• No results found

Actor-georienteerde analyse van transities in de realiteit : de kracht en zwaktes van het actor-georienteerde raamwerk van de Haan en Rotmans

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Actor-georienteerde analyse van transities in de realiteit : de kracht en zwaktes van het actor-georienteerde raamwerk van de Haan en Rotmans"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jesse Zurné 10808809

Benno Netelenbos Aantal woorden: 7029

Actor-georiënteerde analyse van transities in de realiteit

De kracht en zwaktes van het actor-georiënteerde raamwerk van de Haan en

Rotmans.

(2)

Inleiding

Transitietheorie kwam eind jaren 90 op als een onderzoeksveld om duiding te geven aan complexe socio-technische veranderingen in een maatschappij. Het is voor het eerst

getheoretiseerd door Rip en Kemp (1998) in de vorm van de multi-level perspective (Kemp & Rip 1998). Dit model kan worden gezien als de aftrap van een belovend nieuw

onderzoeksveld dat anno 2019 een rijke wetenschappelijke literatuur heeft opgeleverd. Transitie theorie kent tegenwoordig vele benaderingen en invalshoeken en de aandacht voor dit onderzoeksveld groeit door met name door de toenemende urgentie om naar een meer duurzame maatschappij te gaan. Transitietheorie kan behulpzaam zijn om een dusdanige transitie in een samenleving te verklaren, te analyseren of om te bestuderen waarom transities moeizaam verlopen. Het bouwt voort op eerdere onderzoeksvelden (voornamelijk Science en technology studies: STS) en het is een raamwerk dat helpt te begrijpen hoe socio-technische transities werken door te kijken naar veranderingen binnen en tussen verschillende dimensies. De kern is dat verandering niet enkel plaatsvindt in de technische sector maar op sociaal-cultureel en institutioneel vlak en dat in een (sub) domein van samenleving structuren, gewoontes en probleemdefinities co-evolueren (Geels: 2002, Geels: 2010, Grin, Rotman & Schot: 2010).

Hedendaags heeft transitietheorie een uiteenlopende richtingen. Een belangrijke recente toevoeging is het actor-georiënteerde raamwerk van de Haan en Rotmans. Dit raamwerk is in het leven geroepen om meer conceptuele coherentie te bieden in actor-georiënteerde analyse van transities. Het raamwerk is echter nog niet compleet aangezien het nog niet is toegepast op de realiteit en er conceptueel nog het een en ander mist. Onderzoek naar dit raamwerk en hoe het wordt toegepast op de realiteit is belangrijk om verder werk op het raamwerk mogelijk te maken. In dit onderzoek pas ik het raamwerk toe op twee casussen van voedselsystemen in Bristol en Edinburgh om te laten zien waar de kracht en tekorten liggen in het raamwerk, om zodoende onderzoek en verdere uitwerking de juiste richting op te sturen. Als eerst ga ik kort in op de centrale proposities van transitietheorie en daarna zet ik het raamwerk uiteen. Vervolgens analyseer ik de twee casussen aan de hand van het raamwerk en geef ik aan waar de kracht en zwaktes liggen. Als laatst is er een conclusie waarin het artikel wordt samengevat en waar ik een suggestie naar toekomstig onderzoek doe.

(3)

2.1 Transitietheorie in het kort

Transitietheorie is een complex onderzoeksveld met vele termen. Echter, de kern is dat verandering plaatsvindt in meerder aspecten van een subdomein in de samenleving zoals cultuur, gewoontes, probleemdefinities en structuren. Dit heet systemische verandering. Een uitgebreide uitleg met alle varianten van dit onderzoeksveld is een heel artikel op zich. Daarom belicht ik een aantal belangrijke concepten om kort te verduidelijken wat

transitietheorie inhoudt. Daarnaast benoem ik kort belangrijke toevoegingen en dan ga ik in op het raamwerk van de Haan en Rotmans.

Drie kernbegrippen zijn van belang in de multi-level perspective: niches, regime en socio-technical landscape. Deze drie begrippen staan voor de drie dimensies waarin (en tussen) verandering plaatsvindt. Het regime is de het dominante systeem in een sub-domein van de samenleving en het heeft de neiging structuren en gewoontes te reproduceren die het systeem van het regime in stand houden. Schuitemaker (2012) voegde hieraan toe dat regimes reproduceren naar ‘path dependency’. Niches zijn innovaties (nieuwe

productiemethoden maar ook bijv. consumptiepatronen) die voortkomen uit een behoefte vanuit de samenleving die niet wordt ingevuld door het regime. De sociotechnische

landschap kan worden omschreven als de som van exogene factoren die invloed hebben op het regime en niches, denk aan bijvoorbeeld aan de effecten van klimaatverandering. Een transitie wordt (kort gezegd) gezien als een lopend proces waarin een- of meerdere- niches zich nestelt in het regime of het regime in zijn geheel vervangt. Dit proces heeft vervolgens invloed op het sociotechnische landschap.

Vanuit deze kern van transitietheorie zijn meerdere richtingen en benaderingen

voortgekomen waarvan ik de belangrijkste kort benoem namelijk: transition management. Transition management bouwt voort op de studies van transities maar voegt hier voorstellen voor beleid en sturingsmechanismen aan toe om tot een symbiose te komen van governance

studies en transition studies. Dit veld is voornamelijk ontwikkelt door Kemp en Loorbach

(4)

Een andere toevoeging is het ‘transitional pathways’ model van De Haan en Rotmans (2012). Deze methode bouwt voort op de kern van transitietheorie door het systeem te analyseren op basis van niches, regime en de socio-technical landscape maar voegt hier aan toe onder wat voor een voorwaarde een transitie tot stand kan komen. Het definieert een transitie als de opkomst van een ‘constellatie’ van structuren, gewoontes en cultuur die de dominantie constellatie vervangt of beïnvloed (de Haan en Rotmans 2012). Het raamwerk van de Haan en Rotmans dat in dit artikel centraal staat, kan worden gezien als een vervolg op het ‘transitional pathways’ model.

