• No results found

Handboek verankeren van erfgoed in ruimtelijk beleid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Handboek verankeren van erfgoed in ruimtelijk beleid"

Copied!
174
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HANDBOEK

Verankeren

van erfgoed

in ruimtelijk beleid

VErANKErEN

VAN ErfgOED

iN ruimtElijK BElEiD

HANDBOEK

(2)

VERANKEREN

VAN ERFGOED

IN RUIMTELIJK BELEID

HANDBOEK

VOORBEELDEN VAN STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN VOOR RUIMTELIJKE

UITVOERINGSPLANNEN EN STEDENBOUWKUNDIGE VERORDENINGEN IN FUNCTIE VAN DE ZORG VOOR

(3)

V

O

ORAF

VOORWOORD EN LEESWIJZER

VOORWOORD

Vlaanderen is rijk aan onroerend erfgoed. De Vlaamse overheid waardeert het on-roerend erfgoed en zet daarvoor verschillende instrumenten in. Het begint steeds met het in kaart brengen en waarderen van het erfgoed. Het agentschap Onroerend Erfgoed van de Vlaamse overheid maakt hiervoor inventarissen op zoals de inventaris van het bouwkun-dig erfgoed, de landschapsatlas, de inventaris van archeologische zones, de inventaris van houtige beplanting met erfgoedwaarde, de inventaris van historische tuinen en parken en de centrale archeologische inventaris. Het agentschap stelt deze inventarissen ter beschikking aan iedereen zodat ook anderen er zich op kunnen baseren voor een eigen beleid. Door het beschermen van monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorische landschappen en archeologische zones en sites zorgt de Vlaamse overheid er voor dat een selectie van het onroerend erfgoed behouden blijft. Onderhouds- en restauratiepremies stimuleren eige-naars en beheerders om goed zorg te dragen voor dat beschermd onroerend erfgoed. Het behoud van onroerend erfgoed kan ook via andere beleidsdomeinen worden nage-streefd. Omdat het onroerend erfgoed ruimtelijk is verankerd, biedt de ruimtelijke ordening tal van kansen voor het behoud van erfgoed. Dit is geen nieuwe vaststelling. Verschillende internationale conventies zoals het verdrag van Malta over archeologie en de landschapscon-ventie leggen de link tussen het onroerend erfgoed en de ruimtelijke ordening en wijzen op de wederzijdse kansen.

(4)

V

O

ORAF

VOORWOORD EN LEESWIJZER

De ruimtelijke ordening kan ontwikkelingen in een gewenste richting sturen en kan daarbij rekening houden met het onroerend erfgoed dat reeds ruimtelijk aanwezig is en met wat de gemeenschap waardevol acht. Lokale, provinciale en regionale besturen kunnen via ruimte-lijke uitvoeringsplannen zorg dragen voor het onroerend erfgoed. Lokale besturen kunnen dat ook met stedenbouwkundige verordeningen.

De publicatie die je in handen hebt biedt inspiratie over hoe onroerend erfgoed kan ver-ankerd worden in ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) en verordeningen. Met dit hand-boek wil het agentschap Onroerend Erfgoed iedereen die geboeid is door ruimtelijke erf-goedvraagstukken of die daarmee geconfronteerd wordt, op weg helpen of goesting doen krijgen om die vraagstukken op te lossen mét respect voor het onroerend erfgoed én in consensus met de andere belangen die vaak spelen bij processen van ruimtelijke ordening. We richten ons hierbij op ruimtelijke planners, stedenbouwkundige ambtenaren en erfgoed-zorgers. We willen hen de kansen tonen die een samenwerking tussen onroerend erfgoed en ruimtelijke ordening biedt.

