• No results found

De Berliner Kinderläden : een onderzoek naar de anti-autoritaire kindercrêches van Berlijnse studenten in de jaren 1968 - 1970.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Berliner Kinderläden : een onderzoek naar de anti-autoritaire kindercrêches van Berlijnse studenten in de jaren 1968 - 1970."

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

kindercrêches van berlijnse studenten in de jaren 1968 - 1970.

Doctoraalscriptie sociologie Karel Hollink

(2)

INHOUDSOPGAVE

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN

INLEIDING Paragraaf Paragraaf Paragraaf Paragraaf Paragraaf 1 : 2:

3:

4:

5:

Keuze van het onderwerp en probleem-stelling.

Preèisie" Systematiek" Reikwijdte. Relevantie.

DEEL I HET ONTSTAAN VAN DE BERLINER KINDERLÄDEN

Hoofdstuk 1 Het berlijnse studentenprotest in de jaren zestig.

Hoofdstuk 2 De rol van de 11Aktionsrat zur

Befrei-ung der Frau11 en van de Kommune II in

het ontstaan van de Kinderläden.

Hoofdstuk 3 De feitelijke oprichting van de Ber-liner Kinderläden en de manier, waar-op zij zich organiseerden.

3 4 4 5 8 10 11 13 14 17

24

DEEL II DE ONTWIKKELING VAN DE BERLINER KINDERLÄDEN 26

Hoofdstuk 1 Ontwikkelingen in'de theorie van de Berliner Kinderläden.

26

paragraaf 1 De aanvankelijke theorie van de Kinder- 27 läden.

paragraaf 2 Veranderingen in de studentenbeweging 35 van 1968 tot 1970.

paragraaf 3 Kritiek op de Berliner Kinderläden, voortkomende uit veranderingen in de

studentenbeweging.

paragraaf

4

De gevolgen van de kritiek voor de beweging van de Berliner Kinderläden.

Hoofdstuk 2 Ontwikkelingen in de praktijk van de Berliner Kinderläden.

38

40

43

paragraaf 1 De aanvankelijke opzet van de Kinder- 43

(3)

paragraaf 2 De praktijk-ervaringen in de Kinder- 46

läden.

paragraaf 3 Gevolgen van de opgedane ervaringen in 48

de Kinderlf ·· ~n.

Hoofdstuk 3 Ontwikkelingen in de verhouding van de Berliner Kinderläden met de massa-media en met de berlijnse overheid. paragraaf 1 De ontwikkeling van de verhouding

tussen de Berliner Kinderläden en de massamedia.

paragraaf 2 De ontwikkeling van de verhouding tussen de Berliner Kinderläden en de berlijnse overheid.

paragraaf 3 De invloed van de ontwikkelingen in

Hoofdstuk 4

paragraaf 1

de verhouding van de Kinderläden met de pers en met de overheid op het ver-loop van de Kinderlädenbeweging.

Ontwikkelingen in de organisatie van de Berliner Kinderlädenbeweging. De ontbinding van de organisatie van de Kinderläden. 51 51 54 56 59 59

paragraaf 2 De Kinderläden na het uiteenvallen van 62 de beweging.

SAMENVATTING EN CONCLUSIES

-· Paragraaf 1: Samenvatting Paragraaf 2: Conclusies Paragraaf

3:

Evaluatie NOTEN

BIBLIOGRAFIE

66 66 69

72

74 80

(4)

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN.

A.P.O.: ausser parlementarischer Opposition

A.R.D.: Arbeitsgemeinschaft den ÖfÎentlich-rechtlichen Rundfunkanstalten der Republik Deutschland C.D.U.: Christlich - Demokratische Union

C.S.U.: Christlich - Soziale Union D.K.P.: Deutsche Komrnunistische Partei F.D.P.: Freie Demokratische Partei F.U.: Freie Universität

K.P.D.: Kommunistische Partei Deutschlands L.P.D.: Landes Presse Dienst

N.P.D.: Nationale Partei Deutschlands

Proz-ML: Proletarierinnen Zentrum der Marxisten-Leninisten Rotkol: das rote Kollektiv Erziehung

S.D.S.: Sozialistische Deutsche Studentenbund

S.E.D.: Sozialistische Einheitspartei Deutschlands S.E.W.: Sozialistische Einheitspartei West-Berlins S.P.D.: Sozialdemokratische Partei Deutschlands S.U.N.: Socialistische uitgeverij Nijmegen

(5)

INLEIDING

Paragraaf 1: Keuze van het onderwerp en probleemstelling. In 1968 werden er in West-Berlijn door groepjes ouders een aantal kindercrêches opgericht met de bedoeling om de kinde-ren daarin anti-autoritair op te voeden, de zogenaamde

Berliner Kinderläden.

Toen deze initiatieven -via de massamedia bekendheid begon-nen te krijgen, bleken ze heftige reacties op te roepen. (1) Veel mensen toonden zich zeer verontwaardigd, anderen daar-entegen werden direct overtuigd van de waarde van deze

'nieuwe' (2) manier van opvoeden. Tot deze laatste groep behoorde ikzelf vanaf het moment, dat ik de film 11Erziehung zum Ungehorsam" op de televisie zag. (3)

Toch is dat niet alleen de aanleiding geweest voor de keuze van het onderwerp van deze scriptie. Aanvankelijk was ik namelijk van plan om een scriptie te schrijven over het

ver-schijnsel "puberteit". Terwijl ik me begon te oriënteren in de oceaan van literatuur, die hierover bestaat, kwam ik hoe langer hoe meer tot de overtuiging, dat het zinloos was om puberteit te bestuderen zonder daarbij de verhouding tussen de puber en zijn ouders te betrekken.

Het gedrag van kinderen in de puberteit leek me zo vaak te verklaren als een begrijpelijke reactie op het gedrag van volwassenen, dat mijn nieuwsgierigheid begon te verschuiven.

Ik begon na te denken over de manier, waarop volwassenen met kinderen (kunnen) omgaan. Dit proces, het verschuiven van mijn belangstelling van puberteit naar opvoeding, bracht met zich mee, dat het steeds jongere kinderen waren, waar ik me mee bezig hield.

Na me hier enige tijd in verdiept te hebben, besloot ik de-finitief mijn scriptie te laten gaan over de manier, waarop ouders met jonge kinderen omgaan. Ook het feit dat ik toen reden had om aan te nemen, dat ik zelf vader zou worden, heeft me ongetwijfeld in dit besluit gesterkte

De taak, waar ik toen voor stond, was het vinden van een dusdanig beperkt onderwerp op dit terrein, dat het in een doctoraalscriptie behoorlijk behandeld kon worden" Bij het denken daarover, herinnerde ik me mijn enthousiasme voor bovengenoemde film weer en het onderwerp van deze scriptie

(6)

over de beste manier om de daarin te vinden gegevens te ordenen. Daarbij zorgde ik ervoor, ondanks mijn aanvanke-lijk eerder pedagogisch te noemen belangstelling voor het onderwerp, te komen tot een sociologische probleemstelling. Na diverse wijzigingen, heb ik die tenslotte als volgt ge-formuleerd:

Hoe is de beweging van de Berliner Kinderläden ontstaan en wat was het verdere verloop en welke sociale processen binnen en buiten de groep van betrokkenen kunnen als ver-klaring van die ontwikkelingen worden aangevoerd?

(4)

Ik zal nu de opzet van deze scriptie bespreken aan de hand van de vier criteria, waaraan, volgens Goudsblom, elk

weten-schappelijk werkstuk in mindere of met:rdere mate moet vol-doen: precisie, systematiek, reikwijdte en relevantie. (5)

Ik geloof, dat dit een goede manier is om zowel de preten-ties als de beperkingen van mijn werkstuk op overzichtelijke wijze uiteen te zetten.

Paragraaf 2: Precisie.

Deze scriptie is uitsluitend gebaseerd op literatuuronder-zoek. Dat betekent, dat het criterium precisie op twee nivo1s

kan worden toegepast:

1. Hoe precies geeft mijn scriptie de in de (door mij ge-bruikte) literatuur te vinden gegevens weer?

~. Hoe precies is de gebruikte literatuur ten aanzien van de werkelijke gebeurtenissen rond de Berliner Kinderläden?

ad 1. Mijn scriptie is gebaseerd op alle gegevens, die ik aan de hand van de gestelde vragen in de gebruikte litera-tuur kon vinden. Toch heb ik ervoor gekozen om niet al die gegevens te vermelden. Vaak heb ik volstaan met het geven van een voorbeeld. Wanneer de gegevens niet via één voorbeeld gekarakteriseerd konden worden, heb ik ze eerst in groepjes verdeeld. Uiteraard heb ik ook steeds vermeld, wanneer de gegevens in de verschillende boeken elkaar tegenspraken.

