• No results found

Een kwestie van selectie: de overheid en de informatievoorziening via internet - Een kwestie van selectie 1.7

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een kwestie van selectie: de overheid en de informatievoorziening via internet - Een kwestie van selectie 1.7"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een kwestie van selectie: de overheid en de informatievoorziening via internet

Huub Dijstelbloem en Paul de Beer

Huub Dijstelbloem is stafmedewerker bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Hij publiceerde onder meer over het Nederlandse aids-beleid en de verplaatsing van de politiek (2000), en over de maatschappelijke rol van kennisinstituten (2002). Samen met Kees Schuyt was hij redacteur van de WRR-voorstudie De publieke dimensie van kennis (2002).

Paul de Beer is stafmedewerker bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Hij publiceerde onder meer over

werkgelegenheidsbeleid (Werkloos toezien?, 1988, en Het onderste kwart, 1996), inkomenspolitiek (Het verdiende inkomen, 1993) en de verzorgingsstaat (De maat van de verzorgingsstaat, 2000, met J.M. Wildeboer Schut en C.J. Vrooman). In 2001 promoveerde hij op een studie naar de maatschappelijke betekenis van arbeid (Over werken in de postindustriële samenleving). Adres: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), postbus 20004, 2500 EA Den Haag, tel. 070 356 4600, e-mail: dijstelbloem@wrr.nl en beer@wrr.nl.

Samenvatting

Dit artikel analyseert de betekenis van het internet voor de maatschappelijke informatievoorziening. Veel informatie op het internet, vooral de zogenaamde ‘ervaringskennis’, wordt als onbetrouwbaar bestempeld. Als aanvulling op en tegenwicht tegen de berichtgeving door overheid, wetenschap en bedrijfsleven dient deze informatie echter positief te worden beoordeeld. Niettemin dient de vraag naar de verantwoordelijkheid voor de informatie op internet te worden gesteld. Het internet bezien als een specifieke informatiemarkt vertoont tal van imperfecties. Voor het overheidsbeleid gelden echter geen wezenlijk andere overwegingen dan bij andere (informatie)markten. Wel pleiten wij voor ondersteuning van maatschappelijke initiatieven die via een combinatie van ervaringskennis en wetenschappelijke expertise het maatschappelijke debat

(2)

over belangrijke vraagstukken stimuleren. Het artikel is ten dele gebaseerd op WRR (2002).

(3)

“The problem of modern democracies in the global era is not too little

information or too little access to information, but too much information out of which we can make far too little sense.” (Barber 2001)

1. Inleiding

Internet heeft zich in minder dan tien jaar ontwikkeld tot een van de

belangrijkste kanalen voor de maatschappelijke informatievoorziening. Volgens een recent onderzoek beschouwt 61 procent van de Amerikanen [die er gebruik van maken] het internet als het voornaamste medium voor

informatievoorziening, nog vóór boeken (60%), dagbladen (58 %), tv (50%), radio (40%) en tijdschriften (29%) (het UCLA internet project, 2002 [P.M. exacte bron]). Terwijl algemeen aanvaard wordt dat de overheid een eigen

verantwoordelijkheid heeft om de pluriformiteit van de informatievoorziening via tv, radio en in mindere mate ook de geschreven media te garanderen, krijgt een vergelijkbare overheidsrol ten aanzien van het internet tot nog toe vrijwel geen aandacht. In dit artikel gaan we na of dit terecht is, of dat er toch een rol voor de overheid ten aanzien van de informatievoorziening via internet is

weggelegd. We zullen ons betoog verduidelijken door het te illustreren met een aantal voorbeelden uit de sfeer van de medische informatievoorziening.

Om de gewenste rol van het overheid met betrekking tot het internet beter te kunnen plaatsen, bezien we eerst een aantal specifieke kenmerken waarin het internet zich onderscheidt van andere media (par. 2). Mede als gevolg van deze kenmerken heeft het internet zich tot een geheel ander informatiemedium ontwikkeld dan de meer traditionele media (par. 3). De pluriformiteit van de informatievoorziening via het internet lijkt daardoor geen serieus probleem te zijn. Dit kan echter niet zonder meer worden gezegd van de toegankelijkheid en de kwaliteit van de informatie op het internet (par. 4). Deze constatering roept de vraag op of er niet toch een specifieke rol voor de overheid is weggelegd om de toegang tot kwalitatief hoogwaardige informatie op het internet te

verzekeren (par. 5). Het artikel wordt afgesloten met een aantal conclusies (par. 6).

