• No results found

Rationaliteit en besluitvorming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rationaliteit en besluitvorming"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rationaliteit en besluitvorming

Citation for published version (APA):

Kickert, W. J. M. (1977). Rationaliteit en besluitvorming. (TH Eindhoven. Vakgr. organisatiekunde : rapport; Vol. 37). Technische Hogeschool Eindhoven.

Document status and date: Gepubliceerd: 01/01/1977

Document Version:

Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record

Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.

• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.

• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.

Link to publication

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement:

www.tue.nl/taverne

Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us at:

openaccess@tue.nl

providing details and we will investigate your claim.

(2)
(3)

RATIONALITEIT EN BESLUITVORMING

W.J.M. Kickert

Technische Hogeschool Eindhoven Afdeling der Bedrijfskunde Vakgroep Organisatiekunde

september 1977

INHOUDSOPGAVE

l. Inleiding

2. Het begrip Rationaliteit

BI

3. Normatieve en procedurele rationaliteit Het klassieke model

Satisficing

Procedurele rationaliteit Proces en doelstelling

Voorbeelden van procedurele rationaliteit 4. Structurele rationaliteit

Fasemodellen

Structuur van besluitvorming Structurele rationaliteit 5. Het begrip Beslissen

6. Conclusies 7. Referenties

(4)

RATIONALITEIT EN BESLUITVORMING

W.J.M. Kickert

Eindhoven, september 1977

1. INLEIDING

Theorieën over besluitvorming kunnen in twee klassen verdeeld wor-den: prescriptieve theorieën en descriptieve theorieën.

De meeste theorieën over besluitvorming gaan uit van prescriptieve (normatieve) modellen. Het extreme geval hiervan vormt de klasse van de wiskundige besluitvormingsmodellen. Hoewel prescriptieve modellen per definitie geen beschrijving van de werkelijkheid

pre-tenderen geven, ben ik van mening dat ze wel op de werkelijkheid gebaseerd dienen te zijn. Om het in algemene systeemtheoretische

termen te stellen: besturing van een systeem dient gebaseerd te zijn op een model van dat systeem. Het beschouwen·van besluitvor·· ming als een vorm van besturing lijkt voor de hand liggend.

Vandaar onze overtuiging dat de ontwikkeling van descriptieve mo-dellen van besluitvorming een allereerste noodzaak is. Slechts op grond van een beter begrip van het feitelijke besluitvormen kan men overgaan tot het doen van aanbevelingen ter verbetering van de besluitvorming uiteindelijkculiminerend in theorieën over hoe be-sluitvorming zou moeten geschieden.

Deze opvatting is natuurlijk niet nieuw. Men zou zelfs kunnen stellen dat de ontwikkeling van de (organisatiekundige) theorie over besluitvorming te karakteriseren valt als een ontwikkeling naar steeds descriptievere modellen. Simon's kritiek op het model van de homo economicus was een eerste stap op weg naar een model dat beter met de werkelijkheid overeenkwam. Latere leer-lingen van de "decision-making11 school zijn op dezelfde weg

door-gegaan. Desalniettemin ben ik van mening dat het aan de realiteits-waarde van de meeste modellen nogal schort. In feite zijn bijna

(5)

al deze modellen nog steeds prescriptief te noemen. Overigens zij opgemerkt dat methodologisch bezien elk model normatief moet zijn omdat elke onderzoeker zijn eigen waarden en normen heeft. De wer-kelijkheid bestaat niet. Er bestaan slechts modellen van de werke-lijkheid en deze modellen worden gevormd via het normatief filter van de onderzoeker. Omdat het ons weinig zinvol lijkt voor de ont-wikkeling van besluitvormingsmodellen om dieper op deze methodolo-gische discussie in te gaan, hanteren we desondanks de indeling in descriptief en prescriptief.

In dit stuk zullen enkele hypothesen geformuleerd worden waarvan wij menen dat ze de modelvorming van besluitvormingsprocessen een stap dichter naar de descriptieve kant brengen. Deze hypothesen zijn rationaliteitshypothesen genoemd omdat ze verklaren hoe de besluitvorming verloopt. Op de definitie van rationaliteit wordt verder,_op ingegaan.

De hypothesen over de rationaliteit van besluitvorming zullen be-schreven worden aan de hand van een schets van de ontwikkeling van de theorie over besluitvorming. De hypothesen liggen namelijk in het verlengde van die ontwikkeling.

In het volgende hoofdstuk zal eerst ingegaan worden op het begrip

rationaliteit. De vorm van rationaliteit die daarna behandeld wordt legt vooral de nadruk op het proces van besluitvorming. Vervolgens zal

de structuur van besluitvorming aan de orde komen. De laatste hypothese over rationele besluitvorming bevindt zich op een aggre·· gatieniveau lager. We gaan daar namelijk in op het fundament van de hele besluitvormingstheorie: de keuze uit alternatieven.

Hoewel dit stuk geen ontwikkeling is in de richting van de mathema-tische beslissingstheorie wordt enige kennis van de wiskundige systeemtheorie wel verondersteld.

(6)

niet zenuwachtig, etc. Wat betreft de bruikbaarheid van deze defi-nitie kan opgemerkt worden dat veel van de begrippen die psychische

toestanden aangeven op ernstige meettheoretische bezwaren stoten en dat men met de kennis van de psychische toestand van de belisser niet veel zal kunnen verklaren en voorspellen omtrent het verloop van het besluitvormingsgedrag.

De ogenschijnlijk voor de hand liggende definitie van rationaliteit als "gebruik makend van de rede" verzandt al snel in cirkelredena-ties. Definities van "rede" als zijnde "verstand" e.d. zijn duide-lijk tautologisch. Definities van "rede" als zijnde "logische rede-nerend" zijn duidelijk te eng: logica is niet de enige denkwijze. In [ I ] komt men om deze en om vele andere redenen uit op de vol-gende definitie van rationeel gedrag: rationeel gedrag is doelge-richt gedrag. De belangrijkste reden hiervoor is het criterium van de theoretische bruikbaarheid van deze definitie. Theoretische bruikbaarheid wordt onderscheiden naar drie factoren: een theorie moet iets kunnen verklaren, de theorie moet zo algemeen mogelijk

zijn en de theorie moet niet in strijd zijn met de empirie en tevens waardevrij zijn. Hierop komen we later terug.

De afleiding van deze definitie is als volgt. Allereerst wordt gedrag gedefinieerd als een keuze uit alternatieven. Vervolgens dient de wijze van kiezen aangegeven te worden. De wijze van kie-zen welke in overeenstemming is met de doelstelling(en) noemt men dan rationeel. Hierbij dient een doelstelling geÏnterpreteerd te worden als een voorkeursordening over de uitkomsten van de

verschil-lende alternatieven.

Spitsen we dit toe op besluitvorming dan komen we hiermee tot de definitie van rationaliteit d.m.vhet gebruikelijke klassieke model.

(7)

-een verzameling toestanden S

=

{s

1 ... sn} -een verzameling handelingsalternatieven A= {a

1 .•. an} - een relatie RcA x S x S welke aangeeft welke handeling a.

l. in de huidige toestand s., tot welke volgende toestand

J (uitkomst, gevolg) sk leidt.

- een voorkeursordening OcS x S over alle mogelijke toestanden (uitkomsten, gevolgen)

Hiermee is in elke situatie te bepalen wat de rationele beslissing moet zijn.

Deze voorstelling van zaken is eenvoudig uit te breiden.naar het geval dat er geen absolute zekerheid bestaat omtrent de gevolgen van de handelingen. De relatie R wordt dan vervangen door een con-ditionele waarschijnlijkheids dichtheids.functie PR(sklai, sj).

Op dit raamwerk is de wiskundige beslissingstheorie gebaseerd met dat verschil dat daarin gebruik wordt gemaakt van een

nut(utili-teits)functie welke gedefinieerd is op de alternatievenruimte. Van-wege de onderliggende axioma's is deze functie gedefinieerd op een intervalschaal (hoofdzakelijk vanwege de mogelijkheid tot combine-ren van kansbeslissingen). De voorkeursordening 0 levert natuurlijk slechts een ordinale schaal.

Vanwege de uitwisselbaarheid - onder zekere voorwaarden - van voor-keursordening en nutfunctie, spreekt men daarom i.p.v. over doel-gericht gedrag ook wel van optimaliserend gedrag. We gaan hier niet verder in op de wiskundige beslissingstheorie. Zie hiervoor b.v.

