequent en langdurig contact komt de werkrelatie ten goede. Daarnaast vinden ouders het prettig om inspraak te hebben in het hulpverleningstraject. Echter kunnen professionals beter omgaan met de mogelijkheid tot flexibiliteit dan vrijwilligers, zo blijkt uit de bevindingen van ouders. Tot slot is gebleken dat niet alleen de werkrelatie beter is bij frequent en langdurig contact, maar dat dit ook geldt voor de resultaten van de interventie.

Een belangrijke beperking van huidig onderzoek is dat veel van de

onderzoeksresultaten gebaseerd zijn op kwalitatief onderzoek (Korfmacher et al., 2007). Binnen dit relatief nieuwe onderzoeksveld, naar home visiting interventies met de inzet van vrijwilligers, ontbreekt het nog aan kwantitatief onderzoek met een zuiver experimenteel karakter (Korfmacher et al., 2007). Binnen wetenschappelijk onderzoek is voornamelijk de randomized controlled trial (RCT) een methode die graag gezien wordt bij het aantonen van de effectiviteit van een interventie (Veerman, 2006). Een RCT biedt de mogelijkheid om met een hoge mate van zekerheid een uitspraak te kunnen doen over of een interventie effect heeft. Het effect van een interventie gaat in dit geval over een verschil in uitkomst tussen de onderzochte experimentele groep en controle groep na afronding van de interventie

(Veerman, 2006).

Ondanks de populariteit van de RCT’s is het gebrek aan RCT’s binnen dit

onderzoeksveld niet verrassend. Allereerst is zoals eerder aangegeven het onderzoek naar de rol van vrijwilligers binnen home visiting interventies relatief jong. Een RCT’s studie neemt over het algemeen een aantal jaren in beslag (Veerman, Yperen, Bijl, Ooms, & Roosma, 2008). Dit is voor veel onderzoekers dan ook een reden om niet op deze manier een

interventie te onderzoeken en verklaard waarom maar één tot vijf procent van de interventies effectief is gebleken volgens een RCT studie (Veerman et al., 2008). Daarnaast kent een RCT studie aan aantal bezwaren op ethisch en praktisch vlak (Veerman et al., 2008). Bij de inzet

(18)

van een RCT is er sprake van uitsluiting van proefpersonen (Lauteslager, 2009). Op basis van de indeling in de experimentele- of controle groep wordt er een afweging gemaakt in het wel of niet ontvangen van een interventie. Hoewel toewijzing op basis van toeval plaatsvindt, houdt dit wel in dat de controle groep niet de mogelijkheid krijgt om deel te nemen aan een interventie die mogelijk effectief is (Lauteslager, 2009).

Kijkend naar het onderzoek dat veel wordt uitgevoerd binnen dit onderzoeksveld, namelijk kwalitatief onderzoek, moeten er een aantal kanttekeningen worden gemaakt. Zo is allereerst kwalitatief onderzoek binnen dit onderzoeksgebied van grote waarde, voornamelijk omdat er kwesties zijn die het best met dit type onderzoek onderzocht kunnen worden

(Philipsen & Vernooy-Dassen, 2004). Kwalitatief en kwantitatief onderzoek dienen niet beschouwd te worden als twee tegengestelde onderzoeksmethoden, maar vullen elkaar juist aan (Philipsen & Vernooy-Dassen, 2004). Echter kent veel kwalitatief onderzoek

tekortkomingen op gebied van kleine onderzoeksgroepen en wordt de manier van onderzoek doen met behulp van zelfrapportage vaak ter discussie gesteld (Asscher, Dekovic, Prinzie, Hermanns, & Van Den Akker, 2009). Binnen huidig onderzoek hebben de meeste studies gebruik gemaakt van zelfrapportages van zowel de ouders als hulpverleners, maar wordt er binnen veel ander onderzoek naar dit vraagstuk alleen de kant van de ouders belicht (Asscher et al., 2009).