2. Under construction: de uitbouw van de functies van het internet

Het overheidsbeleid ten aanzien van internet is tot nog toe vooral gericht op het benutten van de technologische mogelijkheden voor het ontsluiten, verspreiden en toegankelijk maken van informatie. Door zijn bijzondere structuur is het

(4)

internet namelijk een bij uitstek geschikt medium om de maatschappelijke rol van informatie te bevorderen. Deze structuur kenmerkt zich door een drietal technologische factoren waarin het internet zich onderscheidt van andere (massa)media (Sassen 1999; Griffiths 1999; Abbate 1999).

In de eerste plaats heeft het internet een gedecentraliseerde netwerkstructuur, die maakt dat er binnen het grote aantal gespreide aansluitingen geen centraal knooppunt is. Deze structuur is voortgekomen uit het oorsponkelijke streven een ‘onvernietigbaar’ netwerk te creëren, dat niet afhankelijk is van een centrale verbindingslijn. Mede door dit aspect is het internet een metafoor geworden voor de gehele hedendaagse samenleving: de netwerksamenleving.

In de tweede plaats leent het internet zich in beginsel voor onbeperkte uitbreiding tot een wereldomspannend communicatiesysteem. Dit wordt wel aangeduid als het idee van het ‘Galactische netwerk’.

In de derde plaats vormt het internet een ‘vrije ruimte’, waartoe in beginsel iedereen toegang heeft. Dit open karakter is mede het resultaat de software die in de vroegere hackerscultuur werd ontwikkeld en de openheid en

decentralisatie van het internet versterkte om het voor iedereen toegankelijk te maken.

Deze technologische kenmerken van internet hebben onder meer geresulteerd in toepassingen als electronic mail (e-mail), nieuwsgroepen en het World Wide Web (WWW). Mede hierdoor heeft zich een specifiek soort sociaal gebruik van het internet ontwikkeld. In de jaren tachtig gebruikte de wetenschappelijke gemeenschap het internet als middel om actuele onderzoeksgegevens,

congresinformatie, artikelen en dergelijke uit te wisselen buiten de gebruikelijke kanalen van vaktijdschriften en congressen om. Zo ontstond een informeel circuit van kennisontwikkeling en -verspreiding. Andere, niet-academische gebruikers ontwikkelden zich tot de eerste ‘netizens’, die met gebruik van e-mail en nieuwsgroepfaciliteiten het internet benutten om maatschappijkritiek te uiten, maar ook om nieuwe communities te vormen, virtuele gemeenschappen die op grote afstand met elkaar communiceerden. Het internet verkreeg aldus, naast de wetenschappelijke, ook een politieke en een sociale functie.

Pas relatief laat is het internet door het bedrijfsleven ontdekt als een medium voor commerciële toepassingen, exploitatie en gebruik. In 1987 ontstonden de eerste internetbedrijven, maar pas met de komst van de browser van Netscape in [P.M. welk jaar?] raakte de commercialisering van internet in een

(5)

3. Een paradijs voor zelfbenoemde expertise

Dat internet veel kennis en informatie dichter bij de burger brengt, staat buiten kijf. Het bijzonder van internet is echter, dat de berichtgeving en de ontsluiting van informatie geen eenrichtingsverkeer zijn, waarbij de informatie alleen van de vertrouwde publieke instituties naar de burgers stroomt. Door de

laagdrempeligheid en de niet-hiërarchische netwerkstructuur biedt het internet ruimte voor interactie en participatie van de burgers zelf. Daarmee is het

internet in meerdere opzichten een paradijs voor zelfbenoemde expertise

geworden. Men kan onbeperkt informatie op het net plaatsen buiten de strenge blik van experts en poortwachters om die waken over de kwaliteit en gepastheid van de informatie. Sites van bijvoorbeeld patiëntenverenigingen of

gemeenschappen die discussiëren en informatie uitwisselen over medicijnen en behandelmethodes, zijn ongemeen populair.