Deze werkwijze maakt mijn conclusies moeilijk controleerbaar. Aan de andere kant zou een overmaat aan gegevens ten koste gaan van de systematiek, zodat er helemaal geen conclusies

(7)

mee~ getrokken zouden kunnen worden. Om binnen deze werk-wijze de controleerbaarheid zo groot mogelijk te houden, heb ik een ruim gebruik gemaakt van noten, waarin de

oor-sprong van alle belangrijke gegevens, die wel in mijn scriptie voorkomen, vermeld wordt.

ad 2. Er is nog al wat literatuur over de Berliner Kinder-läden, waarvan ik via andere boeken het bestaan ken, maar die ik niet te pakken kon krijgen. Het betreft hier roof-drukken, brochures, bulletins en dergelijke, die uitgegeven werden_ ten tijde van de beschreven gebeurtenissen döor de

erbij betrokken mensen zelf. Ik vermoed, dat dit soort lite-ratuur vooral voor het wij-perspectief (zie het einde van deze paragraaf) grote· betekenis zou kunnen hebben.

Wat betreft de literatuur over de Kinderläden, die wel in bibliotheken of boekhandels in Amsterdam te vinden is, meen ik het meeste en belangrijkste onder ogen gehad te hebben, althans voor zo ver ik kon afgaan op de literatuurverwij-zingen in de meest recente boeken, die ik erover gelezen heb: von Werder II, 1977 en Buelens en Wijnen, 1974 en op de 11Bibliographie zur anti-autoritäre Erziehungll van

J.Classen uit 1971.

Over de precisie van de gegevens in de literatuur, die ik

wel gelezen heb, kan îk geên absolute uitspraken doen,

om-dat ik daar geen andere maatstaven voor heb dan die litera-tuur zelf. Om toch een indruk te geven van de relatieve waarde ervan, zal ik nu enige informatie geven over het be-langrijkste deel van de door mij gebruikte literatuur:

a. Berliner Kinderläden. Dit boek heb ik het meest gebruikt. Het is geschreven in 1970 door een uAutorenkollektiv", be-staande uit mensen, die in de Charlottenburger Kinderladen werkten. Het boek is bedoeld om te laten zien op wat voor

theoretische fouten de aanvarr..~elijke opzet van de Kinder-läden was gebaseerd en hoe het uproletarierinnen Zentrum der Marxisten - Leninisten West-Berlin" (Proz-ML), waartoe de auteurs kennelijk behoorden, vond, dat het wel moest. Ondanks de ideologische gekleurdheid, heb ik toch veel nut van dit boek gehad, omdat het een groot aantal feitelijke gegevens bevat en vooral, omdat er zo'n zestig pagina's besteed is aan het afdrukken (in de oorspronkelijke typo-grafie etc.) van documenten, waaronder persberichten,

(8)

op-richtingsverklaringen, manifesten, tijdschriftartikelen en kamervragen.

b. De beide boeken van von Werder, Von der antiautoritären zur ~roletarischen Erziehung uit 1972 en Was kommt nach den Kinderläden? uit 1977, gaan slechts voor een klein deel over de anti-autoritaire fase (6) van de Kinderläden bewe-ging (1968-1970). Het voornaamste onderwerp van beide boe-ken is, wat daarna met de Kinderläden gebeurd is.

Ook von Werder was medewerker aan een Kinderladen (7). Te-vens was hij wetenschappelijk medewerker (nu docent socio-logie) aan de Freie Universität van West-Berlijn.

Het deel van zijn boeken, dat op mijn onderwerp van toepas-sing is, is voor mij zeer waardevol geweest zowel door zijn interpretaties als door de gegevens, met name die over de samenhang tussen de studentenbeweging en Kinderlädenbewe-ging.

c. Het boek van Buelens en Wijnen, Anti-autoritair OQVOeden, is uitsluitend van belang, omdat het behalve de S.U.N.-uit-gave (zie d) de enige nederlandstalige publicatie over de Berliner Kinderläden is, die ik heb kunnen vinden. (8) Het boek is onnauwkeurig en soms zelfs onjuist, wat de fei-ten betreft en aanvechtbaar, wat interpretaties en conclu-sies betreft. Deze stellingen moeten natuurlijk aangetoond worden en dat is dan ook de voornaamste reden, dat het boek in deze scriptie een rol speelt.

d. De S.U.N.-uitgave, Anti-autoritaire en socialistische opvoeding, het artikeltje van Kees de Boer en de scriptie van Britta Varekamp zijn van belang, omdat daarin de socia-listische kritiek geformuleerd wordt, die op een gegeven moment zo'n belangrijke rol in het ontwikkelingsproces van àe Kinderläden gespeeld heeft.

e. De boeken van Classen (ed), Engelmayer (ed) en Ruthe zijn reacties uit pedagogisch-wetenschappelijke hoek op de plotselinge opkomst van de anti-autoritaire kindercrêches. Ze hebben meer gediend om mijn denken over het onderwerp te stimuleren dan als bron, waaruit ik gegevens heb geput.

f. De oprichters van de Kinderläden baseerden zich op be-staande politieke en pedagogische theorieën. Om hun bedoe-lingen te begrijpen is het daarom noodzakelijk om van die theorieën kennis te nemen~ Dat is de reden, waarom ik

(9)

boe-ken van Horkheimer, Marcuse, Neill, Reich en Schmidt voor deze scriptie gebruikt heb.

g. Er is één aspect van de Berliner Kinderläden, waarover weinig informatie te vinden is, namelijk de praktische

ervaringen, die men opdeed tijdens het werk in de Kinder-läden. Om hier iets meer van te weten te komen, heb ik dankbaar gebruik gemaakt van een paar korte verslagen, die gemaakt zijn door enkele nederlanders, die in 1969 en 1970 een bezoek aan de Berliner Kinderläden brachten.

Tenslotte is er nog één probleem, dat ik in deze paragraaf wil behandelen: dat van het wij- en zij-perspectief. Met wij-perspectief bedoel ik de mate, waarin de onderzoeker weet heeft van de manier, waarop de mensen zelf hun handelen zien en verklaren. Het zij-perspectief betekent, dat de on-derzoeker zijn studie-objecten van buitenaf beschouwt. (9)

In elk sociaal-wetenschappelijk onderzoek zouden beide bena-deringen zoveel mogelijk tot hun recht moeten komen.

In deze scriptie komt het wij-perspectief er nogal bekaaid af. De reden daarvoor is gelegen in de aard van het onderzoek

(literatuur onderzoek, dus geen interviews en geen (partici-perende) observatie) en de aard van de gebruikte literatuur" Ook de door de betrokkenen zelf (achteraf) geschreven boeken

hebben in hoge mate een interpreterende en kritische

benade-ring van de periode, waarover deze scriptie gaat"

Daarom kan ik met deze scriptie niet pretenderen een nauwkeu-rige weergave te leveren van de manier, waarop de Kinder-läden door de deelnemers zelf ervaren werden.

Paragraaf 3: Systematiek~

De richtlijnen, die ik gebruikt heb om uit te maken welke gegevens wel en welke niet ter zake zijn en de ordening, die ik in de gegevens heb aangebracht om samenhangen te laten zien en conclusies te kunnen trekken, vat ik samen in de term "theoretisch schema""

Het is niet mijn bedoeling hier de moeizame wijze te reeon-strueren, waarop het theoretisch schema van deze scriptie tot stand is gekomen. Wel wil ik een poging doen het uitein-delijk resultaat te verdedigen.

(10)

Er zijn drie manieren om tot een theoretisch schema voor een onderzoek te komen:

1. Men neemt een schema, dat ZlJn nut al bewezen heeft bij het onderzoek van gelijksoortige onderwerpen. Anders gezegd, men maakt gebruik van bestaande sociologische theorieën. Dit is de meest gangbare wijze van sociologiebeoefening. Toch heb ik gemeend dit niet te moeten doen. De Berliner Kinderläden zijn volgens mij als sociaal verschijnsel der-mate uniek, dat het me geforceerd voorkwam er theoretische schema's op toe te passen, die daar niet specifiek voor ontworpen zijn.

2. Men gaat uit van de theoretische schema's van boeken over hetzelfde onderwerp om die opnieuw te toetsen, te ver-gelijken of te bekritiseren. Welnu, voor zover de door mij gebruikte literatuur zich daarvoor leent, heb ik dat ook gedaan.

De verklaring die Buelens en Wijnen voor het ontstaan van de Kinderläden geven is door mij getoetst en onjuist bevon-den. De verklaring diB von Werder geeft over de samenhang

tussen politieke veranderingen in Duitsland, veranderingen in de studentenbeweging en ontwikkelingen in de Kinderläden is door mij getoetst en wel juist bevonden en vervolgens verder uitgewerkt. De analyse in het boek ''Berliner Kinder-läden11 over de rol van de pers heb ik eveneens verder uit-gewerkt.