[2] .

Merk op dat tot nu toe over een individuele besluitvormer is ge-sproken. Het is namelijk een zeer gangbare opvatting dat slechts individuen in staat zijn tot het bezitten van voorkeuren en het doen van waarschijnlijkheidsschattingen [ l ] . Gezien het feit ech-ter dat het voorgaande begrippenapparaat reeds een abstractie is in termen van systeemtheorie, is dit model zonder meer van toepas-sing op welke besluitvormende instantie dan ook, zo lang we deze als entiteit kunnen opvatten. Gedragingen van een systeem zijn na-melijk altijd te verklaren door aan te nemen dat het systeem volgens een doelstelling handelt. We kennen het systeem simpelweg a posteriori

(8)

reeds aan dat het een onhoudbare stelling is om rationaliteit - zo als boven gedefiniëerd - slechts voor individuen te reserveren.

Zoals eerder vermeld is dient in het kader van de theoretische bruikbaarheid een definitie zo algemeen mogelijk te zija. De defi-nitie van rationaliteit als doelgerichtheid is dat ons inziens niet. Rationeel gedrag definieren als doelgericht gedrag komt er in

wezen op neer dat we rationaliteit definieren als datgene waaruit we het besluitvormingsgedrag kunnen verklaren: de doelstelling. Men zou daarom ook een ruimere definitie kunnen nemen: rationeel gedrag is verklaarbaar gedrag. Deze ruimere definitie impliceert dat niet alleen de doelstelling maar ook het hele verdere model van besluitvorming, zoals hiervoor beschreven, premisse is van die verklaring. Alleen het doel, de gewenste eindtoestand, de gewenste richting en wat nog meer als omschrijving van het begrip doelstel-ling aangetroffen kan worden, is niet voldoende om gedrag te ver-klaren. Hierop komen we terug in het hoofdstuk over procedurele rationaliteit.

Bezien we de twee fasen in de afleiding van het begrip rationeel gedrag, te weten de eerste fase waarin gedrag als keuze uit alter-natieven wordt gedefiniëerd en de tweede fase waarin het hoe van de keuze gedefinieerd wordt, dan lijkt het ons een sterke verenging om die keuze als doelstellingsgericht te definiëren. Algemener is het om te stellen dat we pas dan van rationeel gedrag spreken als er sprake is van een verklaarbare keuze uit alternatieven. Als definitie van rationaliteit kan men dus nemen: het geheel van waar-uit het beslwaar-uitvormend gedrag te verklaren is. Kortom, rationeel gedrag is te modelleren gedrag.

De overgang van verklaren op modelleren verdient enige uitleg. Deze overgang verloopt via een aantal tussenliggende stappen: ten eerste de stap van verklaren naar voorspellen en ten tweede de stap van voorspellen naar modell~ren.

(9)

6

-Hoewel het verschil tussen verklaren en voorspellen is dat het laatste a priori gebeurd en het eerste a posteriori, valt dit verschiL weg zodra we het proces als black box kunnen opvatten. Beide begrippen komen dan op een stimulus-respons trans6ormatie neer. De identiteit van deze black-box beschouwing met het begrip model ~s triviaal.

Ook bij vele bestaande besluitvormingsmodellen blijkt het geens-zins zo te zijn dat doelstellingen het enige of belangrijkste ver-klaringskenmerk zijn voor besluitvormingsgedrag. Talloze modellen die een verklaring geven van besluitvorming leggen de nadruk op andere kenmerken.

Zo wordt in het bekende "bounded rationality" model van Sirnon [3]

gesteld dat in het algemeen niet de optimale alternatieven gekozen worden maar dat volstaan wordt met bevredigende alternatieven. Hier bij dient aangetekend te worden dat in abstracta dit "satisficing" criterium wel voor te stellen valt d.m.v. een nutfunctie welke ge-maximaliseerd wordt. Afgezien van deze min of meer mathematische

truc kan ook simpelweg gesteld worden dat het halen van een bepaald aspiratieniveau nu de doelstelling is. Het tweede fundament van Simon's model is zijn stelling dat in het algemeen de alternatieve handelingen en hun gevolgen niet a priori bekend zijn maar ontdekt en ontwikkeld worden in een voorafgaand zoekproces. Het lijkt ons dat dit kenmerk van het voorafgaand zoekproces onmogelijk terug

te vinden is in de opvatting van rationaliteit als doelgerichtheid. Meer onderdelen van het model, dan alleen de doelstelling, zijn hier essentieel voor het verklaren van het gedrag.

Maken we gebruik van het model van individuele besluitvorming zoals dat in de cognitieve psychologie ontwikkeld is, dan zien we dat er nauwelijks enige nadruk gelegd wordt op het aspect van de doelstel-lingsgerichtheid. Dit model stelt het individuele besluitvormings-gedrag voor als een informatieverwerkend systeem. Zo'n systeem.be-staat uit een stel geheugens, een stel elementaire

(10)

informatieproces-sen en een processor welke deze elementaire informatieprocesinformatieproces-sen combineert [4]. Mede gezien het feit dat dit model een algemenere

toepassing heeft dan alleen besluitvormingsgedrag, namelijk een model is van "human problem sol ving", lijkt de verklaringskracht van het begrip doelstelling steeds minder plausibel.

Concluderend mogen we stellen dat ter verklaring van het besluit-vormingagedrag meer nodig is dan alleen het begrip doelstelling, namelijk een heel model. En het feit dat het gedrag te verklaren valt met behulp van een model bepaalt de rationaliteit. Merk op dat geen specifiek model voorondersteld wordt in deze omschrij-vingen.

(11)

8

-3. NORMATIEVE EN PROCEDURELE RATIONALITEIT

In het voorgaande hoofdstuk zijn we ingegaan op het niet voldoen van de definitie van rationaliteit als doelstellingsgerichtheid

ter verklaring van besluitvormingsgedrag. We noemen dit de defi-nitie van"normatieve rationaliteit". In dit hoofdstuk zullen we hiertegenover een andere vorm van rationaliteit plaatsen welke we "procedurele rationaliteit" zullen noemen. Zoals het woord reeds impliceert ligt hierbij de nadruk op het proces van de be-sluitvorming.

Zoals in de inleiding aangekondigd werd zullen de hier te beschrij-ven alternatieve hypothesen over rationaliteit van besluitvorming behandeld worden aan de hand van de ontwikkeling van de theorie over besluitvorming.

Het klassieke model

Omdat het klassieke model van de individuele besluitvormer welke streeft naar maximalisatie van zijn verwachtte opbrengst, het uit-gangspunt vormt van de meeste besluitvormingsmodellen zullen we dit model hier enigszins uitgebreid behandelen, en wel in het bij-zonder dat deel van het model wat de basis vormt van de normatieve rationaliteit: de nutfunctie.Zoals reeds in het vorige hoofdstuk vermeld is, bestaat dit model uit de volgende delen:

- een verzameling handelingen A

- een verzameling toestanden (uitkomsten, gevolgen) S - een relatie R welke aangeeft welke handeling a. tot welk

~

gevolg sk zal leiden. In het algemenere geval wordt deze relatie een kansdichtheid Pik = p(sklai) met

k

Pik • I - een voorkeursordening over de mogelijke toestanden, weer

te geven d.m.v. een waardefunctie V(s.).

(12)

De beslisser zal tot die handeling a. besluiten welke de verwachte l.

opbrengst E = ~ p (skI ai )v (sk) maximalise'ert x .

Het zal duidelijk zijn dat de "waardefunctie" V(s.) in dit model

J

een essentiële rol speelt. We zullen daarom dit element van het model hier nader belichten.

Om in staat te zijn met bovenstaand model ook daadwerkelijk beslis-singen te kunnen voorspellen in onzekere situaties, moeten aan de voorkeursordening over de alternatieven enige eisen gesteld worden. Dit heeft geleid tot een axiomatische opzet van de waarde (nut)-functie theorie. Deze opzet komt in woorden op het volgende neer [SJ:

I) alle alternatieven moeten met elkaar vergelijkbaar zijn (voor-keur/indifferentie)

2) voorkeur en indifferentie zijn transitief

3) als een loterij als alternatief ook een loterij heeft, valt hij m.b.v. kansrekening op te splitsen in basisalternatieven

4) als twee loterijen indifferent zijn, zijn ze verwisselbaar in een samengestelde loterij

5) als twee loterijen dezelfde twee alternatieven hebben, heeft de loterij waarin het voorkeursalternatief een grotere kans heeft, zelf de voorkeur

6) als a. de voorkeur heeft boven a. en a. boven ak, bestaat er een

l. J J

loteriJ' met a. en ak, die indifferent is t.o.v. a ..

l. . J

Zijn b.v. a

1 ••. an de basisalternatieven, dan is een loterij gede-finieerd als een kansmechanisme met kansen p

1 ••• pn op resp. a1 ••• an

O::p. =

I). l.