Hierdoor blijken in de prakrijk niet de websites van de overheid of van andere gereputeerde instellingen het drukst bezocht te worden, maar de sites van individuele of groepen burgers met vaak een sterk ‘zelfhelp’ karakter waar lekenexpertise ontwikkeld wordt (zie Van Bockxmeer et al. 2001). Deze

reputatie van internet als een sociaal medium werd in brede kring gevestigd met de verschijning van The Virtual Community van Rheingold (1993). Het idee van de virtuele gemeenschap heeft een groot aantal navolgers gekregen. Het

internet fungeert daardoor als een openbare ruimte, waar ontmoetingen,

manifestaties en informatie-uitwisseling leiden tot meningsvorming, confrontatie en debat (Van den Boomen 2000). Waar en op welke wijze dergelijke discussies ontstaan is vaak zeer onvoorspelbaar. Zo kunnen discussiefora van minderheden of bepaalde etnische groepen uitgroeien tot plaatsen waar identiteiten worden uitgedragen en ontwikkeld. Rogers (2000) heeft laten zien hoe het

informatieverkeer op het internet rond het middel Viagra uitgroeide van een speurtocht naar achtergronden en kenmerken van dit middel tot een iconografie van een bepaalde lifestyle. Spreekruimtes op internet van

patiëntenverenigingen, bedoeld om steun bij elkaar te zoeken, ontwikkelden zich tot plaatsen waar een zekere ‘lekenexpertise’ of ‘ervaringsdeskundigheid’ wordt ontwikkeld over de voor- en nadelen van bepaalde medicijnen of

(6)

Deze vormen van informatieverspreiding en kennisontwikkeling buiten de gevestigde instituties om, verdienen zeker positief gewaardeerd te worden. Zij kunnen belangrijke rol vervullen als aanvulling op en soms als tegenwicht (countervailing power) tegen de informatievoorziening door overheid,

ziekenhuizen, farmaceutische industrie, enzovoorts. Toch roepen zij ook vragen op met betrekking tot de betrouwbaarheid en de status van de informatie die in circulatie wordt gebracht. Zo blijken fabrikanten van medicijnen soms in

nieuwsgroepen te infiltreren om al ‘chattend’ reclame te maken en naamsbekendheid te geven aan hun geneesmiddelen. Omgekeerd doen gebruikers van dergelijke sites soms een onevenredig zwaar beroep op huisartsen en farmaceutische wetenschappers om adequate medicatie en therapieën te vinden voor een kwaal. Voortijdige berichtgeving kan valse verwachtingen scheppen.

De onzekerheid van de op internet circulerende informatie is niet alleen een gevolg van de open en gedecentraliseerde structuur van het medium. Door het internet worden de onzekere aspecten van kennis en informatie weliswaar uitvergroot (“iedere gek kan er zijn mening kwijt”), maar het zou onjuist zijn om het internet als de oorzaak ervan te bestempelen. Sowieso roept de

informatievoorziening rond belangrijke maatschappelijk kwesties tegenwoordig vaak veel discussie op. Kenmerkend voor veel hedendaagse kwesties is juist de spanning tussen de eisen van de wetenschappelijke kwaliteit van kennis – van oudsher een zaak van experts – en de maatschappelijke behoeften – bijvoorbeeld van patiënten – om snel met pasklare praktische oplossingen te komen. Die spanning komt op het internet voluit tot uitdrukking en wordt daardoor eerder herkend. Het medium is daardoor niet alleen een voorname bron van

uitwisseling en circulatie van door experts gevalideerde kennis, maar ook een platform voor discussie en het zaaien van twijfel.

De kennis die wordt gegenereerd door de wetenschappelijke gemeenschap, verliest daardoor steeds meer zijn bevoorrechte positie als enige bron van ‘ware kennis’. Weliswaar wordt natuurlijk al lang erkend dat controverses en disputen bij de wetenschap horen, maar vaak wordt wel een scheidslijn getrokken als het gaat om de vraag wie gerechtigd is om aan een dergelijk debat deel te nemen. De wetenschappelijke wereld kenmerkt zich vanouds door de behoefte zijn kennis af te bakenen van de kennis die buiten de wetenschap circuleert. Een te scherpe scheiding tussen de wetenschap en andere (professionele) praktijken

(7)

kan echter leiden tot isolement in een ‘ivoren toren’. Dit kan leiden tot onderbenutting en te geringe maatschappelijk circulatie van die kennis. De mogelijkheid blijft dan onbenut om belanghebben buiten de eigen kring– burgers, consumenten, professionele leken of ‘lekenexperts’ – vroegtijdig te betrekken bij de uitkomsten van onderzoek en daarmee de maatschappelijke acceptatie ervan te vergroten en het debat over de implementatie ervan aan te moedigen. Als bijvoorbeeld experts op het gebied van kloneren hun onderzoek niet vroegtijdig voor een breder publiek inzichtelijk en toegankelijk maken, bestaat de kans dat het maatschappelijke draagvlak voor dit onderzoek

