• No results found

Actuele ontwikkeling van resultaten en inkomens in de land- en tuinbouw in 2010

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Actuele ontwikkeling van resultaten en inkomens in de land- en tuinbouw in 2010"

Copied!
200
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Actuele ontwikkeling van resultaten en inkomens in de land- en tuinbouw in 2010.

(2) Actuele ontwikkeling van resultaten en inkomens in de land- en tuinbouw in 2010. C.J.A.M. de Bont W.H. van Everdingen A. van der Knijff H.A.B. van der Meulen. LEI-rapport 2010-105 December 2010 Projectcode 2275000012 LEI, onderdeel van Wageningen UR, Den Haag.

(3) Het LEI kent de werkvelden: [DEZE WORDEN DOOR BUREAUREDACTEUR INGEVOEGD] Dit rapport maakt deel uit van het werkveld << Titel werkveld>>.. 2.

(4) Actuele ontwikkeling van resultaten en inkomens in de land- en tuinbouw in 2010 Bont, C.J.A.M. de, W.H. van Everdingen, A. van der Knijff en H.A.B. van der Meulen LEI-rapport 2010-105 ISBN/EAN: 978-90-8615-475-3 Prijs € 39,00 (inclusief 6% btw) 198 p., fig., tab., bijl. Dit rapport geeft zicht op het economisch resultaat van agrarische bedrijfstypen en van de gehele land- en tuinbouw. Voor diverse typen worden ramingen van de resultaten in 2010 gepresenteerd. Daarnaast wordt een analyse gegeven van de uitkomsten van groepen bedrijven uit het Informatienet tot 2009. Zo worden van bedrijven in de veehouderij, akkerbouw en tuinbouw de opbrengsten, kosten, rentabiliteit en inkomens gepresenteerd. Ook worden van enkele bedrijfstypen de spreiding in de inkomens en de ontwikkeling van vermogen en investeringen uiteengezet. Voor de gehele land- en tuinbouw worden voor 2010 de productiewaarde, de netto toegevoegde waarde en het inkomen geraamd. This report provides an overview of the economic results realised by various types of farms as well as the overall agricultural and horticultural sector. Estimates are presented of the results realised in 2010 for various types of farms. In addition, an analysis is presented of the results realised until 2009 for groups of farms from the Farm Accountancy Data Network. For example, the production, costs, profitability and income are presented for livestock farms, arable farms and horticultural holdings. For some types of farms, the fluctuations in income and the changes in capital and investments over time are also described. The production value, the net added value, and the income over 2010 are also estimated for the overall agricultural and horticultural sector.. 3.

(5) Project WOT-06-001-019, 'Actuele situatie'. Dit onderzoek is uitgevoerd binnen het kader van het EL&I-programma Wettelijke Onderzoekstaken; Thema: Economische informatievoorziening. De uitvoering van deze taken wordt gecoördineerd door het 'Centrum voor Economische Informatievoorziening (CEI)'. Het CEI ziet toe op de onafhankelijkheid van de uitvoering en de borging van de kwaliteit.. Foto: Aad Schenk/Fotonatura Bestellingen 070-3358330 publicatie.lei@wur.nl © LEI, onderdeel van Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek, 2010 Overname van de inhoud is toegestaan, mits met duidelijke bronvermelding.. 4 Het LEI is ISO 9001:2008 gecertificeerd..

(6) Inhoud Woord vooraf. 1. 2. 3. 4. 5. 7. Samenvatting S.1 Belangrijkste uitkomsten S.2 Overige uitkomsten S.3 Methode. 9 9 10 13. Summary S.1 Key results S.2 Complementary findings S.3 Methodology. 14 14 15 18. Inleiding. 19. 1.1 Doel 1.2 Methoden en resultaten. 19 20. Rundveehouderij. 23. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5. 23 36 39 42 44. Melkveebedrijven Vleesveehouderij Geitenhouderij Schapenhouderij Vleeskalverenhouderij. Intensieve veehouderij. 49. 3.1 Varkensbedrijven 3.2 Pluimveebedrijven. 49 65. Akkerbouw. 85. 4.1 Actuele ontwikkelingen 2010 4.2 Analyse resultaten 2009. 85 93. Glastuinbouw. 101. 5.1 Glasgroentebedrijven 5.2 Snijbloemen 5.3 Pot- en perkplanten. 101 107 111. 5.

(7) 6. 7. 8. 5.4 Totaal glastuinbouw 5.5 Analyse resultaten 2009. 117 122. Opengrondstuinbouw. 131. 6.1 Actuele ontwikkelingen 2010 6.2 Analyse resultaten 2009. 131 142. Agrarische sector. 151. 7.1 7.2 7.3 7.4. 151 156 158 161. Slotbeschouwing. 164. Literatuur en websites. 172. Bijlagen. 175. 1 2 3. 175 178. 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14. 6. Productiewaarde en kosten Toegevoegde waarde en inkomen Agrarische sector versus het midden- en kleinbedrijf (mkb) Landbouw in de EU. Bedrijven-Informatienet van het LEI Toelichting op indicatoren Invloed van prijswijziging op resultaten van akkerbouw- en veehouderijbedrijven Betrouwbaarheid van de steekproefresultaten Specificatie opbrengsten en kosten melkveebedrijven Specificatie opbrengsten en kosten vleesrundveebedrijven Specificatie opbrengsten en kosten fokvarkensbedrijven Specificatie opbrengsten en kosten vleesvarkensbedrijven Specificatie opbrengsten en kosten gesloten varkensbedrijven Specificatie opbrengsten en kosten leghennenbedrijven Specificatie opbrengsten en kosten vleeskuikenbedrijven Specificatie opbrengsten en kosten akkerbouwbedrijven Specificatie opbrengsten en kosten zetmeelaardappelbedrijven Specificatie van opbrengsten en kosten op glastuinbouwbedrijven, euro per m2 kas. 185 187 189 190 191 192 193 194 195 196 197 198.

(8) Woord vooraf Elk jaar in december geeft LEI, onderdeel van Wageningen UR, informatie over actuele economische ontwikkelingen in de land- en tuinbouw. Het gaat vooral om de financiële resultaten die dat jaar zijn behaald, in vergelijking met eerdere jaren. De informatie betreft zowel de resultaten en inkomens van verschillende typen land- en tuinbouwbedrijven als van de totale sector land- en tuinbouw. Ook worden de resultaten van de agrarische sector vergeleken met het midden- en kleinbedrijf (mkb) in Nederland en met de land- en tuinbouwsector in andere EUlanden. Dit rapport bevat daarnaast een analyse van de bedrijfsresultaten in het voorgaande jaar, in dit geval 2009. In deze rapportage is, zoals in eerdere jaren, voor de resultaten per type bedrijf gebruik gemaakt van het Informatienet van het LEI. Voor de raming van de uitkomsten per type bedrijf en voor de gehele land- en tuinbouw in 2010 is actuele informatie over prijzen en volumes benut. De rapportage en berekeningen zijn opgesteld door J.H. Jager (rundveehouderij), J.H. Wisman (intensieve veehouderij en vleeskalverenhouderij), R.W. van der Meer (akkerbouw en fruitteelt), A. van der Knijff en G.D. Jukema (glastuinbouw), Y. Dijkxhoorn (boomteelt), R. Stokkers (groenten open grond en bloembollenteelt) en A.J. de Kleijn en A.D. Verhoog (agrarische sector). De methodiek van de berekeningen van de resultaten van de bedrijven op basis van de uitgangspunten van het LEI is verzorgd door W.H. van Everdingen. J. Bolhuis leverde een bijdrage door de raming van prijzen en H.B. van der Veen door een analyse van de liquiditeitsontwikkeling. De coördinatie en redactie van dit rapport was in handen van C.J.A.M. de Bont met medewerking van W.H. van Everdingen, A. van der Knijff en H.A.B. van der Meulen.. 7.

(9) Bij de berekening van de bedrijfsuitkomsten zijn gegevens benut van de aan het Informatienet deelnemende ondernemers. Ook zijn gegevens benut van onder meer het CBS, de DLV, het EIM, Eurostat, Product- en Bedrijfsschappen en de VBN. Wij danken de betreffende ondernemers en instellingen voor het beschikbaar stellen van de gegevens.. Prof.dr.ir. R.B.M. Huirne Algemeen Directeur LEI. 8. Drs. J.A. Boone Hoofd CEI.

(10) Samenvatting S.1. Belangrijkste uitkomsten De Nederlandse land- en tuinbouw bereikt in 2010 een duidelijk beter inkomensresultaat dan in de voorgaande twee jaren, maar niet in alle sectoren heeft de situatie zich gunstig ontwikkeld. Melkveehouders zien het inkomen dit jaar duidelijk herstellen, na de ongekend forse terugval in 2009. Het inkomensherstel is toe te schrijven aan de stijging van de melkprijs. Zie > Varkenshouders hebben in 2010 gemiddeld een zeer laag inkomen, evenals in de voorgaande twee jaren. De opbrengstprijzen van biggen en vleesvarkens bleven in 2010 laag, terwijl de voerprijzen stegen. Zie > Akkerbouwers zien door hogere prijzen van aardappelen en graan het inkomen stijgen tot een goed niveau in 2010. Ook op bedrijven met zetmeelaardappelen stijgt het inkomen. Zie > In de glastuinbouw herstellen in 2010 de inkomens, na een voor veel glastuinbouwbedrijven dramatisch slecht jaar 2009, maar de inkomens liggen in 2010 nog onder het niveau van de jaren 2001-2007. Zie > Figuur S.1 toont de ontwikkeling van het totale inkomen per bedrijf, dus inclusief inkomen van buiten, in de hierboven genoemde onderdelen van de landen tuinbouw.. 9.

(11) Figuur S.1. Ontwikkeling totaal inkomen (x 1.000 euro per bedrijf) op enkele groepen bedrijven. x 1.000 euro 120 80 40 0 -40 -80 2001. 2002. 2003. 2004. 2005. 2006. 2007. 2008. 2009. akkerbouwbedrijven. melkveebedrijven. varkensbedrijven. glastuinbouwbedrijven. 2010 (r). Bron: Informatienet.. S.2. Overige uitkomsten Tabel S.1 geeft een meer gespecificeerd overzicht van de uitkomsten in 2009 en 2010 per type bedrijf. Naast het inkomensniveau wordt hierin ook de rentabiliteit (opbrengsten-kostenverhouding) gepresenteerd. Aanvullend op de onder de belangrijkste uitkomsten al besproken groepen van bedrijven, is nog het volgende relevant.. 10.