Dit axiomatische stelsel is voldoende voor het bestaan van een reëel-waardige functie $ op A zodat

x

Dit is een vereenvoudigde weergave van het model, waarin allerlei onafhankelijkheden voorondersteld zijn.

(13)

- 10

--a. wordt verkozen boven a., dan en slechts dan als '(a.)> '(a.)

l J l J

- waarde van de combinatie van a. met kans a, en a. met kans

l J

1 - d, is de som van a maal de waarde van ai' plus I - a maal de waarde van a., ofwel

J

cp(a,a.; 1-a,a.) = a'(a.) + (1-aH(a.)

l J l J

- als twee functies <jl en ~ hieraan voldoen geldt dat

~(a.)

=

b'(a.) + c

l l b,cER, b > 0

Deze laatste conclusie betekent dat de functie uniek is op nulpunt en eenheid na, d.w.z. de functie is gemeten op intervalschaal. Deze functie wordt de nut- of utiliteitsfunctie genoemd. Op deze theorie is vooral van experimentele zijde kritiek. Het blijkt in psycholo-gische experimenten naar het gedrag van individuele beslissers vaak dat aan de diverse onderliggende axioma's niet voldaan wordt. Zo blijkt in veel situaties dat de voorkeursordening van een indi-vidu zelfs niet transitief is. De verklaring hiervoor wordt meestal gezocht in de meerdimensionaliteit van eigenschappen welke een waarde-oordeel bepalen. In de economie heeft de kritiek zich vooral gericht op het intervalkarakter van de nutfunctie. Deze kritiek heeft geleid tot de ontwikkeling van alternatieven voor de nut-functie. De iso-nut curves zijn hier een voorbeeld van. In plaats van aan te moeten nemen dat nutwaarden intervaleigenschappen

ver-tonen zodat het nut van twee goederen gelijk is aan de som van de twee afzonderlijke nutwaarden, wordt direct bepaald voor welke combinaties van twee goederen de nutwaarde gelijk is. De zo ver-kregen iso-nut curve hoeft slechts op ordinale eigenschappen geba-seerd te zijn [6].

Kritiek op de nutfunctietheorie kan ook geleverd worden op de zin van de theorie voor het voorspellen van besluitvormingsgedrag: aan-gezien de nutfunctie van een beslisser slechts vastgesteld kan wor-den door de beslisser te vragen hoe hij in elke situatie zou sluiten, is het een tautologie om daaruit af te leiden hoe de be-slisser zal besluiten.

(14)

Al met al kunnen vooral bij de descriptieve waarde van dit besluit-vormingsmodel enige vraagtekens geplaatst worden. Vanuit het oogpunt van prescriptieve besluitvormingsmodellen - waarvoor het model dan ook bedoeld is - vallen de meeste bezwaren weg. ~fen kan dan

ook zonder meer stellen dat dit model de basis is van bijna alle pres-criptieve besluitvormingsmodellen i.h.b. de wiskundige modellen

zoals statistische belissingstheorie, speltheorie, etc. In dit stuk zijn wij echter juist in de descriptieve waarde van de model-len geÏnteresseerd zodat wij over dit soort modelmodel-len

niet verder uit zullen wijden. Zie hiervoor b.v. [2,5].

In [5, hfst. 2] worden stuk voor stuk alle axioma's van de nut-functie theorie op hun werkelijkheidswaarde bekeken en bekritiseerd. Een nog fundamentelere kritiek - namelijk op de achter die axioma's

liggende aannames - is geleverd door de toonaangevende figuur op het gebied van organisatorische besluitvorming, H.A. Simon. De be-zwaren die door hem aangevoerd zijn onder het hoofd "bounded ratio-nality" kunnen gegroepeerd worden naar de hoofdingrediënten van het model [3]:

a) de alternatieve handelingen.

Het model voorondersteld dat a~le alternatieven beoordeeld wor-den. Ten eerste kunnen veelal niet alle alternatieven beoordeeld worden omdat het aantal ervan te groot is (denk aan schaken als klassieke voorbeeld). Ten tweede verklaart het model helemaal niet hoe deze alternatieven verkregen worden. Ze worden veron-dersteld gegeven te zijn. In veel feitelijke situaties echter zijn de alternatieve handelingen zeer zeker niet a priori bekend. b) de gevolgen van de handelingen.

Aan iedere alternatieve handeling kan een heel complex van ge-volgen verbonden zijn. Het is een zeer sterke aanname te veron-derstellen dat de beslisser van al deze gevolgen kennis heeft. Dit kennisaspect valt te splitsen. Allereerst kunnen een aan-tal gevolgen over het hoofd gezien zijn of anders gezegd, onbe-kend zijn. Ten tweede kan bij wel beonbe-kende gevolgen een

(15)

gevol-- 12

-gen x . Hoewel de besluitvormingstheorie zich wel bezighoudt met dit tweede deelaspec~, wordt het eerste over het hoofd gezien. c) de evalutatie van de handelingen.

De beslisser evalueert zijn handelingen door zijn preferentie van I

alternatieven en gevolgen in een nutfunctie uit te drukken en deze te optimaliseren. Op de theorie over nutfuncties en de kritiek daar-op zijn we in het voorgaande reeds ingegaan. De essentiële kritiek die Simon daar aan toegevoegd heeft is dat in het algemeen de be-slisser niet zo lang zal doorgaan totdat hij een optimaal alterna-tief gevonden heeft, maar dat hij zal volstaan met een alternaalterna-tief dat in zijn ogen bevredigend is (satisficing).

Deze kritiekpunten kunnen samengevat worden in de twee hoofdhypothesen over "bounded rationality".

(i) in het algemeen zijn alternatieve handelingen en gevolgen niet gegeven maar dienen zij vaak nog ontdekt en ontwikkeld te worden in een voorafgaand zoekproces.

(ii) in het algemeen zullen geen optimale beslissingen genomen worden, maar zal vaak volstaan worden met bevredigende oplossingen (satis-ficing).

Omdat het er in dit hoofdstuk om gaat een alternatief op de klassieke "normatieve rationaliteit" te ontwikkelen, zullen we eerst wat dieper op het begrip "satisficing" ingaan, i..h. b. op het verband hiervan met het begrip "doelstelling".

In de literatuur deelt men deze laatste klasse - onzekerheid - soms nog op naar gestructureerde en ongestructureerde onzekerheid. Hier-mee wordt bedoeld dat in het laatste geval niets te zeggen valt over de eventuele kansverdeling van de gevolgen, terwijl in het eerste geval tenminste iets over de structuur van de kansverdeling gezegd kan worden (binominaal, gaussisch, poisson, e.d.).

(16)

Satisficing

Hoewel op het eerste gezicht de begrippen "optimaal" en "bevredi-gend" zeer verschillend lijken te zijn, zijn er wel degelijk over-eenkomsten aan te wijzen tussen deze twee w.b.

het begrip "doelstelling".

hun relatie tot

Het begrip "satisficing (bevredigend)" geeft aan dat een beslisser vaak genoegen neemt met een alternatief dat aan bepaalde voorwaar-den voldoet. Deze voorwaarvoorwaar-den kunnen voorgesteld worvoorwaar-den in de vorm van constraints in de alternatievenruimte. De alternatieven-ruimte A wordt verdeeld in een onbevredigend gebied A

0 en een be-: I

vredigend gebied A • Deze verdeling kan voorgesteld worden met

be-v

hulp van een waardefunctie v(a.) waarvoor geldt: 1 v(ai)

=

0 als ai !

z

0 v(a.) = als a. ! Z 1 1 V (lege verzameling)

Beslissen kan dus nog steeds voorgesteld worden als het maximalise-ren van een waardefunctie.

Merk op dat de oplossing van deze optimalisatie, indien deze be-staat, in het algemeen niet eenduidig is. Aan de andere kant is het duidelijk dat deze voorstelling van zaken niet voldoet aan de defi-nitie van doelstelling als een ordening van alternatieven, laat

staan als een cardinale nutfunctie: de "satisficing" nutfunctie heeft slechts nominale eigenschappen.