2.2 Een actor georiënteerd model – context

Een voorname kritiek op transitietheorie is dat de systemische manier van analyseren te weinig de rol van actoren in acht neemt. Vooral op de MLP is de kritiek gericht dat het te weinig agency en actoren in acht neemt. Deze kritiek wordt gedeeltelijk gepareerd door Geels door stelt dat agency een grote rol speelt in de MLP omdat de transities vaak worden ingezet door sociale groepen (Geels 2012: 474). Ook blijkt uit een onderzoek Fischer en Newig dat actor en agency gerelateerde terminologie top zekere hoogte aanwezig is in transitiestudies. Dit blijkt uit een onderzoek waar ze 386 artikelen over transities hebben gestudeerd (Fischer en Newig 2016). Zo introduceren Geels et al (Geels et al. 2016) actoren in het transition pathway raamwerk, hebben Geels en Penna (Geels & Penna 2012) de rol van sociale bewegingen in transities onderzocht en hebben Quitzau, Hoffman en Elle (Quitzau, Hoffman & Elle 2012) onderzoek gedaan naar strategieën van niche actoren Het is zodoende niet het geval dat actoren en agency volledig achterwege worden gelaten, de balans valt echter meer richting systeem georiënteerde analyse. Zoals de Haan en Rotmans aangeven, is het in elk van de bovenstaande analyse methoden mogelijk om een transitie te beschrijven zonder actoren expliciet te benoemen (de Haan & Rotmans 2018: 276). Dit blijkt voornamelijk uit de concepten die terug te vinden zijn in bijvoorbeeld de MLP. Voorbeelden hiervan zijn boven gegeven. Ook wordt dit aangegeven door Avelino en

Wittmayer. Zij stellen dat, hoewel er dikwijls in de literatuur wordt gerefereerd naar actoren, er dubbelzinnigheid bestaat over de conceptualisering van actoren (Avelino & Wittmayer 2016: 629). Verder geven ze aan dat de ondermaatse conceptualisering van actoren en voor zorgt dat er onduidelijkheid bestaat in transitietheorie over wat er precies met de term

(5)

‘actoren’ wordt bedoeld, en wat voor rol ze spelen in transities (Avelino & Wittmayer 2016: 629). Zo gebruiken sommige onderzoeken de term ‘civil society’ (Grin et al. 2011) en ‘Social movements (Geels & Penna: 2012) en andere ‘regime’- en niche actoren (Quitzau, Hoffman & Elle 2012, Geels: 2011: 27).

Dit gebrek aan conceptualisering van actoren in transities en hun agency, is de aanzet tot het theoretisch raamwerk van de Haan en Rotmans waarin ze een model voorstellen dat het mogelijk maakt om transities te analyseren als gevolg van bewuste acties van actoren en agency, maar waar nog steeds een centrale rol toebedelen aan systematische verandering. Met het raamwerk proberen ze agency een rol te geven en tegelijkertijd in de trend van transitie theorie, systematische verandering centraal te stellen (de Haan, Rotmans 2018). De Haan en Rotmans zijn geen onbekenden in de transitietheorie. Eerder heeft Rotmans samen met Schilperoord en Bergman onderzocht hoe niches momentum kunnen krijgen om het regime uit te dagen door ontwikkelingen in de landscape (Bergman, Rotmans &

Schilperoord: 2009). Daarnaast heeft de Haan in samenwerking met andere auteurs onderzocht dat er meerdere paden zijn die een in een transitie beloopt kunnen worden. Deze paden worden omschreven als pathways (Brown, Deletic, de Haan & Rogers: 2016). Het principe van pathways is verder uitgewerkt door de Haan en Rotmans in het transition

pathway model, dat eerder in dit stuk is beschreven.

2.3 Het model

Het theoretisch raamwerk van de Haan en Rotmans, kan zoals boven reeds gezegd, als een vervolg op het transition pathway model gezien worden met als belangrijkste toevoeging dat agency en actoren worden geconceptualiseerd. De overeenkomst met het transition

pathway model is dat systemen op ongeveer dezelfde manier wordt geconceptualiseerd,

namelijk als constellaties van structuren, gewoontes en cultuur. De belangrijkste afwijking is dat systematische verandering wordt uitgelegd als gevolg van bewuste acties van

waardengedreven actoren en allianties. Dit kan tevens als de kern van het model worden beschouwd (de Haan & Rotmans 2018: 275-277).

De centrale propositie van het raamwerk is dat transities worden uitgelegd als bewuste acties van waardengedreven actoren en allianties van actoren. De waarden die actoren

(6)

drijven zijn onderdeel van een stroom: een set van maatschappelijke waarden die die

bekrachtigd kunnen worden in een maatschappij door organisatorische mogelijkheden en de mogelijke oplossingen die voor handen liggen. Stromen zijn zodoende geen persoonlijke waarden maar eerder een set aan waarden die de potentie hebben om belichaamt te worden in systemen. .Actoren kunnen zich nestelen aan een dusdanige stroom en op basis van de stroom allianties aangaan met andere actoren om de kans op verandering te vergroten. Verandering ontstaat als een actoren en/of allianties (de conceptualisering van ‘allianties’ komt later aan bod) erin slagen om systemen op een lijn te krijgen met de waarden uit de stroom. Om dit model verder uiteen te zetten, ga ik verder in op de belangrijkste concepten (de Haan en Rotmans 2018: 276-277).

Stage (Speelveld)

De stage kan worden omschreven als het speelveld waarin transities plaatsvinden en het bestaat uit actoren, streams (stromen) en systemen. Transitie vindt plaats als actoren, stromen en systemen op een dusdanige manier aan elkaar relateren dat de benodigde voorwaarden voor verandering ontstaan (de Haan & Rotmans 2018: 276-277) . Om dit te verduidelijken, ga ik in op de voornoemde concepten die een rol spelen in het speelveld.

Streams (stromen)

Stromen worden door de Haan en Romans omschreven als maatschappelijke waardensets die (1) door actoren als normatief juist worden beschouwd voor de maatschappij als geheel en (2) worden gedeeld door de betrokken actoren als maatschappelijke doelen. Deze stromen zijn niet direct gerelateerd aan oplossingen maar kunnen eerder beschouwd worden als abstracte ideeën over wat er veranderd moeten worden in de samenleving. Actoren kunnen meegaan met een bepaalde stroom en samenwerken op basis van

gedeelde waarden die deel uitmaken van de waardenset van de stroom. De stroom stelt een bepaalde manier van doen voor maar geen biedt niet perse concrete oplossingen. Door de samenwerking van verschillende actoren, hebben stromen wel de potentie om

maatschappelijke vormen aan te nemen door organisatie en kennis.

(7)

Systemen worden geconceptualiseerd overeenkomstig met de meeste definities uit de transitietheorie. Het zijn geïnstitutionaliseerde oplossingen voor maatschappelijke

behoeftes. Een institutie is een oplossing voor een maatschappelijke behoefte en meerder instituties die gerelateerd zijn aan elkaar, maakt een systeem.

Actoren

Actoren worden in het stuk ook wel omschreven als transformative change agent. Hieruit is op te maken dat in dit model, dat actoren een drijvende kracht achter transities zijn en zodoende een prominente rol spelen. De actoren in het model zijn gedreven door waarde en handelen bewust. Ze zijn niet zozeer gedreven door hun eigen waarde, maar eerder door de waardenset die overeenkomt met hun waarde en vooral de potentie heeft om

maatschappelijke vormen aan te nemen door organisatorische en kennis mogelijkheden. Een dusdanige waardenset is hierboven omschreven als een stroom. Actoren ‘nestelen’ zich als het ware aan een stroom die overeenkomt met hun individuele waarden en de potentie heeft om systematische verandering te bewerkstelligen. Actoren kunnen oplossingen prefereren en klemmen zich aan de stromen waarvan ze denken dat hun oplossingen overeenkomen met de waarden in de stroom.