vermindert. Discussies op andere gebieden die met wetenschappelijk onderzoek samenhangen, bijvoorbeeld over de ethische aspecten van deze technologie, worden dan onvoldoende bediend. Er kan derhalve een maatschappelijk belang mee zijn gediend om belangengroeperingen en non-gouvernementele

organisaties (NGO’s), die het publieke debat over een bepaald thema

aanzwengelen, vroegtijdig bij het onderzoek te betrekken. Een goed voorbeeld hiervan zijn patiëntenorganisaties, die invloed trachten uit te oefenen op de onderzoeksagenda van wetenschappelijke instituten, maar ook met

alternatieven komen, die goed ingevoerd zijn in de verschillende therapieën en behandelmethoden en op de voet volgen welke medicijnen in ontwikkeling zijn en worden vrijgegeven. Soms beschikken deze organisaties over ruime

financiële middelen, waardoor zij ook daadwerkelijk in het onderzoek kunnen participeren.

4. De verbroken belofte van internet

Het internet, zo kan men uit het voorgaande concluderen, is niet zozeer een eigenstandige generator van onzekerheid en twijfel over kennis als wel de boodschapper van het faillissement van een verouderd kennisbegrip. Daarmee zijn echter niet alle problemen ten aanzien van kennisverspreiding op het internet uit de wereld. Hoezeer het begrip (wetenschappelijke) kennis ook relativering verdient, en hoezeer de expertise buiten de gevestigde instituties ook als een uitdrukking van die epistemologische twijfel kan worden bezien (Marres 2001), de vraag blijft in hoeverre het internet daadwerkelijk de maatschappelijk gewenste rol ten aanzien van de creatie en verspreiding van kennis speelt. Voor zover het internet hierin tekortschiet, is het de vraag wie hiervoor de verantwoordelijkheid draagt en of de overheid hierbij een rol te spelen heeft.

(8)

Om deze vraag te kunnen beantwoorden dient men eerst vast te stellen wanneer en onder welke voorwaarden überhaupt een rol van de overheid bij de

informatievoorziening gewenst is. Daartoe moet er in ieder geval sprake zijn van een duidelijk maatschappelijk probleem. Het moet gaan om informatie waaraan niet alleen individuele burgers belang hechten, maar waarmee bovendien een maatschappelijk belang gemoeid is. Bij de medische informatievoorziening op het internet lijkt hiervan zeker sprake te zijn. De optelsom van individuele

keuzen van burgers op microniveau op het gebied van de gezondheidszorg, zoals medicijngebruik en doktersbezoek, heeft immers belangrijke consequenties op macroniveau, bijvoorbeeld voor de uitgaven voor de gezondheidszorg.

Om na te gaan of er bij de informatievoorziening via internet behoefte is aan een zekere sturende of corrigerende rol van de overheid, wordt het internet

hieronder bezien als een specifieke markt voor informatiegoederen. Of internet als informatiemarkt goed functioneert wordt dan in het bijzonder bepaald door twee aspecten, namelijk de toegankelijkheid van de informatie op het internet en de betrouwbaarheid en kwaliteit van die informatie.

Toegang is meer dan aansluiting

De toegankelijkheid van het internet is lange tijd voornamelijk gezien als een kwestie van fysieke aansluiting. Zo streeft de Nederlandse overheid er sinds 1995 naar dat zoveel mogelijk mensen op het internet worden aangesloten (Ministeries van EZ, OC&W, V&W, Grotestedenbeleid, Financiën en Justitie 1999). De cijfers die regelmatig worden gepresenteerd over het percentage van de bevolking dat een internetaansluiting heeft of dat minimaal een maal per week on line is, duiden er echter op, dat zich hier geen serieuze problemen meer voordoen. Terwijl medio 1996 nog slechts 4% van de Nederlanders thuis een internetaansluiting had, was dit vier jaar later (januari 2001) al toegenomen tot 46% (Interview-NSS 2001; Steyaert en De Haan 2001: 12). Eind 2001 zou het volgens een onderzoek van de Europese Commissie zelfs al om meer dan 60% van de huishoudens gaan, waarmee Nederland in Europa de koppositie inneemt (Europese Commissie 2002: 5).