Desalniettemin is het "expected utility" beslissingsmodel blijk-baar zodanig diep geworteld dat toch pogingen zijn ondernomen om de "satisficing" beslissingsstrategie in dit stramien in te passen. De meest eenvoudige oplossing hiervoor is om te veronderstellen dat de beslisser wel een nutfunctie tot zijn beschikking heeft, maar dat hij deze niet langer optimaliseert. De beslisser besluit

tot de keuze van alternatief ai als v(ai) ~ a waarbij a het "satis-ficing" niveau is. In [2, hfst. 4.4] is dit laatste model verder

(17)

·- '';14_ -·. ·r

-verfijnd. Er zouden namelijk drie niveaus te onderscheiden zijn: een adaptatieniveau a dat overeenkomt met het nulpunt van de waarde-schaal (v(a) = 0), een ideaalniveau 8 dat overeenkomt met het opti-mum van de waardeschaal (v(S)

=

max v) en een aspiratieniveau y dat een gewogen gemiddelde is van beide andere niveaus

De parameter c

0 dient dan opgevat te worden als een maat voor de be-trouwbaarheid van het beeldsysteem.

Het door Simon voorgestelde model waarin beslissers genoegen nemen met een bevredigend alternatief, hangt nauw samen met de psycholo-gische theorie over aspiratieniveau. Het aspiratieniveau wordt na-melijk veelal gedefiniëerd als dat prestatieniveau wat een individu

zich voorneemt om te halen. We zullen daarom deze theorie hier kort behandelen.

In het klassieke artikel over aspiratieniveau [7] wordt deze theorie gepresenteerd als een theorie over de doelen van individuen en het effect van het al dan niet bereiken van die doelen op het gedrag van individuen. In feite is het dus een theorie over doelverande-ring. Bij onze bespreking zullen we ons echter beperken tot de statische beschouwingen over aspiratieniveau. Het gedrag van een in-dividu wat een doel nastreeft kan voorgesteld worden als een

bij-sturing (adaptatie) van zijn doelen aan de bereikte resultaten (zie figuur).

Typical Time Sequence

2 3 4

----~---~---~---~----~time last per- setting of

formanee level of ~~ _________ a_s~piration new per-formance reaction to new perfor-mance

1---....",

goal discrepancy attainment discrepancy

I

feeling of success or failure related to differences of levels 2 and 3

(18)

De definitie van aspiratieniveau welke in [7] gehanteerd wordt is: the level of future performance in a familiar task which an indi-vidual, knowing his level of last performance in that task, expli-citely undertakes to reach".

Dit niveau is dus wat anders dan het doel wat het individu eigen-lijk zou willen bereiken (ideal goal). Het aspiratieniveau wordt meestal beschouwd als een benadering van een "action goal". Het

begrip wat geïntroduceerd wordt om de verandering van dit niveau te verklaren is de "goal discrepancy". Dit is het verschil tussen de

laatste prestatie en het nieuwe aspiratieniveau. Een typisch resul-taat van psychologische experimenten is dat bijna alle mensen deze "goal discrepancy" positief houden. Verder blijkt dat in het alge·-meen het aspiratieniveau verhoogd wordt als de prestatie het niveau haalt en verlaagd wordt als de prestatie beneden het niveau valt. Zoals gezegd zijn wij meer geÏnteresseerd in de formele theorie over het aspiratieniveau. De reden hiervoor is dat deze theorie veel overeenkomsten vertoont met het concept van de nutfunctie. Deze theorie over aspiratieniveau wordt vaak de "resultant valenee theory" genoemd. Gesteld wordt namelijk dat een individu bij de vaststelling van zijn aspiratieniveau gestuwd zal worden door de waarden die de verschillende moeilijkheidsgraden L voor hem hebben. De prestatie van een individu wordt onderscheiden in succes en

mislukking zodat ook twee waardefuncties kunnen worden onderscheiden: de negatieve waarde van mislukking Va (L) en de positieve waarde

failure ' van succes Va (L).

success

Samen met de subjectieve verwachtingswaarden van succes Po succes (L) en van mislukking Pof .

1 (L) bepalen deze waarden de drijvende

a~ ure

krachten achter het individu, namelijk de kracht naar succes f (L) succes en de kracht naar mislukking ff .

1 (L). De resulterende kracht a~ ure

fx(L) is dan gedefiniëerd als:

f (L) + f . (L)

=

succes fa~lure

(19)

- 16

-Het stuk van L waar de resulterende kracht fx(L) het grootst is zal dan gekozen worden als "action goal". Dus

aspiratieniveau

=

Lx waarbij fx(L) maximaal is.

Het aspiratieniveau hangt dus van drie factoren af: de aantrekke-lijkheid van succes, de onaantrekkeaantrekke-lijkheid van mislukking en de subjectieve schattingen van de kansen op beide uitkomsten.

Hoewel de theorie geformuleerd is in termen van conflictoplossing d.m.v. drijvende krachten is het hier niet de plaats om de

psycho-logen kwalijk te nemen dat ze een tamelijk oneigenlijk gebruik maken van het begrip kracht. Duidelijk is in ieder geval de overeenkomst van deze voorstelling van zaken met de theorie over de optimalisatie van de verwachtingawaarde van het nut: de drijvende kracht is

name-lijk eveneens gedefiniëerd als het produkt van waarde maal kans en de uitkomst van de procedure is eveneens een optimum.

Zoals eerder vermeld, is het "expected utility" model inderdaad zeer diep geworteld, zelfs bij psychologen. De ruimte L kan namelijk

'

opgevat worden als de verzameling van mogelijke uitkomsten omdat dat per definitie de doelruimte is. Verder lijkt het verschil tussen "de waarde van een uitkomst voor een individu" en "de waarde van het succes van een uitkomst voor een individu", kortorn het verschil tussen de klassieke nutfunctie en de waarde van succes, een uiterst vaag interpretatieverschil. Ofschoon we ruwweg redenerend nog veel meer overeenkomsten zouden kunnen aanwijzen, moeten we ons realise-ren dat dit een zeer twijfelachtige zaak is gezien de vaagheid waar-mee allerlei begrippen in de theorie over aspiratieniveau zijn ge-definieerd.

Merk overigens op dat de experimentele vaststelling dat de "goal discrepancy" meestal positief gehouden wordt, lijkt te impliceren dat het aspiratieniveau een niveau is waarnaar gestreefd wordt maar wat niet geheel gehaald wordt. (Dit is niet zonder meer duidelijk aangezien "goal discrepancy" gedefinieerd wordt als verschil

(20)

tus-ling vooronderstelt dus dat het niveau gehaald is.

Verder moeten we niet vergeten dat de theorie over aspiratieniveau een theorie is over hoe personen hun 1doeten vaststellen, een

doel-veranderingstheorie. Desalniettemin zijn er genoeg overeenkomsten aan te wijzen die doen vermoeden dat "satisficing" niveau en "aspi-ratieniveau" identieke of tenminste zeer nauw verwante begrippen zijn.

We zien dus de vreemde paradox dat aan de ene kant het begrip "satisficing" wezenlijk verschilt van het begrip "optimaal" ter-wijl toch het hieraan ten grondslag liggende aspiratieniveau in nagenoeg dezelfde termen gedefinieerd wordt namelijk als "expected utility".

Tot zover het begrip "satisficing" ep de relatie ervan met het begrip normatieve rationaliteit.

Ofschoon de invoering van het begrip "satisficing" door Simon be-doeld was als een stap dichter naar descriptieve modellen en ons inziens zeer geschikt is om de relativiteit van het postulaat van de normatieve rationaliteit te belichten, is het slechts een facet. Een ander facet wat door Simon onder de term "bounded rationality" is voorgesteld, is de aan de beslissing voorafgaande zoekfase. Dit voorstel was daarom van belang omdat hiermee de nadruk werd gelegd op het feit dat besluitvorming niet een een-staps handeling is - zoals in het klassieke model - maar een meer-staps proces. Dit facet zal nu worden behandeld.

(21)

- 18

-Procedurele rationaliteit

Zoals gezegd was een van de eerste belangrijke ontwikkelingen van besluitvormingsmodellen van statische naar dynamische modellen, de stelling van Simon dat aan het keuzemoment een fase voorafging waarin de alternatieven en hun gevolgen ontdekt en ontwikkeld wer-den [3]. Deze eerste nadere opsplitsing van het model in verschil-lende fasen is gevolgd door vele andere voorstellen hiertoe, zodat geconcludeerd mag worden dat ook de theorie over organisatorische besluitvorming ervan doordrongen is dat de dynamiek van besluitvor-ming belangrijk is. De theorieën over individuele besluitvorbesluitvor-ming

zoals die in de cognitieve psychologie zijn ontwikkeld getuigen daar eveneens van [4].