Zo heb ik op vele plaatsen in mijn scriptie gebruik gemaakt van analyses en interpretaties, die ik in de literatuur vond. Het overkoepelende theoretische schema, waarin deze

onderdelen hun plaats vonden, heb ik daar niet aan ontleend, omdat geen van de boeken als geheel dezelfde doelstelling heeft als dit werkstuk.

3. Men ontwerpt zelf een theoretisch schema, dat het meest geschikt lijkt om dit speciale sociale verschijnsel te be-lichten. Dat is wat ik heb gedaan. Het schema correspon-deert met de indeling van de scriptie en ziet er in grote lijnen als volgt uit:

A. De sociale factoren, die aangevoerd kunnen worden als verklaring voor het ontstaan van de Kinderläden hoeven niet dezelfde te zijn als die waardoor de verdere ontwikkeling

(11)

verklaard kan worden. Ze moeten dus afzonderlijk onder-zocht worden. Dit correspondeert met deel~I en deel II van deze scriptie.

B. Bij het ontstaan van de Kinderläden kan er onderscheid gemaakt worden tussen twee soorten factoren:

1. Het ontstaan moet maatschappelijk mogelijk zijn. Dat betekent, dat er aan bepaalde materiële en culturele voor-waarden voldaan moet zijn. Anders gezegd: de tijd moet er rijp voor zijn.

2. Een aantal mensen moet gemotiveerd zijn om zoiets te ondernemen.

In deel I moet dus opgehelderd worden, hoe de Kinderläden ontstaan zijn, waarom de tijd rijp was voor een dergelijk initiatief en w~t de motieven van de deelnemers waren.

C. De veranderingen, die de Kinderlädenbeweging doormaakte, werden door drie soorten factoren veroorzaakt:

1. Kritiek op de theorie van de Kinderläden 2. De praktijkervaringen in de Kinderläden.

3. Het gedrag van de overheid en de massamedia jegens de Kinderläden.

Deze drie factoren worden respectievelijk in de eerste drie hoofdstukken van deel II onderzocht.

D. De v-eranderingen in de Kinderlädenbeweging die door de

onder C genoemde factoren veroorzaakt werden, hebben zich geuit in veranderingen van de organisatiestructuur van de beweging. De manier waarop dat gebeurd is, wordt in hoofd-stuk

4

van deel II beschreven.

Op bovenstaande onderscheidingen is de structuur van deze scriptie gebaseerd. Het schema lijkt mij geschikt om de pro-bleemstelling te beantwoorden en zoveel mogelijk gegevens op te nemen in een zinvolle samenhang.

Paragraaf 4: Reikwijdte.

Er zijn twee verschijnselen, die mijn bela...ngstelling hebben en waarin ik hoop door middel van dit onderzoek meer in-zicht te krijgen:

1. Het verschijnsel anti-autoritaire opvoeding in het alge-meen.

2. Het verschijnsel, dat een aantal enthousiaste pogingen tot sociaal-culturele veranderingen, die in de tweede

(12)

helft van de jaren zestig ondernomen werden binnen enkele jaren op een desillusie zijn uitgelopen.

Deze gegeneraliseerde inzichten vallen echter buiten de we-tenschappelijke pretentie, die ik met dit onderzoek kan hebben. Die gaat niet verder dan de belichting van een be-paald historisch verschijnsel: de Berliner Kinderläden. Bovendien heb ik een aantal beperkingen aan het onderwerp gesteld, die de reikwijdte van dit onderzoek nog kleiner maken. Deze beperkingen zal ik in het kort uiteenzetten: 1. Het verschijnsel anti-autoritaire opvoeding komt niet in 1968 uit de lucht vallen, maar heeft een lange traditie. Ik heb er vanaf gezien om de plaats van de Berliner Kinderläden binnen deze traditie te onderzoeken. Ook heb ik niet gepro-beerd de samenhang vast te stellen tussen het opkomen van anti-autoritaire opvoeding en lange-termijn maatschappelijke ontwikkelingen zoals democratisering of industrialisatie~

2. Niet alleen in West-Berlijn werden er Kinderläden opge-richt. Ook in andere duitse steden werden soortgelijke ini-tiatieven genomen, in Frankfurt zelfs eerder dan in Berlijn. Toch heb ik me beperkt tot de Berliner Kinderläden omdat die, in ieder geval in het begin, één samenhangend sociaal verschijnsel vormden met een hechte organisatie.

3.

Van de geschiedenis van de Kinderläden behandel ik alleen de periode van 1968 tot 1970. Daarna zijn ze zo van karakter veranderd, dat er eigenlijk niet meer van anti-autoritaire opvoeding gesproken kan worden.

Paragraaf

5:

Relevantie.

Voordat ik een uitspraak kan dóen over de relevantie van dit onderzoek, dus over het maatschappelijk nut ervan, moet ik aangeven, wat ik als maatschappelijk wenselijk ervaar.

Ik vind het niet alleen wenselijk, maar zelfs noodzakelijk, dat er nieuwe vormen van kinaeropvoeding ontwikkeld worden. De sterk toegenomen macht van mensen over de natuur alsmede de steeds groeiende gecompliceerdheid van de samenleving vereist een ander soort persoonlijkheidsstructuur dan die door de traditionele autoritaire opvoeding bevorderd wordt. Die andere persoonlijkheidsstructuur zal moeten inhouden, dat men meer dan nu in staat zal zijn om, samen met andere mensen, de maatschappelijke processen, waarvan men deel

(13)

uit-maakt te doorzien en te beheersen, wanneer men de kans wil vergroten, dat die processen geen rampzalige wending nemen. Nu wil ik niet beweren, dat de anti-autoritaire opvoeding, zoals die in de Berliner Kinderläden in de praktijk werd gebracht, de juiste manier is. In ieder geval was het wel een poging om een betere manier van opvoeding te ontwikkelen. Het lijkt me, dat het voor mensen, die ook de noodzaak tot een ander soort opvoeding inzien en daarvoor activiteiten willen ontplooien, nuttig kan zijn om kennis te nemen van vroegere pogingen daar~oe, al was het alleen maar om te vermijden, dat dezelfde fouten gemaakt worden.

Om er echter zo goed mogelijk gebruik van te kunnen maken is het belangrijk, dat men beschikt over een goede analyse van de geschiedenis van de Berliner Kinderläden. Dat zou misschien de relevantie van deze scriptie kunnen zijn.

(14)

DEEL I. HET ONTSTAAN VAN DE BERLINER KINDERLÄDEN.

De Kinderläden kwamen voort uit de studenten-protestbeweging van de jaren zestig. Daarom zal ik beginnen met een beschrij-ving van de gebeurtenissen, waardoor deze beweging, begin 1968 in Berlijn in een fase was gekomen, waarin dergelijke initia-tieven konden ontstaan. Vervolgens zal ik een hoofdstuk wij-den aan de initiatieven, die tot de oprichting van de Kinder-läden geleid hebben en aan de motieven van de oprichters. In

verband daarmee zal ik aan het einde van dat hoofdstuk ingaan op de mijns inziens onjuiste voorstelling van zaken, die

Buelens en Wijnen daarvan geven. Dat ik daar zoveel aandacht aan besteed, is omdat een goed beeld van de motieven van de deelnemers een essentiëel element vormt in de verklaring van het verschijnsel Kinderläden.

Tenslotte zal ik in' het ,laatste'hoofdstuk de feitel~jke op-richting van de Kinderläden behandelen en de manier waarop zij zich organiseerden.

Ik zal over een "beweging" spreken, wanneer het gaat om meerdere mensen, die zich samen inspannen om bepaalde maat-schappelijke veranderingen teweeg te brengen. De Kinderläden-beweging is een van de uitingen van de anti-autoritaire bewe-ging, die weer onderdeel uitmaakt van de

studenten(protest)-beweging. (In een bepaalde periode daarvan zelfs de

hoofd-stroming is.)

Overigens betekent de term studentenbeweging niet dat er uit-sluitend studenten bij betrokken waren.

(15)

HOOFDSTUK 1. Het berlijnse studenten-protest in de jaren zestig.