De voorbeelden in deel 3 van het handboek geven concreet inzicht in hoe je erfgoed in RUP’s kan verankeren. Deze voorbeelden kunnen inspireren en illustreren dat er mogelijke oplossingen zijn. Het eerste deel van het boek geeft de methodiek weer die gevolgd wordt om erfgoedwaarden af te wegen en te verankeren in ruimtelijke ordening. Dat eerste deel geeft een afwegingskader voor het inzetten op het behoud van erfgoedwaarden. Het is wat moeilijker maar essentieel om de ruimtelijke erfgoedvraagstukken kwaliteitsvol op te lossen. In deel 2 van het handboek staan we stil bij de verschillende houdingen die in het ruimtelij-ke planningsproces kunnen ingenomen worden tegenover onroerend erfgoed met respect voor erfgoedwaarden. Aan deze verschillende houdingen (integraal behoud, behoud van de vormkarakteristieken, behoud door waardering, behoud door gebruik en behoud door bewustmaking) koppelt het handboek mogelijke voorschriften.

We wensen de lezer veel lees- en studieplezier en hopen dat dit handboek inspiratie kan bieden voor ruimtelijk maatwerk met een hart voor erfgoed.

Sonja Vanblaere,

(5)

V

O

ORAF

(6)

V

O

ORAF

Ook op het vlak van ruimtelijke ordening is er in het verleden vaak zeer sectoraal of één-di-mensionaal gedacht en bv. vertrokken van een tabula rasa. Alles kon vertrekkend van een wit blad of als er al interactie was met onroerend erfgoed dan werd het lang geïsoleerd. Maar ook binnen de ruimtelijke ordening is er sinds een aantal decennia toenadering en zoekt men naar strategieën om met het waardevolle bestaande rekening te houden. Steeds vaker probeert men ook bij nieuwe ontwikkelingen het onroerend erfgoed in te passen.

Onroerend erfgoed en ruimtelijke ordening slaan de handen meer en meer in elkaar. Dat betekent dat het onroerend erfgoed gehanteerd wordt als een vertrekpunt of een inspira-tiebron is voor een verdere kwaliteitsvolle ontwikkeling van de ruimte. Maar ook dat de ruimtelijke ordening gehanteerd wordt als instrument voor het behouden en versterken van erfgoedwaarden die de omgeving in zich draagt.

Vlaanderen staat niet alleen met de vaststelling dat samenwerking tussen beide beleidsvel-den kansen biedt. Ook in internationale conventies en verdragen wordt de interactie tussen onroerend erfgoed en ruimtelijke ordening onderschreven. Dat is onder andere zo in de verdragen van de Raad van Europa met betrekking tot onroerend erfgoed: de Conventies van Granada (1993), Firenze (2005), en La Valetta (2010).

We merken dat dit werkt, ook in de praktijk. Beide beleidsvelden zoeken naar manieren om van elkaars sterktes gebruik te maken. Deze samenwerking is echter niet steeds evident mede doordat beide beleidsvelden een eigen taal hebben ontwikkeld. Zowel de ruimtelijke ordening als het onroerend erfgoed hebben een eigen beleidsgeschiedenis en –logica, pro-cesvoering en dynamiek en ze zijn vaak minder vertrouwd met de logica van het andere beleidsveld. Kennis opdoen over de wijze waarop in het ander beleidsveld wordt gedacht moet de kansen op samenwerking vergroten en de doelstellingen van zowel het onroeren-derfgoedbeleid als van het beleid op het vlak van ruimtelijke ordening gemakkelijker helpen bereiken.

Dit handboek wil bijdragen aan de toenadering van de beleidsvelden onroerend erfgoed en ruimtelijke ordening. Het bouwt verder op de publicatie die in 2006 door het toenmalige de-partement RWO en het toenmalige Agentschap RO-Vlaanderen werd uitgegeven: ‘Erfgoed op de kaart, Erfgoed en gemeentelijk beleid, M&L Cahier 13’. De publicatie bevatte achttien praktijkvoorbeelden van hoe erfgoedbeleid op een goede manier wordt ingebed in het ge-meentelijk ruimtelijk beleid. Het is een voorbeeldenboek dat moet inspireren en gemeenten ertoe aanzetten om erfgoed te integreren in hun ruimtelijk beleid.