Daarnaast is het van belang om binnen wetenschappelijk onderzoek niet alleen oog te hebben voor het gemiddelde van een groep, maar bied zicht in individuele verschillen een hoop nuttige informatie (Asscher et al., 2009). Een conclusie trekken op basis van een groepsgemiddelde kan er namelijk voor zorgen dat er ten onrechte geconcludeerd wordt dat een interventie niet effectief is, terwijl dit voor een subgroep wel het geval is (Asscher et al., 2009). Meer kennis over gezinnen waarvoor een interventie wel effectief blijkt biedt de praktijk de mogelijkheid interventies op deze subgroepen aan te passen (Asscher et al., 2007).

(19)

Huidig onderzoek ondersteunt de bevindingen over dat frequent en langdurig contact voor een betere werkrelatie zorgt met betere resultaten tot gevolg. Op basis hiervan kan een veel

gebruikt protocol van één keer per week contact met het gezin aangepast worden naar twee keer per week contact voor een periode van minstens één jaar, maar is het vooral van belang dat een gezin hier zelf mee instemt. Het uitgangspunt van onderzoek naar dit soort

interventies moet dan ook zijn dat een interventie niet voor iedere deelnemer effectief zal blijken en niet ieder gezin van eenzelfde soort interventie kan profiteren (Asscher et al., 2007). Tot slot maakt de diversiteit binnen home visiting interventie onderzoek naar effectiviteit lastig. Interventie kunnen onderling namelijk niet alleen verschillen in type hulpverlener, maar ook in programmafocus en doelgroep (Olds et al., 2004).

Een ander punt van kritiek over kwalitatief onderzoek is de uitkomstmaat die gebruikt wordt bij zelfrapportage over de werkrelatie, namelijk de mate waarin ouders en hulpverlener hierover tevreden zijn. Bij tevredenheid gaat het over in hoeverre iets voor de desbetreffende persoon als persoonlijk waardevol beschouwd kan worden en dit kan van persoon tot persoon sterk variëren (Korfmacher et al., 2008). Dit maakt dat zelfrapportages veel inzicht kunnen geven in persoonlijke kwesties en in dit geval over de werkrelatie tussen hulpverlener en ouders, maar tevredenheid wordt niet als uitkomstmaat beschouwd wanneer het gaat over de effectiviteit van een interventie (Korfmacher et al., 2008).

Voor vervolg onderzoek is het niet alleen interessant om meer onderzoek te verrichten naar de effectiviteit van home visiting interventies, maar is meer inzicht in de klik tussen ouders en hulpverlener van belang. Binnen huidig onderzoek is de rol van de werkrelatie binnen home visiting interventies in kaart gebracht. Dit sluit aan bij de eerder genoemde theorie van Bordin, over de working alliance, namelijk dat de werkrelatie een voorspeller van succes is (Brookes et al., 2006). Meer kennis over wat ten grondslag ligt aan de klik tussen hulpverlener en ouders binnen de werkrelatie kan binnen de praktijk worden ingezet om een

(20)

betere koppeling te maken tussen hulpverlener en gezin (Duncan & Miller, 2000). Hierdoor gaat er geen tijd en geld verloren aan de opbouw van een werkrelatie waarbij de klik

achterwegen blijft (Duncan & Miller, 2000). Het achterblijven van een klik kan er namelijk voor zorgen dat de kans van slagen van een interventie in gevaar wordt gebracht en hiermee de kans op opvoedondersteuning bieden aan het gezin wordt misgelopen (Duncan & Miller, 2000).

(21)

Literatuurlijst

Asscher, J. J., Hermanns, J. M. A., Dekovic, M., & Reitz, E. (2007). Predicting the effectiveness of the home-start parenting support program. Children and Youth Services Review, 29, 247-263. doi:10.1016/j.childyouth.2006.07.002

Asscher, J. J., Dekovic, M., Prinzie, P., Hermanns, J. M. A., & Van Den Akker, A. L. (2009). De betekenis van veranderingen in gezinnen die hebben deelgenomen aan het home-start programma en voorspellers van deze veranderingen. Pedagogiek, 29, 247-269. Retrieved from http://www.ingentaconnect.com/content/aup/pedagog