(12) Tabel S.1. Gemiddelde rentabiliteit en inkomen (x 1.000 euro) op Opbrengst. Inkomen uit. Totaal. per 100 euro. bedrijf, per. inkomen per. kosten. onbetaalde. bedrijf. Mutatie a). agrarische bedrijven. aje 2009. 2010. 2009. (r). 2010. 2009. 2010. (r). (r). Totaal land- en tuinbouw. 84. 92. 10. 30. 38. 65. ++. Melkveebedrijven b). 69. 85. -3. 24. 12. 53. ++. Vleeskalverenbedrijven. 86. 92. 37. 43. 64. 70. +. Varkensbedrijven. 88. 89. 4. 3. 28. 27. -/0. - fokvarkensbedrijven. 97. 88. 48. 3. 79. 22. ---. - vleesvarkensbedrijven. 79. 88. -28. 5. -1. 26. ++. - gesloten varkensbedrijven. 88. 91. -3. 1. 27. 33. +. Leghennenbedrijven. 119. 100. 172. 52. 250. 87. ---. Vleeskuikenbedrijven. 98. 96. 45. 15. 68. 30. --. Akkerbouwbedrijven. 92. 101. 49. 62. 81. 95. +. - zetmeelaardappelbedrijven. 92. 98. 52. 53. 85. 87. 0/+. Glastuinbouwbedrijven,. 85. 95. -51. 16. -76. 35. +++. - glasgroentebedrijven. 82. 95. -99. 1. -152. 13. +++. - snijbloemenbedrijven. 81. 92. -51. 7. -77. 26. +++. - pot- en perkplantenbedr.. 95. 100. 25. 50. 35. 76. ++. Opengrondsgroentebedrijven. 82. 97. 13. 45. .. .. ++. Fruitbedrijven. 78. 86. 9. 24. .. .. +. Bloembollenbedrijven. 93. 103. 34. 63. .. .. ++. Boomkwekerijbedrijven. 93. 90. 36. 24. .. .. -. a) Mutatie totaal inkomen (voor de vleeskalveren en de laatste 5 groepen: mutatie inkomen uit bedrijf per onbetaalde aje); -/0/+ = + of - maximaal 5.000 euro; - of + = 5.000-25.000 euro; - - of ++ = 25.000-50.000 euro; - - - of +++ = > 50.000 euro. b) inkomen uit bedrijf per onbetaalde aje exclusief afschrijving melkquotum in 2010: 35.000 euro. Bron: Informatienet. Ook voor biologische melkveehouders stijgt het inkomen in 2010, maar minder sterk dan voor gangbare melkveehouders. Vleeskalverenbedrijven zien het inkomen dit jaar stijgen door hogere contractvergoedingen. Voor vleesveehouders wordt gemiddeld ook een hoger inkomen geraamd. Dat is echter niet het gevolg van de resultaten van de veehouderij, maar van hogere opbrengsten. 11.

(13) 12. van akkerbouwproducten op deze bedrijven. Melkgeitenhouders zien door een daling van de prijs van deze melk het inkomen dalen. Binnen de varkenshouderij zijn de inkomensverschillen tussen de subtypen (fokvarkens-, vleesvarkens- en gesloten bedrijven) in 2010 kleiner dan in de regel het geval is. Voor fokvarkensbedrijven daalt het inkomen door lagere biggenprijzen. Voor de vleesvarkensbedrijven waren de lagere biggenprijzen in 2010 belangrijk om te komen tot een verbetering van het inkomen. Leghennenhouders zien het inkomen in 2010 duidelijk dalen, maar realiseren, na een zeer goed 2009, nog wel een redelijk resultaat. De eierprijzen zijn in de loop van 2010 fors gedaald. Binnen de legsector daalt het inkomen van de kooibedrijven sterker dan van de scharrelbedrijven, maar blijft het inkomen van de kooibedrijven wel hoger. Voor vleeskuikenhouders daalt het inkomen fors naar een laag niveau, mede door de in 2010 gestegen voerprijzen. In de glastuinbouw is er een inkomensverbetering in alle drie sectoren door hogere opbrengsten bij lagere kosten. In de groenten- en de bloementeelt waren de inkomens in 2009 sterk negatief. Het inkomen van de glasgroente- en glasbloementelers komt in 2010 weliswaar boven het niveau van 2008, maar blijft onvoldoende om besparingen te realiseren. Het inkomensniveau in de plantenteelt onder glas is ondanks de stijging hiervoor ook nog onvoldoende. In de tuinbouw open grond laten drie sectoren door hogere productprijzen een inkomensverbetering zien, namelijk de groenteteelt, de fruitteelt en de bloembollenteelt. Alleen in de boomteelt daalt het inkomen dit jaar door een matige afzet van de producten. Zie > Voor de gehele land- en tuinbouw is 2010 een jaar van herstel na twee jaar met een zeer matig inkomensniveau. De sterke inkomensstijging is het gevolg van hogere prijzen van de meeste akker- en tuinbouwproducten en van melk. De prijzen van de producten van de intensieve veehouderij daalden echter. Tegenover de gemiddeld sterke stijging van de prijzen staat een relatief lage stijging van de kosten. Door de wereldwijde stijging van de prijzen van graan en dergelijke lopen de prijzen van veevoer in 2010 op. Zie > Vergeleken met de zelfstandigen in het mkb verbetert het inkomen van de agrarische zelfstandigen in 2010 sterker, nadat het agrarisch inkomensniveau in 2008 en vooral 2009 daar sterk bij achterbleef. In vergelijking met andere landen in de Europese Unie is het herstel van het agrarisch inkomen in Nederland in 2010 sterk, nadat in de voorgaande twee jaar de inkomensontwikkeling van de Nederlandse land- en tuinbouw achterbleef bij de meeste EU-landen..

(14) S.3. Methode Het ministerie van EL&I vraagt het LEI jaarlijks een actueel beeld te geven van de ontwikkeling van de resultaten en het inkomen in de land- en tuinbouwsector als geheel en per bedrijfstype. Daarnaast is er behoefte aan een analyse van de resultaten van de bedrijven in voorgaande jaren. Voor de ramingen van het inkomen per type van bedrijven wordt gebruik gemaakt van de (voorlopige) resultaten van het voorgaande jaar van de bedrijven die deelnemen in het Informatienet van het LEI en de beschikbare informatie over de ontwikkeling van kosten en opbrengsten dit jaar. De analyse van de resultaten van bedrijven in voorgaande jaren betreft onder meer de spreiding en de verandering van het inkomen en de balans en de investeringen van de bedrijven. Voor enkele bedrijfstypen wordt daarnaast met het model FES zicht gegeven op de ontwikkeling van de liquiditeitspositie van bedrijven. Voor de raming van het inkomen van de gehele land- en tuinbouw wordt uitgegaan van de sectorrekening van het CBS voor het voorgaande jaar en van gegevens over de mutatie van volumes en prijzen in het lopende jaar.. 13.

(15) Summary Recent developments in the results and incomes realized in the agricultural and horticultural sectors, 2010 S.1. Key results In 2010 income from agriculture and horticulture in the Netherlands showed a significant improvement compared with the previous two years, but developments were not positive in all sectors. The income in the dairy cattle sector took a clear turn for the better this year after the all-time low in 2009. The recovery was attributable to higher milk prices. As in the previous two years, the income of pig farmers was, on average, very low. The proceeds from the sale of piglets and porkers remained low in 2010 while the costs of animal feed increased. Higher prices for potatoes and grain gave agricultural farmers a good level of income in 2010. Farms that grow starchy potatoes also report an increase in income. Income has recovered in the greenhouse sector in 2010 after a disastrous year for many businesses in 2009. It is still, however, below the level for 20012007. Figure S.1 shows the trend for total income - i.e. also external income - for the above agri-horticultural sectors.. 14.

(16) Figure S.1. Total trend in income (x €1,000 per sector) for groups of businesses. x 1.000 euro 120 80 40 0 -40 -80 2001. 2002. 2003. 2004. 2005. 2006. 2007. 2008. agriculture. dairy farming. pig farming. greenhouse. 2009. 2010 (r). Source: Informatienet.. S.2. Complementary findings Table S.1 provides a more specific picture of the results for each type of business in 2009 and 2010. The lines in the graph include profitability (cost-benefit ratio) besides income. The information below is also relevant for these groups of businesses.. 15.

(17) Table S.1. Profitability and income (x €1,000) on agricultural holdings Proceeds. Farm income. Total income. cost ratio. per unpaid. per holding. 2009. 2010. 2009. (e). 2010. 2009. (e). Change a). AWU. 2010 (e). Total. 84. 92. 10. 30. 38. 65. ++. Dairy farms b). 69. 85. -3. 24. 12. 53. ++. Veal farms. 86. 92. 37. 43. 64. 70. +. Pig farms. 88. 89. 4. 3. 28. 27. -/0. - pig breeding farms. 97. 88. 48. 3. 79. 22. ---. - pig fattening farms. 79. 88. -28. 5. -1. 26. ++. - integrated pig farms. 88. 91. -3. 1. 27. 33. +. 119. 100. 172. 52. 250. 87. ---. Broiler farms. 98. 96. 45. 15. 68. 30. --. Arable farms. 92. 101. 49. 62. 81. 95. +. - starch farms. 92. 98. 52. 53. 85. 87. 0/+. Greenhouse horticultural. 85. 95. -51. 16. -76. 35. +++. - vegetable holdings. 82. 95. -99. 1. -152. 13. +++. - cut flower holdings. 81. 92. -51. 7. -77. 26. +++. - pot plant holdings. 95. 100. 25. 50. 35. 76. ++. Open-air vegetable hold-. 82. 97. 13. 45. .. .. ++. Laying-hen farms. holdings. ings Fruit farms. 78. 86. 9. 24. .. .. +. Bulb growing businesses. 93. 103. 34. 63. .. .. ++. Tree nurseries. 93. 90. 36. 24. .. .. -. a) Change of total income (last five groups: farm income per unpaid AWU); -/0/+ = + or - maximum €5,000; - or + = €5,000-25,000; - - or ++ = €25,000-50,000; - - - or +++ = > €50,000. b) Farm income per unpaid AWU in 2009 excluding depreciation milk quota: €35,000.. 16. Organic dairy farmers saw a rise in income in 2010 but less than nonorganic dairy farmers. Veal farmers earned more because of higher contracted prices. An increase is also estimated, on average, for meat farmers, but due to higher revenue from crops and not livestock farming. Dairy goat farmers have sustained a loss in income because of a fall in the price of goat's milk..

(18) The differences in incomes between sub-types (breeding pigs, porkers and closed farms) in the pig-farming sector in 2010 were smaller than usual. The revenue from pig-breeding has declined because of lower piglet prices. However, lower piglet prices in 2010 played an important role in improving income in the porker sector. Egg producers suffered a clear drop in income in 2010 but the results are still reasonable after a very good 2009. The price of eggs fell sharply in the course of 2010. Though the income of caged farms fell more sharply than the income of free-range farms, it is still the higher of the two. Breeders of broiler chickens suffered a dramatic loss of income, partly because of the rise in price of chickenfeed in 2010. Results improved in all three parts of the greenhouse sector thanks to higher returns and lower costs. Income was very poor in the flower and vegetable sector in 2009. Though the revenue from greenhouse-grown vegetables and flowers exceeded the level of 2008, it will not be enough to realise savings. Despite a similar rise, the revenue from greenhouse plants will not allow savings either. Three segments in the open-air horticulture sector (fruit, vegetables and bulbs) have improved their results by charging higher prices. Only in the tree sector were the results lower this year. This was due to mediocre product sales. After two years of very mediocre income, 2010 has proven a year of recovery for the agri-horticultural sector. The strong upturn is the result of higher prices for most of the agricultural and horticultural products and for milk. There was, however, a fall in the prices of products from intensive livestock farming. Though there was, on average, a steep rise in prices, the increase in costs was relatively low. The costs of animal feed were pushed up in 2010 by global increases in the price of grain etc. In 2010, after trailing behind in 2008 and - especially - in 2009, independent farmers experienced a stronger rise in income than businesses in the SME sector. In 2010, agricultural income has made a stronger recovery in the Netherlands than in other EU countries, after failing to keep pace with most of the other European countries in the previous two years.. 17.