Om de rol van actoren uitgebreider te conceptualiseren, definiëren de Haan en Rotmans vier typologieën van actoren-rollen. De eerste zijn frontrunners. Frontrunners zijn innovatieve actoren die vroeg in het transitieproces met alternatieve oplossingen of ideeën komen. De tweede zijn connectors en deze connectors binden oplossingen aan systemen en

verbinden actoren met elkaar. Connectors zorgen voor verbinding tussen actoren en tussen oplossingen en systemen.

De derde zijn topplers. Topplers zijn actoren die de weg vrij maken voor alternatieve oplossingen door instituties te veranderen. De rol van de toppler is om een waardenset te articuleren en te promoten om actoren te binden aan een bepaalde stream.

De vierde en laatste zijn supporters. Supporters zetten geen verandering in maar ondersteunen verandering door zich aan te passen aan alternatieve oplossingen.

Vanuit de bovenstaande actor-typologieën, formuleren de Haan en Rotmans drie vormen van allianties die actoren met elkaar aan kunnen gaan om een transitie te bewerkstelligen.

(8)

De eerste zijn initiatieven. Zoals het woord al suggereert, zijn initiatieven ondernemingen van verschillende actoren die samen op zoek zijn naar een alternatieve oplossingen(en) voor een probleem. Initiatieven kunnen verschillende vormen aannemen zoals NGO’s, start-ups of bedrijven. In het model worden initiatieven geassocieerd met frontrunners maar dit

betekent niet dat een initiatief uitsluitend bestaat uit frontrunners. Dit geldt voor alle typologieën die de Haan en Rotmans uiteenzetten. (de Haan & Rotmans 2018: 280).

De tweede zijn netwerken. Netwerken of ‘networks’ is als concept niet geheel onbekend in de transitietheorie. In eerder literatuur werden netwerken voornamelijk omschreven als (in)formele structuren die uitwisseling van kennis en informatie mogelijk maakt. Hekkert, Markard en Musiolik hebben het concept ‘netwerk’, zoals wordt gebruikt in de

transitietheorie, uitgebreid door het te conceptualiseren als een bron van agency die

bronnen heeft en strategieën kan toepassen. (Hekkert, Markard & Musiolik: 2012). De haan en Rotmans omschrijven netwerken dus als een vorm van alliantie tussen actoren.

Netwerken kunnen zowel formeel als informeel zijn en zijn een vorm van organisatie die verschillen initiatieven kunnen samen kunnen brengen en actoren met overeenkomstige waarden kunnen verbinden. Een verschil met de conceptualisering van Hekkert, Markard en Musiolik is dat netwerken bestaan uit verschillende typologieën van actoren die elk hun eigen agency hebben en daardoor dieper kunnen worden geanalyseerd. De actor-typologie die het meeste wordt gerelateerd aan netwerken zijn, niet verrassend, de connecters. Het is de taak van connecters om verschillende actoren samen te brengen in een stream, en daaropvolgend, een netwerk om verschillende actoren en initiatieven te verbinden (de Haan en Rotmans 2018: 280).

De derde en laatste typologie zijn movements. Movements zijn, in de typologie van de Haan en Rotmans, de consequentie van de acties van topplers. Zoals boven gezegd, is het de rol van topplers om een waardenset te articuleren en te promoten en uit deze acties kunnen movements ontstaan. Movements zijn verschillend van netwerken in de zin dat het meer om een abstract geheel gaat waarin actoren niet perse met elkaar verbonden hoeven zijn op een organisatorisch niveau. Een movement kan bestaan uit alle soorten actoren waaronder dus ook verschillende netwerken (de Haan & Rotmans 2018: 280).

(9)

2.4

Het raamwerk introduceert een aantal nieuwe dingen in de huidige veronderstellingen en terminologie van de transitietheorie. Een groot verschil met de doorgaande transitie modellen zoals de MLP en het transition pathway model, is dat de voorgenoemde soorten actoren niet gebonden zijn aan bepaald systeem zoals dat in een systeem-georiënteerd model wel het geval is. Een actor is in het raamwerk slechts geaffilieerd met een systeem, of zelfs meerdere systemen. Een frontrunner kan bijvoorbeeld onderdeel zijn van het

dominante systeem en deze van binnen uit veranderen. Deze manier van analyse heeft de potentiële kracht dat de rol van een actor niet verloren raakt in een systeem-georiënteerde analyse, een van de voornaamste kritieken op transitietheorie.

Een andere belangrijke toevoeging is de introductie van het concept ‘stromen’ dat eerder in het stuk reeds is uitgelegd. Dit concept kan helpen om te onderzoeken hoe actoren

samenwerkingen kunnen aangaan op basis van gedeelde waarden en neemt een centrale rol in het raamwerk.

De belangrijkste toevoeging is dat het raamwerk de potentie heeft om conceptuele coherentie in actor-georiënteerde transitie analyse aan te brengen. Door de

conceptualisering van actoren, actor-rollen en dynamieken aan te vullen met typologieën, biedt het raamwerk handvatten om een systematische, actor-georiënteerde analyse mogelijk te maken. In eerdere transitie onderzoeken waar actoren een rol spelen, is het mogelijk de transitie te verklaren zonder actoren en hun rollen expliciet te benoemen. Zo introduceren Geels et al (Geels et al. 2016) actoren in het transition pathway raamwerk, hebben Geels en Penna (Geels & Penna 2012) de rol van sociale bewegingen in transities onderzocht en hebben Quitzau, Hoffman en Elle (Quitzau, Hoffman & Elle 2012) onderzoek gedaan naar strategieën van niche actoren. Echter, in deze onderzoeken is een transitie niet geconceptualiseerd als consequentie van bewuste acties van actoren, rollen en actor-dynamieken. In deze zin biedt het raamwerk van de Haan en Rotmans zodoende een unicum.

Het raamwerk heeft de interessante potentie om een coherent conceptueel uitgangspunt te zijn voor het analyseren van de rol van actoren in transities, desondanks is het raamwerk ver van af. Het eerste punt is dat, ondanks dat de Haan en Rotmans een korte illustratie hebben

(10)

gegeven van de Nederlandse energietransitie, het raamwerk nog niet empirisch is toegepast. Het is dus zaak om te kijken hoe het raamwerk presteert als het wordt toegepast op een of meerdere casussen.

Ook scheelt er conceptueel nog het een en ander aan het raamwerk aangezien slechts transformatieve actoren zijn geconceptualiseerd. Institutionele actoren die de status quo proberen te bewaren en actoren die zowel een institutionele- als transformatieve rol (dubbelzinnige actoren) hebben komen niet aan bod.