Aangezien wij de ontwikkeling van de besluitvormingstheorie w.b. deze fasemodellen in het volgende hoofdstuk over de structuur van besluitvormingsprocessen uitvoerig zullen behandelen, slaan we nu deze belangrijke stap over om direct te belanden bij twee recente introducties van het begrip "procedurele rationaliteit" [8,9].

In [9] worden naar aanleiding van een empirische studie naar besluit-vorming bij het Duitse ambtenarenapparaat enige kritiek punten ont-wikkeld op de bestaande besluitvormingsmodellen. Deze modellen zijn volgens Mayntz nog altijd gebaseerd op doelstellingen en alter-natieven keuze volgens verwachte uitkomt. Hierop worden enige fun-damentele kritieken geleverd, waarvan voor ons de belangwekkendste

is dat zij stelt dat:

"rationality is usually defined in terms of the outcome of the decision, but it might be more meaningful to look for the ratio-nali ty in the procedure followed to arrive at the decision". Haar voorstel is om rationaliteit niet langer te definiëren in termen van nutverwachtingswaarde maar als een strategie die bewust gekozen werd uit minstens twee alternatieven. Deze procedurele ra-tionaliteit zou dan onderscheiden kunnen worden van niet-rationele handelwijzen zoals "befehl ist befehl", impulsief of random hande-len, routine handelen of weigeren te handelen. Overigens wordt op-gemerkt dat deze niet-rationele individuele handelwijzen best wel

(22)

kunnen resulteren in een rationele groepshandelwijze. Verderop zal ingegaan worden op het preciese verschil tussen de keuze uit alter-natieve handelingen en de keuze uit alteralter-natieve strategieën (proce-dures). Daarbij zal overigens blijken dat in beide gevallen hetzelfde conceptuele model namelijk de optimale alternatievenkeuze -gebruikt wordt. Hier wordt volstaan met op te merken dat bovenstaande opmerkingen over niet-rationeel handelen duiden in de richting van een min of meer psychologische benadering. In het vorige hoofdstuk over rationaliteitsdefinities hebben we hiervan de zinloosheid aan-getoond.

Een eveneens recent voorstel van het begrip "procedurele rationali-teit", echter op geheel andere gronden, werd door Simongedaan in [8]. Gezien het feit dat dit artikel een weergave is van een lezing op een economencongres, is het niet verwonderlijk dat hierin stelling genomen wordt tegen het economische begrip rationaliteit: nut- of winstmaximalisatie. Tegenover dit begrip - wat Simon "substantive rationality" noemt - wordt het begrip "procedural rationality" ge-steld, wat vooral van belang zou zijn voor de cognitieve psycholo-gie. Simon definieert dit laatste begrip dan ook als volgt:

"behavior is procedurally rational when it is the outcome of appropriate deliberation. lts procedural rationality depends on the process that generated it".

Men kan dus opmerken dat ook Simon vervalt in de fout om rationali-teit tautologisch te definiëren met behulp van begrippen als "rede" en "denken". Het schijnt niet de gewoonte te zijn bij besluitvor-mingsdeskundigen om scherpe en goede definities te geven. Verderop

in zijn artikel stelt Simon "procedural rationality" gelijk aan "computational efficiency". Het lijkt ons het beste om de argumen-tatie achter dit begrip na te gaan. Kort samengevat is Simon's redenatie namelijk als volgt:

I) Gezien de beperkte informatieverwerkende capaciteit van de be-slisser is het deze onmogelijk om een optimale oplossing te vinden. Dit is het klassieke argument tegen optimaliteit dat reeds in [3] geïntroduceerd werd en later voor.individuele besluitvorming nader uitgewerl.t werd in de theorie over "human problem solving" [4 ].

(23)

-

2()--2) Hierdoor is de beslisser genoodzaákt te zoeken naar efficiënte "satisficing" procedures om een oplossing te bereiken. Het "satis-ficing" concept is reeds uitvoering besproken. Nieuw is hier de introductie van de noodzaak tot efficiënte procedures. Deze stel-ling wordt door Simon niet alleen geadstrueerd met voorbeelden uit de cognitieve psychologie maar ook met voorbeelden uit de

Opera-tions Research. Hierin bestaan inderdaad typische problemen die gezien de beperkte informatieverwerkingscapaciteit (i.c. van com-puters) nooit optimaal opgelost kunnen worden. Men dient genoegen te nemen met bevredigende oplossingen waarbij meestal het probleem i's om een procedure (i.c. computerprogramma) te construeren wat dit zo efficiënt (i.c. zo snel mogelijk)! doet.

Kortom, de beperkte informatieverwerkingscapaciteit impliceert dat het optimale doel nooit bereikt kan \\crden, zodat men al blij mag zijn met een bevredigende oplossing. Tevens impliceert deze een verschuiving van het probleem naar het vinden van een procedure om die laatste oplossing zo efficiënt mogelijk te bereiken. Dit laatste is het zoeken naar procedurele rationaliteit. In [8]worden voor-beelden uit de cognitieve psychologie en uit de operations research gegeven hoe deze efficiënte procedures daadwerkelijk gevonden wor-den. Sleutelwoord hierbij is de term ''heuristiek".

Zoals we bij de beide introducties van het begrip "procedurele rationaliteit" hebben gezien, werden nogal vage definities van het begrip gehanteerd. Daarom zullen we nu pogen om door het formuleren van de diverse begrippen zoals doelstelling, proces, e.d. in termen van dynamische systemen, hierin wat duidelijkheid te scheppen.

Proces en doelstelling

Gezien onze eerdere hantering van het begrip rationaliteit als dat wat het gedrag verklaart, gaat het er bij de vergelijking tussen normatieve en procedurele rationaliteit om, of het besluitvormings-gedrag uit een van beide te verklaren zou zijn. Hierbij vatten we normatief op in de zin van doelstellingsgericht terwijl we bij

(24)

pro-blijken ze bij nader inzien zeer verwant. We zullen daarvoor eerst het klassieke model van de normatieve beslisser vergelijken met het model waarin die beslisser gezien wordt als iemand die aan regels gehoorzaamt, de zgn. instrumentele beslisser.

Gegeven Z1Jn de handelingsalternatieven A • {a

1 ••• an}' de

toe-standen (uitkomsten, gevolgen) S = {s

1 ••• sm}, de conditionele

handelings-gevolg relatie RcA x S x S en de voorkeursordening over S. Neem aan dat deze voorkeursordening aangeeft dat de toestand sk de gewenste toestand (uitkomst, gevolg) is. Aangezien we uit de rela-tie R kunnen destilleren welke combinarela-ties van huidige toestand en handeling ai die gewenste uitkomst sk opleveren, weten we ook bij welke huidige toestand s. welke handeling a. gekozen zou moeten

wor-J 1

den om het gewenste resultaat te bereiken. We hebben dus een be-slissingsregel welke de beslisser voorschrijft welke handeling in iedere mogelijke situatie verricht moet worden. Uit het model van de normatieve beslisser kan dus dat van de instrumentele beslisser afgeleid worden.

We geven hiervan een eenvoudig voorbeeld. Gegeven zijn de handelingen A= {a

1,a2}, de toestanden S z{s1,s2,s3} en de handelingen-gevolg relatie welke hier weergegeven wordt in tabelvorm en in diagramvorm

s

SI s2 s3

al s2 SI s2 a2 s3 s3 SI

(25)

22

-Stel dat de gewenste uitkomst s3 is.

Dan kunnen we de volgende beslissingsregel opstellen: als huidige toestand pleeg dan handeling

Merk op dat dit soort afleidingen niet altijd even triviaal zijn. Uitgebreide verhandelingen over dit soort beslissingstabellen

waarbij ingegaan wordt op uniciteitsproblemen bij deze afleidingen, vindt men b.v. in [10].

We z~en dus dat het model van de normatieve beslisser formeel niet

verschilt van het model van de instrumentele beslisser, opgevat als een procedure welke de beslisser aangeeft welke handeling in welke situatie gepleegd moet worden. Merk op dat dit procedurele model nog geenszins het besluitvormingsproces beschrijft; het is slechts een een-staps beslissingsmodel. Daarom werken we beide concepten van normatieve en instrumentele beslisser uit in het geval van een meer-staps beslissingsmodel.