(19) S.3. Methodology The Ministry of Economic Affairs, Agriculture and Innovation asks the LEI to compile an annual report of the trends in results and income for the agrihorticulture sector as a whole and for each type of business. They also request an analysis of the results of the businesses in previous years. The LEI estimates the income per category on the basis of the (provisional) results of the previous year for the various businesses in LEI's Farm Accountancy Data Network and the available information on the development of costs and income for this year. The analysis of the results of businesses in previous years relates, amongst others, to income spread and change and balance sheet and investments. In some cases the FES model is applied to provide insight into the development and liquidity position. The income estimate for the whole agri-horticulture sector is based on the sector calculations of Statistics Netherlands for the previous year and information on changes to volumes and prices in the current year.. 18.

(20) 1. Inleiding. 1.1. Doel LEI, onderdeel van Wageningen UR, rapporteert met regelmaat over bedrijfsuitkomsten in de land- en tuinbouw en over de ontwikkeling van het inkomen van de agrarische sector. Elk jaar wordt in december een raming gepresenteerd. De raming geeft een actueel beeld van de te verwachten bedrijfsresultaten en inkomens in het lopende, bijna afgesloten jaar 2010. Dit rapport is een nieuwe editie in deze reeks. De hoofdstukken 2 tot en met 6 geven per bedrijfstype inzicht in de ontwikkeling op bedrijfsniveau op basis van gegevens uit het Informatienet van het LEI (bijlage 1). Bij de resultaten van de groepen bedrijven gaat het vooral om opbrengsten, kosten en inkomen. Centrale kengetallen zijn de opbrengst per 100 euro kosten (rentabiliteit), het inkomen uit bedrijf per onbetaalde arbeidsjaareenheid (aje) en het totaalinkomen per bedrijf. Bijlage 2 geeft de uitgangspunten en definities van de kengetallen weer. Dit jaar wordt voor het eerst ingegaan op ontwikkelingen in de melkgeitenhouderij en is geen aandacht besteed aan de champignonteelt. Hoofdstuk 7 schetst een beeld van de ontwikkeling van productie, prijzen en inkomen van de totale land- en tuinbouwsector in 2010. De opzet van de sectorraming komt overeen met de op EU-niveau geharmoniseerde landbouwrekeningen die voor Nederland door het CBS worden opgesteld. De gegevens voor de jaren tot en met 2009 zijn afkomstig van het CBS. De raming voor 2010 is, in overleg met het CBS en het CPB, opgesteld door het LEI. Door de in EU-verband geharmoniseerde methode voor de raming voor de sector kunnen de uitkomsten voor Nederland worden vergeleken met die van andere EU-landen. In hoofdstuk 7 wordt hier kort op ingegaan. In dit rapport is voorts een analyse opgenomen van de resultaten van bedrijven in voorgaande jaren. Naar aanleiding van de kredietcrisis is in het rapport van 2009 ingegaan op de liquiditeitspositie van bedrijven. Dit rapport geeft hiervan per bedrijfstype een geactualiseerd beeld.. 19.

(21) 1.2. 20. Methoden en resultaten In dit rapport staan de raming van het resultaat in 2010 en de analyse van uitkomsten in 2009 centraal. De resultaten per bedrijf in de jaren tot en met 2009 zijn gebaseerd op de gegevens van de bedrijven die deelnemen aan het Informatienet. De resultaten voor 2009 hebben nog een voorlopig karakter (v), omdat nog niet alle bedrijven volledig zijn verwerkt. Overigens kunnen de voor het jaar 2008 in dit rapport opgenomen resultaten ook nog wel afwijken van de gegevens die eerder zijn gepubliceerd mede door de hieronder genoemde wijziging in uitgangspunten. Er wordt voor alle groepen gerapporteerd over een kalenderjaar. Bij de vaststelling van prijzen van de bewaarproducten, zoals aardappelen, wordt wel rekening gehouden met de te verwachten verkoopresultaten na 31 december 2010. Dit wijkt af van de systematiek van de EU in de landbouwrekeningen, die in hoofdstuk 7 wordt gevolgd. Hierdoor geeft dit rapport voor deze producten verschillende prijsontwikkelingen. Van het lopende jaar 2010 zijn nog geen bedrijfsgegevens beschikbaar, maar worden opbrengsten- en kostenontwikkelingen geraamd op basis van volume- en prijsgegevens uit externe bronnen, zoals het CBS, Productschappen, VBN en bedrijven in de agrarische toelevering, verwerking en afzet en de agrarische prijzen die het LEI verzamelt. Ook wordt prijsinformatie van de agrariërs benut. De in rekening gebrachte prijzen van de verschillende producten en productiemiddelen zijn door het LEI afgestemd op het prijspeil zoals dat thans bekend is en voor de akkerbouw en opengrondsteelten voor de resterende maanden van het oogst- en afzetjaar 2010/2011 te verwachten is. Gezien het moment van presentatie hebben de gegevens van het jaar 2010 het karakter van een raming (r). In 2010 is in EU-verband een verandering doorgevoerd in de wijze waarop de (economische) omvang van bedrijven wordt vastgesteld en bedrijven worden ingedeeld in typen. De grondslag is niet langer de bss (brutostandaardsaldo) met de nge-normen en de NEG-typering, maar de SO (standaardopbrengst) met de NSO-typering (bijlagen 1 en 2). Naast de gemiddelde resultaten per bedrijfstype wordt voor enkele typen ook de spreiding in het inkomen uit bedrijf gepresenteerd. Bij de gepresenteerde resultaten geldt per bedrijfstype een bepaalde standaardfout (bijlage 4). Dit wijst erop dat de nu gepresenteerde gemiddelde resultaten voor een jaar in een per bedrijfstype uiteenlopende mate kunnen afwijken van de werkelijke situatie. De in deze publicatie gepresenteerde resultaten worden in de loop van 2011 aangepast met de dan beschikbare nadere informatie en gepubliceerd op de.

(22) website van het LEI (Binternet) en in het Landbouw-Economisch Bericht. In AgriMonitor wordt met regelmaat verslag gedaan van onder meer de ontwikkeling van opbrengsten, kosten, inkomen en financiële positie van bedrijven. Voor een aantal bedrijfstypen worden hierin kwartaalrapportages gepresenteerd.. 21.

(23)

(24) 2. Rundveehouderij Kernpunten Geringe daling aantal melkveebedrijven Melkvee: inkomen herstelt door hogere melkprijs Melkvee: nauwelijks besparingen Biologische melkveebedrijven: ook herstel van bedrijfsresultaat Vleesvee: hogere omzet en aanwas Geiten: meer gespecialiseerde bedrijven met minder geiten Geiten: inkomen verdampt door lage melkprijs, ook op niet-geruimde bedrijven Schapen: saldo onveranderd Vleeskalverenbedrijven: inkomen stijgt. 2.1. Melkveebedrijven 2.1.1. Actuele ontwikkelingen 2010. Structuur Het aantal melkveebedrijven in Nederland is in 2010 minder gedaald dan in voorgaande jaren (tabel 2.1). In 2010 liep het aantal bedrijven met 1,8% terug. De geringe daling is mogelijk mede veroorzaakt door de situatie op de onroerendgoedmarkten; de verkoop stagneert. Dit wordt mede beïnvloed door de stringentere regels van de banken bij het verlenen van krediet. Tabel 2.1. Ontwikkeling aantal melkveebedrijven en aantal melkkoeien. Aantal bedrijven met melkkoeien Aantal melkveebedrijven. 2000. 2008. 2009. 29.470. 20.750. 20.280. 19.790. 2010 Mutatie (%) -2,4. .. 17.920. 17.820. 17.500. -1,8. Aantal melkkoeien (x 1.000). 1.504. 1.466. 1.489. 1.477. -0,8. wv. op melkveebedrijven (%). .. 92. 93. 93. Koeien/bedrijf op melkveebedrijven. .. 75,3. 77,6. 78,7. +1,4. Bron: CBS-Landbouwtelling; bewerking LEI, gegevens 2010 zijn voorlopig.. 23.

(25) Door schaalvergroting nam het aantal koeien per bedrijf toe van 75 in 2008 naar bijna 79 in 2010. Daarnaast steeg de melkproductie per koe. Tot en met 31 augustus 2010 was de stijging volgens CRV zelfs 1,5%. De gemiddelde melkproductie bedraagt in 2010 670.000 kg melk per melkveebedrijf.. Opbrengsten en kosten De melkprijs komt naar verwachting in 2010 gemiddeld uit op 35,50 euro per 100 kg. Dit is 22% hoger dan in 2009 (tabel 2.2). De stijging begon in het voorjaar en zette zich in de rest van het jaar voort (figuur 2.1). De hogere melkprijs wordt veroorzaakt door een toename van de uitvoer tegen hogere prijzen. Het economisch herstel na de kredietcrisis leverde een grotere vraag op in andere landen. De totale uitvoerwaarde van melk en zuivelproducten wordt tot en met augustus 2010 voor bijna de helft bepaald door kaas. Hiervan is de uitvoerwaarde met 10% toegenomen. De uitvoerwaarde van boter en magere melkpoeder herstelde zich fors en nam toe met 50 à 60%. Deze twee producten hebben samen een aandeel van 25% in de totale uitvoer. In bijlage B3.1 is weergegeven hoeveel het inkomen per bedrijf verandert bij een verandering van de prijzen. Figuur 2.1 50. Ontwikkeling van de melkprijs (inclusief btw). euro per 100 kg. 45 40 2008 35. 2009 2010 (r). 30 25 20 jan. feb. mrt april mei. juni. juli. aug. sep. okt. nov. dec. Bron: LEI, Prijs-Informatie-Desk.. Per bedrijf zal naar verwachting in 2010 4% meer melk geproduceerd worden dan in 2009. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat per 1 april 2010 het quotum met 1% is verruimd en dat volgens gegevens van het Productschap 24.