Barlow, J., Kirkpatrick, S., Stewart-Brown, S., & Davis, H. (2005). Hard-to-reach or out-of- reach? Reasons why women refuse to take part in early interventions? Children & Society, 19, 199-210. doi:10.1002/CHI.835

Barlow, A., Mullany, B., Neault, N., Compton, S., Carter, A., Hastings, R., …Walkup, J. T. (2013). Effect of a paraprofessional home-visiting intervention on American Indian teen mothers’ and infants’ behavioral risk: A randomized controlled trial. The American Journal of Psychiatry, 170, 83-93. doi:10.1176/appi.ajp.2012.12010121 Barnes, J. (2012). The impact on child development status at 12 months of volunteer home-

visiting support. Child development research, 2012, 1-10. doi:10.1155/2012/728104 Barnes, J., Senior, R., & MacPherson, K. (2009). The utility of volunteer home-visting

support to prevent maternal depression in the first year of life. Child:Care, health and development, 6, 807-816. doi:10.1111/j.1365-2214.2009.01007.x

Barnhoorn, J., Broeren, S., Distelbrink, M., De Greef, M., Van Grieken, A., Jansen,

W.,…Raat, H. (2013). Cliënt- professional- en alliantiefactoren: Hun relatie met het effect van zorg voor jeugd. Retrieved from

(22)

succesful home visitor-mother relationships and reaching program goals in two early head start programs: A qualitative look at contributing factors. Early Childhood Research Quarterly, 21, 25-45. doi:10.1016/j.ecresq.2006.01.005

Duncan, B., & Miller, S. (2000). The client's theory of change: Consulting the client in the integrative process. Journal of Psychotherapy Integration, 10, 169-187.

doi:10.1023/A:1009448200244 


Elicker, J., Wen, X., Kwon, K., & Sprague, J. B. (2013). Early head start relationships: Association with program outcomes. Early Education and Development, 24, 491-516. doi:10.1080/10409289.2012.695519

Fitzgerald, H.E., Weatherston, D., & Mann, T.L. (2011). Infant Mental Health: An interdisciplinary framework for early social and emotional development. Current Problems In Pediatric and Adolescent Health Care, 41, 178-182. doi:

10.1016/j.cppeds.2011.02.001

Grange, C., Terris, D., Brown, A., & Steele, C. (2015). Children and families forum: Home vistiting programs. Social Work Today, 15, 37. Retrieved from

http://www.socialworktoday.com/archive/090915p37.shtml

Heaman, M., Chalmers, K., Woodgate, R., & Brown, J. (2007). Relationship work in an early childhood home visiting program. Journal of Pediatric Nursing, 22, 319-330.

doi:10.1016/j.pedn.2007.02.002

Knaevelsrud, C., & Maercker, A. (2006). Does the quality of the working alliance predict treatment outcome in online psychotherapy for traumatized patients? Journal of Medical Internet Research, 8(4), e31. doi:10.2196/jmir.8.4.e31

(23)

implementation between nurses and paraprofessionals providing home visits during pregnancy and infancy: A randomized trial. American Journal of Public Health, 89, 1847-1851. doi:10.2105/AJPH.89.12.1847

Korfmacher, J., Green, B., Spellmann, M., & Thornburg, K. R. (2007). The helping

relationship and program participation in early childhood home visting. Infant Mental Health Journal, 28, 459-480. doi:10.1002/imhj.20148

Korfmacher, J., Green, B., Staerkel, F., Peterson, C., Cook, G., Roggman, L.,…Schiffman, R. (2008). Parent involvement in early childhood home visting. Child Youth Care Forum, 37, 171-196. doi:10.1007/s10566-008-9057-3

Lauteslager, M. (2009). Evidence-based of evidence-beest? Tijdschrift voor Psychotherapie, 35, 136-138. doi:10.1007/BF03080483

MacPherson, K., Barnes, J., Nichols, M., & Dixon, S. (2010). Volunteer support for mothers with new babies: Perceptions of need and support received. Children & Society, 24, 175-187. doi:10.1111/j.1099-0860.2009.00227.x