Toegang tot informatie op internet is echter niet alleen een kwestie van fysieke aansluiting, maar ook van vaardigheden en ontsluiting. Om van de

(9)

bepaalde cognitieve en communicatieve vaardigheden te beschikken. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de bediening van de computerapparatuur en het gebruik van de vereiste programma’s, zoals een browser. Deze ‘digitale’

vaardigheden lijken echter weinig problemen op te leveren. Een recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau naar de digitale

vaardigheden van middelbare-scholieren wees uit dat liefst 94% van hen op internet kan surfen, 93% kan chatten en 89% kan e-mailen (De Haan, Huysmans en Steyaert 2002). [P.M. ouderen?]

In de tweede plaats gaat het om de vaardigheid om van de informatie die men op internet vindt, zinvol gebruik te maken, bijvoorbeeld door waardevolle

informatie te schiften van waardeloze informatie en de informatie toe te passen in een specifieke context. Hoe het met deze ‘analoge’ vaardigheden is gesteld, is onbekend, maar het zou ons niet verbazen als zich hier aanzienlijk meer

problemen voordoen dan bij de instrumentele digitale vaardigheden. Het is dan ook een belangrijke taak van het onderwijs om deze vaardigheden aan te leren (De Beer 2002).

Een derde voorwaarde voor de toegankelijkheid van internet – naast fysieke aansluiting en vaardigheden – is de ontsluiting van de aangeboden informatie. Door de enorme expansie van het internet is het vinden van bruikbare

informatie steeds meer gelijkenis gaan vertonen met het zoeken van een naald in een hooiberg. Daarom heeft zich een omvangrijk tussengebied ontwikkeld van zoekmachines, portals en software, de zogenaamde ‘virtuele infrastructuur’, die de ontsluiting van de informatie op het internet mogelijk maakt, maar

tegelijkertijd ook beperkt. Deze intermediairs verzamelen en selecteren informatie alvorens deze aan de gebruiker door te geven of hem naar een aanbieder van informatie door te geleiden.

Zoekmachines zijn echter geen ‘neutraal’ filter, maar kennen een sterke bias in het voordeel van ‘populaire’ webpagina’s. Dit heeft tot gevolg dat bepaalde pagina’s steeds weer naar voren komen en hoog eindigen in de rankings van zoekmachines, terwijl grote delen van het internet onbelicht blijven.

Zoekmachines hebben bovendien steeds meer problemen om het internet in kaart te brengen. In 1997 vond de beste zoekmachine van het internet niet meer dan 35 procent van de beschikbare informatie; een jaar later was dit nog maar 16 procent (Lawrence en Giles 1999). Bovendien duurt het steeds langer

(10)

De negen beste zoekmachines doen er gemiddeld een half jaar over. Aangezien deze gegevens al weer enkele jaren oud zijn en het internet sinds die tijd verder is uitgedijd, kan men gerust ervan uitgaan dat de huidige percentages nog aanzienlijk lager liggen.

De overvloed aan informatie op internet en het chaotische aanbod maken het onmogelijk om daarin werkelijk op een neutrale wijze ordening aan te brengen. Ordening betekent onvermijdelijk selectie en beperking van de toegankelijkheid. Voor een optimale toegankelijkheid van de informatie op internet dient men dus een gulden middenweg te vinden tussen de uitersten van volledige

beschikbaarheid van informatie, die daardoor onoverzichtelijk en onbruikbaar wordt, en een zeer scherpe selectie waardoor de gebruiker slechts toegang tot één informatiebron heeft (Marres en De Vries 2002). Tussen deze beide

uitersten bevindt zich een breed scala aan mengvormen, die elk worden gekenmerkt door een specifieke afweging tussen de voor- en nadelen van volledige toegankelijkheid en scherpe selectie.

Drie vormen van kwaliteitsbeheer

Net als bij de traditionele vormen van informatieverspreiding via de massamedia, zijn er op het internet verschillende vormen van selectie en kwaliteitsbeheer naast en door elkaar werkzaam. Globaal kunnen drie vormen worden onderscheiden.

De eerste vorm van selectie en kwaliteitsbeheer wordt uitgeoefend door een commerciële partij die zich specialiseert in de rol van intermediair tussen vragers en aanbieders van informatie (bijv. een zoekmachine). Het succes van een dergelijke commerciële intermediair wordt bepaald door de reputatie die hij weet te verwerven. De selectie wordt in dit geval, zoals we hiervoor zagen, niet in de eerste plaats gebaseerd op een inhoudelijke beoordeling van de

aangeboden informatie, maar op de wensen van het (grote of koopkrachtige) publiek. Populariteit hoeft op zichzelf weliswaar niet strijdig te zijn met inhoudelijke kwaliteit, maar staat er evenmin garant voor. Bovendien kunnen commerciële intermediairs zich bij hun selectie laten leiden door vergoedingen die aanbieders van informatie bieden indien hun website hoog op de rankings wordt geplaatst.