(26) Zuivel de melkaanvoer in 2010 tot en met september 2,6% hoger is dan in dezelfde periode van 2009. De totale opbrengst van het verkochte rundvee is per gemiddeld aanwezige koe met 17 euro teruggelopen. Slachtkoeien brengen bij verkoop gemiddeld een fractie minder op. De opbrengstprijs van nuchtere kalveren is in 2010 circa 12% lager dan in 2009 en komt hiermee uit op 95 euro per kalf. Dit is het gevolg van omvangrijke importen van kalveren (+7%). In totaal is de omzet van vee hiermee op bedrijfsniveau 1.000 euro lager dan in 2009. De aanwas bedraagt ongeveer 4.000 euro vanwege de groei van de veestapel. De opbrengsten op melkveebedrijven uit de varkenshouderij nemen in 2010 iets toe. Bovenstaande ontwikkelingen resulteren in een toename van de totale opbrengsten per bedrijf met 50.000 euro tot circa 297.000 euro (tabel 2.3). Het overgrote deel van deze opbrengststijging is het gevolg van het herstel van de melkprijs. Tabel 2.2. Ontwikkeling van prijzen en hoeveelheden in de melkveehouderij, gemiddeld per jaar 2008. 2009. 2010 (r). Mutatie (%). 7.980. 8.050. 8.170. 1,5. 1,68. 1,68. 1,70. 1,0. 2.190. 2.060. 2.070. 0,5. Melk (per 100 kg). 38,50. 29,05. 35,45. 22,0. Biologische melk (per 100 kg). 47,35. 38,25. 44,75. 17,0. Nuchtere kalveren (per stuk). 82,25. 108,00. 95,00. -12,0. 2,30. 2,05. 2,00. -2,4. Krachtvoer (per 100 kg). 26,54. 22,37. 22,70. 1,5. Biologisch krachtvoer (per 100 kg). 37,45. 32,61. 33,10. 1,5. 1,40. 1,04. 0,92. -11,5. Hoeveelheden Melkproductie per koe Melkkoeien per ha Krachtvoergift per koe. Prijzen. Slachtvee (per kg). Kunstmest-N (per 100 kg) Bron: Informatienet en Prijs-Informatie-Desk.. Na een zeer zonnige, droge lente brak een warme, zonnige maar ook natte zomer aan. Vooral in de 2e helft van de zomer viel er veel regen en waren de temperaturen ook lager dan in de eerste helft. September was koel en nat terwijl oktober droger dan normaal verliep. De voorjaar- en zomerkuilen bevatten weinig structuur en veel suiker. In het begin van de zomer was het weer dermate droog dat de grasgroei achterbleef. 25.

(27) De voerkosten nemen op bedrijfsniveau, na in 2009 fors te zijn gedaald, in 2010 met 4.000 euro toe door hogere prijzen. De krachtvoergift zal, naar verwachting, iets toenemen door de hogere melkprijs (tabel 2.2). Dit heeft ook een sterkere stijging van de melkproductie per koe tot gevolg (+1,6%). De totale voerkosten per koe zijn dan ook met 5% toegenomen. De prijzen van het ruwvoer zijn in 2010 gestegen nadat ze in 2009 waren gedaald. De kosten van quota nemen toe doordat met ingang van 2009 over een deel van het quotum wordt afgeschreven (zie bijlage 2). Deze afschrijvingskosten bedragen bijna 17.500 euro. Tabel 2.3. Resultaten en inkomens van melkveebedrijven, gemiddeld per bedrijf per jaar (bedragen x 1.000 euro). Aantal bedrijven. 2008. 2009. 2010 (r). 17.820. 17.730. 17.410. 76. 80. 82. 47,62. 48,95. 49,68. Aantal onbetaalde aje. 1,50. 1,51. 1,51. Opbrengsten. 294. 247. 297. Betaalde kosten en afschrijvingen. 238. 252. 261. Aantal melkkoeien Oppervlakte cultuurgrond (ha). Inkomen uit bedrijf. 58. -4. 36. Idem per onbetaalde aje. 39. -3. 24. Idem exclusief afschrijving melkquotum. 39. 8. 35. Inkomsten buiten bedrijf. 15. 17. 17. Totaal inkomen. 73. 12. 53. Besparingen. 20. -39. 4. Opbrengst per 100 euro kosten. 89. 69. 85. Bron: Informatienet.. 26. De kosten van grond, gebouwen en werktuigen zijn op bedrijfsniveau 6% lager. Dit wordt vooral veroorzaakt door de lage grondrente (0,5%). De afschrijvingen zijn, door de forse investeringen over de laatste jaren in machines en werktuigen, wel toegenomen. De melkveehouders kochten in 2010 tot en met oktober iets minder quotum dan in dezelfde maanden van 2009. Er wordt wel iets meer gehuurd. Ondanks het Europese besluit tot afschaffing van het quotumsysteem in 2015 zijn de koopprijzen in 2010 nauwelijks gedaald. De totale betaalde kosten (inclusief afschrijvingen) nemen met 4% toe tot 261.000 euro per bedrijf (tabel 2.3)..

(28) Resultaten en inkomen Het inkomen uit het bedrijf neemt met 40.000 euro fors toe door het eerdergenoemde herstel van de melkprijs en komt uit op 36.000 euro. De kosten nemen toe door het voer en de materiële kosten. Op het gemiddelde melkveebedrijf zijn 1,5 onbetaalde aje aanwezig. Per onbetaalde aje is het inkomen met 27.000 euro gestegen tot 24.000 euro. Hiermee ligt het inkomen 6.000 euro onder het gemiddelde van de laatste 10 jaar (figuur 2.2). Indien geen rekening wordt gehouden met de afschrijving over het melkquotum is het inkomen per onbetaalde aje 11.000 euro hoger. In 2009 zijn de inkomsten buiten het bedrijf, door herstel van het inkomen uit vermogen, iets toegenomen. Dit zal in 2010 niet veranderen (tabel 2.3). De melkveebedrijven betalen in 2008 en 2009 mede door een hoog inkomen in 2007 en ook 2008 bijna 5.000 euro aan inkomstenbelasting. In voorgaande jaren was dit veel minder. In 2010 zal het belastingbedrag naar verwachting iets afnemen. De besparingen worden door het herstel van het inkomen in 2010 gemiddeld weer positief en komen op 4.000 euro per bedrijf. Figuur 2.2. Ontwikkeling van het inkomen uit bedrijf op melkveebedrijven (x 1.000 euro per onbetaalde aje). 60. x 1.000 euro. 40. 20. 0. -20 2001. 2002. 2003. 2004. 2005. 2006. 2007. 2008. 2009. 2010 (r). melkveebedrijven, totaal. biologische melkveebedrijven. idem exclusief afschrijving quotum. idem, exclusief afschrijving quotum. Bron: Informatienet.. 27.

(29) Eén op twintig bedrijven kent in 2010 forse liquiditeitsproblemen Door de hogere melkprijs zijn de ontvangsten op de melkveebedrijven in 2010 flink hoger dan in 2009. Met behulp van het Financieel-Economisch Simulatiemodel (FES) zijn de individuele bedrijven uit het Informatienet doorgerekend om te bepalen in hoeverre deze in 2009 en 2010 te maken hadden met liquiditeitsproblemen (zie bijlage 2). Daarbij zijn de bedrijven ingedeeld in vier categorieën, afhankelijk van de mate waarin zich problemen voordoen. In 2009 bleef bij één op de vijf melkveebedrijven de (netto)kasstroom ondanks de lagere melkopbrengsten positief: de ontvangsten waren groter dan de uitgaven (figuur 2.3). Dat aandeel is in 2010 gestegen tot 40%. Bij de andere melkveebedrijven zijn de uitgaven groter dan de ontvangsten. Een deel (15%) kan dat opvangen vanuit eigen liquide middelen, zoals spaargeld, of een lichte besparing op onderhoudskosten en gezinsbestedingen. Ongeveer 40% zou daar in 2010 niet genoeg aan hebben, maar had wel mogelijkheden om via uitstel van aflossingen uit al te grote problemen te blijven. Bij ruim 5% van de bedrijven is de situatie echter zo nijpend dat ingrijpender maatregelen nodig zijn om aan alle betalingsverplichtingen te kunnen voldoen. In 2009 was dat bij een kwart van de bedrijven het geval. Die maatregelen kunnen bestaan uit extra kredieten, sterke beperking van privéuitgaven, toename van inkomsten buiten bedrijf, besparing op kosten en in uiterste gevallen zelfs verkoop van bedrijfsonderdelen. De bedrijven die in 2010 liquiditeitsproblemen hadden, hebben vooral te maken met relatief hoge uitgaven. Deels zijn die een gevolg van de keuzes die in 2009 gemaakt zijn om die tekorten op te vangen, want de kortlopende schulden zijn zeer hoog. Vijf procent van de bedrijven kon meer dan 5% van de uitgaven niet zonder aanpassingen financieren. De groep die in 2010 een netto positieve kasstroom scoort, heeft juist een zeer gunstige schuldpositie.. 28.

(30) Figuur 2.3. Verdeling van melkveebedrijven (%) naar liquiditeitspositie in 2009 en 2010. % 100. 80. negatieve nettokasstroom, grotere aanpassingen nodig. 60. negatieve nettokasstroom, uitstel aflossingen negatieve nettokasstroom, op te vangen uit liquiditeiten. 40. positieve nettokasstroom 20. 0 2009. 2010. Bron: Informatienet; bewerking LEI (FES-model).. Resultaten biologische melkveebedrijven Ook op de biologische melkveebedrijven herstellen de opbrengsten in 2010 ten opzichte van 2009. De gemiddelde melkprijs voor deze bedrijven komt naar verwachting uit op ruim 44,50 euro per 100 kg (tabel 2.2). Gemiddeld produceren de biologische bedrijven in 2010 circa 2,5% meer melk dan in het voorgaande jaar door de quotaverruiming en groei van de bedrijven. De meerprijs van biologische melk is in 2010 circa 9 euro. Deze meerprijs is noodzakelijk onder meer omdat de melkproductie per biologische koe (6.470 kg) ruim 20% lager is dan per gangbare koe (8.170 kg). De voerkosten per koe zijn, ondanks de fors hoger voerprijzen, 10% lager dan op de gangbare bedrijven omdat er 1/3 minder krachtvoer wordt verbruikt. Per kg melk zijn de voerkosten echter hoger omdat er ruim 20% minder melk per koe wordt geproduceerd. Doordat de bedrijfsvoering extensiever is, zijn de vaste lasten per kg melk hoger dan op de gangbare bedrijven. In 2010 zal het inkomen uit bedrijf naar verwachting met 23.000 euro toenemen tot 26.000 euro. Het inkomen uit bedrijf per onbetaalde aje komt uit op 18.000 euro. Indien geen rekening wordt gehouden met de afschrijving over het melkquotum is dit inkomen 25.000 euro. Ondanks het inkomensherstel blijven de biologische melkveebedrijven ontsparen; in 2010 gemiddeld 6.000 euro, terwijl de gangbare bedrijven gemiddeld 4.000 euro aan besparing realiseren.. 29.

(31) Tabel 2.4. Resultaten en inkomens van biologische melkveebedrijven, gemiddeld per bedrijf per jaar (bedragen x 1.000 euro) 2008 300. 2009 310. 2010 (r) 310. 68. 68. 69. Aantal onbetaalde aje. 1,37. 1,49. 1,49. Opbrengsten. 267. 236. 267. Betaalde kosten en afschrijvingen. 225. 234. 242. Aantal bedrijven Aantal melkkoeien. Inkomen uit bedrijf. 44. 3. 26. Idem per onbetaalde aje. 32. 2. 18. Idem per onbetaalde aje, exclusief afschrij-. 32. 9. 25. ving melkquotum Inkomsten buiten bedrijf. 13. 17. 17. Totaal inkomen. 57. 20. 43. 1. -31. -6. 86. 70. 81. Besparingen. Opbrengst per 100 euro kosten Bron: Informatienet.. Groenfinanciering wordt deels afgebouwd Veel biologische bedrijven maken gebruik van groenfinanciering. Hierdoor kunnen ze ongeveer 1% goedkoper geld lenen dan hun gangbare collega's. Dit blijkt uit de gemiddelde betaalde rente over alle soorten leningen die op de biologische bedrijven ongeveer 0,6% lager is. De beleggers van gelden voor deze groenfinanciering konden in box 1 een heffingskorting krijgen van 1,3% over dit vermogen. Deze wordt in de jaren tot en met 2014 in fasen afgebouwd. De vrijstelling in box 3 over dit vermogen (1,2%) blijft wel overeind. Er is een maximale vrijstelling/heffingskorting voor deze beleggers over een vermogen van maximaal ruim 52.500 euro. Het effect van deze afbouwregeling kan op termijn een stijging van de rentekosten met 1 à 2.000 euro inhouden voor een gemiddeld biologisch bedrijf.. 30.