Het voorliggend handboek – ’Omgaan met onroerend erfgoed in ruimtelijk beleid’ – wil nog een stap verder gaan: het is in de eerste plaats een handleiding voor zowel besturen, administraties, studiebureaus als anderen die met ruimtelijke ordening bezig zijn en in pro-jecten het onroerend erfgoed maximaal willen waarderen of ervan vertrekken voor een kwaliteitsvol ruimtelijk beleid. Het handboek wil echter ook erfgoedzorgers inspireren zo-dat ze de kansen zien van ruimtelijke ontwikkelingen voor het vrijwaren of versterken van erfgoedwaarden.

(7)

V

O

ORAF

VOORWOORD EN LEESWIJZER

STRUCTUUR HANDBOEK U ZOEKT

METHODES - pg10 VOORSCHRIFTEN - pg26 DEEL 1 - pg10 DEEL 2 - pg26 VOORBEELDEN - pg52 DEEL 3 - pg52

De kern van het handboek bestaat uit een set van voorbeeldvoorschriften voor de opname van zorg voor het onroerend erfgoed in RUP’s en verordeningen (deel2). Dit handboek biedt niet alleen een set van voorbeeld-voorschriften, maar plaatst het gebruik van voorschriften in een ruimer kader (deel1). Het duidt de mogelijkheden en beperkingen van voorschriften en wijst ook op andere inzetbare instrumenten in het omgaan met erfgoed.

Dit handboek wil uiteraard inspireren tot een ‘correct’ gebruik van de voorbeeld-voorschriften. Om oneigenlijke toepassingen te vermijden, lijkt het noodzakelijk om de set van voorbeeldvoorschriften in een breder kader te situeren. Maar ook om het mogelijke gebruik ervan te illustreren (deel3). Aan de hand van concrete cases die voorbeeld staan voor een bepaald ‘type’ of ‘cluster’ van erfgoed wordt de mogelijke toepassing van deze voorschrif-ten geïllustreerd.

U zoekt inspirerende voorbeelden en vergelijkbare situaties waarin specifieke erfgoedwaarden juridisch verankerd werden?

U zoekt voorbeeldvoorschriften die, mits toepassing voor uw case, inzetbaar zijn bij de opmaak van een RUP of verordening? U zoekt een duidelijke methodiek voor het verankeren van erfgoedwaarden in ruimtelijk beleid?

(8)

V

O

ORAF

VOORWOORD EN LEESWIJZER

Het handboek bestaat uit drie delen:

De kern van het handboek, DEEL 2, bestaat uit een set van voorbeeldvoorschriften voor de

opname van de zorg voor het onroerend erfgoed in ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) en verordeningen. RUP’s of verordeningen kunnen, door hun juridische afdwingbaarheid, sterke instrumenten zijn om de ontwikkeling en het behoud van het erfgoed te ondersteu-nen. Deze voorbeeldvoorschriften zijn er echter niet om blindelings overgenomen te wor-GHQ(ONHVLWXDWLHLVVSHFLÀHN]RZHORSKHWYODNYDQKHWRQURHUHQGHUIJRHGDOVRSKHWYODN YDQUXLPWHOLMNHRUGHQLQJHQYUDDJWGXVRPUHÁHFWLHHQPDDWZHUN+HWPDJGXLGHOLMN]LMQGDW dit handboek geen kant-en-klare oplossingen aanreikt, maar inspirerend wil zijn.

Voorschriften zijn niet de enige instrumenten en ook niet altijd de meest adequate of strategische insteek in het omgaan met onroerend erfgoed binnen het ruimtelijk beleid. Dit handboek plaatst het gebruik van voorschriften daarom ook in een ruimer kader in DEEL 1.

Het duidt de mogelijkheden en beperkingen van voorschriften en wijst ook op andere inzet-bare instrumenten in het omgaan met erfgoed. In het eerste deel gaat het handboek daar-om dieper in op de methodologie daar-om de interactie tussen erfgoed en ruimtelijke ordening maximaal te laten slagen.

Om te illustreren hoe de voorbeeldvoorschriften gebruikt en correct ingezet kunnen wor-den, bespreekt het handboek 12 concrete toepassingen die staan voor een bepaald type of cluster van erfgoed in DEEL 3.

“Het handboek is opgevat als een kookboek

met recepten die door iedere ontwerper

op maat van de situatie kunnen worden

aangepast. Dit handboek bevat daarom naast de

voorbeeldvoorschriften –‘de recepten’- ook de

basistechnieken van het ‘koken’– de methodiek.