(11)

De tweede vorm van selectie en kwaliteitsbeheer is het resultaat zelfregulering. Deze is gebaseerd op de praktijk van communities: gebruikersgroepen,

beroepsverenigingen en andere niet-commerciële intermediairs die de kwaliteit van de aangeboden informatie bewaken. Het kan hierbij zowel om een

welomschreven en gereguleerde coalitie gaan, als om een los, ongeorganiseerd verband van gebruikers. Zelfregulering onderscheidt zich van de commerciële vorm van selectie doordat de betreffende groep het kwaliteitsbeheer als een expliciete taak opvat en commercieel gewin niet als (eerste) doel heeft. Het kwaliteitsbeheer heeft tot doel om een goede interactie te bevorderen tussen de aanbieders en vragers van informatie. Zelfregulering kan worden uitgeoefend door georganiseerde groepen van gebruikers, zoals nieuwsgroepen op internet. Ze kan ook het resultaat zijn van een gedelegeerde verantwoordelijkheid, zoals het geval is bij review-procedures voor wetenschappelijke tijdschriften.

De derde vorm behelst publieke controle, waarbij de overheid als poortwachter en kwaliteitsbewaker optreedt. De overheidstaak ten aanzien van

kwaliteitsbeheer kan tweeledig zijn. Enerzijds fungeert de overheid als poortwachter wanneer zij waakt over het aanbod van informatie in

strafrechtelijke zin. In de praktijk gaat het hierbij niet zozeer om een toets op de kwaliteit van de informatie als wel om het weren van bij wet verboden uitingen, zoals nazistische of racistische propaganda en kinderporno. Anderzijds heeft de overheid de taak het publieke belang te ondersteunen, wanneer de markt daar niet of onvoldoende toe in staat is. Van marktfalen is sprake indien noch

commerciële intermediairs, noch zelfregulering de maatschappelijk gewenste vorm van kwaliteitsbeheer op een bepaald terrein tot stand kunnen of willen brengen. Te denken valt aan betrouwbare en objectieve medische informatie zonder commerciële doeleinden.

5. Conclusies en aanbevelingen

Internet heeft zich in korte tijd ontwikkeld tot een belangrijk nieuw medium dat een niet te onderschatten rol speelt in de maatschappelijke kennisoverdracht en informatievoorziening. Het heeft de mogelijkheden om informatie in circulatie te brengen die niet afkomstig is uit de traditionele kenniscentra, zoals

universiteiten en andere gevestigde onderzoeksinstellingen aanzienlijk verruimd. Deze ontwikkeling valt vanuit het oogpunt van democratie en maatschappelijk debat zeer positief te waarderen. De keerzijde hiervan is evenwel dat de status van veel informatie en kennis onzeker is geworden. Dit

(12)

wordt nog versterkt door het feit dat internet allesbehalve de perfecte

informatiemarkt is die zij in theorie lijkt te zijn. Zolang er een voldoende breed aanbod is van intermediairs die uiteenlopende criteria hanteren bij hun selectie, komt de pluriformiteit van de informatievoorziening op internet niet in gevaar. Van belang is echter wel dat de functie van intermediair en kwaliteitsbeheerder niet alleen door commerciële partijen wordt uitgeoefend, maar dat er voldoende ruimte blijft voor zelfregulering door uiteenlopende gebruikersgroepen.

Internet kan ook de belofte van versterking van het publieke karakter van informatie en kennis slechts ten dele waarmaken. Commerciële aanbieders hebben tal van strategieën ontwikkeld om de informatiemarkt minder transparant te maken en daardoor toch winst op hun informatie te kunnen behalen. Hoewel daar op zichzelf niets mis mee is (want anders zou de prikkel om informatie te creëren en aan te bieden verdwijnen), betekent het wel dat internet in dit opzicht minder revolutionaire veranderingen teweegbrengt dan wel is verondersteld.

Dat internet in feite een ‘doodgewone’ informatiemarkt is, impliceert dat de argumenten pro en contra overheidsingrijpen niet wezenlijk verschillen van die bij andere informatiemarkten.