In de literatuur is men het er niet over eens hoe de protest-beweging begonnen is. Buelens en Wijnen beweren, dat de stu-denten begonnen zijn met te protesteren tegen hun eigen om-geving, de universiteit, met name tegen de autoritaire structuren daarvan en het examenstelsel. (10)

Von Werder daarentegen stelt het volgende:

11De anti-autoritaire beweging is begonnen met de kritiek op

het fascisme en op het voortbestaan van fascistische ten-densen in het kader ·van de formele democratie." (11)

De reden waarom die kritiek niet eerder loskwam, wijt hij aan de verlammende invloed van het anti-communisme (de jacht op de communisten en de liquidatie van de communistische partij) in de jaren vijftig in Duitsland. (12)

In ieder geval ontstond er aan het eind van de jaren vijftig een groep radicaal rinkse studenten in Berlijn. Zij hadden zich georganiseerd in de Sozialistische Deutsche Studenten-bund (S.D.S.), die aanvankelijk deel uitmaakte van de Sozial-demokratische Partei Deutschlands (S.P.D.), maar daar in 1961 uitgestoten werd. (13)

Deze studenten hadden geen neiging hun oppositie op parlemen-taire wijze te voeren, zoals blijkt uit de volgende woorden van von Werder:

"Een deelname aan een parlementair systeem, waarin het par-lement tot 'transmissieriem van de beslissingen van poli-tieke oligarchieën' geworden is en in plaats van een wet-gevend nog slechts een uitvoerend karakter heeft, kwam voor de studenten niet in aanmerking. Daarom ontwikkelde ze (de studentenbeweging K.H.) zich als buitenparlementaire oppositie." (14)

Aanvankelijk was de S.D.S. een theoretisch werkende club,

maar vanaf 1964 begonnen studenten \binnen en buiten de S.D.S.) een aantal demonstratieve acties te organiseren. De eerste

daarvan was de protestdemonstratie tegen het bezoek van Tsjombe (15) aan West-Berlijn. Vanaf 1965 was het vooral de oorlog in Vietnam, waarop de studenten zich in hun acties richtten. Op 3 februari 1966 werd een illegale nachtelijke plakactie tegen die oorlog gehouden en twee dagen

(16)

later tijdens een grote demonstratie werden er enkele verf-eieren tegen de gevel van het Amerika-huis gegooid. De reacties van overheid, pers en politie op deze acties werd door veel studenten ervaren als zeer vijandig. Dat gaf hun aanleiding om een verband te zien tussen de onder-drukking in de derde wereld en in hun eigen stad. (16)

In 1966 begon zich in Duitsland een economische recessie af te tekenen. Toen in de herfst van dat jaar de regering viel en er een nieuwe 11grote11 coalitie gevormd werd tussen

de cristen-democraten (C.D.U./C.S.U.) en de sociaaldemo-craten (S.P.D.), waardoor elke substantiële parlementaire oppositie wegviel, ·gaf dat op zich al aanleiding tot felle demonstraties. Bij deze demonstraties trad voor het eerst de later bekend geworden studentenleider, Rudi Dutschke, op de voorgrond. Toen de nieuwe regerinz wegens de genoem-de recessie ook nog een aantal bezuinigingsmaatregelen af-kondigde, was het helemaal mis. Het was ook deze regering, die de omstreden wet op de noodtoestand indiende en die weigerde de extreem rechtse Nationale Partei Deutschlands

(N.P.D.), die op

20

november

1966

in Beieren

7,4%

van de stemmen haalde, te verbieden, hoewel ze het verbod van de Kommunist±sche Partei Deutschlands (K.P.D.) handhaafde. (17)

Door al deze gebeurtenissen werd de

kloof

tussen de

"ausser parlementarischer Opposition" (A.P.O.) en de staat steeds groter"

Op

2 juni 1967 werd er een grote demonstratie gehouden tegen het bezoek van de Sjah van Perzië aan West-Berlijn. Een student, Eenno Ohnesorg, werd daarbij door een politie-agent doodgeschoten. Door deze gebeurtenis namen de demon-straties alleen maar toe, zowel in aantal als in hevigheid.

(18) Von Werder verklaart dat als volgt:

11De brute politie-overval veranderde op slag het

bewust-zijn van de protestgeneratiee Zij wist nut dat zij tot openlijke vijand verklaard moest worden en wist bovendien dat er iets te verdedigen was: namelijk de eigen politieke toekomst"11 (19)

De studenten probeerden de berlijnse bevolking via voor-lichtingscampagnes (vlugschriften etc.) bewust te maken van de politieke achtergronden van de demonstraties. Toen

(17)

de bevolking daar maar niet op reageerde, begon een cam-pagne tegen de persmonopolist Springer, die door de studen-ten beschouwd werd als de grote manipulator van de publieke opinie.

De protestbeweging had ondertussen een revolutionair karak-ter gekregen. Men zag zichzelf als onderdeel van een wereld-wijde strijd van de revolutionaire jeugd tegen de groeiende agressie en repressie van het "V.S.-imperialisme" in de derde wereld en tegen de groeiende tegenstellingen in de

eigen omgeving. (20) Ook de cultuur-revolutionaire strijd tegen de 11versteende levensvormen" werd als een authentieke revolutionaire bijdrage aan de bevrijdingsstrijd in de

derde wereld gezien:

11De aanzetten tot alternatieve levensvormen hadden dus een

dubbele betekenis: Woongemeenschappen~ vrouwengroepen, Kinderläden waren - in analogie met de oorlogen in de derde wereld - bevrijde gebieden en tegelijkertijd prak-tische kritiek op de heersende cultuur en het haar bescher-mende staatsapparaat." (21)

Zo was de sfeer in de studentenbeweging in Berlijn, toen van 18 tot 21 februari 1968 in Berlijn het grote Vietnam-congres werd gehouden, waarop duizenden jongeren uit alle westeuropese landen en uit de Verenigde Staten bijeen waren gekomen om te protesteren tegen de oorlog in Vietnam. Deze conferentie, die gehouden werd in de gebouwen van de Tech-nische Universität, werd door velen als een hoogtepunt van de studentenbeweging ervaren. Er was sprake van een geest-driftige solidariteit tussen alle groepen. Voor de eerste maal had men het gevoel geen "kleine radicale minderheid11 te zijn. (22) Dit congres kan beschouwd worden als het geboorteuur van de Berliner Kinderläden. (23)

(18)

HOOFDSTUK 2. De rol van de 11Aktionsrat zur BeÎreiung der

Frau" en van de Kommune II in het ontstaan van de Kinderläden.

In januari 1968 werd door een aantal vrouwen uit de stu-denten-protestbeweging de nAktionsrat zur Befreiung der Frau11 opgericht" Zij wilden verandering brengen in de ondergeschikte rol, die vrouwen, ook in deze beweging, nog steeds hadden te spelen. Zij waren zich hiervan duide-lijk bewust geworden tijdens de voorbereidingen voor het bovengenoemde congres. Omdat hun protest zich in de eerste plaats richtte tegen de manlijke leden van de studenten-beweging, besloten ze geen mannen tot de discussies toe te laten en zich buiten de S.D.S. te organiseren. (24)

Tijdens de eerste discussies constateerde men, dat vrouwen met kleine kinderen dermate benadeeld waren, dat het geen zin had verder te praten. voordat voor dit probleem een

oplossing gevonden was. Besloten werd daarom een vlugschrift uit te delen aan de vrouwelijke studenten van de Freie Uni-versität. Hierin werd gesteld, dat er grote behoefte aan opvangmogelijkheden voor kleine kinderen was en vervolgens:

"Deze behoefte wordt vooral om twee redenen niet bevredigd: a. Er zijn te weinig kleuterscholen.

b. De kleuterscholen, die er zijn, worden autoritair ge-leid, zodat het voor kinderen schadelijk zou zijn, ze naar zo'n instelling toe te sturen"11 (25)

De mogelijkheden voor de opvang van kinderen van voorschool-se leeftijd waren inderdaad zeer beperkt in Berlijn: In 1969 konden er van de kinderen tussen 0 en 3 jaar 8t2% geplaatst worden in dagverblijven en van de kinderen tussen 3 en 6

jaar 25% op kleuterscholen. (26)

In het genoemde vlugschrift werd een oproep gedaan voor een vergadering in de Freie Universität. Er kwamen ongeveer 80 vrouwen. Besloten werd om in elke wijk van Berlijn een groep te vormen, die zich zou bezighouden met de voorbereiding van een kinderdagverblijf. Zolang dat nog niet gebeurd was, werden de kinderen door de ouders van

in hun eigen woning opgevangen. (27)

",

een groep beurtelings

Ondertussen werd door de Actieraad een ander initiatief op

(19)

trok. Tijdens het grote Vietnam-congres in februari orga-niseerden de vrouwen in de garderoberuimte van de Tech-nische Universität een crêche, waarvan ouders en vrijwil-lige helpers afwisselend het toezicht op zich namen, zodat vrouwen, die anders thuis hadden moeten blijven, nu aan het congres konden deelnemen. De ongeveer 40 kinderen werden ook meegesleept door het algemene enthousiasme en maakten zelf vlaggetjes en speelden demonstratie. (28)

Toen de vrouwen, die zich tijdens de eerste vergadering

over wijkgroepen verdeeld hadden, opnieuw bij elkaar kwamen, bleek dat het beurtelings door de ouders opvangen van de kinderen in hun eigen woning grote moeilijkheden met zich meebracht. Niet alle woningen waren geschikt om een groep kinderen voor meerdere uren als speelruimte te dienen. Het voortdurend wisselen van omgeving maakte de kinderen agres-sief of angstig. Het kind, van wie een van de ouders zelf aanwezig was, bleek vaak jaloers te worden op de anderen. Behalve deze moeilijkheden, had men ook ontdekt, dat de meeste ouders niet in staat waren de kinderen bevredigend bezig te houden. Het bleek noodzakelijk om de theoretische kennis van de ouders over opvoedingsproblemen uit te brei-den. Daarom werden er een aantal werkgroepen opgericht, die systematisch de voorhanden zijnde literatuur zouden verza-melen en zouden werken aan de problemen van emancipatie en opvoeding. De bedoeling was, dat de vrouwen naast hun deelname aan een wijkproject in zo•n groep zouden gaan zitten.