(32) 2.1.2. Analyse resultaten 2009. Inkomensverschillen tussen bedrijven Het inkomen per onbetaalde aje is in 2009 ruim 40.000 euro verslechterd ten opzichte van 2008 (figuur 2.4A). Rond het gemiddelde inkomen is een grote spreiding. Er zijn net zo veel bedrijven met een positief als een negatief inkomen per aje. Bijna 1 op de 5 bedrijven heeft een inkomen van minder dan -25.000 euro per aje. De verslechtering van het inkomen in 2009 deed zich niet op alle bedrijven in gelijke mate voor. Bijna een derde van de onbetaalde arbeidskrachten had te maken met een verslechtering van het inkomen met meer dan 50.000 euro. Ongeveer 1 op de 7 onbetaalde aje onderging echter een geringe daling, van minder dan 10.000 euro, of zelfs een geringe stijging (figuur 2.4B). Een stijging van het inkomen wordt niet veroorzaakt door de melkveetak maar door een andere agrarische tak of door verbreding. Figuur 2.4. Verdeling van onbetaalde aje op melkveebedrijven naar inkomen uit bedrijf (A, euro per onbetaalde aje) en naar verandering van het inkomen uit bedrijf tussen 2008 en 2009 (B) A. B. %. 1.000 euro. 100. 4%. 60. 13%. 10%. >100.000. 50 50.000-100.000. 80 40. 25.000-50.000. 60. 30. 0-25.000 -25.000-0. 20. 40. <-25.000 inkomen uit bedr./onbet. aje. 17%. 18%. 10. 38%. 20 0 0. - 10 2006. 2007. 2008. 2009. daling >75.000 euro. daling 50.000-75.000 euro. daling 25.000-50.000 euro. daling 10.000-25.000 euro. daling 0-10.000 euro. stijging >0 euro. Bron: Informatienet.. Balans De leningen zijn in 2009, door investeringen, gemiddeld per bedrijf met 110.000 euro sterk toegenomen (tabel 2.5). Op de grotere bedrijven zijn de schulden naar verhouding groter dan op de kleine bedrijven. Dit verklaart de verschillen in solvabiliteit. Door de toename van de schulden neemt de solvabiliteit met bijna 1% af. Opvallend is de sterke stijging van de grondwaarde op de. 31.

(33) balans. De grondprijs is volgens DLG in 2009 47.000 euro per hectare en is hiermee met 15% gestegen ten opzichte van 2008 (alle land- en tuinbouw bedrijven). Een deel van de stijging op de balans wordt veroorzaakt door een toename van de bedrijfsomvang en een klein deel door een toename van de hectare in eigendom. Daarnaast is de grondprijs op gespecialiseerde melkveebedrijven meer gestegen dan landelijk. Tabel 2.5. Balans van melkveebedrijven, per einde boekjaar (x 1.000 euro per bedrijf) 2008. 2009 totaal. kleinere. grotere. bedrijven a). bedrijven b). 1.010. 1.290. 630. 3.390. Gebouwen en glasopstanden. 210. 240. 80. 720. Overige materiële vaste activa. 360. 360. 180. 750. Immateriële vaste activa c). 650. 660. 260. 1.810. Grond. 350. 320. 270. 700. Balanstotaal. 2.580. 2.870. 1.420. 7.370. Eigen vermogen. Overige activa. 1.650. 1.830. 1.150. 3.820. Langlopende leningen. 690. 790. 170. 2.850. Ander vreemd vermogen. 240. 250. 100. 700. w.v. belastinglatentie. 200. 200. 80. 545. 69. 68,5. 86,0. 56,0. Solvabiliteit (%). a) Bedrijven <150 so; b) Bedrijven >500 so; c) Onder andere productierechten. Bron: Informatienet.. Investeringen. 32. In 2009 is er iets minder geïnvesteerd op de melkveebedrijven dan in het topjaar 2008 (figuur 2.5). De investeringen liggen met 114.000 euro nog wel op een hoog niveau. Ongeveer de helft van de melkveebedrijven heeft minder dan 20.000 euro geïnvesteerd. Echter, de 15% topinvesteerders heeft gemiddeld 570.000 euro uitgegeven. De investering in quotum is in 2009 niet afgenomen en is gemiddeld 1.000 euro hoger dan in 2008. De investeringen in machines en werktuigen zijn, na de piek in 2008, afgenomen tot bijna het niveau van de jaren ervoor. De stijgende lijn van investeringen in grond zet zich door. Over de eerste acht maanden van 2010 is, volgens cijfers van het CBS, de waarde van de verleende bouwvergunningen voor de gehele land- en tuinbouw 20% lager dan over dezelfde periode van 2009. Het.

(34) investeringsbeeld is minder pessimistisch voor 2010 als wordt gekeken naar de vergunningen die al eerder waren verleend en waarvan de uitvoering al is begonnen of de bouw is afgerond (respectievelijk -11% en -9%). Wel is het aantal ontvangen orders is in 2010 met bijna 6% afgenomen. Deze percentages gelden voor de gehele land- en tuinbouw en kunnen afwijken voor de melkveehouderijsector. Figuur 2.5. Verdeling van melkveebedrijven (%) naar hoogte van investeringen (x 1.000 euro) 1.000 euro. % 100. 140 120. 80. >250 100-250. 100 25-100 60. 80 0-25 60. 40. 40. <0. 20. investeringen. 20. 0. 0 2001. 2003. 2005. 2007. 2009. nieuwe langlopende leningen. Bron: Informatienet.. Melkquotum en maximale biedprijs De leaseprijs van melk lag in 2010 rond de 18 à 19 euro per 100 kg melk. Die prijs ligt in lijn met de jaarlijkse kosten die het gevolg zijn van aankoop van melkquotum tegen de prijs die in 2010 is betaald. Bij het vaststellen van die kosten is uitgegaan van een resterende afschrijvingsperiode van 5 jaar en een rentevoet van 4%. De biedprijs voor quotum en het bedrag dat voor lease kan worden betaald, hangt af van de toegerekende kosten per 100 kg op een bedrijf. Er zijn grote verschillen; bij de bedrijven met de laagste toegerekende kosten gaat het gemiddeld om circa 10 euro per 100 kg en bij de bedrijven met de hoogste om ongeveer 17 euro per 100 kg. Uitgaande van de huidige melkprijs van 35 euro. 33.

(35) kunnen die beste bedrijven ongeveer 25 euro betalen voor leasemelk. Hierbij wordt aangenomen dat de marginale kosten voor het produceren van een geringe hoeveelheid extra melk alleen uit de toegerekende kosten bestaat. De melkveehouder in de groep met de hoogste toegerekende kosten zou er 7 euro minder voor kunnen neerleggen. Bij aankoop geldt dat die 25 euro jaarlijks als kosten mag worden gemaakt, wat bij gestelde uitgangspunten voor die beste bedrijven neerkomt op een biedprijs van 24,5 euro per kg vet. Hierbij wordt dan door de aankopende melkveehouders vijf jaar lang niets aan deze extra hoeveelheid geproduceerde melk verdiend. In werkelijkheid mag worden verwacht dat als het om grotere aankopen gaat er ook meer kosten worden gemaakt dan alleen de toegerekende kosten. Bijvoorbeeld hogere energie-, arbeids- en onderhoudskosten. De biedprijs daalt dan navenant. Bij een lagere melkprijs dan de aangehouden 35 euro per 100 kg, zal uiteraard ook de maximale biedprijs lager worden. Bewust fikse overschrijding van het quotum zal bij de huidige melkprijs niet lonend zijn. De superheffing bedraagt circa 28 euro, zodat bij een huidige verwachte melkprijs van 35 euro er 7 euro aan opbrengsten resteert. Dit is te weinig om zelfs de 5% van de bedrijven met de laagste toegerekende kosten volledig te compenseren. Figuur 2.6. Opbouw en ontwikkeling (kost)prijs per 100 kg melk op zuivere gangbare en biologische bedrijven 2001-2009 euro per 100 kg melk 63. % 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0. 58 53. overige vaste kosten. 48. rente. 43. afschrijving arbeid. 38. bio. gangbaar 2001-2004. bio. gangbaar 2006-2009. bio. gangbaar. overige directe kosten. 33. veevoer. 28. kostprijs melk (r.as) opbrengstprijs (r.as). 2009. Bron: Informatienet.. Kostprijs gangbare en biologische melk 34. In vergelijking met de zuivere gangbare melkveebedrijven maken de vaste kosten op de biologische bedrijven een groter aandeel uit van de kostprijs (figuur.

(36) 2.6). Door de hogere kosten van veevoer vanwege de verplichte omschakeling naar 100% biologisch per 1 januari 2008 lopen deze kosten iets op. Mede hierdoor is er in 2009 vrijwel geen verschil meer in de opbouw van de kosten tussen biologisch en gangbaar. Het absolute verschil in kostprijs neemt sterk toe. Voor de biologische melk is de kostprijs gestegen van 45 euro in 2001-2004 naar 58 euro per 100 kg in 2009. Op de gangbare bedrijven blijft de stijging beperkt tot 3,5 euro (van 43 naar bijna 46,5 euro). Het verschil is dus met ruim 9 euro toegenomen. Dit verschil wordt deels veroorzaakt doordat de groei in omvang van de biologische bedrijven de helft is in vergelijking met de gangbare. Ook de melkprijs is naar verhouding op de biologische bedrijven meer toegenomen. Was het verschil met de gangbare bedrijven in 2001-2004 nog 3,50 euro; in 2009 was dit opgelopen naar ruim 8,50 euro per 100 kg melk.. Spreiding kostprijs melk gangbaar versus biologisch De spreiding in kostprijs wordt vooral veroorzaakt door de omvang van het bedrijf. Grotere bedrijven met de laagste kostprijs verdelen hun vaste kosten over meer melk. Vooral de hoogte van de arbeidskosten hangt samen met de omvang van het bedrijf. Het aandeel van de arbeidskosten in de totale kosten is hoger bij de groep met een hogere kostprijs (figuur 2.7). Bij de gangbare bedrijven is het verschil in omvang een factor 3 à 4. Bij de biologische bedrijven is dit een factor 1,5. Mede daardoor is het absolute verschil in kostprijs op deze laatstgenoemde bedrijven kleiner. Is dit verschil op de gangbare bedrijven nog bijna 30 euro, op de biologische bedrijven is dit verschil circa 20 euro per 100 kg melk. Door de verschillen in kostprijs en omvang zijn de inkomensverschillen erg groot. De groep gangbare bedrijven met de laagste kostprijs behaalt in 2009 een inkomen van ruim 42.000 euro terwijl de groep met de hoogste kostprijs een (negatief) inkomen heeft van -25.000 euro. Bij de biologische bedrijven zijn de verschillen minder groot (respectievelijk 18.000 en -11.000 euro).. 35.