Marcenko, M. O. & Spence, M. (1994). Home vistitation services for at risk pregnant and postpartum women: A randomized trial. American Journal of Orthopsychiatry, 64, 468-478. doi:10.1037/h0079547

Messer, S. B., & Wampold, B. E. (2002). Let’s face facts: Common factors are more potent than specific therapy ingredients. Clinical psychology-Science and Practice, 9, 21-25. doi:10.1093/clipsy/9.1.21

Nores, M., & Barnett, W.S. (2010). Benefits of early childhood interventions across the world: (under) investing in the very young. Economics of Education Review, 29, 271-282. doi:10.1016/j.econedurev.2009.09.001

(24)

Robinson J. (2013). Effects of home visits by paraprofessionals and nurses on children: Follow-up of a randomized trial at ages 6 and 9. Jama Pediatrics, 168, 114-121. doi: 10.1001/jamapediatrics.2013.3817

Olds, D. L., Robinson, J., Pettitt, L., Luckey, D. W., Holmber, J. R., Ng, R. S.,…Henderson, C. R. (2004). Effects of home visits by paraprofessionals and by nurses: Age 4 follow-up results of a randomized trial. Pediatrics, 114, 1560-1568. doi:10.1542/peds.2004-0961

Paris, R., Gemborys, M. K., Kaufman, P. H., Whitehill, D. (2007). Reaching isolated new mothers: Insights from a home visiting program using paraprofessionals. Families in

Society/: The Journal of Contemporary Social Services, 88, 616-626.

doi:10.1606/1044-3894.3684

Philipsen, H., & Vernooy-Dassen, M. (2004). Kwalitatief onderzoek: Nuttig, onmisbaar en uitdagend. Huisarts en Wetenschap, 47, 288-292. doi:10.1007/BF03083760

Sweet, M. A., & Appelbaum, M. I. (2004). Is home visiting an effective strategy? A meta- analytic review of home visiting programs for families with young children. Child Development, 75, 1435-1456. doi:10.1111/j.1467-8624.2004.00750.x

Veerman, J. W. (2006). Meer zicht op effectieve jeugdzorginterventies via praktijkgestuurd effectonderzoek. Kind en Adolescent, 27, 156-158. doi:10.1007/BF03061002

Veerman, J. W., Van Yperen, T., Bijl, B., Ooms, H., & Roosma, D. (2008). Praktijkgestuurd effectonderzoek maakt hulpverlening beter. Jeugd en Co Kennis, 2, 8-18. doi:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op de laatste pagina wordt u gevraagd welke vijf uitspraken u het allerbelangrijkst vindt in de werkrelatie die u heeft met uw huidige hulpverlener en het team... In hoeverre bent

Toch onderstreept het gegeven dat inmiddels aan deze oplossingsrichting wordt gedacht wel de noodzaak voor een discussie over de strafwaardigheid van (fysiek) geweld tegen

Heeft iemand iets onhandigs gezegd of iets wat hij of zij beter niet had kunnen zeggen?. Zo

• Lang niet al deze bijeenkomsten zijn gericht op het kunnen toepassen van de interventie. Praktische werkvormen zoals rollenspel of gebruik van video of geluidsopnames

Mara begrijpt dat dit nogal wat kan losmaken, maar vindt het goed wanneer Peter goed gaat nadenken over de consequenties die zijn wens heeft voor zijn omgeving.. Ze besluit het

In hypothese 2 werd er een negatieve relatie verwacht tussen de mate van perspectief nemen en de gevoelens van wraak in een ambigue situatie waarin de intenties van de omstander voor

Aangezien we met de huidige kennis en inzichten het idee hebben dat de mens en het systeem het samen wel eens veiliger en efficiënter zouden kunnen doen dan de mens alleen, en we

Naar verwachting is de bereidheid te doneren aan een sportevenement voor een goed doel hoger wanneer de potentiële donateur zelf sportief is.. Uit de resultaten blijkt dat er