Een reden voor direct overheidsingrijpen ontstaat pas als het aanbod aan

informatie gemonopoliseerd dreigt te worden door enkele grote partijen, en een pluriforme informatievoorziening in gevaar komt. Vooralsnog is hiervan op internet echter geen sprake. Pas in een situatie van monopolievorming zou er reden kunnen zijn voor een actieve rol van de overheid. Hiervoor zou zij

dezelfde instrumenten van mededingingstoezicht kunnen inzetten als bij andere markten, om (te) grote machtsconcentratie tegen te gaan.

Het is de vraag of de overheid hiernaast nog een eigen rol zou moeten vervullen als aanbieder van informatie. Dit spreekt voor zich als het gaat om officiële informatie van de overheid zelf. De overheid zou echter nog een stap verder kunnen gaan door via haar website ook andere maatschappelijk relevante informatie onder de aandacht te brengen, bijvoorbeeld door vanaf haar eigen website te verwijzen naar andere relevante websites. Als er een

maatschappelijke discussie gaande is, zou de overheid deze kunnen stimuleren door niet alleen haar eigen officiële informatie op haar website aan te bieden, maar tevens hyperlinks aan te brengen naar maatschappelijke organisaties die zich in de discussie hebben gemengd. Uiteraard dient zij er dan wel voor te

(13)

waken dat voor de gebruiker duidelijk blijft wanneer het om officiële overheidsinformatie gaat en wanneer om informatie van een

belangenorganisatie.

Een derde rol die de overheid zou kunnen spelen om de pluriformiteit van het informatieaanbod te bevorderen is het stimuleren en ondersteunen van nieuwe vormen van informatievoorziening. Daarbij valt met name te denken aan

maatschappelijke initiatieven ‘van onderop’ die gericht zijn op het genereren en verspreiden van ervaringskennis en expertise uit andere dan de gebruikelijke informatiebronnen. Juist kleinschalige lokale initiatieven missen nogal eens de middelen, de deskundigheid en de technische ondersteuning om optimaal van de mogelijkheden van internet gebruik te maken. Het valt te overwegen om een fonds of subsidieregeling in te stellen om dergelijke initiatieven meer kans te geven (vgl. Van Bockxmeer et al. 2001). De rechtvaardiging om daarvoor publieke middelen vrij te maken is gelegen in het feit dat het kan gaan om initiatieven die een maatschappelijke functie vervullen die het eigen belang van de initiatiefnemers overstijgt.

Een ander aandachtspunt voor de overheid is de kwaliteit van de aangeboden informatie. In algemene zin is het geen taak van de overheid om de kwaliteit van informatie te beoordelen, laat staan om informatie van onvoldoende kwaliteit te weren – evenmin als dit een overheidstaak is ten aanzien van de

informatievoorziening van dag- en weekbladen. Dit kan echter anders liggen als het gaat om informatie die een maatschappelijk belang raakt. Een voorbeeld daarvan is medische informatie. Als op internet veel onbetrouwbare medische informatie zou worden aangeboden die mensen kan verleiden tot

onverantwoorde zelfmedicatie, zou daarin een reden kunnen liggen voor overheidsoptreden. Daartoe zou bijvoorbeeld een keurmerk voor betrouwbare informatie of betrouwbare websites kunnen worden ingevoerd. Bij voorkeur wordt een dergelijk keurmerk niet in de eerste plaats door de overheid ingesteld, maar door een groep van maatschappelijke organisaties, waar de overheid deel van uitmaakt. Een goed voorbeeld hiervan is de Gezondheidskiosk (www.gezondheidskiosk.nl), een gezamenlijk initiatief van het Ministerie van VWS en een aantal andere partijen, zoals consumenten- en

patiëntenorganisaties, zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Ook op andere terreinen waar het maatschappelijk belang is gediend met betrouwbare informatie (te denken valt wellicht aan informatie over hypotheek- en

(14)

beleggingsvormen) zou de overheid initiatieven om tot een dergelijke portal te komen kunnen steunen of zelf ondernemen (vgl. Van Bockxmeer et al. 2001: 7).

(15)

Literatuur

Abbate, J., 1999, Inventing the internet, Massachusetts: MIT Press.

Barber, B., 2001, ‘The uncertainty of digital politics’, Harvard International Review 23 (1).

Beer, P. de, 2002, ‘Communicatie is belangrijker dan knoppenkennis’, Didaktief & school 7, september 2002: 21-23.

Bell, D., 1999, The coming of post-industrial society, New York: Basic books (1973).

Boomen, M. van den, 2000, Leven op het net, Amsterdam: Instituut voor Publiek en Politiek.