3.1 Doel

Omdat het raamwerk de potentie heeft om coherente actor-georiënteerde analyse van transities mogelijk te maken, is het belangrijk te bekijken hoe het raamwerk stand houd als het wordt toegepast in de realiteit. Vooral van belang is om de zwaktes van het raamwerk bloot te leggen zo dat verder onderzoek en uitwerking van het raamwerk een bepaalde richting op gestuurd kan worden. In dit onderzoek is het de bedoeling om aan te tonen dat, ondanks de grote potentie, het raamwerk conceptueel nog tekort schiet en dat het

belangrijk is om verder te werken aan deze mankementen. Daarnaast is het doel ook om te laten zien wat de kracht van het raamwerk is om aan te tonen dat het een nuttig streven is om verder te werken aan dit raamwerk. Zoals boven reeds genoemd, heeft het raamwerk de potentie om voor het eerst conceptuele coherentie te kunnen verkrijgen in actor-

georiënteerde analyse van transities. Tot nu toe is een dusdanige coherentie enkel nog van toepassing op systemische analyse van transities. Het doel van dit onderzoek is om de actor-georiënteerde tak van transitietheorie verder te helpen door aan te tonen waar de kracht van dit raamwerk ligt en waar het tekort schiet, om zodoende verder werk aan het

raamwerk de juiste richting op te sturen. 3.2 Methode

De manier hoe ik dit ga doen is door twee casussen te gebruiken van voedselsystemen in Bristol en Edinburgh. Deze casussen zijn ontleend van ‘The Governance of City Food Systems:

Case Studies From Around the World’ en zijn geschreven door Keech en Reed voor Bristol en

Paget voor Edinburgh. Het zijn dus secundaire bronnen en daarin ligt een mankement in de manier van analyse omdat er wellicht aspecten in de casus zijn die relevant zijn voor dit onderzoek maar niet zijn meegenomen door de auteurs omdat het minder relevant was voor

(11)

het primaire onderzoek. Ik heb echter alsnog voor deze methode gekozen omdat de auteurs goed werk hebben verricht om de voedselsystemen in Bristol en Edinburgh in kaart te brengen. Na het werk van de auteurs meerdere keren te hebben gelezen, kwam ik tot de conclusie dat deze casussen geschikt zijn om het raamwerk te toe passen, omdat de auteurs hun onderzoek voornamelijk hebben gericht op actoren.

Om het raamwerk toe te passen, ga ik als volgt te werk. Ik omschrijf de casussen in de terminologie van het raamwerk en ga kijken welke concepten een verklaringskracht hebben en welke concepten tekort schieten om de casus adequaat te beschrijven. Eerst beschrijf ik de stage van de casus, dan beschrijf ik de ‘stromen’ die kunnen worden geïdentificeerd en dan beschrijf ik de actoren, actor-rollen en actor-dynamieken. Ik ga kijken welke typologieën en concepten van toepassing zijn op de casus en welke niet. tevens toon ik aan waarom een conceptualisering van institutionele en zowel institutionele als transformatieve actoren cruciaal is voor de toepassing van het raamwerk. Ik begin bij Bristol en daarna komt Edinburgh.

4.1 Bristol Stage

Bristol heeft een ingewikkelde besluitvorming op gemeentelijk niveau door een ongelukkige structuur. Het noordelijk gedeelte van de stad valt namelijk onder het bestuur van

Gloucestershire en de rest van de stad wordt bestuurd door de Bristol city council. Een groot deel van het omliggende stedelijk gebied valt onder Bath (Keech & Reed 2016: 80).

Bristol is heeft een levendige alternatieve cultuur en wordt door Keech en reed omschrijven als ‘bohemian’. Bristol is een ‘groene’ stad en haar inwoners zijn zich bovengemiddeld bewust van negatieve effecten van het dominante voedselsysteem. De samenkomst van zorgen over negatieve sociale en milieugevolgen van het huidige dominante

voedselsysteem, heeft als resultaat dat er veel alternatieve voedsel initiatieven in Bristol plaatsvinden (Keech & Reed 2016: 83) Het voedselbeleid in Bristol is echter voor een groot deel buiten het bereik van de lokale autoriteiten omdat grote voedselketens een wezenlijke invloed in het systeem hebben. Dit probleem is duidelijk in Bristol en wordt aangevochten door diverse groepen (Keech & Reed 2016: 81-82).

(12)

stromen

De voedsel initiatieven in Bristol zijn, met ongeveer 200 groepen, veelvuldig en vooral veelzijdig. De initiatieven nemen allerlei vormen aan van alternatieve landbouw methodes tot voedselbanken en bestrijden van obesitas en er is weinig sprake van centrale organisatie tussen de groepen. Sommige zijn goed genetwerkt en andere zijn zeer klein in schaal. Sommige hebben financiering en andere steunen op vrijwilligerswerk. Deze initiatieven kunnen frontrunners genoemd worden. Door de vele initiatieven en weinig samenwerking, is het lastig om eensgezind verandering te brengen (Keech & Reed 2016: 83). De groepen hebben gemeen dat ze allen het voedselsysteem willen veranderen of verbeteren op basis van waarden die zij zien als gunstig voor de samenleving. Duurzaamheid en voedzaam eten zijn dusdanige waarden en deze relatief abstracte ideeën over wat een betere manier van doen is, kan worden uitgelegd als de stream.

Actoren, actor-rollen en actor-dynamiek

Als actoren concreet samen gaan werken kunnen we spreken over een netwerk. De Bristol Food Network (BFN) is het meest prominente netwerk dat gerelateerd kan worden aan de ‘duurzaamheid’ stream en bracht het ‘Sustainable food strategy’ plan uit. Dit leiden tot ‘food charter’ van Bristol City Council dat onofficieel voedselbeleid werd. De BFN dient als

Platform dat als doelstelling heeft om: lokale, onafhankelijke voedsel winkels te promoten, tegengaan van verspilling door promoten recyclen, herverdelen van voedsel en maken van compost, promoten van eigen gemaakte organisch voedsel en voedselbeleid in handen van de gemeenschap brengen. Het is een platform waar verschillende netwerken en groepen samenkomen (Keech & Reed 2016: 84).

Om een individuele actor in kaart te brengen, ga ik kort in op Joy Carey. Joy Carey is een bekende food consultant uit Bristol die een invloedrijk rapport schreef dat het

voedselsysteem Bristol in kaart bracht. Dit rapport is invloedrijk geweest voor het debat over het voedselbeleid in Bristol. Met dit rapport heeft Joy Carey actoren weten te binden aan de duurzaamheid stream door de bestaande problemen te articuleren en hij kan daarom gezien worden als toppler (Keech & Reed 2016: 84-85)

(13)

Een ander belangrijk orgaan dat een rol speelt is de Bristol Food Policy Council (BFPD). Dit is een orgaan dat als doel heeft voedselbeleid te coördineren binnen de gemeenteraad van Bristol. Het doel dat de BFPC met voedsel heeft wordt als volgt geformuleerd: ‘’Vital to the quality of people’s lives in Bristol. As well as being tasty, healthy and affordable the food we eat should be good for nature, good for workers, good for local businesses and good for animal welfare”. Het orgaan heeft veelzijdige leden: Gemeenteraadsleden, leden van BFD, Lokale voedselindustrie en lokale initiatieven en het heeft als doel actoren samen te brengen om een coherent duurzaam voedselbeleid te definiëren en uit te voeren en dient tevens als platform voor discussie (Keech & Reed 2016: 85). Het is niet formeel onderdeel van de gemeenteraad maar heeft officieel steun van de burgemeester.