Normatief voorgesteld zou zo'n proces nog steeds gemodelleerd kun-nen worden met behulp van de verzameling handelingen A= {q

1 ..• qn} de toestandenverzameling S

=

{s

1 .•• sm} en de handeling-gevolg relatie RcAxSxS. De voorkeursordening over S resulteert hier in een gewenste eindtoestand sk welke in meerdere stappen bereikt moet worden.

We geven weer een eenvoudig voorbeeld. Gegeven zijn de handelingen A= {a

1,a2}, de toestanden S •{s1,s2 .•• s6} de gewenste eindtoestand s

6 en de handeling-gevolg relatie welke in tabelvorm als volgt wordt voorgesteld:

(26)

hetgeen in diagramvorm correspondeert met:

a2

Hieruit kunnen we de procedure afleiden die de beslisser zal moeten volgen om afhankelijk van de begintoestand in s

6 te geraken. als begintoestand volg dan procedure

SI al - a2 - al

s2 a2 - al

s3 a -2 al - a -2 al s4 al - a2 - al - a2 - al

ss al

hetgeen ook door middel van het volgende diagram weergegeven kan worden:

We hebben door middel van dit voorbeeld laten zien dat ook in het geval van meer-staps besluitvorming normatieve modellen in proce-durele modellen getransformeert kunnen worden. Echter in het geval van deze meer-staps modellen is deze transformatie van normatief naar procedureel in het algemeen geenszins uniek. In het algemeen zullen er namelijk meerdere wegen zijn die leiden naar de gewenste eindtoestand.

(27)

24

-Ook hiervan zullen we allereerst een voorbeeld geven.

Neem aan dat in het voorgaande voorbeeld het volgende handelings-gevolg diagram van toepassing is.

dan zijn de volgende alternatieve procedures mogelijk

We zien dat slechts bij begintoestand s

3, s4 of s5 een eenduidige weg aanwezig is. Vanuit s1 leiden drie wegen naar s

6 en vanuit s2 leiden twee wegen naar s6

Een keuze uit deze alternatieve wegen zal slechts mogelijk zijn indien ook voor deze alternatieve procedures een ordening gespe-cificeerd kan worden. In dit geval zou een specificatie van de voorkeur van handeling a1 boven handeling a2 volstaan voor een oplossing. De beste weg vanuit s1 zal dan zijn de procedure a1-a1-a1 en vanuit s

2 de procedure a1-a1•

Het zal inmiddels duidelijk zijn dat een bepaling van de beste procedure om in een aantal stappen een gewenst doel te bereiken, van meer dan dat doel alleen afhangt. We hoeven nog slechts te volstaan met het definiëren van procedurele rationaliteit als de

(28)

bepaling van de beste procedure om eenvoudig bewezen te hebben dat dit begrip wel degelijk verschilt van de klassieke normatieve ra-tionaliteit en ook waarin dat verschil ligt: de onvolledigheid van het begrip "doelstelling".

Hiermee hebben we tevens de vaagheid waarmee deze begrippen in

[8,9] gebruikt zijn opgeheven.

Bij de laatste uitspraak over de onvolledigheid van het begrip doelstelling dient de volgende

kant-tekening te worden gemaakt. Wij zijn er van uit gegaan dat het be-grip "doelstelling" gedefinieerd was als een rangordening over de uitkomstenruimte. Dat wil in het meet-staps model zeggen dat de doelstelling slechts aangeeft wat de gewenste eindtoestand is. In-dexeren we de toestandsruimte S met de tijdsfactor t, en stellen we dat de eindtoestand bereikt wordt op tijdstip t

=

T dan hanteren wij de definitie van doelstelling als een ordening 0 csTx ST • Hoe-wel deze definitie overeenkomt met het gebruik van het begrip in de zgn. empirie is dit een beperking. Deze beperking komt voort uit de spraakverwarring rond de begrippen doel en middelen. Men zou name-lijk kunnen stellen dat hiertussen geen verschil bestaat. Beiden zijn een rangordening over alternatièven; ter bepaling van de beste strategie. In deze ruimere zin zou men doelstelling dus moeten de-finieren als een ordening 0 over A x S voor alle tijdstippen t

=

to . . . t T : T

o

c

n

t=t 0 A x S t t

Met deze definitie zou normatieve rationaliteit gelijk zijn aan procedurele rationaliteit.

Samenvattend kunnen we dus stellen, dat het begrip doelstelling opgevat als een voorkeursordening over de eindtoestanden, kortom doelstelling als gewenste eindtoestand, onvoldoende is ter ver-klaring van besluitvormingsprocessen.

(29)

-26-i

Voorbeelden van procedurele rationaliteit

Tot nu toe hebben we het begrip procedure rationaliteit op een hoog abstractieniveau beschreven. We kunnen ons voorstellen dat hierdoor enige twijfels gewekt worden omtrent de bedoeling van dit rapport zoals dat in het inleidende hoofdstuk omschreven is, namelijk om bij te dragen tot de vorming van betere descriptieve modellen van besluitvorming. Daarom zullen we hier aan de hand van concrete voorbeelden dit begrip illustreren.

Een soms zeer ergerniswekkend voorbeeld van procedurele rationali-teit lijkt ons de wijze waarop de loketambtenarij te werk gaat, namelijk het strict naleven van de voorgeschreven procedure. De juiste formulieren invullen, deze in de juiste volgorde door de juiste ambtenaren laten verwerken om zo na een meestalerg lanae tijd te komen tot een beslissing die al van te voren bekend was, namelijk het afwijzen van de desbetreffende aanvraag. Helaas kon de eerste loketbeambte dit niet zeggen aangezien dat indruiste tegen de voorschriften.

Voorbeelden te over van procedurele rationaliteit waarbij expliciet afgezien wordt van ir.houdelijke rationaliteit zijn te vinden in talloze formele organisaties, zoals de strakke wettelijke structu-ren van de WUB. Een ieder die vandaag de dag solliciteert bij een TH of Universiteit zal aan den lijve meemaken hoe hier bij gebrek aan inhoudelijke criteria vaak onevenredig secuur omgesprongen wordt met procedurele criteria. Het zal niet de eerste maal zijn dat hierbij kinken in de kabels komen doordat bepaalde instanties te laat, te vroeg of niet in staat geweest zijn hierin inspraak te hebben.

Interessanter wordt het begrip procedurele rationaliteit wanneer er geen sprake meer is van wettelijke voorschriften of routine-matige procedures, maar wanneer het er om gaat voor een belangrijk uniek probleem een oplossing te vinden.

(30)

Zo zou men met enige goede wil in het amerikaanse overheidssys-teem een vorm van procedurele rationaliteit kunnen onderkennen: in tegenstelling tot Nederland waar slechts de allerhoogste top-pen van het ambtenarenapparaat door otop-penbare politieke personen worden bezet, worden in de Verenigde Staten bij elke politieke machtswisseling duizenden overheidsposten bemand met de "juiste" politieke personen. Het is voor de hoogste politieke instanties dan slechts een kwestie om na te gaan of de politieke leiders van de besluitvoorbereidende instanties accoord zijn gegaan met het voorliggende advies om dit advies te authoriseren.

Dit laatste voorbeeld belicht ook dat het bij de procesrationali-teit niet alleen gaat om voorschriften, regels of procedures in de gebruikelijke zin van het woord. Het begrip dient niet beperkt te worden tot het bepalen van de beste fasevolgorde van een be-sluitvormingsproces. Het begrip is algemeen van toepassing op! volgordes van deelsystemen, dus ook - zoals in het laatste voor-beeld - op de vaststelling van de actoren en de aspecten van het besluitvormingsproces. Het begrip dient dus niet alleen ter ver-klaring van het "wanneer" maar ook van het "wie" en "wat". De kop-peling van het begrip aan deze structurele benadering van besluit-vormingsprocessen wordt in het komende hoofdstuk behandeld.

(31)

28

-4. STRUCTURELE RATIONALITEIT

In het voorgaande hoofdstuk is betoogd dat het klassieke ratio-naliteitsbegrip -het normatieve-. niet voldoende is ter verklaring van dynamische besluitvormingsprocessen. Getoond werd dat ter verklaring van een meer-staps besluitvormingsproces ook een vorm van proces rationaliteit nodig was; dit begrip hebben wij proce-durele rationaliteit gedoopt.