Bockxmeer, H. van, J. Dries, V. Frissen, M. den Blanken, D. Hoving en E. Hulshof, 2001, Publieke diensten op internet. Onderzoek naar een stimuleringsfonds voor publieke dienstenontwikkeling, Delft: TNO Strategie, Technologie en Beleid. Brown, J. en P. Duguid, 2000, The social life of information, Boston: Harvard Business School Press.

Dijstelbloem, H., 2002, Een plaats om bij kennis te komen. Over de maatschappelijke rol van kennisinstituten, Tijdschrift voor wetenschap, technologie en samenleving 2002 (2).

Dijstelbloem, H. en C. J. M. Schuyt (red.), 2002, De publieke dimensie van kennis, WRR Voorstudies en achtergronden V110, Den Haag: Sdu Uitgevers. Dijstelbloem, H., 2000, ‘Overleg geslaagd, patiënt overleden’, Filosofie en praktijk 21 (2).

(16)

Europese Commissie, 2002, eEurope-Benchmarkingverslag (COM (2002) 62), Brussel: Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Griffiths, R. T., 1999, Internet for historians, history of the internet; The development of the internet

(http://www.let.leidenuniv.nl/history/ivh/internet.htm).

Haan, J. de, en F. Huysmans m.m.v. J. Steyaert, 2002, Van huis uit digitaal. Verwerving van digitale vaardigheden tussen thuismilieu en school, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, april 2002.

Interview-NSS, 2001, European Internet Barometer, January 2001 (http://interview-nss.com).

Lawrence, S. en C. L. Giles, 1999, ‘Accessibility of information on the web’, Nature 400.

Marres, N., 2001, ‘Het voordeel van de twijfel’, Krisis 2 (2).

Marres, N. en G. H. de Vries, 2002, ‘Tussen toegang en kwaliteit. Legitimatie en contestatie van expertise op het internet’. In: H. Dijstelbloem en C. J. M. Schuyt (red.) De publieke dimensie van kennis, WRR Voorstudies en achtergronden V110, Den Haag: Sdu Uitgevers.

Ministeries van Economische Zaken, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Verkeer en Waterstaat, Grotestedenbeleid, Financiën en Justitie, 1999, De Digitale Delta: Nederland OnLine, Den Haag

(http:/info.minez.nl/pdfs/05r105.pdf).

Rheingold, H., 1993, The virtual community, Reading, Mass: Addison-Wesley. Rogers. R., 2000, The new information order: the Viagra web, understanding the web through notorious example, Amsterdam: Infodrome.

(17)

Stehr, N., 1994, Knowledge societies, Londen: Sage.

Steyaert, J., en J. de Haan, 2001, Geleidelijk digitaal. Een nuchtere kijk op de gevolgen van ICT, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, december 2001. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), 2002, Van oude en nieuwe kennis. De gevolgen van ICT voor het kennisbeleid, Rapporten aan de Regering nr. 61, Den Haag: Sdu Uitgevers, 2002.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit onderzoek is bekeken welke factoren invloed uitoefenen op de activiteiten van burgers en of deze er wellicht voor zorgen dat een bepaalde mate van actief burgerschap

Daar komt onder meer in te staan dat een verzelfstandigd bestuur voor open- baar onderwijs, net als het college van burgemeester en wethouders, de mo- gelijkheid krijgt

Concreter wordt gewezen op de gevolgen van de in- voering van een basisinkomen voor het functioneren van de arbeidsmarkt, een versterking van de tweede- ling van de

Telkens weer en bij alle mogelijke gelegenheden werd, in de afgelopen maanden van de zijde der Regering verzekerd, dat zij er de hoogstè prijs op stelde, dat

Kiezen waaruit afgeleid kan worden welke soorten er geleefd hebben en hoe de fauna zich de laatste 2,5 miljoen jaar heeft ontwikkeld; hoe en wanneer soorten evolueren, migreren

Hoewel er verschillende invullingen zijn van persoonsgerichte zorg kunnen er wereldwijd ook een aantal centrale thema’s worden geïdentificeerd: zorg waarbij de persoon (niet

Veel onderzoek naar het effect van creatief schrijven op lezen is er niet, maar het onderzoek dat er wel is, laat zien dat leerlingen door creatieve schrijfopdrachten

Jongens zich er minder toe kunnen zetten teksten te lezen die hen niet interesseren dan meisjes, en jongens deze teksten dan ook minder goed begrijpen (Oakhill & Petrides,