Er worden ook twee actoren besproken die een interessante kijk geven over hoe het model kan worden toegepast. Dit zijn Fareshare en Geneco.

Fareshare

Fareshare is een organisatie dat voedselverspilling tegengaat door afgeschreven producten uit supermarkten op te kopen en door te verkopen aan sociale organisaties voor een lage prijs om verspilling tegen te gaan. Normaal zouden deze producten door logistieke of economische redenen niet gebruikt worden voor consumptie en verspilt worden. De inspanningen van Fareshare zijn soms tegenstrijdig met andere voedselinitiatieven omdat Fareshare vertrouwt op de het bestaande logistieke voedselsysteem dat sommige initiatieven willen vervangen (Keech & Reed 2016: 87-88). Vanuit de definitie van stroom van de Haan en Rotmans, kun je beargumenteren dat Fareshare in dezelfde stroom zit als de meeste initiatieven in Bristol. Allen willen ze een samenleving waarin voedsel niet verspilt wordt en waar duurzaam wordt omgegaan met voedsel. Het is dan wellicht dezelfde stroom, maar omdat de stroom een abstracte idee is van wat zou moeten zijn en geen concrete oplossingen biedt, is er onenigheid binnen de stroom over oplossingen. Dit biedt een diepergaand perspectief over actoren rollen en dynamiek. Is Fareshare een niche actor of een regime actor? Het is een initiatief dat een oplossing biedt voor een behoefte waar dominante systeem geen oplossing voor biedt (niche) maar het rekent op de bestaande structuren van regime. Door voorbij te gaan aan niche en regime kan er beter worden gekeken naar hoe deze actor precies handelt en wat haar relatie is met andere actoren en het systeem op zich. Dit lijkt een duidelijk voordeel dat het actor-georiënteerde model biedt tegenover de doorgaande transitiemodellen.

(14)

De conceptualisering van stromen lijkt echter problemen te geven met de analyse dat de

inspanningen van Fareshare tegenstrijdig zijn met die van andere initiatieven die volgens de definitie van de Haan en Rotmans in dezelfde stroom lijken te zitten. Dat er onenigheid kan bestaan over oplossingen binnen een stroom wordt genoemd door de Haan en Rotmans maar de observatie dat er zelfs conflict bestaat tussen actoren die in eerste instantie ongeveer dezelfde waarden set bezitten, lijkt te prominent om niet te benoemen in het model. Zit Fareshare dan in een andere stroom dan de initiatieven die het logistieke voedselsysteem willen vervangen waar Fareshare op bouwt? De conceptualisering van de Haan en Rotmans biedt geen duidelijk oordeel en zodoende lijkt het dat stromen scherper geconceptualiseerd moeten worden. Ook wordt duidelijk dat actoren die zowel institutioneel als transformatief (dubbelzinnig) zijn zoals Fareshare, een grote rol spelen in een transitie. Een conceptualisering van een dusdanige actor is cruciaal om duiding te geven aan de casus

Geneco

Geneco is een dochtermaatschappij van Wessex water company en is verantwoordelijk voor het recyclen van voedselafval in Bristol. De bedoeling is dat voedselafval wordt hergebruikt om de cirkel van voedselafval te sluiten. De paradox die auteurs aanhalen is dat het bedrijf geen baat heeft bij huishoudens die zelf compost creëren, omdat Geneco bouwt op de verwachting dat mensen juist niet hun voedselafval als compost gebruiken. Geneco is dus net als Fareshare een actor die een rol speelt in de duurzame transitie vanuit waarden als duurzaamheid en is het ook net als Fareshare een actor die conflicteert met andere initiatieven die voort zijn gekomen uit dezelfde waarden. Ook bij Geneco lijkt duidelijk dat de definitie van een stroom scherper moet worden gemaakt om grote tegenstrijdigheden in een stroom te vermijden, of om deze mogelijkheid op tegenstrijdigheid mee te nemen in de conceptualisering. Een ander interessante observatie is dat Geneco ook onderdeel is van het dominante systeem als bedrijf dat werkt voor de raad. Ook hier wordt zodoende duidelijk dat actoranalyse nuttig is om voorbij de niche-regime dichotomie te gaan. Echter wordt ook duidelijk dat een dubbelzinnige actor als Geneco een conceptualisering mist (Keech & Reed: 88-89).

Zoals eerder genoemd is er in Bristol een groot aantal initiatieven die gericht zijn op duurzaamheid. De inwoners van Bristol lijken daarnaast duurzaamheid een belangrijk thema te vinden. Op het internet is er een netwerk waarin mensen informatie delen, bijeenkomsten organiseren en

discussiëren over duurzaamheid (Keech & Reed 2016: 90). Toch is er geen eenduidig duurzaam beleid in Bristol. Het onderzoek wijst uit dat de gemeenteraad als een barrière wordt beschouwd om duurzame initiatieven te integreren in beleid. Gemeenteraadsleden lijken niet bijzonder happig te zijn op maatregelen die hun weerstand kan opleveren en lijken bezig te zijn met andere zaken. Ook landelijk en EU beleid frustreert nieuwe initiatieven en bevoorrechten bestaande initiatieven die al in

(15)

zekere mate geïnstitutionaliseerd zijn. De vele actoren hebben moeite om de BFPD plannen door te krijgen in de gemeenteraad (Keech & Reed: 90-92) Dit komt overeen met een centrale aanname in de transitietheorie dat dominante structuren de neiging hebben om zichzelf te reproduceren. Maar zoals eerder genoemd zijn er ook actoren die zich begeven binnen het dominante systeem die een rol lijken te hebben als transitie actor: de burgemeester, gemeenteraadsleden die geaffilieerd zijn met de BFPD en Geneco bijvoorbeeld. Het is zodoende niet zo zwart- wit als het lijkt. De systeem-georiënteerde verklaring houdt dus nog op zekere hoogte stand, maar de actor-systeem-georiënteerde analyse lijkt dieper te kunnen ingaan op verschillen tussen actoren binnen systemen en nuances te identificeren.