(37) Figuur 2.7. Opbouw en spreiding kostprijs per 100 kg melk op zuivere gangbare en biologische bedrijven 2009. % 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0. euro per 100 kg melk. 75 70. overige vaste kosten. 65 60 55. rente afschrijving. 50 45 40 35 30 gangbaar. gangbaar. biologisch. biologisch. laag. hoog. laag. hoog. arbeid overige directe kosten veevoer kostprijs melk (r.as). Bron: Informatienet.. Ontwikkeling biologische zuivelmarkt Het aantal biologische melkveebedrijven in Nederland neemt de laatste jaren per saldo niet meer toe. Wel vindt er enige schaalvergroting plaats zodat er meer biologische melk is geproduceerd. De verschillende kleine verwerkers/kopers van de biologische melk zijn alle iets gegroeid. De grote verwerker Friesland Campina is met een marktaandeel van bijna 1/3 stabiel gebleven terwijl EkoHolland melk op Maat de grootste groei heeft ondergaan: een verdrievoudiging in 4 jaar tijd naar circa 1/3 marktaandeel. Deze coöperatie verwerkt niet zelf de melk maar levert melk aan andere fabrieken waaronder Vecozuivel en Arla. De prijsvorming is divers. Friesland Campina geeft een marge van 8,5 cent op de gangbare melk; bij Rouveen is dit een fractie meer. Bij EkoHolland is deze variabel en hangt sterk af van de marktontwikkeling. Momenteel is de prijsvorming voor de helft van de biologische melk ontkoppeld van die van de gangbare melk.. 2.2. Vleesveehouderij. Structuur. 36. Het aantal bedrijven met vleesvee (exclusief vleeskalveren op melkbasis) is vanaf 2000 met ruim een kwart afgenomen (tabel 2.6). Het aantal bedrijven met stieren liep iets sterker terug. Het totaal aantal vleesrunderen is met bijna 30% gedaald, zodat het gemiddelde aantal vleesrunderen per bedrijf tussen 2000 en 2010 iets is toegenomen. De samenstelling van de vleesveestapel is sterk ver-.

(38) anderd. Het aantal stieren is sterk gedaald, terwijl het aantal overig vrouwelijk vleesvee bijna gelijk is gebleven. De bedrijven met vleesrundvee hebben veelal een gemengd karakter. Naast vleesrunderen wordt veelal ook melkvee, varkens en/of pluimvee gehouden. Ook komt vleesrundvee voor in combinatie met akkerbouw. Tabel 2.6. Ontwikkeling aantal vleesrunderen naar soort en aantal bedrijven (x 1.000) 2000. Aantal bedrijven met vleesvee wv. met stieren met zoogkoeien en overig weidevee. 2008. 2009. 2010. Mutatie (%). 18,9. 14,6. 14,7. 13,8. -6,1. 9,7. 7,1. 7,0. 6,6. -6,4. 14,2. 12,5. 12,5. 11,6. -7,0. 8,9. 7,6. 7,6. 7,4. -2,6. Aantal stuks vleesvee. 448. 347. 341. 322. -5,4. wv. stieren. met overig vrouwelijk vleesvee. 182. 115. 110. 105. -4,7. zoogkoeien en overig weidevee. 163. 127. 124. 115. -6,9. overig vrouwelijk vleesvee. 103. 105. 107. 102. -4,4. Dieren per bedrijf op bedrijven met betreffende diersoort Totaal. 23,7. 23,8. 23,1. 23,3. +0,8. wv. stieren. 18,7. 16,2. 15,7. 15,8. +1,1. zoogkoeien en overig weidevee. 11,5. 10,2. 9,9. 9,9. +0,3. overig vrouwelijk vleesvee. 11,6. 13,9. 14,0. 13,8. -1,8. Bron: CBS-Landbouwtelling; bewerking LEI, gegevens 2010 zijn voorlopig.. Opbrengsten, kosten en inkomen Deze paragraaf gaat in op het bedrijfsresultaat van bedrijven die overwegend vleesrunderen houden, maar geen gespecialiseerd vleeskalverenbedrijf zijn. Dit type wordt in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk behandeld. Een aanvullende voorwaarde die dit jaar wordt gehanteerd, is dat er geen melkkoeien aanwezig zijn op deze bedrijven. Vleesrunderen worden veelal op bedrijven met andere takken gehouden. Dit blijkt ook uit tabel B6.1: de omzet en aanwas maakt maar een beperkt deel (circa 25%) uit van de totale opbrengsten. Deze bestaan met name uit akkerbouwopbrengsten en overige opbrengsten, waaronder uit verbreding. In 2010 is de prijs van de verkochte stieren, zoogkoeien en vrouwelijk weidevee gedaald (tabel 2.7). De totale uitvoer van levende runderen is over de eerste acht maanden van 2010 verder toegenomen, na een flinke toename in 2009. De invoer is in 2010 met 40% gestegen na een forse daling in 2009. De. 37.

(39) export van vlees is over de eerste acht maanden van 2010 afgenomen, terwijl de import hiervan is toegenomen. Meer dan de helft van het rundvlees gaat naar Duitsland en Frankrijk. Het aantal slachtingen van volwassen runderen is tot begin november 2010 met ruim 11% afgenomen. Bovenstaande ontwikkelingen, zoals een toename van de invoer, afname van de uitvoer en minder slachtingen leidden tot een druk op de prijzen. Tabel 2.7. Ontwikkeling van prijzen in de vleesveehouderij, gemiddeld per bedrijf per jaar 2008. 2009. 2010 (r). Mutatie (%). Prijzen 660. 730. 640. -12,3. Mannelijk vee 1-2 jaar. 1.530. 1.620. 1.540. -4,9. Overige koeien. 1.430. 1.580. 1.540. -2,5. Vee <1 jaar. Aantal verkochte dieren per bedrijf 3. 4. 4. Mannelijk vee 1-2 jaar. 27. 31. 31. Overige koeien. 12. 17. 17. Vee <1 jaar. Bron: Informatienet en Prijs-Informatie-Desk.. De totale omzet uit de rundveehouderij (verkopen minus aankopen) van de groep bedrijven met overwegend vleesvee komt uit op 40.000 euro en is iets afgenomen door lagere prijzen van het verkochte vleesvee. De opbrengsten uit de akkerbouw nemen door de prijsstijging van de aardappelen met 23.000 euro fors toe. De totale opbrengsten nemen hierdoor ook toe (+25.000) en komen uit op 186.000 euro. De voerkosten zijn in 2010 iets gestegen (+500 euro). Naast een kleine stijging van andere kosten zullen naar verwachting de betaalde kosten per saldo met 6.000 euro toenemen. Voorgaande ontwikkelingen van de opbrengsten en kosten, resulteren uiteindelijk in een inkomen dat door de akkerbouwactiviteiten met 19.000 euro toeneemt (tabel 2.8).. 38.

(40) Tabel 2.8. Resultaten en inkomens van vleesveebedrijven, gemiddeld per bedrijf per jaar (bedragen x 1.000 euro) 2008. 2009. 2010 (r). 4.310. 4.220. 4.160. Aantal onbetaalde aje. 1,16. 1,18. 1,18. Opbrengsten. 162. 161. 186. Betaalde kosten en afschrijvingen. 158. 157. 163. 6. 5. 24. 5. 4. 20. 72. 71. 83. Aantal bedrijven. Inkomen uit bedrijf. Idem per onbetaalde aje Opbrengst per 100 euro kosten Bron: Informatienet.. 2.3. Geitenhouderij Omdat het gros van de bedrijven met geiten kleinschalig en niet gespecialiseerd is, zijn deze tot dusver niet in deze publicatie opgenomen. De laatste jaren neemt niet alleen het aantal gespecialiseerde bedrijven toe maar worden deze vooral groter van omvang. Aangezien in het Informatienet van het LEI deze bedrijven nog in onvoldoende mate aanwezig zijn, is gebruik gemaakt van de informatie van een accountantsbureau (ABAB, 2010). Dit vormt de basis voor de raming na aanpassing naar het gemiddeld aantal dieren in de landbouwtelling.. Structuur Op de meeste bedrijven met geiten is het aantal geiten minder dan 50 stuks. De groep gespecialiseerde geitenbedrijven is slechts 10% van alle bedrijven (tabel 2.9). Het aantal gespecialiseerde geitenbedrijven bedraagt in 2010 367 en is de laatste jaren nauwelijks toegenomen. Het aantal geiten op de geitenbedrijven is in 2010 met gemiddeld 80 afgenomen in vergelijking met 2009 naar 814. Hiervan produceren er ruim 600 melk. Bijna 15% van de geitenbedrijven is biologisch. Aangezien de biologische geitenbedrijven gemiddeld kleiner zijn, is het aandeel biologische geiten ruim 9%. Het aantal bedrijven met meer dan 50 geiten is 412. Hiervan zijn tot dusverre 91 bedrijven besmet met Q-koorts.. 39.

(41) Tabel 2.9. Ontwikkeling aantal geiten en aantal bedrijven met geiten 2000. 2008. 2009. 2010 Mutatie (%). 3.800. 4.270. 3.930. 3.710. -5,7. 178.570. 355.980. 374.470. 351.660. -6,1. 98.080. 253.650. 274.150. 247.020. -9,9. Aantal bedrijven. .. 361. 359. 367. +2,2. Idem in % van totaal. .. 8. 9. 10. w.v. biologisch (%). .. 13,9. 15,0. 14,4. Aantal geiten per bedrijf. .. 817. 895. 814. Aandeel biologische geiten (%). .. 8,4. 8,5. 9,4. Aantal melkgeiten per bedrijf. .. 619. 690. 606. Aantal bedrijven met geiten Aantal geiten Aantal melkgeiten. Gespecialiseerde geitenbedrijven. -9,0 -12,2. Bron: CBS-Landbouwtelling; bewerking LEI, gegevens 2010 zijn voorlopig.. Q-koorts. 40. Het aantal mensen dat een besmetting met Q-koorts heeft opgelopen is in 2009 sterk toegenomen. Omdat volgens deskundigen een verband bestaat tussen de toename van het aantal menselijke ziektegevallen en de door Q-koorts veroorzaakte abortusgolven op geitenbedrijven heeft de overheid in december 2009 besloten om alle drachtige en schijndrachtige geiten op de besmette bedrijven te ruimen. Aangezien de lammertijd voor de deur stond, is eind 2009 met het ruimen van drachtige geiten een aanvang gemaakt. Tot eind november 2010 zijn 91 bedrijven besmet verklaard. In totaal zijn op deze bedrijven ruim 50.000 melkgeiten geruimd en meer dan 1.400 bokken. Het percentage geruimde dieren op de bedrijven loopt sterk uiteen, vooral door het tijdstip waarop de besmetting op het bedrijf is vastgesteld en door de mate waarin op het bedrijf duurmelken wordt toegepast. Aangezien voor de dieren die op een besmet bedrijf achterblijven een levenslang fokverbod werd ingesteld, zijn de lasten voor bedrijven met weinig geruimde dieren aanzienlijk hoger. Deze bedrijven kunnen de achtergebleven dieren weliswaar enkele jaren duurmelken, maar de totale vergoedingssom voor de geruimde dieren is aanzienlijk lager dan voor bedrijven waar veel dieren zijn geruimd. De schade tussen bedrijven waar een groot deel, 57% van de geiten is geruimd en waar slechts een klein deel, 10% van de geiten is geruimd is over een periode van 3 jaar door het LEI berekend op bijna 104.000 euro (Bolhuis et al., 2010). Deze schade bedraagt omgerekend 283 euro per dier voor het aantal dieren dat meer aanwezig is dan 43% van het aantal dieren na de ruiming en wordt na aftrek van een eigen risico gecompenseerd door het ministerie van EL&I. Lammeren die al geboren waren voor de ruiming.