Verder werd besloten, om de bovengenoemde moeilijkheden met de kinderen te voorkomen, dat er zo snel mogelijk ge-schikte ruimtes gevonden moesten worden, waar de kinderen vertrouwd mee konden raken en waar ze niet voorzichtig hoefden te doen wegens de spullen van de volwassenen. Ook werd al tijdens deze vergadering vastgesteld, dat het poli-tieke perspe6ti~f was, dat deze vorm van zelforganisatie ook voor vrouwen van minder geprivilegeerde bevolkingsgroe-pen mogelijk moest worden gemaakt. De vrouwen beseften echter, dat ze eerst zelf ervaringen moesten opdoen, voor daar aan te kunnen gaan werken.

Zoals afgesproken was, ging men in de periode na deze ver-gadering op zoek naar geschikte ruimtes. Het huren van

(20)

ge-wone woningen bleek op moeilijkheden te stuiten, omdat de eigenaren vaak overlast vreesden. Wat wel gemakkelijk te huren bleek, waren de ruimtes, waarin vroeger de kleine buurtwinkeltjes gevestigd waren, die wegens de opkomst van de grote zelfbedieningszaken failliet waren gegaan. De eerste groepen begonnen zo'n ruimte te huren en bouwden het om tot een kinderdagverblijf. Vandaar de naam Kinder-laden. (Kinderwinkel) (29)

In hetzelfde revolutionaire studentenmilieu, ·waaruit de Actieraad voortkwam, bestond een andere groep, die zich ook intensief met problemen van kinderopvoeding bezighield. Dat was de zogenaamde Kommune II. (Zo achteraf genoemd ter

onderscheiding van Kommune I) De kommune was in februari

1967 gestart door bestuursleden van de S.D.S •• Deze wilden

het isolement, dat ze ondervonden als ze na de spanning van de gezamelijke acties alleen teruggingen naar hun kamers, doorbreken, door bij elkaar te gaan wonen. In de zomer van

1967 had de kommune zich echter uit de actieve politiek

teruggetrokken om eerst de persoonlijke psychische pro-blemen van hun leden op te lossen. Zelf omschreef men het doel van de kommune in dat stadium als volgt:

"Zij probeerde, gebaseerd op Wilhelm Reich, de psychoana-lyse theoretisch en praktisch tot een methode uit te bou-wen, met behulp waarvan men de individuele werk- en lief-desproblemen uit de burgelijke gezinsopvoeding geleide-lijk zou kunnen oplossen, om effectief in een politiek kol1ektief te kunnen werken.11 (30)

Twee leden van de kommune hadden ieder een kind. Deze kin-deren, die toen 3 en 4 jaar oud waren, kwamen vanaf

septem-ber 1967 ook in de kommune wonen. Aanvankelijk vonden

som-mige leden dat nogal storend. (31)

Langzamerhand nam echter de belangstelling voor de kinderen

toe~ De eigen verdrongen driftimpulsen, die zij zich in de

analyse steeds meer bewust werden, ontdekten ze ook bij de kinderen. Omgekeerd hielp de intensieve waarneming van de kinderen de kommuneleden om hun eigen verborgen wensen en behoeften beter te leren begrijpen. (32) Het bewust worden van de remmende invloed van de eigen verdringingen, gecom-bineerd met een toenemend begrip voor de kinderlijke

(21)

bele-vingswereld, was voor de kommuneleden reden om een niet-onderdrukkende, dus anti-autoritaire, omgangsvorm tussen hen en de kinderen te ontwikkelen.

In dezelfde tijd dat deze processen plaatsvonden, bezoch-ten de kinderen een gemeentelijke kleuterschool. Deze werd door de kommuneleden beschreven als een opberg- en dres-suurinrichting. Dat deze omschrijving niet eens zo overdre-ven is, blijkt wel uit dit voorbeeld: S1middags moesten de

kinderen allemaal tegelijk een middagdutje doen. Of ze slaap hadden of niet, deed er niet toe. Bovendien moesten ze daar-bij hun ogen dicht houden en was elk onderling contact ver-boden. (33)

De· tegenstelling tussen de relatief grote vrijheid in de kommune en de strikte discipline en onderdrukking in die kleuterschool, werd voor de kinderen steeds ondraaglijker. Dat bracht de kommuneleden ertoe na te denken over een nieuw soort, door hen zelf te scheppen, kinderkollektief.

Om de discussie daarover te stimuleren gaven ze begin febru-ari 1968 Vera Schmidts brochure, Psychoanalytische Erziehung in Sowjet-Russland, over het moskouse kindertehuis (zie

deel II, hoofdstuk 1), opnieuw uit. In het door henzelf ge-schreven voorwoord daarbij, bege-schreven de kommuneleden hun eigen voorstelling van een kinderkollektief $ Zij dachten

daarbij aan een kinderhuis, waarin de kinderen ook zouden blijven overnachten. Omdat ondertussen de Actieraad begonnen was met haar activiteiten en omdat hun eigen plannen voor-lopig toch niet te verwezelijken waren, besloot de kommune zich aan te sluiten bij de in hun eigen wijk, Charlottenburg, bestaande groep, die bezig was met de voorbereiding van een Kinderladen"

Samengevat zou men kunnen zeggen, dat er in januari en febru-ari 1968 drie initiatieven zijn genomen, die geleid hebben tot de oprichting van de anti-autoritaire kindercrêches in Berlijn. Ten eerste is dat de oprichting van de Actieraad, rechtstreeks verantwoordelijk voor de vorming van de voor-bereidende ouder-groepen in de berlijnse wijken. Ten tweede is dat de spontaan georganiseerde crêche in de garderobe-ruimte van de Technische Universität. Hierdoor ontstond bij veel studenten bekendheid met en bij sommige belangstelling of zelfs enthousiasme voor de anti-autoritaire opvoeding.

(22)

Ten derde is de theoretische bijdrage van de Kornmune II, precies op het moment, dat velen zochten naar een theore-tische oriëntatie in de anti-autoritaire opvoeding, van veel belang geweest.

Mede vanwege dit laatste punt kan men het niet eens zijn met Buelens en Wijnen, wanneer zij schrijven:

"Het ontstaan van de kinderwinkels bea..n.twoordde aan een materiële noodzaak en was niet het resultaat van de praktische uitwerking van een of ander theoretisch model. 11 ( 34)

(Met materiële noodzaak bedoelen ze het gebrek aan kinder-opvangmogelijkheden in Berlijn, dat eerder in deze paragraaf

ge~oemd is.)

Een andere reden om het niet eens te zijn met de bewering van Buelens en Wijnen is hierin gelegen, dat de meeste Kinderläden pas begonnen te draaien in de zomer van 1968 of nog later, nadat de ouders zich maandenlang zowel in de werkgroepen van de Actieraad als in de wijkgroepen intensief hadden verdiept in de pedagogische, psycho-ana-lytische en politiek-theoretische literatuur over

anti-autoritaire opvoeding. Die activiteiten hadden wel degelijk geleid tot een theoretisch model, dat vaak op het moment dat de Kinderläden begonnen te draaien, schriftelijk was vastgelegd" (35)

Overigens is de in het citaat van Buelens en Wijnen opge-roepen tegenstellirig helemaal geen werkelijke tegenstelling, maar een uiting van reductionistisch denken, waarbij gestreefd wordt een verschijnsel te herleiden tot slechts één oorzaak,

zodat automatisch de ene oorzaak de andere uitsluit. Zo'n onterechte tegenstelling is ook terug te vinden in de vol-gende interpretatie van Buelens en Wijnen:

"Uit het voorgaande mag men afleiden dat het ontstaan van de anti-autoritaire opvoeding niet zozeer gezocht dient te worden in de behoeften der kinderen, maar in die van de volwassenen, met name in het streven van de vrouw naar emancipatie." (36)

Uit alle andere literatuur blijkt overduidelijk, dat de be-hoeften van de kinderen een centrale plaats innamen in de

(23)

motivatie van de oprichters van de Berliner Kinderläden" Ter illustratie volgen hier twee citaten:

11Binnen dit algemene politieke zelfbewustzijn van de

anti-autoritaire beweging ontwikkelde zich de theorie va...~ de Kinderlädenbeweging. Ze zette in met een kritiek op de isolatie en de degradering van het kind in het burgerlijke gezin, •••. "11 (37)

0De kleuterscholen zijn kerkhoven; daarin wordt met behulp

van onoprecht fatsoen en lang achterhaalde zeden het oor-spronkelijke wezen van het kind ter aarde besteld." (38)

Deze aandacht voor de behoeften van de kinderen sluit niet uit dat de belangrijkste motivatie van de oprichters van politieke aard was. Zoals al beschreven in hoofdstuk 1, was men in de eerste plaats uit op een culturele en sociale revolutie. Ook de Actieraad ter bevrijding der vrouw had een onverbloemde politieke stellingname, zoals blijkt uit artikel

7

van de oprichtingsverklaring:

"Daaruit volgt, dat de revolutie als deel van de klassen-strijd minder een probleem van de machtsovername is, als van een verwezenlijking van dat, wat zich in de bestaande slechte maatschappij anticipatorisch als tegenmaatschappij aftekent.11 (39)

stellingen:

1. De JBerliner Kinderläden konden ontstaan, doordat er in Berlijn, begin 1968 een groep mensen was, die vanuit een radicale politieke overtuiging en vanuit een heftige kri-tiek op de burgerlijke cultuur, met name op het

burger-lijke gezin en haar socialisatievorm, rijp waren voor

dergelijke experimentele vernieuwingen.