Waarom is het lastig om centraal beleid door te voeren? Er zijn in Bristol vele groepen die enigszins horizontaal met elkaar gelieerd zijn maar weinig verticale verbinding hebben met bestaande instituties op aantal actoren na. Komt dit omdat veel initiatieven Wellicht in dezelfde stream zitten maar onenigheid hebben over oplossingen? Wellicht is er een gebrek aan networkers die als taak hebben om initiatieven en actoren samen te brengen. Er zijn veel initiatieven maar aan er lijkt gebrek aan organisatie te zijn. Zijn er te weinig topplers? In de case zijn actoren die de weg vrij maken voor initiatieven door bestaande systemen open te breken niet veel te identificeren. Gemeenteraadsleden die BFPD steunen kunnen worden gezien als topplers aangezien zij de waardenset articuleren

waaruit de BFPD is ontstaan in de raad en de weg proberen vrij te maken voor de initiatieven, maar schijnbaar hebben ze niet voldoende kracht.

Na het model op de case in Bristol te hebben toegepast, lijkt de kracht van het model erin te zitten dat er recht wordt gedaan aan verschillende rollen die actoren kunnen spelen. Actoren kunnen onderdeel zijn van het dominante systeem maar toch een rol spelen als transitie actor en Fareshare en Geneco lijken dit aan te tonen. Zo wordt er voorbijgegaan aan de niche-regime dichotomie en kan er als het ware worden ingezoomd op de transitie en de dynamiek tussen actoren. Ook kunnen transities worden verklaard door de acties van actoren in plaats van een clash tussen verschillende systemen. Zo lijkt er enige nuance aangebracht te kunnen worden in de verklaring van transities. Wat ook interessant is, is dat door actoren te plaatsen in een van de typologieën, er kan worden gekeken of er een gebrek bestaat aan een bepaalde typologie en wat voor een invloed dit kan hebben op de transitie. In het geval van Bristol lijkt het er bijvoorbeeld op dat er veel frontrunners zijn maar weinig connectors. Het zijn connectors die initiatieven samenbrengen om tot samenwerking te komen en om oplossingen te verbinden aan systemen, deze lijken niet voldoende aanwezig te zijn in Bristol. Waar het model nog steken laat vallen in mijn mening, is dat het niet verklaart hoe verschillende actoren die zich in dezelfde stroom lijken te bevinden met elkaar in conflict kunnen raken. De

(16)

conceptualisering van stromen is te summier om te kunnen beargumenteren dat deze actoren in een andere stroom zitten. Het lijkt zodoende van belang om de mogelijkheid op conflicterende

oplossingen mee te nemen in de conceptualisering, of om de definitie van stromen scherper te maken om conflict uit te sluiten. Dit sluit verder aan op het het feit dat er een conceptualisering mist van dubbelzinnige actoren. De case in Bristol is niet adequaat uit te leggen zonder een typologie van een dusdanige actor zoals blijkt uit het gedrag van Fareshare en Geneco. Met een conceptualisering van dubbelzinnige actoren, kan er wellicht ook worden verklaard waarom er conflict bestaat tussen actoren die in dezelfde stroom lijken te zitten. Hier is nu geen uitsluitsel over te geven door dat het concept ‘stromen’ te wazig is en omdat er een conceptualisering mist van dubbelzinnige actoren,

4.2 Edinburgh

Stage

Edinburgh is een stad met een sterke economie en is een centrum van commercie, cultuur en kennis. Het is na londen de rijkste stad het Verenigd Koninkrijk. Dew erkloosheid is laag en de stad kent een hoogopgeleide bevolking. Tevens scoort de stad hoog op lijstjes van welzijn maar toch kent de stad problemen voornamelijk gerelateerd aan het voedselsysteem. Ongeveer de helft van de stad heeft overgewicht en er is een groeiend aantal voedselbanken door voedselarmoede. Bovendien is er sprake van veel verspilling: voedselverspilling is ⅓ van verspilling in een huishouden in Edinburgh (Paget 2016: 62-63)

Er zijn Veel initiatieven in Edinburgh om bovenstaande problemen te tackelen en de stad duurzamer te maken maar ondanks lokale successen zijn deze initiatieven niet in staat om systemische

verandering te brengen door gebrek aan coherentie (Paget 2016: 64). Dit probleem is landelijk in Schotland door dat voedselbeleid in de publieke sector is uitgespreid over verschillende instituties en het daardoor lastig is een coherente aanpak te hebben voor systemische verandering. Deze

problemen werden herkend in Edinburgh en daarom is in het Edinburgh Food for Life Partnership (EFFLP) in het leven geroepen. Deze partnership bestaat uit drie grootste organisaties in de publieke sector Edinburgh namelijk: de City Council of Edinburgh, National Health Service (NHS) Lothian en de University of Edinburgh, en is in het leven geroepen door besef dat publieke sector de weg moet wijzen om systemische verandering naar een duurzaam voedselsysteem te bewerkstelligen (Paget 2016: 65). Het doel van de EFFLP is als volgt: “works in partnership to transform food culture and food systems across the country; so we can eat food that is good for us, our communities and our planet’’ (Paget 2016: 65). Ook is het FFL catering mark in leven geroepen, dat wordt uitgereikt aan instellingen die duurzaam en voedzaam voedsel bieden.

(17)

Met sturing vanuit de EFFLP hebben andere actoren uit de publieke, private en vrijwillige sector zich verenigd onder de noemer ‘Edible Edinburgh’ om een gezamenlijke weg richting een meer duurzaam en gezonder voedselsysteem te gaan. De groep is een verzameling van actoren van verschillende achtergronden die zich bezighouden met het voedselsysteem in Edinburgh. Hieruit ontstaat het Sustainable food strategy (Paget 2016: 65-69).

stromen

De kern van actoren in de ‘Edible Edinburgh’ groep is over de jaren heen ongeveer hetzelfde gebleven. Sommige actoren die betrokken waren bij de oprichting, zijn vertrokken en sommige actoren zijn er bij gekomen. Uitdagingen voor het netwerk zijn het gevoel geven aan alle actoren dat ze betrokken zijn en gewaardeerd worden. Het netwerk heeft geen officiële organisatie, actoren zijn betrokken op basis van een breed genomen visie die als volgt kan worden gedefinieerd:

1. Meer gezond en duurzaam voedsel in Edinburgh 2. Minder mensen die leven in voedselarmoede

3. Het milieu moet beter worden beschermd en er moet minder co2 uitstoot zijn 4. Een diverse voedseleconomie met duurzame, lokale producten

5. Een voedselcultuur met meer bewustzijn van duurzaamheid (Paget 2016: 69-70)

De resultaten van het Sustainable Food Strategy plan zijn positief te noemen. Alle Edinburgh Council schools hebben het FF catering mark award gewonnen, de University of Edinburgh heeft ook het FF catering mark award gewonnen en vanuit het Sustainable Food Strategy Plan ontstaan nog steeds vele initiatieven die erop gericht zijn een meer duurzaam en voedzaam voedselsysteem te

bewerkstelligen (Paget 2016: 75)

Wat we zien is een netwerk van actoren dat op basis van licht-abstracte doelen samenwerken, zonder een duidelijke organisatie met duidelijk geformuleerde oplossingen. De actoren kunnen verschillende opvattingen hebben over wat precies gedaan moet worden, uiteindelijk organiseren ze zich op basis van een gedeeld idee wat normatief juist is voor de samenleving namelijk: een

duurzaam voedselsysteem. Het concept ‘stromen’ van de Haan en Rotmans lijkt hier van toepassing en lijkt beter te kunnen verklaren waarom de relevante actoren in Edinburgh zich organiseren dan in de casus van Bristol. Maar wat is de ‘stroom’ nu precies? is het een streven naar een duurzaam voedselsysteem? De actoren in Bristol die conflicterende oplossingen bieden, lijken ook te handelen uit eenzelfde streven om een meer duurzaam voedselsysteem te bewerkstelligen. Wellicht ligt de verklaringskracht van het verschil in organisatie tussen Bristol en Edinburgh in de soort actoren en de onderlinge dynamiek tussen de actoren in deze steden.