(42) vielen aanvankelijk ook onder het levenslang fokverbod maar begin november 2010 hebben de nieuwe ministers de aangenomen motie in de Tweede Kamer alsnog uitgevoerd en is voor deze dieren het fokverbod opgeheven. Voor bedrijven die deze lammeren hebben aangehouden wordt een lager compensatiebedrag uitgekeerd. De situatie op de geruimde bedrijven loopt, gezien het voorgaande, sterk uiteen, waarbij het inkomen op de bedrijven vooral wordt bepaald door de hoogte van de uitkeringen, het verloop van de melkproductie van de achtergebleven melkgeiten en de mate waarin bedrijven jonge dieren aankopen. Door een tekort aan lammeren zal het nog enkele jaren duren voordat de geitenstapel op de getroffen bedrijven weer van dezelfde omvang is als voor de ruiming.. Niet geruimde bedrijven; inkomen onder druk De melkgeitenbedrijven waar geen besmetting met Q-koorts is vastgesteld kregen te maken met extra hygiënemaatregelen en een vervoersverbod, waardoor geen fokdieren naar andere bedrijven mochten worden afgevoerd. Het vervoersverbod is in augustus 2010 opgeheven, zodat de afzet van lammeren en melkgeiten naar andere bedrijven weer kan plaatsvinden. Voor de gehele melkgeitensector geldt dit jaar een uitbreidingsverbod, waarbij het aantal dieren dat in november 2009 op het bedrijf aanwezig was als referentieaantal geldt. Veel bedrijven zullen dieren moeten verkopen om dit aantal niet te overschrijden. Door de ruimingen is op de besmette bedrijven een groot tekort aan dieren waardoor de marktprijzen van de dieren hoog zijn. De verkoop van dieren zal dit jaar op de niet besmette bedrijven hierdoor voor extra inkomsten zorgen. De ontwikkeling van de melkprijs baart dit jaar echter zorgen. Het aanbod van melk op de Nederlandse markt is door het aantal geruimde melkgeiten gedaald. Onder normale omstandigheden zou dit een positieve invloed hebben op de melkprijs, maar door de stijgende melkproductie in Frankrijk is de vraag vanuit dit land sterk teruggevallen. Hierdoor is de melkprijs dit jaar lager dan in 2009. Door de sterke melkprijsdaling wordt het inkomen aanzienlijk lager dan in 2009. Voor een bedrijf met gemiddeld 675 melkgevende geiten en een gemiddelde melkproductie van 900 kg per dier heeft dit tot gevolg dat het inkomen in 2010 nog maar nauwelijks boven de nullijn uitkomt. Hierbij is ervan uitgegaan dat de melkprijs 6 cent onder het niveau van vorig jaar ligt en dat het bedrijf circa 65 extra dieren verkoopt. De kosten liggen dit jaar vrijwel op hetzelfde niveau als vorig jaar. In de tweede helft van het jaar zijn zowel de prijzen van het ruwvoer als het krachtvoer sterk gestegen waardoor de marges sterk onder druk staan.. 41.

(43) 2.4. Schapenhouderij De bedrijven met schapen hebben vaak een gemengd karakter. De schapenhouderij maakt dan maar een klein deel uit van het totale bedrijf. Om die reden wordt de weergave van de resultaten beperkt tot de opbrengsten, toegerekende kosten en het saldo per gemiddeld aanwezige ooi. De voerkosten betreffen uitsluitend de betaalde kosten. Het gras of hooi van eigen bedrijf wordt niet gewaardeerd, terwijl het meeste opgenomen voer wel uit deze eigen producten bestaat. De bedrijfsresultaten worden geraamd voor bedrijven met meer dan 25 ooien. De resultaten voor 2010 zijn berekend aan de hand van externe prijsen volumeontwikkelingen. Door de invoering van de toeslagrechten is de ooipremie uit de opbrengsten en hiermee ook uit de saldoberekening gehaald.. Structuur Het aantal bedrijven met ooien blijft teruglopen. In 2000 waren er volgens de CBS-Landbouwtelling ruim 17.300 bedrijven met schapen in Nederland (tabel 2.10). In 2010 waren dit er minder dan 13.000, een afname van 2,7% ten opzichte van 2009. Over een langere periode is de gemiddelde afname circa 3% per jaar. De laatste jaren is de daling geringer. Van de bedrijven met ooien heeft 58% minder dan 25 ooien per bedrijf. De 5.420 bedrijven in 2010 met meer dan 25 ooien hebben gezamenlijk 84% van de ooien. Het aantal ooien per bedrijf is in 2010 toegenomen (+4,4%). Dit was in 2008 en 2009 gedaald door de blauwtonguitbraken vanaf augustus 2006. Tabel 2.10. Ontwikkeling aantal schapen en aantal bedrijven met ooien 2000. 2008. 2009. 2010 Mutatie (%). Bedrijven met schapen. 17.350. 13.460. 13.140. 12.790. -2,7. Bedrijven met ooien. 17.270. 13.410. 13.080. 12.760. -2,5. 1.308. 1.213. 1.137. 1.128. -0,8. 681. 583. 547. 557. +1,8. 40. 44. 42. 44. 4,4. Bedrijven met meer dan 25 ooien. 7.500. 5.960. 5.550. 5.420. -2,4. Aantal schapen, inclusief ooien a). 1.070. 1.032. 947. 937. -1,0. Aantal ooien op deze bedrijven a). 570. 499. 461. 470. +1,9. 76. 84. 83. 87. 4,4. Alle bedrijven. Aantal schapen, inclusief ooien a) Aantal ooien a) Ooien per bedrijf. Bedrijven met meer dan 25 ooien. Ooien per bedrijf. 42. a) x 1.000. Bron: CBS-Landbouwtelling; bewerking LEI, gegevens 2010 zijn voorlopig..

(44) Opbrengsten, toegerekende kosten en saldo In 2010 was het saldo hoger door aantrekkende prijzen van de lammeren en ooien (tabel 2.11). Op de 35 bedrijven met meer dan 25 ooien uit het Informatienet van het LEI zijn in 2009 meer ooien en minder lammeren verkocht dan in 2008 en is er minder aangekocht. De export van levende schapen (inclusief geiten) is in 2010 tot en met augustus circa 6% hoger dan in 2009. Het aantal slachtingen is tot en met augustus 2010 18% lager dan in 2009. Deze daling wordt veroorzaakt doordat in 2009 extra slachtingen in Nederland nodig waren, omdat de dieren vanwege de blauwtong niet levend geëxporteerd mochten worden. In 2010 slachten de kopers in België en Frankrijk liever zelf om de garantie te hebben dat het vlees vers is. Hierdoor neemt de export van levende dieren toe; deze toename van de export is echter lager dan de afname van het aantal slachtingen in Nederland. Het totaal van export en slachtingen is dus lager. De afname van het aantal slachtingen wordt mede veroorzaakt doordat het offerfeest voor 2007 na 1 januari plaatsvond. In 2010 is dit in november waardoor een vergelijking met eerdere jaren een te negatief beeld geeft. Bovendien zijn de lammeren door de strenge winters van de afgelopen jaren in groei achtergebleven en worden ze langer aangehouden. In 2010 zijn zowel de slachtschapen als de slachtlammeren duurder. De opbrengsten nemen hierdoor toe. De kosten van voer nemen, na een aantal jaren te zijn gestegen met 2% af ondanks het duurdere ruwvoer. De overige directe kosten nemen toe door de invoering van de elektronische I&R. De totale toegerekende kosten per ooi nemen hierdoor toe. Het saldo per ooi blijft in 2010 75 euro.. 43.

(45) Tabel 2.11. Ontwikkeling van prijzen, hoeveelheden en saldo in de schapenhouderij (inclusief btw) 2008. 2009. 2010 (r). Mutatie (%). 74. 75. 76. 2. Prijzen Ooien, uitstoot (per stuk) Overige schapen (per stuk) Krachtvoer (per 100 kg). 81. 82. 84. 2. 28,65. 24,70. 24,00. -3. Saldo per ooi 109. 116. 119. 2. Voerkosten. 23. 22. 22. -2. Overige toegerekende kosten. 24. 19. 22. 17. Saldo. 62. 75. 75. 0. Opbrengsten. Bron: Informatienet en Prijs-Informatie-Desk.. 2.5. Vleeskalverenhouderij. Structuur Volgens de voorlopige Landbouwtelling 2010 is het aantal vleeskalveren met bijna 4% toegenomen tot 928.000 stuks. Deze worden gehouden op een onveranderd aantal bedrijven (tabel 2.12). Het aantal vleeskalveren op gespecialiseerde bedrijven is toegenomen. Het productieaandeel van die bedrijven is gestabiliseerd op 90%. De schaalvergroting zet wel verder door. In 2010 had het gemiddelde bedrijf 582 vleeskalveren, terwijl dat in 2006 nog 520 kalveren per bedrijf was. Bedrijven met witvleeskalveren zijn duidelijk groter. Die hebben in 2010 gemiddeld 672 kalveren per bedrijf, tegenover gemiddeld 403 per rosékalverenbedrijf.. 44.

(46) Tabel 2.12. Ontwikkeling aantal bedrijven met vleeskalveren en aantal vleeskalveren 2000. 2008. 2009. 2010. Mutatie (%). 2.890. 2.250. 2.060. 2.060. 0. Aantal vleeskalverenbedrijven. .. 1.490. 1.430. 1.430. 0. Vleeskalveren op vleeskalveren-. .. 802. 806. 834. +3,5. Aantal bedrijven met vleeskalveren. bedrijven (x 1.000) Gemiddeld aantal per bedrijf. .. 539. 562. 582. +3,6. Totaal vleeskalveren (x 1.000). 783. 899. 894. 928. +3,7. wv. wit. 637. 627. 625. 634. +1,4. 146. 272. 269. 294. +9,1. rosé. Bron: CBS-Landbouwtelling; bewerking LEI, gegevens 2010 zijn voorlopig.. Markt en prijzen Het grootste deel van de witvleeskalveren wordt in Nederland op contractbasis gehouden. De gecontracteerde kalverhouders ontvangen op basis van afgesloten contracten een vergoeding voor de geleverde arbeid, gebouwen en overige kosten. Daar bovenop komen ook toeslagen voor bijvoorbeeld het verstrekken van snijmais en leegstand. De contractgever levert de nuchtere kalveren en het voer aan de kalverhouders en bepaalt het tijdstip van afleveren van de slachtrijpe kalveren. Ook de verdere verwerking en vermarkting is in handen van de contractgevers c.q. integraties. Bijna 70% van de vleeskalveren wordt gehouden voor de productie van blank vlees en bijna 300.000 kalveren zijn bestemd voor de rosévleesproductie. Dat is een flinke toename (+9%) in vergelijking met 2009. In 2009 werden 1,5 mln. vleeskalveren geslacht, waarvan ruim 1 mln. witvleeskalveren. Ruim 80% van de uitvoer van kalfsvlees gaat naar Italië, Duitsland en Frankrijk, waarvan Italië de belangrijkste afnemer is. Veel nuchtere kalveren voor de kalversector komen uit het buitenland. In 2009 werden in totaal ruim 830.000 nuchtere kalveren ingevoerd, waarvan bijna de helft uit Duitsland. De markt voor rosévlees is duidelijk anders dan voor witvlees. De prijzen van rosévlees reageren sterker op de prijsontwikkeling van rundvlees, vooral vanaf 2008 toen de kalfsvleesdefinitie is aangepast. Op jaarbasis zijn de prijzen van rosévlees 2% hoger dan in 2009 (tabel 2.13). De opbrengstprijzen van witvleeskalveren worden in 2010 iets hoger geraamd (+4%) dan in 2009. Dat prijsvoordeel werd vooral gerealiseerd in de eerste helft van 2010. In het tweede halfjaar was het prijsverschil met 2009 kleiner. 45.