2. Bij de initiatieven, die nodig waren om deze experimenten daadwerkelijk van de grond te krijgen heeft de Actieraad ter bevrijding van de vrouw een belangrijke rol gespeeld. Het voornaamste motief voor het eerste initiatief van de Act.ieraad, namelijk de oproep tot een vergadering van vrouwen met kinderen, was de moeilijke positie van deze vrouwen mede in verband met de slechte kwaliteit en

(24)

kleine kinderen in Berlijn.

3. Het is niet juist om één reden voor één bepaald initiatief

, ,

op een bepaald moment uit te roepen tot de enige verkla-ring voor de oprichting van de Kinderläden noch om daar-uit een beslissende conclusie te trekken over de motivatie van de deelnemers, zoals Buelens en Wijnen dat in de twee geciteerde passages doen.

(25)

HOOFDSTUK

3.

De feitelijke oprichting van de :Berliner Kinderläden en de manier, waarop zij zich organiseerden.

De oprichting van de Kinderläden in de berlijnse wijken door de oudergroepen vond plaats in de loop van 1968, 1969 en 1970. Over de preciese data is in de geraadpleegde lite-ratuur geen volledig uitsluitsel te vinden.

De eerste Kinderladen ontstónd in februari 1968 in de wijk NeukÖlln. Kort daarop volgde de wijk Schöneberg. (40) Al gauw splitste de Schöneherger Kinderladen zich in tweeën, omdat de jongere en oudere kinderen elkaar hinderden.

In juni bestonden nog steeds alleen maar deze drie Kinder-läd.en, maar waren er vier andere in voorbereiding, (41) waarvan er twee nog diezelfde zomer van start gingen. Op welk moment de anderen zijn begonnen is niet duidelijk, maar in ieder geval is het zo, dat er in juni 1969 tien regelmatig draaiende Kinderläden waren. (42) Een jaar later waren dat er twintig. (43)

De organisatorische verbinding tussen de verschillende ou-dergroepen werd aanvankelijk gevormd döor de Actieraad ter bevrijding van de vrouw. De vrouwen bleken echter niet in staat een hechte organisatie in stand te houden. Ze ver-klaarden dit zelf door het isolement waarin de vrouwen vroe-ger altijd geleefd hadden.

Om hun organisatie weer nieuw leven in te blazen, werd ge-poogd via een felle redevoering op de gedelegeerdenconfe-rentie van de S.D.S. in Frankfurt, de S.D.S. te interesse-ren voor hun problemen. Hoewel er toen een aantal S.D.S.-vrouwen toetrad, lukte het ook daarna niet om tot een behoorlijke samenwerking te komen. De S.D.S.-vrouwen werd verweten, dat ze zich identificeerden met manlijke autori-teiten en niet meer in staat waren tot een geslachtsspeci-fieke solidariteit.

Na nog enkele mislukte pogingen om de organisatie aan te wakkeren en de band met de Kinderläden te herstellen, viel de Actieraad uiteen in november 1968. De laatste poging was het organiseren van een algemene vergadering van iedereen die in de Kinderläden werkte~

(26)

Deze vergadering verliep chaotisch, loste niets op en kan beschouwd worden als het einde van de Actieraad. (44) Dit alles wil echter niet zeggen, dat de Kinderläden zelf geen hechte organisatie vormden. Daartoe was op 10 augus-tus 1968 op initiatief van de Lichterfelder Kinderladen de

11Zentralrat der sozialistischen Kinderläden, West-Berlin"

opgericht. De taken van deze overkoepelende organisatie waren het uitstippelen van een gemeenschappelijk beleid tegenover de publiciteitsmedia en het ontwikkelen van een strategie, zodat de oorspronkelijke politieke doelstelling niet zou verzanden in "privater Handwerkelei". Bovendien was het nodig, dat de ervaringen die in de afzonderlijke Kinderläden opgedaan werden, toegankelijk gemaakt werden voor allen, zodat men van elkaar kon leren. (45)

(27)

DEEL II. DE ONTWIKKELING VAN DE BERLINER KINDERLÄDEN.

HOOFDSTWÁ 1. Ontwikkelingen in de theorie van de Berliner Kinderläden.

Om de veranderingen in de politieke en opvoedkundige theorieën, waarop de Kinderläden zich baseerden, weer te geven is het

nodig om eerst duidelijk te maken, hoe die theorieën aanvan-kelijk waren.

Dit is echter een onmogelijke zaak in het bestek van deze scriptie. De theorie van de Kinderläden bestaat namelijk niet uit enkele duidelijk omschreven pedagogische voorstellingen, maar is een mengsel van elementen uit een groot aantal socio-logische, psychologische en pedagogische theorieën. Bovendien was het niet zo, dat door alle Kinderläden dezelfde theorieën gebruikt werden of, wanneer dat wel het geval was, dat ieder-een dezelfde interpretatie ervan had.

Om toch enigszins weer te geven, waar het in de theorie van de Kinderläden om gingJ zal ik in paragraaf 1 twee dingen doen:

1. Uit het werk van de vijf auteurs, waarop, naar miJ uit de literatuur is gebleken, de theorie van de Kinderläden zich het meest heeft gebaseerd, zal ik enkele elementen behandelen.

Ik zal niet proberen de theorieën of de essentie van de

theo-rieën van die auteurs weer te geven. Het enige, dat ik van

plan

ben,

is

om via enkele elementen uit hun werk te laten zien, hoe zij door de mensen van de Kinderläden gebruikt kon-den workon-den om een anti-autoritaire opvoeding op te baseren. Die vijf auteurs zijn: Horkheimer, Adorno, Marcuse, Schmidt

en Reich.

De eerste drie behoorden tot de Frankfurter Schule. Dit is een verzamelnaam voor een groep sociologen, die verbonden waren aan het 11Institut fÜr Sozialforschung11 in Frankfurt

en sociologie bedreven volgens een paradigma, dat ondermeer gekenmerkt wordt door een kritische instelling tegenover de gevestigde orde" De theorie van de Frankfurter Schule wordt "Kritische theorie11 genoemd en was behalve voor de

Kinder-läden ook belangrijk voor de anti-autoritaire beweging als geheel. (vooral Marcuse)

De andere twee auteurs Schmidt en Reich zijn het beste in te delen in de psycho-analytische school, waarin overigens

(28)

Schmidt een veel orthodoxer-freudiaans standpunt inneemt dan Reich"

2. Er zijn twee kwesties betreffende de theorie van de Kinder-läden, waarover zoveel misverstanden bestaan, blijkens de door mij gelezen literatuur, dat ik er aan het einde van paragraaf 1 een aparte bespreking aan zal wijden. Die kwes-ties zijn respectievelijk het verschil tussen de psycho-ana-lytische begrippen 11sublimatie11 en nverdringing11 en de inter-pretat:Le van de term 11anti-autori tair""

Ik wil er nogmaals aan herinneren, dat niet alle Kinderläden precies dezelfde theoretische uitgangspunten hadden. De be-doeling van paragraaf 1 is niet om vanuit empirische gegevens aan te geven welke KinderläElen op wat voor manier gebruik maakten van welke theorie.

Het enige doel is om de lezer enigszins een beeld te gevent waar het in de theorie van de Kinderläden om ging. Dit wil ik dan doen aan de hand van vijf voor de Kinderlädenbeweging bela~grijke auteurs en de twee genoemde kwesties.

Vervolgens zal ik een paragraaf wijden aan de veranderingen in het karakter van de studentenbeweging tussen 1968 en 1970, om dan in de derde paragraaf weer te geven welke theoretische kritiek op de Kinderläden die verandering met zich mee bracht.