Het is aan de lezer om vanuit de specificiteit van

het voorliggend project een eigen menu samen

te stellen dat gesmaakt wordt door zowel het

onroerend erfgoed als de ruimtelijke ordening.”

(9)

DEEL 1

(10)

DEEL 1 – kader

Inleiding - Hoe omgaan met onroerend erfgoed in de ruimtelijke ordening? 12

Methodiek - Welke stappen doorlopen? 12

STAP 1 Erfgoedvraagstuk - waarderen van het erfgoed 16 STAP 2 Visievorming - Uitwerken van een visie op de gewenste ontwikkeling 19 STAP 3 Operationalisering - Strategisch inzetten van het instrumentarium 14

(11)

DEEL 1 – K

ADER

INLEIDING

Hoe omgaan met

onroerend erfgoed

in de ruimtelijke ordening?

Iedereen die bezig is met projecten op het vlak van ruimtelijke ordening en elke erfgoedzorger weet dat de interactie tussen onroerend erfgoed en ruimtelijke ordening maatwerk vereist. Ruimtelijke erfgoedvraagstukken zijn niet eenduidig op te lossen. Elk erf-JRHGYUDDJVWXNPDDURRNHONHUXLPWHOLMNHFRQWH[WLVXQLHNHQYUDDJWRPHHQVSHFLÀHNHLQ]HW en combinatie van instrumenten.

Maatwerk hoeft echter geen synoniem te zijn van adhoc beleid. Maatwerk kan ook metho-dologisch onderbouwd worden en vanuit een bepaald denkkader ontstaan. Door maatwerk methodologisch te onderbouwen, is het gemakkelijker te verantwoorden en levert het een grotere garantie op een goed resultaat.

Door het unieke karakter van elk ruimtelijk vraagstuk zal de inzet van een instrument altijd om een proces van onderzoek, ontwerp, overleg en afweging tussen de ruim-telijke doelstellingen en andere doelstellingen vragen. Enkel het doorlopen van een onderzoeks- en overlegproces kan uitwijzen welke instrumenten – zowel uit het ar-senaal van ruimtelijke ordening als uit dat van het onroerend erfgoed - in een be-paalde case het beste resultaat opleveren. Dat is ook zo voor ruimtelijke erfgoedvraag-stukken. Erfgoed voegt een extra dimensie toe aan een ruimtelijk vraagstuk. Een dimensie die waardevol is en waar dus niet zomaar aan kan worden voorbij gegaan. In dit eerste deel gaan we dieper in op de te hanteren methodiek om het maatwerk van elk VSHFLÀHNUXLPWHOLMNHUIJRHGYUDDJVWXNWHRQGHUERXZHQ

Deze methodiek biedt een kader voor het omgaan met erfgoed in diverse ruimtelijke vraag-stukken. Ze zal helpen om de keuze voor het meest geschikte instrument - een RUP, een verordening of een ander instrument - te onderbouwen. Ze kan ook naar oplossingen leiden die buiten de ruimtelijke ordening en bijvoorbeeld binnen het erfgoedbeleid liggen of naar een combinatie van verschillende instrumenten. En ook in het beoordelen van vergunnin-gen met een erfgoedvraag kunnen de eerste twee stappen van deze methodiek nuttig blijken.

(12)

DEEL 1 – K

ADER

We beginnen niet van nul. We baseren ons op de methodiek die Labo S, Vakgroep Architec-tuur en Stedenbouw, Universiteit Gent ontwikkelde. Zij zien in het proces van ‘ruimtelijk’ erfgoedvraagstuk tot beleidsmatig antwoord drie stappen1:

STAP 1

ERFGOEDVRAAGSTUK – WAARDEREN VAN HET ERFGOED

In eerste instantie moet een antwoord worden geformuleerd op de basisvraag: wat is de waarde van het erfgoed en waarom is het precies waardevol? Bij beschermd en/of geïnventariseerd erfgoed kan deze informatie in veel gevallen gemakkelijk teruggevonden worden, maar naast dit beschermd en/of geïnventariseerd erfgoed kan er ook ander waar-devol erfgoed zijn. Ook van dit erfgoed onderzoek je waarom het waarwaar-devol wordt geacht. Voor alle aanwezige erfgoed breng je in deze stap de erfgoedwaarden in kaart. Omdat dit onderzoek kadert binnen een ‘ruimtelijk’ erfgoedvraagstuk wordt bij het beoordelen van de waarde niet enkel gekeken naar de waarde van het object maar ook de relatie gelegd met de niet-historische omgeving. We spreken daarom over een kader voor de ‘ruimtelijke waarde-ring van het erfgoed’.

STAP 2

VISIEVORMING – UITWERKEN VAN EEN VISIE OP DE GEWENSTE ONTWIKKELING

Vanuit de waardering van het erfgoed en de confrontatie met maatschappelijke en ruimtelijke doelstellingen, wordt in een tweede stap een visie uitgewerkt op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Door de afweging van de verschillende waarden van het erfgoed HQGHPDDWVFKDSSHOLMNHHQUXLPWHOLMNHWUDQVIRUPDWLHVVSHHOMHVSHFLÀHNHWURHYHQWHJHQRYHU elkaar uit en ontwikkel je één of meerdere visies.

STAP 3

OPERATIONALISERING – STRATEGISCH INZETTEN VAN HET INSTRUMENTARIUM

Met het genereren van een visie is het behoud en/of de ontwikkeling van het erfgoed nog niet verzekerd. In stap 3 ontwikkel je een strategie om deze visie om te zetten in realiteit. De inhoudelijk onderbouwde visie moet m.a.w. worden vertaald naar ‘gepaste‘ instrumenten. Je weegt in dit deel, vanuit de kennis van het instrumentarium van onroerend erfgoed en de ruimtelijke ordening, af welke instrumenten het best in staat zijn om een antwoord te bieden op het ‘ruimtelijk’ erfgoedvraagstuk.

(13)

DEEL 1 – K

ADER

Het erfgoedvraagstuk wordt eerst als een eenvoudige vertrekvraag geformuleerd. In een waardeanalyse via het afwegingskader wordt nagegaan welke aspecten van de bestaande toestand erfgoedwaarden hebben en hoe groot die waarden zijn. Er wordt nagegaan of er bestaande locuswaarde is die behouden moet blijven of dat de locuswaarde eerder kan toenemen door een interventie op die plaats. Ook vragen vanuit mogelijke gebruikswaarde worden in kaart gebracht, en ten slotte wordt nagedacht over de belevingswaarde.

Via het waardenkader kan de ‘ruimtelijke’ meerwaarde van het erfgoed duidelijk worden benoemd en onderbouwd.

Vervolgens worden de ruimtelijke transformaties waar het erfgoed voor staat in beeld gebracht. Er dient dan afgewogen te worden welke ontwikkeling gewenst is, toelaatbaar is of de erfgoedwaarden beperkt. Naast de waardering van het erfgoed moeten ook de

maatschappelijke doestellingen en gewenste ruimtelijke ontwikkelingen worden onderzocht. Op die manier kunnen ze tegen elkaar worden afgewogen.

Wat is de waarde van het erfgoed en waarom is het precies waardevol?

Welke zijn de te verwachten ruimtelijke transformaties? RUIMTELIJKE ERFGOEDWAARDEN erfgoed waarde locus-waarde gebruiks-waarde belevings-waarde INLEIDING

(14)

DEEL 1 – K

ADER

Zo kan een visie worden ontwikkeld op het omgaan met de ruimtelijke erfgoedwaarden en ander gewenste ontwikkelingen. De afwegingen resulteren in één of enkele visies voor gewenste ontwikkeling. Via grondig onderzoek én debat over de ruimtelijke uitdagingen van het erfgoed, krijgt de visie op de gewenste

ontwikkeling vorm.