(18)

Actoren, actor-rollen en actor-dynamiek

Een verschil met Bristol is dat in Edinburgh de publieke sector een leidende rol neemt in het streven naar een duurzaam voedselsysteem. Er zijn drie actoren te noemen die hier een belangrijke rol spelen namelijk: de City Council of Edinburgh, de NHS Lothian en de University of Edinburgh. Deze drie actoren uit de publieke sector hebben zich verenigd in de EFFLP en hebben een leidende rol gespeeld in het ontstaan van de Edible Edinburgh groep (Paget 2016: 65). Tevens hebben ze ook initiatieven in het leven geroepen zoals de FFL Catering Mark. Het lijkt erop dat er meerder actor-typologieën van toepassing zijn op deze actoren. Enerzijds hebben ze actoren die betrokken zijn bij het voedselsysteem weten te organiseren in de Edible Edinburg groep, verbinden ze oplossingen aan het bestaande systeem en kunnen ze zodoende worden gedefinieerd als connectors, en anderzijds maken ze zelf initiatieven om het voedselsysteem te verduurzamen en nemen ze de rol van

frontrunners aan. Daarnaast maken ze ook de weg vrij in het systeem waar ze zelf toebehoren, voor

nieuwe oplossingen en nemen ze zodoende een toppler rol aan.

De Edible Edinburgh groep is een verzameling van actoren die samenwerken op basis van gedeelde waarden en valt zodoende onder de netwerk typologie van de Haan en Rotmans. Netwerken verbinden actoren en initiatieven met elkaar en verbinden oplossingen aan systemen (de Haan & Rotmans 2018: 280). Het is interessant dat de Edible Edinburgh groep voortkomt en samenwerkt met de EFFLP. Volgens de definitie van netwerken van de Haan en Rotmans kunnen we zelfs de Edible Edinburgh groep en de EFFLP samen omschrijven als een netwerk. Wat we dus zien in Edinburgh, is een samenwerking van frontrunners, connectors en topplers in een coherent netwerk. In bristol lijken er voornamelijk frontrunners en supporters aanwezig te zijn en deze eenzijdigheid aan actor-rollen kan wellicht het verschil verklaren tussen het succes van de transitie naar duurzaamheid in Edinburgh en de moeizaamheid van die in Bristol.

Verklaringskracht van het raamwerk

Wat opvalt is dat in Edinburgh weinig sprake is van institutionele actoren die handelen om de status quo te handhaven. We zien juist institutionele actoren die het voortouw nemen in de transitie. Het belangrijkste is dat er in Edinburgh meer enigheid lijkt te bestaan over oplossingen. Is dit het resultaat van de ‘stroom’ waar de actoren in Edinburgh op basis van samenwerken? Of is het omdat er meerdere actor-rollen aanwezig zijn in Edinburgh? De conceptualisering van ‘stromen’ biedt geen bevredigend antwoord aangezien het niet adequaat kan verklaren waarom er in Edinburgh beter wordt samengewerkt dan in Bristol. Hier ligt nog potentie om het raamwerk te verbeteren. Als we het concept ‘stromen’ duidelijker kunnen definiëren, kunnen we erachter komen of het verschil in samenwerking tussen Bristol en Edinburgh er vooral in zit dat de institutionele actoren in de EFFP in

(19)

Edinburgh zich affiliëren met dezelfde ‘stroom’ als de transformatieve van de Edible Edinburgh groep en dat in Bristol de institutionele actoren in een andere ‘stroom’ zitten dan de vele transformatieve

frontrunners in Bristol.

Om dit verschil te kunnen duiden, is het ook belangrijk om de rollen van institutionele en zowel institutionele als transformatieve actoren te conceptualiseren. Dit is vooral belangrijk omdat het raamwerk juist de kracht heeft dat er voorbij wordt gegaan aan de niche-regime dichotomie door actoren niet te binden aan systemen. Zolang er geen conceptualisering van deze actoren bestaat, kan het gehele plaatje van een transitie niet adequaat worden geschetst.

Alles bij elkaar genomen heeft het raamwerk bijzonder veel potentie. Door duidelijk actor-rollen en dynamieken te kunnen onderscheiden, kan er systematisch gekeken worden naar het gedrag van actoren. Dit kan vooral handig zijn om te kijken welke actor-rollen en dynamieken er missen in een transitie om zodoende problematische transities te verklaren. In de Bristol case wordt dit vooral duidelijk door het gebrek aan connectors. Deze manier van analyseren kan bovendien van pas komen in transition management omdat er kan worden gekeken wat voor soort actoren er missen in een transitie. Zo kan gedeeltelijk de kritiek op transition management dat er te weig rekening wordt gehouden met verschillende soorten actoren worden opgelost (Kenis Bono & Mathijs 2016). Het raamwerk is echter verre van af. Het is belangrijk om verder onderzoek te doen naar de toepassing van dit raamwerk om de conceptualisering verder uit te breiden. Dit is vooral van toepassing op het concept ‘stromen’. Dit concept heeft de potentie om te kunnen verklaren waarom actoren wel- of niet samenwerken op basis van gedeelde waarden maar na dit onderzoek moet ik tot de conclusie komen dat het concept te warrig is omschreven. Er moet zodoende onderzoek worden gedaan wat precies de waarden zijn die actoren binden aan oplossingen om het concept beter toe te passen in de realiteit. Ook moet er worden gekeken hoe institutionele en zowel institutionele als transformatieve actoren kunnen worden

geconceptualiseerd. Vooral in de Bristol case wordt duidelijk dat dubbelzinnige actoren een grote rol spelen. Onderzoek naar dit soort actoren lijkt cruciaal om het raamwerk uit te breiden.