Tenslotte zal ik in paragraaÎ

4

beschrijven, wat de

gevolgen van die theoretische kritiek waren op de Kinderlädenbeweging.

Paragraaf 1. De aanvankelijke theorie van de Kinderläden. De theorie @ver autoriteit en gezin van Max Horkheimer. Horkheimer stelt, dat er ondanks de grote revoluties in

Europa, een feodaal instituut is blijven bestaan: het gezin. Een van de kenmerken daarvan is de afhankelijkheid en gehoor-zaamheid van de gezinsleden jegens de vader. Aanvankelijk berustte dat op zijn bezittingen, waarvan ook de kinderen afhankelijk waren voor hun economische toekomst. (Het is duidelijk, dat hier gesproken wordt over de middenklasse. Dit is, omdat juist uit haar de burgerlijke gezins-ideologie afkomstig is, waarvan straks sprake is.)

In de twintigste eeuw echter, waarin iedereen in zekere zin werknemer is en erfenissen een steeds minder belangrijke rol

(29)

11De breuk met het gezin verliest daarom zowel voor het meis-je als voor de jongen zijn afschrikwekkende betekenis. Deze veranderde situatie.· is in de verhouding tussen ouders en kin-deren te merken, lang voordat deze volwassen zijn" Autori-teit in het huis begint een irrationele trek te krijgen.n(46)

Het probleem is nu, dat de veranderingen in de reëlè~verhou­

dingen binnen het gezin niet gepaard gaan met veranderde op-vattingen. Horkheimer spreekt over lege ideologieën, die in plaats van in leven gehouden te worden.door ontwikkeling en.

hervorming~ star vastgehouden worden, tegen de gang van de

geschiedenis in.

Dit wordt door hem zeer betreurd, juist omdat hij een voor-stander is van het gezin, dat hij als het beste wapen tegen het totalitarisme ziet, maar dan wel het gezin als realiteit en niet het gezin als ideologie. Zoals de situatie echter nu ligt, heeft hij een aantal ernstige gevolgen, onder andere voor de psychische ontwikkeling van de kinderen:

"De wanverhouding tussen het ware karakter van de ouders, zoals het door het moderne industrialisme bepaald wordt en hun rol in het gezin, wordt door de kinderen snel ont-dekt en is in verregaande mate verantwoordelijk voor de verkommerende groei van hun gevoelsleven, de verharding van hun karakter en de vervroegde volwassenwording." (47)

Kortom: Horkheimer betwist de legitimiteit van de macht, die ouders over hun kinderen menen te kunnen uitoefenen~

De praktische gevolgtrekking, die men uit deze theorie kan maken, is, dat anti-autoritaire opvoeding de enige manier is om een reële verhouding met kinderen op te bouwen.

Theodore Adorno1s theorie over de autoritaire nersoonlijkheid. Adorno (en anderen) hebben een onderzoek gedaan naar de sa-menhang tussen fascistische meningen over politiek en econo-mie aan de ene kant en bepaalde karaktertrekken aan de andere kant. (48)

De samenhang bleek zo sterk te zijn, dat het voor Adorno mo-gelijk was een beeld te schetsen van de persoonlijkheid van een potentiële fascist. Hij noemde die persoonlijkheid ''The authoritarian Personality11 Deze bleek ondermeer gekenmerkt

(30)

moet dus zo autoritair geweest zijn om deze rebellie op te wekken en tegelijkertijd de uiting daarvan te verhinderen. Het is duidelijk, dat een niet-autoritaire opvoeding nooit kan leiden tot een autoritaire persoonlijkheid, dus tot een potentiële fascist. Juist de duitse studenten in de jaren zestig, die er behoefte aan hadden om afstand te nemen van de zozeer gecompromitteerde generatie van hun ouders, sprak dit erg aan"

De randgroe:pentheorie van Herbert Marcuse.

Deze theorie is een herziening van de opvatting van Marx, dat alleen de arbeidersklasse het subject kan zijn van een revolutionaire verandering van de maatschappij" Marcuse schrijft:

11 • • • • • , het nieuwe politieke bewustzijn van de vitale nood-zaak van radicale verandering ontstaat bij sociale groepen, die, op objectieve gronden, (betrekkelijk) vrij zijn van de _integrerende conservatieve belangen en ambities, vrij van de radicale herwaardering van waarden. 11 (49)

Dus alleen groepen die eigenlijk buiten de productieverhou-dingen staan kunnen een revolutionair elan ontwikkelen (in de huidige fase van het kapitalisme). Als voornaamste

voor-beelden van die "vrije" sociale groepen ziet Marcuse de jonge

intelligentsia uit de middenklasse (studenten) en ethnische minderheden in de getto's.

Deze theorie plaatste de studenten dus in een voorhoede-po-si tie. Zij konden hun rebellie nu zien als uitermate belang-rijk voor de geschiedenis. Allerlei activiteiten, waaronder het oprichten van de Kinderläden, kregen in het licht van

deze theorie een veel wijdere betekenis, namelijk de

bete-kenis van een noodzakelijke katalysator voor een wereld-wijde revolutie, die de ondergang zou zijn van het kapita-listische imperialisme.

De randgroepentheorie vervulde dan ook voor de Berliner Kinderläden de functie van politieke rechtvaardiging: Ze zijn meer dan een al dan niet interessant opvoedingsexperi-ment van een groep studenten met kinderen.

(31)

De psyche-analytische opvoeding van Vera Schmidt.

Omdat Kommune II al in februari een brochure van haar uitgaf, heeft Schmidt van het begin af aan invloed gehad op het den-ken van de mensen van de Berliner Kinderläden. Behalve om haar theoretische uitgangspunten, was zij ook interessant voor hen, omdat ze zelf een experimenteel kinderhuis had ge-leid, waar een op de psyche-analytische theorie gebaseerde opvoeding werd gegeven. Dat was van 1921 tot 1924 in een villa even buiten Moskou.

Schmidt noemt zeven psycho-analytische principes, waarmee zij in de omgang met kinderen rekening hield: (50)

1. Mensen hebben naast hun bewustzijn ook een onderbewuste. Kinderen staan nog meer dan volwassenen onder de heerschap-pij daarvan. De opvoeder moet proberen uitingen van het kin-derlijke onbewuste te herkennen en te begrijpen" Hij moet het kind bijvoorbeeld niet straffen voor uit het onbewuste stammende opwellingen, waar het zelf machteloos tegenover staat.

2. Het gedrag van een baby wordt nog volledig bepaald door het lustprincipe (streven naar onmiddelijke bevrediging). De opvoeder moet het kind aansporen het lustprincipe te over-winnen en te vervangen door het realiteitsprincipe (begrijpen

van en rekening houden met de reële eigenschappen van de

bui-tenwereld).

3.

Ook kleine kinderen hebben sexuele gevoelens. De opvoeder moet daar rekening mee houden.

4.

De sexuele ontwikkeling van een kind maakt een reeks pre-geni tale fasen door en bovendien verandert de richting van de sexuele impulsen.van auto-erotiek tot gerichtheid op een

ob-ject buiten zichzelf. Alleen als de opvoeder deze gecompli-ceerde ontwikkeling kan herkennen, is hij in staat op het

juiste moment in te grijpen, wanneer er in een van de fasen een storing dreigt op te treden.

5.

De sexuele impulsen van een mens kunnen ook op andere, sociaal hoger staande doelen gericht worden. Deze sublimatie kan door een juiste pedagogische instelling bevorderd worden. Die instelling vereist, dat men de uitingen van de kinderlijke sexualiteit begrijpt en accepteert.

6. De psycho-analyse kent het mechanisme van de noverdracht11 •

(32)

op-zichte van zijn ouders, op iemand anders kan overdragen. Daar d~e gevoelens altijd ambivalent zijn, is een positieve of een negatieve overdracht mogelijk. Alleen als een opvoe-der er in slaagt een positieve overdracht tot stand te laten komen, kan hij het kind er toe bewegen het realiteitsprincipe te aanvaarden"

7.

Alle handelingent uitingen en invallen van een mens staan in verband met het onbewuste. Wanneer dit principe erkend wordt, kan men door nauwkeurige observatie van het kind veel

te weten komen, zodat men het met meer begrip kan benaderen. Behalve deze principes geeft Schmidt nog een groot aantal pedagogische richtlijnen. Die kunnen hier niet allemaal ge-noemd worden. Omdat er toch enkele punten bijzitten, die, volgens mij, essentieel zijn voor de op psyche-analytische grondslag gebaseerde anti-autoritaire opvoeding, zal ik nog twee citaten uit haar brochure weergeven.