In dit hoofdstuk zal ingegaan worden op enige andere belangrijke kenmerken van organisatorische besluitvorming, namelijk dat het niet alleen een meer-fasen proces is, maar dat er meerdere

ac-toren en meerdere aspecten aan te onderscheiden zijn.

Kortom wij zullen ons bezig houden met de structuur van organi-satorische besluitvorming. Betoogd zal worden dat ook voor deze kenmerken rationaliteitsbegrippen nodig zijn die afwijken van het klassieke een-stap, een-persoon, een-aspect model. We zullen dit begrip "structurele rationaliteit" noemen.

Ook in dit hoofdstuk zal de ontwikkeling van de alternatieve hypothese over rationaliteit behandeld worden aan de hand van de ontwikkeling van de bestaande theorie over besluitvorming.

Fasemodellen

Hebben we in het voorgaande hoofdstuk bij de behandeling van de ontwikkeling van de (organisatiekundige) besluitvormingstheorie de nadruk gelegd op het facet van de optimaliteit, hier zullen we vooral de nadruk leggen op de ontwikkeling in de richting van fasemodellen.

We gaan hierbij weer uit van het klassieke model.

Aangezien dit model reeds uitgebreid behandeld is 1n hoofdstuk 3 volstaan we hier met te herhalen dat dit model in essentie uitgaat van:

- een verzameling alternatieve handelingen

- een verzameling toestanden (uitkomsten, gevolgen)

- een relatie welke aangeeft welke handeling tot welke uitkomst zal leiden.

(32)

Met deze gegevens is te bepalen wat de optimale beslissing is. Merk op dat dit een een-staps beslissing is; de vier soorten ge-gevens zijn noodzakelijk en voldoende voor de bepaling ervan. Zoals eveneens in hoofdstuk 3 besproken is, heeft Sirnon hierop een aanval gelanceerd welke neerkomt op het aanvechten van de vier premissen:

- niet alternatieven zijn à __ pr:ÏJori bekend - niet alle gevolgen Z1Jn à priori bekend

- welke handeling tot welk gevolg zal leiden is niet à priori be-kend

er wordt geen optimale beslissing genamen maar een bevredigende. Sirnon komt aldus tot de formulering van zijn hypothesen over

"bounded rationality":

(i) alternatieve }l_~ll.d_el_!_ngen en g_~vo.!.&_en dienen ·in een voorafgaand zoekproces vaak nog ontdekt en ontwikkeld te worden.

(ii) vaak zal men besluiten tot het kiezen van bevredigende oplos-s1ngen.

In hoofdstuk 3 zijn we dieper ingegaan op het begrip "satisficing" hier gaan we in op de eerste hypothese van "bounded rationality": het voorafgaand zoekproces.

In onze ogen heeft Sirnon hiermee de eerste stap gedaan op weg naar de ontwikkeling van meer-fase modellen van besluitvorming. Besluit-vorming wordt niet langer als een een-staps beslissing gezien, maar er wordt erkend dat hierin meerdere fasen te onderscheiden zijn.

Het zal duidelijk zijn dat de ontwikkeling van een theorie over deze besluitvormingsfasen, een expliciete vorm is van procedurele rationaliteit. Vandaar dat we er hier enigszins uitgebreid op in-gaan.

De twee fasen die aangegeven zijn -zoekproces en evaluatie- worden vaak nog gecompleteerd met een allereerste fase: probleemidentifi-catie. Voordat men een beslisEing neemt dient men te weten wat het probleem is.

Merk op dat dit soort fasenschema's verwant zijn aan de theorie over probleemoplossen.

(33)

...

~0--Voordat we met dit soort "probleemoplossende" faseschema's verder gaan, zullen we laten zien dat verschillende fasemodellen mogelijk zijn.

Hiertoe verwijzen wij naar het model dat in [ l l ] voorgesteld werd. Organisatorische besluitvorming wordt daarin ingedeeld in een vier-tal soorten operaties, namelijk: (I) quasiresolution of conflict (2) uncertainty advoidance (3) problem-directed search (4) organi-zational learning. Met deze bouwstenen wordt dan het volgende model voorgesteld (zie figuur):

quasi uncertainty problem-directed organizational resolution advoidance search learning

observe feedback from environment

L

no is there uncertainty 11

J,

yes·

T

is goal I being regotiate with achieved environment yes no

I

'

search locally yes

~

j

f \

expand searc

I

evaluate

I

search rules adapt to feedback I

J,

wi th s tandard

decision rules

,

.,. evaluate

i

de cision rul es

I

I

I

i

1'!.

evaluate goals

consider in I I i" and attention rul es

same way goals i i

and decision 2 ~ l I '--:..:J

.... i

i

(34)

Hierin is expliciet sprake van een reekst .achtereenvolgende fasen. Deze fasen zijn echter niet ingedeeld naar de typische probleem-oplossingsfasen maar naar een classifica,tie welke verband lijkt te hebben met het cybernetisch model van een hierarchische regelaar: de "laagste" operatie is die van de uitwisseling van informatie met de omgeving, dan komt het feitelijke regelgedrag, welke gestuurd wordt door een adapterende regelaar welke op zijn beurt gestuurd wordt door een doeladaptie. Hoewel zo'n indeling niet bedoeld is als een indeling naar fasen, kan wel gesteld worden dat de diverse klassen in een bepaalde fase volgorde doorlopen worden.

Meestal echter treffen we een fase-indeling aan welke overeenkomt met die van een probleemoplossingsproces. Een typisch faseschema

treffen we aan in [12]:

(I) identificatie van het probleem, (2) verkrijgen van noodzake-lijke informatie, (3) ontwikkeling van mogenoodzake-lijke oplossingen, (4) evaluatie van die oplossingen, (5) keuze van een strategie voor de implementatie en (6) feitelijke uitvoering van een handeling. De laatste implementatiefase wordt in de meeste besluitvormings-modellen achterwege gelaten. Deze omissie hangt samen met het feit dat veelal vergeten wordt dat besluitvorming een vorm van sturing is van een concreet systeem en daarom zeker niet als losstaand be-schouwd mag worden.

Een recent voorbeeld van zo'n faseschema treft men aan in [13]. Aan de hand van een analyse van een groot aantal cases van "strategie decision processes" worden in die processen drie fasen ondersc.hei-den: (1) identificatie, (2) ontwikkeling en (3) selectie. Deze drie fasen worden ieder weer verder gereticuleerd. In de identificatie-fase worden twee soorten handelingen onderscheiden, namelijk de her-kenning van een besluit en de diagnose. De ontwikkelingsfase wordt onderscheiden naar kant-en-klare oplossingen (search/screen) en speciale te ontwikkelen oplossingen (design). In deselectiefase wordt onderscheid gemaakt tussen de evaluatie/keuze en de formele

authorisatie van een oplossing. De evaluatie zelf wordt verder onderscheiden naar drie wijzen van evaluatie: beoordeling door een

(35)

32

-persoon (judgement). onderhandeling (bargaining) en "echte" analyse (analysis).

Een belangrijk kenmerk van dit fasemodel is dat de diverse fasen niet louter sequentieel doorlopen worden: er kunnen interrupts. vertra-gingen. versnellingen. cycles en feedback tussen optreden in het proces. In schema ziet het model er als volgt uit (zie figuur): ... - - . d 1 entl. 1cat10n --, . f. .

r

develop-

__... __ ...,

1,

1 ment rselection

J

search screen

I

·1/J

design " ' ' "--T----....1 . I . ',_ ...--s-e_c_o_g_n_i_t_i_o_n..., --- ---

---~~~

-·-- --·---· . .I

I

J. udgement

l

autho- t-· t

A

,

1

rization

~

I ---~\ I : I

l

-• I 1 1nterna interrupt

t

l 0~ \ '

lt

.~~

\ I

i

bargaini~

..

I • new opt1on interrupt IJ: I external interrupt

Dit model wordt in [13] gepresenteerd als te zijn afgeleid uit obser-vaties van feitelijke besluitvormingsprocessen; het is dus een des-criptief model. Dit kan dan ook de verklaring zijn voor het feit dat veel van de nadere reticulaties van de drie hoofdfasen erg weinig theoretische achtergrond hebben. Zo is het tamelijk twijfelachtig of op grond van theoretische overwegingen de indeling van de evaluatie-fase in judgement. bargaining en analysis wel de juiste is.