(20)

In dit onderzoek is het actor-georiënteerde raamwerk van de Haan en Rotmans (2018) toegepast op twee casussen om te onderzoeken wat enerzijds de kracht is van het raamwerk en anderzijds de zwaktes om zodoende verder onderzoek naar het raamwerk de juiste richting op te sturen. De belangrijkste bevindingen zijn dat het concept ‘stromen’ verder moet worden uitgewerkt om de verklaringskracht te kunnen verbeteren. Op dit moment lijkt het concept nog niet in staat om te kunnen verklaren waarom actoren wel- of niet

samenwerken omdat het in de realiteit duidelijk wordt dat het lastig is om te bepalen wat een ‘stroom’ nou precies is. Daarnaast is er nog werk te verrichten aan de conceptualisering van institutionele- en zowel institutionele als transformatieve actoren (dubbelzinnige actoren genoemd in dit onderzoek). De verdere uitwerking van deze mankementen aan het raamwerk is van belang omdat het raamwerk de potentie heeft om coherente

actor-georiënteerde analyse van transities mogelijk te maken. De kracht van het raamwerk wordt vooral duidelijk door de mogelijkheid om verschillende actor-rollen te kunnen

onderscheiden. Door de focus op actor-rollen en de daarbij behorende dynamiek te leggen, kan er recht worden gedaan aan het gedrag en de rol van de actor in de casus. Mijn voorstel voor verder onderzoek naar ‘stromen’, institutionele- en dubbelzinnige actoren komt

zodoende voort uit een oprecht vertrouwen dat dit raamwerk de potentie heeft om meer inzicht te verkrijgen in de rol van actoren in transities.

(21)

Avelino, F. & Wittmayer, M. J. (2016). Shifting Power Relations in Sustainability Transitions: A Multi-actor Perspective. Journal of Environmental Policy & Planning. 18 (5), 628-649.

Bergman, B, Rotmans, J, & Schilperoord M. (2008). Modelling societal transitions with agent transformation. Computational and Mathematical Organization Theory. 14 (-), 283-301. Brown, R. R., Deletic, A., de Haan, F. J. & Roger, C. B. (2016). Many roads to Rome: The emergence of pathways from patterns of change through exploratory modelling of sustainability transitions. Elsevier. 85 (-), 279-292.

Coenen, L., J, Farla., Markard, J. & Raven, R. (2012). Sustainability transitions in the making: A closer look at actors, strategies and resources. Technological Forecasting & Social Change. 79 (-), 991-998.

Deakin, Mark, Davide Diamantini and Nunzia Borrelli (eds., 2016) The Governance of City

Food Systems: Case Studies From Around the World. Milano: Fondazione Giangiacomo

Feltrinelli.

Elle, L., Hoffmann, B. & Quitzau, M. B. B. (2012). Local niche planning - and its strategic implications for implementation of energy-efficient technology. Technological Forecasting

and Social Change. 79 (-), 1049-158.

L. Fischer & Newig, J. (2016). Importance of Actors and Agency in Sustainability Transitions: A Systematic Exploration of the Literature. MDPI. - (-), 1-21.

Geels, F. W. (2012). A socio-technical analysis of low-carbon transitions: introducing the multi-level perspective into transport studies. Journal of Transport Geography. 24 (-), 471-482.

Geels, F.W. (2002). Technological transitions as evolutionary reconfiguration processes: a multi-level perspective and a case-study. Research Policy. 31 (8/9), 1257–1274.

Geels, F. W. (2011). The multi-level perspective on sustainability transitions: Responses to seven criticisms. Environmental Innovation and Societal Transitions. 1 (-), 24-40.

Geels, F. W. (2010). Ontologies, socio-technical transitions (to sustainability), and the multi-level perspective. Research Policy. 39 (-), 495-510.

(22)

Geels, F. & Penna, C. C. R. (2012). Multi-dimensional struggles in the greening of industry: A dialectic issue lifecycle model and case study. Elsevier. 79 (-), 999-1020.

Grin, John, 2010: “Understanding Transitions from a Governance Perspective”, Part III,) in: Grin, John; Rotmans, Jan; Schot, Johan, 2010: Transitions to Sustainable Development. New

Directions in the Study of Long Term Structural Change (New York: Routledge): 223–314.

Grin, J., Rotmans, J., & Schot, J. (2011). On patterns and agency in transition dynamics: Some key insights from the KSI programme. Environmental Innovation and Societal Transitions, 1(1), 76–81

de Haan. F. J. & Rotmans, J. (2018). A proposed theoretical framework for actors in transformative change. Elsevier. 128 (-), 275-286.

De Haan, J. H. & Rotmans, J., 2011. ‘ Patterns in transitions: Understanding complex chains of change’, Technological Forecasting & Social Change vol. 78, p. 90–102

Hekkert, M., Markard, J. & Musiolik, J. (2012). Networks and network resources in technological innovation systems: Towards a conceptual framework for system building.

Elsevier. 79 (-), 1032-1048.

Kemp, R., & Loorbach, D. (2003). Governance for Sustainability through Transition

Management. Paper presented at the EAEPE 2003 Conference, Maastricht, The Netherlands. Kemp, R., Loorbach, D., & Rotmans, J. (2007). Transition Management as a model for

managing processes of co-evolution towards sustainable development. International Journal of Sustainable Development and World Ecology, 14, 78– 91.

Kenis, A., Bono F. & Mathijs E. (2016) Unravelling the (post-)political in Transition Management: Interrogating Pathways towards Sustainable Change, Journal of

Environmental Policy & Planning, 18:5, 568-584, DOI: 10.1080/1523908X.2016.1141672 Korsten, A. (2016). Succes en falen in het omgaan met wicked problems. Available:

http://www.arnokorsten.nl/PDF/Beleid/Succes%20en%20falen%20bij%20wicked%20proble ms.pdf. Last accessed 29-11-2018

(23)

M, Magrini et al. (2016). Why are grain-legumes rarely present in cropping systems despite their environmental and nutritional benefits? Analyzing lock-in in the French agrifood system. Ecological Economics. 126 (-), 152-162.

Rip, R. Kemp, (1998) Technological change, in: S. Rayner, E.L. Malone (Eds.), Human Choice

and Climate Change, Battelle Press, Columbus, Ohio,, pp. 327–399.

Schuitmaker-Warnaar, T. J., 2012, Identifying and unravelling persistent problems Technological Forecasting and Social Change. 79, 6, p. 1021-1031

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo2015 en de zorgverzekeraars voor het deel AWBZ dat naar hen toekomt.. De Wlz is

IJmuiden - Met de komst van Geels Meubelen, Ed Geels Fo- tografie en Wonen Totaal (voor- heen N.T.U.) heeft de Zuidarca- de weer een eigentijdse uitstra- ling gekregen. Niet

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Next, will be explained that the decision maker (Mr Rijssenbeek), who wants to place his novelty (Drone4Agro) in a regime successfully, needs to keep an eye on the policy

verdachte en raadsman hebben in beginsel recht op inzage van de processtukken, de verdachte moet in principe worden gehoord voordat er een ingrijpende beslissing in zijn nadeel

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

It may therefore be concluded that the risk is higher for cycling in the dark than for cycling during daylight be- cause cycling in the dark is indeed more unsafe and not

Onze burgers met een ondersteuningsvraag en/of behoefte aan maatschappelijke participatie krijgen de juiste ondersteuning, gebaseerd op een goed evenwicht tussen