Het eerste betreft het achterwege laten van psychische ma-nipulatie van het kind door de opvoeder:

"Iedere subjectieve beoordeling van het kind moet achter-wege blijven, lof en verwijten zijn, volgens ons, voor het kind onbegrijpelijke oordeelsuitingen van de volwassenen, die er slechts toe dienen om zijn eer~ucht en zijn

eigen-waarde te prikkelen. Wij zorgen er daarom voor altijd

slechts de objectieve resultaten van het kinderlijke ge-drag en niet het kind zelf te beoordelen.11 (51)

Het tweede betreft de noodzakelijke zelfkennis van de opvoeder:

110m tot de juiste instelling tegenover de kinderlijke

drift-impulsen te komen, moet de opvoedster zich eerst, door ana-lytisch werk aan zich zelf, van de vooroordelen bevrijden, die haar eigen opvoeding in haar achtergelaten heefto11 (52)

De theorie over sexuele economie van Wilhelm Reich.

Reich is een psycho-analytisch theoreticus, die een verband legt tassen de onderdrukking van kinderlijke driftimpulsen en politieke onderdrukking. Zijn ideeën hadden dan ook een grote invloed op de Kinderlädenbeweging.

Het voornaamste begrip in zijn theorieën is de term 11

(33)

bindt. Het begrip kan zowel de sexuele economie van een in-dividu als van een hele maatschappij betekenen. In deze tweede betekenis wordt de term als volgt gedefinieerd:

11De manier, waarop de maatschappij de bevrediging van de

sexuele behoeften regelt, bevordert of verhindert.11 (53)

Die manier kan eenvoudigweg bestaan uit het al dan niet aan-wezig zijn van maatschappelijke mogelijkheden tot genitale bevrediging en sublimatie. De maatschappij kan haar invloed echter ook op een meer gecompliceerde wijze uitoefenen, bijvoorbeeld door een opvoedingsvorm, die de psychologische apparatuur zo vervormt, dat de eventuele bestaande mogelijk-heden tot genitale bevrediging en sublimatie niet meer benut kunnen worden. De gevolgen zijn dan neurosen, perversies,

pathologische karakterveranderingen, dissociale verschijnings-vormen van het genitale leven en niet in de laatste plaats werkstoornissen. (54)

De maatschappij kan dus, volgens Reich, een gezonde sexuele economie van het individu op verschillende wijzen verhinderen en doet dat ook in onze tijd. Hij laat het niet bij deze

constatBring, maar vraagt zich vervolgens af, waarom de maat-schappij dat doet. Anders gezegd, welke klasse of laag heeft daar belang bij? Zijn antwoord is als volgt:

11Zij (de sexuele moraal,K.H.) vestigt zich tenslotte in de autoritaire maatschappij als een uitgesproken reactionaire factor, wordt een van de hoofdpijlers van de kerk, brengt de onderdrukte sociale lagen ook sexueel in een bepaalde afhanke-lijkheid tot de grootondernemer en de staat en schept, door-dat ze de totale opvoeding binnen en buiten het gezin en het totale sexuele onderzoek beinvloedt, bij de individuen uit de massa van kinds af aan psychische structuren, die volledig in overeenstemming zijn met de belangen van de heersende

klassen" t1 ( 55)

Het zal geen verwondering wekken, dat Rèich in de Kinderläden met hun politieke achtergrond zeer populair was. Zijn theorie bood ze de mogelijkheid een sexueel vrije opvoeding als mo-reel en politiek goed te zien en tevens om elke kritiek

(34)

daarop als reactionair af te wijzen.

Sublimatie en verdringing.

In een deel van de geraadpleegde literatuur trof ik discus-sies aan over de vraag of de anti-autoritaire opvoeding zich al dan niet terecht beroept op Sigmund Freud. Vaak wordt er dan op gewezen, dat Freud 1tTriebverzicht11 (het afstand doen

van het uitleven van driften) noodzakelijk acht voor de "cultuurn (alle menselijke prestaties, die de mensen boven het barbarendom doen uitstijgen: kunst, wetenschap, techniek, rechtsorde etc •• ) (55)

Aan de andere kant is het zo, dat Freud 11Triebverzichtn als

pathogeen ziet, als verantwoordelijk voor het ontstaan van neurosen. Is Freud nu een voor- of tegensta-rider van HTrieb-verzicht11? Dit is een zinloze discussie, omdat Freuds

denken, zoals dat vastgelegd is in zijn geschriften, een

ontwikkeling heeft doorgemaakt, waarin niet zelden belangrijke wijzigingen hebben plaatsgevonden. De enige juiste

Freud-interpretatie bestaat dus niet.

Een ander probleem dat de discussies over anti-autoritaire opvoeding vertroebelt is het begrip 11Triebverzicht11 zelf.

Het verschil tussen anti-autoritaire opvoeding en traditio-nele opvoeding is niet of men al dan niet vindt, dat kinderen hun lusten altijd onmiddelijk en direct moeten uitleven.

Beide vormen van opvoeding streven er naar, dat het kind in staat zal zijn zich op andere zaken te richten dan op de uitsluitende bevrediging van zijn biologische behoeften. Over de manier, waarop dat bereikt moet worden, bestaat echter een essentieel verschil van mening.

Dat verschil wordt door de anti-autoritaire theorie uitge-legd als het verschil tussen sublimatie en verdringing. Het sublimeren van driften betekent de energie, die gepaard gaat met een drift, richten op een ander, sociaal hogerstaand doel dan de onmiddellijke biologische bevrediging.

Het is noodzakelijk, dat een kind bijvoorbeeld zijn sexuele lustgevoelens zonder angst of schaamte mag en kan voelen,

(35)

voordat hij zijn sexuele energie kan sublimeren, door bij-voorbeeld met plezier te leren of zijn motoriek te ontwikke-len. Juist vanwege die noodzaak van acceptatie van het gevoel, kan sublimatie nooit afgedwongen worden. De ingrepen van de volwassenen moeten beperkt blijven tot aansporing en scheppen van mogelijkheden.

Volgens de anti-autoritaire theorie wordt in de traditionele opvoeding geprobeerd de biologische impulsen te onderdrukken of te negeren om zo het kind op andere doelen te richten. Om-dat een kind daardoor zijn eigen neigingen met angst en drei-ging (van bijvoorbeeld het verlies van moederliefde) gaat associëren, bestaat er een grote kans, dat hij die neigingen naar zijn onbewuste bant. Dit noemt men verdringing. De ver-drongen neigingen zullen, behalve dat ze onbruikbaar worden voor sublimatie, zich later manifesteren in neurotische symptomen. ( 57)

Ter verduidelijking één van de vele mogelijke citaten over het onderwerp sublimatie, die in de tekst van mensen uit de Kinderlädenbeweging te vinden zijn:

"Onze methode wil echter de sexuele energie niet te niet doen, maar haar omvormen tot hogere vormen. In deze betekenis streeft het anti-autoritaire onderricht in de Kinderläden naar

de ontplooiing van het plezier in het denken en het spreken,

in het waarnemen en het herkennen, in het werken en het bou-wen, in het tellen en het meten, in het zingen, schilderen en dansen"" (58)

Anti-autoritaire o~voeding.

Een andere oorzaak van veel misverstanden over de theorie van de anti-autoritaire opvoeding wordt gevormd door het be-grip 11anti-autoritair11 Sommigen denken, dat dat betekent,

dat er in het geheel geen druk wordt uitgeoefend op het kind, dat de volwassenen de kinderen overal hun zin in geven, hoe onredelijk of zelfs tiranniek ze ook zijn. (59)

In feite gaat de anti-autoritaire theorie er echter vanuit, dat het ego van een kind zo moet worden, dat het in staat is de werkelijkheid onder ogen te zien en er zelfstandig op te reageren (ik-autonomie). Het behoort ook tot de werkelijkheîd, dat er andere mensen bestaan, die hun eigen belangen en be-hoeften hebben en niet uitsluitend voor het genoegen van het

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Juist het feit dat we deze beperkingen goed kunnen begrijpen binnen het kader van de natuurwetenschappen, maakt dat ze geen weerlegging zijn van de gedachte dat de

Juni 1961 antwortete Walter Ulbricht einer Journalistin: "Ich verstehe Ihre Frage so, daß es in Westdeutschland Menschen gibt, die wünschen, daß wir die Bauarbeiter der DDR

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

In tegenstelling tot de andere pilootprojecten, kunnen alle hulpverleners werkzaam in de eerste lijn mensen bij de ELP aanmelden (i.e., huisartsen, medewerkers van het

Het ligt voor de hand dat de waarheid ergens in het midden moet worden gezocht en dat het gedrag van jongens en meisjes zowel door nature als door nurture bepaald wordt..

an dich gedenck ich tagh vnnd nachtt, vnnd kan vergessen deiner nitt, Mein hertz hatt sich zů dir gerichtt... Berliner Liederhandschrift vom

Het landelijk programma Geweld hoort nergens thuis 2018-2021 biedt nieuwe kansen om te komen tot een verbeterde aanpak vanuit het besef dat de aanpak van geweld in relaties

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door