(36)

langrijke kritiek wordt geleverd in [14]. In dit artikel worden de resultaten besproken van een omvangrijk empirisch onderzoek naar de aantoonbaarheid van faseschema's van besluitvorming. Hiermee blijkt het bedroevend gesteld. In het onderzoek naar 233 gevallen van besluitvorming rond de aanschaf van computer systemen wordt gepoogd de hypothese te toetsen dat er sprake was van distin~e fasen in de besluitvormingsprocessen. Het uitgebreide fase model van [12] namelijk (I) identificatie van het probleem, (2) informa-tievergaring, (3) ontwikkeling van mogelijke oplossingen, (4) eva-luatie van die oplossingen en (5) keuze van een implementatie stra-tegie, wordt in [14] vereenvoudigd tot het driefasen schema:

(I) informatievergaring, (2) alternatieven ontwikkeling, (3) evalu-atie van alternevalu-atieven. Kunnen deze drie fasen niet geverifieerd worden dan kan het vijf-fasen model ook verworpen worden.

Het blijkt inderdaad dat de hypothese dat het maximaal aantal

operaties van een fase in een bepaalü tijdsinterval valt, verworpen moet worden. Ook als de besluitvormingsprocessen in subprocessen verdeeld worden en ieder apart beschouwd.moet de hypothese verworpen worden.

Blijkbaar lopen alle fase activiteiten door elkaar heen.

In [14] wordt dan ook opgemerkt dat het zeer verbazend is om te con-stateren dat het fasemodel, wat overal geaccepteerd worden en waaruit vele theoretische en praktische consequenties afgeleid zijn, niet eens empirisch getoetst kan worden.

Ofschoon er kritiek uit te oefenen valt op de onderzoeksmethode die in [14] gebruikt wordt (vaste tijdsintervallen, vaste fase volgorde, geaggregeerde grootheden) moet men dus zeker waken tegen een al te

'

rigide gebruik van deze fasemodellen. Hoogstens zijn het ideaal-typen en dus in wezen nog steeds prescriptieve modellen.

Overigens moet de weerlegging van het fasemodel in [14] niet onjuist geïnterpreteerd worden: weerlegd is dat de fasen achter elkaar en distinct te onderscheiden zijn, niet weerlegd is dat ze bestaan. Een panallel-en feedback stelsel van fasen zoals dat in [13] voorgesteld is, is daarmee dus niet weerlegd.

(37)

Dit soort fasemodellen kunnen beschouwd worden als een vorm van pro-cedurele rationaliteit zoals we dat in het voorgaande hoöfdstuk heb-ben beschreven. Er wordt een volgorde aangegeven waarin de diverse handelingen van een meer-staps beslissingsproces zouden verlopen om

tot een uiteindelijke beslissing te raken. Zoals reeds meermalen is opgemerkt betekent de ordening van de verschillende fasen niet persé dat deze in praktijk slechts sequentieel doorlopen kunnen worden.

Afgezien van de talloze verdere uiteenzettingen die men zou kunnen geven n.a.v. de ontwikkeling van fasemodellen in de

besluitvormings-theorie, menen wij'te moeten opmerken dat het verbazingwekkend is dat bijna alle wetenschappelijke energie gestoken is in dit ene facet: de fasen, terwijl het bij organisatorische besluitvorming toch duidelijk is dat veel meer structurele facetten de aandacht verdienen.

Om niet in de chaos van een willekeurige opsomming van alle andere facetten te raken, zijn wij bij onze beschouwing van de verdere structurele facetten van besluitvormingsprocessen uitgegaan van de in de systeemtheorie gebruikelijke classificatie in objecten, as-pecten en fasen.

Structuur van besluitvorming

We vatten een besluitvormingsproces op als een systeem. Daarbij herinneren we aan de definitie van een systeem S als een verzame-ling objecten W met relaties

Rw

tussen al deze objecten en een omgeving E(W) met relaties R tussen E en W [15]. Een systeem

E{W)W is dus een vierling

S

=

<W, E(W),

Rw'

~(W)W>

In deze terminologie wordt onder de structuur van het systeem S de interne relaties

Rw

en de externe relaties ~(W)W verstaan. Men spreekt van de interne structuur

Rw

en de externe structuur ~(W)W"

(38)

namelijk als het stelsel van relaties tussen subsystemen, aspect-systemen en faseaspect-systemen. Bepalend voor de structuur vinden wij namelijk hoe het besluitvormingsproces uiteen valt in deze deel-systemen. Voordat we hier nader op ingaan presenteren we eerst de formele definities [15].

Subsysteem: Zij:

s

1 • <W1, E(W1), ~~ ~"W 1 ' R_ -~ (W I ) W I > een systeem

s

2

=

<W2, E(W2), ~ , ~(W )W > een systeem 2 2 2

Rw

\W de verzameling van relaties die ontstaat door ~ te

I 2 1

beperken tot de objectenverzameling Wi\W 2• D~ is

s

2 een subsysteem van SI indien

w

2 een deelverzameling is van

w

1 en bovendien ~

=

~ \W •

2 I 2

Bij een subsysteem wordt slechts een deel van de objecten doch alle relaties tussen die objecten beschouwd.

Aspectsysteem: Zij SI en

s

2 gegeven als hierboven

Dan is

s

2 een aspectsysteem van SI indien

w

1

-w

2 en ~ een

deelver-2

zameling is van ~ •

I

Bij een aspectsysteem beschouwen we alle objecten doch slechts een deel van de relaties.

Fasesysteem:

s

1 wordt bestudeerd gedurende tijd TicT

2

s

2 wordt bestudeerd gedurende T2

SI is een fasesysteem van

s

2 indien

s

1 en

s

2 gedurende T1 identiek zijn.

Als overkoepelend begrip wordt de term deelsysteem gebruikt: SI is een deelsysteem van

s

2 indien

s

2 een sub- en/of aspect- en/of fasesysteem van s2 is.

(39)

36

-Bezien we een besluitvormingsproces als systeem en stellen we dat de objectenverzameling van dat systeem de deelnemende individuen zijn, dan kunnen we de opsplitsing van dit systeem naar sub-, as-pect- en fasesystemen opvatten als: "wie" houdt zich met "wat" bezig· en "wanneer".

Om de structuur van een besluitvormingsproces in kaart te brengen zouden we het volgende moeten analyseren:

subsystemen - welke groepen/afdelingen e.d. zijn erbij betrokken

aspectsystemen - welke onderwerpen zijn er in het pro-ces te onderscheiden

fasesystemen - welke fasen zijn er te onderscheiden De eigenlijke structuur wordt dan gevormd door de relaties daar-tussen: relaties subsystemen relaties aspectsystemen relaties fasesystemen relaties aspect/subsys-temen - interacties/communicatie e.d.

- welke onderwerpen hangen met elkaar samen, welke zijn (relatief) autonoom

- hoe hangen fasen samen, welke volgorde van fasen treedt op

- wie houdt zich waarmee bezig

relaties fase-/subsystemen- wie wordt wanneer betrokken relaties fase-/aspectsys- - wat wordt wanneer behandeld temen

Is de classificatie in subsystemen en aspectsystemen gegeven, dan kunnen we een besluitvormingsproces b.v. voorstellen d.m.v. een aspect-tijd diagram, een tijd diagram en een subsysteem-aspect diagram (zie figuren).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een drastisch verschil tussen de ruimtetijd in de speciale en de algemene relativiteitstheorie is dat in de laatste de structuur van ruimtetijd (in het bijzonder de metriek)

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Op basis van dit onderzoek kan daarom geconcludeerd worden dat het gegeven dat de introductie van de PPC op het regulatieve niveau niet aansluit op de daadwerkelijke te

voorkoming, kennis. Die doel van die navorsing was om riglyne ten opsigte van ' n teaterterapieprogram vir maatskaplike werkers neer te le ter voorkoming van

Maar als ook alle dwergstelsels oud zijn, dan zijn er al vele generaties sterren gekomen en gegaan die al die tijd stof en zware elementen in het ijle gas hebben geloosd.. Waar is

De kracht en het succes van deze gedragsveronder- stelling ligt in het feit dat vele gebeurtenissen kunnen worden verklaard door te veronderstellen dat individuen zich gedragen

c De derde mogelijkheid van rationaliteit veron­ derstelt een verzameling van richtlijnen waaruit een beslisser kan kiezen en richtlijnen voor het doen van een

De grote oppervlakte in het model toont dus wel degelijk de grote potentie voor het ontwikkelen van deze ecotopen langs de Grensmaas.. De afwijking in huidige oppervlakte is