(47) Tabel 2.13. Ontwikkeling van prijzen in de vleeskalverenhouderij (inclusief btw) 2008. 2009. 2010 (r). Mutatie (%). 91. 123. 110. -11. Vleeskalveren wit b). 4,15. 4,15. 4,30. +4. Vleeskalveren rosé c). 2,85. 2,80. 2,85. +2. Melkpoeder (index 2000=100). 101. 90. 104. +15. Nuchtere kalveren a). a) Stierkalveren per stuk, zwartbont 1e kwaliteit 45 kg, van Nederlandse afkomst; b) Euro per kg geslacht gewicht, 2e kwaliteit; c) Euro per kg levend gewicht. Bron: LEI, Prijs-Informatie-Desk.. Voor de rentabiliteit van de sector was de prijsdaling in 2010 (-11%) van nuchtere kalveren gunstig. Vooral vanaf september waren de nuka's flink goedkoper dan vorig jaar. Aan de andere kant zijn de prijzen voor kunstmelkpoeder 15% hoger dan in 2009 door de grotere vraag naar melkpoeder op de wereldmarkt. Melkpoeder bepaalt voor een belangrijk deel de productiekosten van blank kalfsvlees en daarmee de rentabiliteit van de hele integratieketen.. Resultaat en inkomen Omdat in Nederland de meeste witvleeskalveren op contractbasis worden gehouden, is de ontwikkeling van de contractvergoedingen sterk bepalend voor de opbrengsten per kalverplaats. De gemiddelde contractvergoeding zal in 2010 circa 5% hoger zijn dan in 2009, hoewel er grote verschillen bestaan tussen bedrijven. De contractvergoeding varieert van 200 tot 220 euro per kalverplaats exclusief vergoeding voor snijmaisverstrekking. Daarnaast zijn er vergoedingen voor leegstand/schoonmaken en het doorgeven van de bedrijfstoeslag naar de integrator. Die bedrijfstoeslag is gebaseerd op de gemiddelde slachtpremie van twee jaren uit de referentiejaren 2006, 2007 en 2008. Gemiddeld lag in die periode de toeslag op 39 euro per witvleeskalf en circa 69 euro per rosévleeskalf. Vanaf 2010 zijn de toegekende slachtpremies uit die referentieperiode omgezet naar vaste bedrijfstoeslagen, onder voorwaarde dat de helft van dat aantal kalveren ook daadwerkelijk wordt geproduceerd. De kalverhouders hebben met integraties vaak contracten afgesloten over 4 tot 6 ronden. Voor de bedrijfsresultaten van 2010 wordt vanwege de vertraagde doorwerking van langlopende contracten, gerekend met een 5% hogere contractvergoeding per kalverplaats. 46.

(48) Tabel 2.14. Resultaten en inkomens van vleeskalverenbedrijven met witvleeskalveren met contractproductie, gemiddeld per bedrijf per jaar (bedragen x 1.000 euro). Aantal bedrijven Aantal vleeskalveren. 2008 950. 2009 (v) 920. 2010 (r) 930. 745. 673. 693. Aantal onbetaalde aje. 1,3. 1,2. 1,2. Opbrengsten. 183. 169. 180. Betaalde kosten en afschrijvingen. 138. 123. 127. Inkomen uit bedrijf. 45. 45. 53. Idem per onbetaalde aje. 34. 37. 43. Opbrengst per 100 € kosten. 86. 86. 92. Bron: Informatienet.. De gepresenteerde bedrijfsresultaten en inkomens van de gespecialiseerde vleeskalverenbedrijven gelden alleen voor bedrijven die witvleeskalveren op contract houden (tabel 2.14). Bedrijven die (rosé)kalveren voor eigen rekening houden zijn dus niet opgenomen in genoemde cijfers. De opbrengstenkostenverhouding wordt in 2010 geraamd op 92%, een duidelijke verbetering vergeleken met 2009. De opbrengsten per bedrijf zullen door hogere contractvergoedingen sterker toenemen dan de kosten. De bedrijfskosten stijgen vooral door de aanwezigheid van 3% meer kalveren per bedrijf. Aan de kostenkant zijn voor de kalverhouders slechts enkele posten van belang, omdat de nuchtere kalveren en het voer worden betaald door de contractgevers. De meeste kosten worden iets hoger geraamd, behalve de kosten voor energie en rente die lager zijn in 2010. De totale opbrengsten bestaan grotendeels uit ontvangen contractvergoedingen en de bedrijfstoeslagen die vanaf 2010 in de meeste gevallen direct worden doorgegeven aan de contractgevers. Het inkomen uit het bedrijf neemt toe tot 53.000 euro per bedrijf in 2010.. 47.

(49)

(50) 3. Intensieve veehouderij Kernpunten Opnieuw lage inkomens meeste varkensbedrijven Beter resultaat vleesvarkensbedrijven Slechter resultaat fokvarkensbedrijven Grote verschillen in kostprijzen varkens en kosten antibioticagebruik Sterke terugval van inkomens leghennenhouders Daling inkomen voor vleeskuikenhouders Besparingen in 2010 opnieuw alleen bij leghennenbedrijven Grote inkomensverschillen tussen intensieve veehouderijbedrijven. 3.1. Varkensbedrijven 3.1.1. Actuele ontwikkelingen 2010. Structuur De dalende trend van het aantal bedrijven met varkens zet door (tabel 3.1). In 2010 zijn er nog circa 7.000 bedrijven; dat is 550 bedrijven (7%) minder dan in 2009. Net als voorgaande jaren daalde ook in 2010 het aantal bedrijven met een neventak varkenshouderij het sterkst. Het aantal gespecialiseerde varkensbedrijven nam bijna 5% af tot 4.500 in 2010. Alle drie de groepen varkensbedrijven daalden in aantal, waarvan fokvarkensbedrijven het minste. Het totaal aantal varkens is in 2010 licht gestegen naar 12,3 mln. stuks. In 2010 wordt 88% van alle varkens gehouden op de gespecialiseerde varkensbedrijven. Doordat in de afgelopen jaren de varkensstapel is gestegen en veel (kleine) bedrijven de productie hebben gestaakt, zijn de overgebleven bedrijven gemiddeld groter en gespecialiseerder geworden. Een duidelijk voorbeeld daarvan is de zeugenhouderij. Ruim 90% van de zeugen wordt gehouden op gespecialiseerde varkensbedrijven, waarvan 61% op fokvarkensbedrijven die gemiddeld 600 zeugen per bedrijf hebben. Daarentegen is ongeveer de helft van het aantal vleesvarkens te vinden op gespecialiseerde vleesvarkensbedrijven met gemiddeld 3.000 vleesvarkens per bedrijf. De gesloten varkensbedrijven houden 30% van de varkensstapel. 49.

(51) Tabel 3.1. Ontwikkeling aantal varkensbedrijven en aantal varkens (x 1.000 stuks) 2008. 2009. 2010. Aantal bedrijven met varkens. 14.520. 2000. 8.250. 7.580. 7.030. -7. Aantal varkensbedrijven, wv.. .. 5.030. 4.740. 4.510. -5. - fokvarkensbedrijven. .. 1.430. 1.340. 1.290. -4. - vleesvarkensbedrijven. .. 2.530. 2.380. 2.260. -5. - gesloten varkensbedrijven Aantal varkens (inclusief biggen) Aantal zeugen, wv.. .. 1.070. 1.020. 960. -6. 13.118. 12.026. 12.187. 12.252. +0,5 -0,2. 1.129. 978. 985. 984. - op fokvarkensbedrijven (%). .. 59. 59. 61. - op gesloten varkensbedrijven (%). .. 31. 31. 31. Aantal vleesvarkens, wv.. Mutatie (%). 6.505. 5.839. 5.873. 5.902. - op vleesvarkensbedrijven (%). .. 49. 50. 51. - op gesloten varkensbedrijven (%). .. 28. 29. 30. +0,5. Bron: CBS-Landbouwtelling; bewerking LEI, gegevens 2010 zijn voorlopig.. Markt en prijzen In de Europese Unie daalde de productie in 2009 met 2,5%. De varkensstapel werd vooral kleiner in Oost-Europa, in het bijzonder in Polen. Veel kleinere varkenshouders zijn gestopt vanwege de slechte rentabiliteit in de afgelopen jaren, vooral door de hoge voerkosten. Voor 2010 wordt het aanbod van slachtvarkens in de EU-27 ongeveer 1% hoger geraamd dan in 2009. In 2010 ontwikkelde de export zich vooral in het eerste halfjaar gunstig, omdat de EU goed kon concurreren met landen als de Verenigde Staten en Brazilië. In Nederland is het aantal slachtingen in de eerste helft van 2010 afgenomen, deels door de verdere stijging van het aantal geëxporteerde vleesvarkens en biggen. Vooral Duitsland neemt veel vleesvarkens af van Nederland. Over de eerste negen maanden van 2010 zijn bijna 4,8 mln. biggen uitgevoerd. Vergeleken met dezelfde periode van 2009 is dat een stijging van bijna 10%. Circa de helft van de uitgevoerde biggen gaat naar Duitsland.. 50.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Therefore, the problem that needed to be investigated was what (if any) prior knowledge learners would have regarding EE when emerging from the Senior Phase

du Plooy vir baie ure se insiggewende en stimulerende gesprekke, besondere raad en motivering en omdat bulle bereid was om saam met my in die

Having assessed the NPOs’ entrepreneurial intensity, the degree to which the internal environment supports entrepreneurship and entrepreneurial behaviour, one can

TB diagnostic yield (the proportion of presumptive TB cases with a laboratory diagnosis of TB) was assessed using a non-randomised stepped-wedge design as sites transitioned to

Replacing the trace metals (PTM 1 ) solution with yeast extract resulted in a 54.3% decrease in FFase volumetric activity under control of the AOX promoter, suggesting a

This study considers the clinical training of medical students as well as factors in rural practice and urban practice that influence medical students’ decision to choose

Data analysed was descriptive and the following are some of the findings: The results revealed that: rehabilitation is a process of change which aims at correcting and

We are delegated by this commission to enforce the victory won at the Cross in our ministry of planting the Church around the world and in our daily lives (Quoted in Warner