Voor toepassing in een ruimtelijk beleid zal ook de derde stap cruciaal zijn: de keuze voor de gepaste

beleidsinstrumenten die de vooropgestelde uitspraken en keuzes verankeren. Om tot een gedragen ruimtelijk beleid met betrekking tot onroerend erfgoed te komen is het essentieel telkens te onderzoeken hoe de erfgoedwaarden best in beleidsinstrumenten worden vertaald. Dit kan dan leiden tot een gerichte keuze van de instrumenten. De houding ten aanzien van het waardevolle erfgoed kan gekoppeld worden aan duidelijke instrumenten om de ontwikkeling te steunen.

Hoe willen we met de erfgoedwaarden omgaan?

Welke instrumenten kunnen ingezet worden om de erfgoedwaarden te behouden?

“Het omgaan met erfgoed in het ruimtelijk

beleid vraagt om het duidelijk benoemen van de

ruimtelijke erfgoedwaarden, het ontwikkelen

van een visie en het gericht sturen naar deze

beoogde ontwikkeling door de inzet van goed

gekozen instrumenten.”

(15)

DEEL 1 – K ADER

METHODIEK

Welke stappen

doorlopen?

STAP 1

ERFGOEDVRAAGSTUK – WAARDEREN VAN HET ERFGOED

Erfgoed omvat die cultuuruitingen die mensen, gemeenschappen of groepen waardevol achten en die gecreëerd werden door vorige generaties. Het betekent dat ze zowel in het verleden als vandaag een betekenis hadden en hebben. Die betekenis kan veranderen doorheen de tijd. Mensen, gemeenschappen of groepen benoemen een zaak als erfgoed omdat ze dit ook aan toekomstige generaties willen doorgeven. Erfgoed is dus bij uitstek tijds-, plaats-, en groepsgebonden. Dit handboek beperkt zich omwille van die ruimtelijke verankering tot het onroerend erfgoed.

Onroerend erfgoed ontleent zijn betekenis aan verschillende waarden. Het onroerenderf-JRHGGHFUHHW YDQ  MXOL  QRHPW GLW ´HUIJRHGZDDUGHQµ HQ GHÀQLHHUW GLW DOV ´GH DU-cheologische, architecturale, artistieke, culturele, esthetische, historische, industrieel-ar-cheologische, technische waarde, ruimtelijk-structurerende, sociale, stedenbouwkundige, volkskundige of wetenschappelijke waarde waaraan onroerende goederen […] hun huidige of toekomstige maatschappelijke betekenis ontlenen.”

Om tot een gegronde waardebepaling van het erfgoed te komen is het raadplegen van diverse bronnen nood-zakelijk. De waardebepaling van beschermd erfgoed kan grotendeels worden teruggevonden in de bescher-mingsbesluiten en beschermingsdossiers. Ook over het door de Vlaamse overheid geïnventariseerd erfgoed kan veel informatie worden gevonden in de verschillende inventarissen. Zowel voor het geïnventariseerd als voor het niet-geïnventariseerd erfgoed kunnen nog diverse bronnen worden geraadpleegd. Hierin spelen naast de inventarissen en databanken, ook kaartmateriaal, (foto) archieven met geschreven bronnen en uiteraard ook terreinbezoek een rol.

Veel historische informatie (zowel geschreven bronnen, cartografische bronnen als fotomateriaal) is terug te vinden in de meest uiteenlopende archieven (zoals bvb. de stads- en gemeentearchieven, de provinciale archie-ven en de rijksarchiearchie-ven). Raadpleeg het internet voor de publieke toegankelijkheid. Talrijke fotoarchieven zijn online raadpleegbaar.

BRONNEN

ɒ Het beschermd erfgoed vind je terug op:

https://beschermingen.onroerenderfgoed.be

ɒ Het geïnventariseerd erfgoed vind je op:

https://inventaris.onroerenderfgoed.be

In deze inventaris vind je informatie over bouwkundig erfgoed, historische tuinen en parken, archeologische zones (vanaf het voorjaar van 2015), de landschap-satlas (vanaf medio 2015), houtige beplanting met erfgoedwaarde (vanaf het najaar van 2014).

ɒ Wil je het beschermd en geïnventariseerd erfgoed op verschillende kaartlagen raadplegen:

https://geo.onroerenderfgoed.be

ɒ Kaarten vind je onder andere op de website van het Nationaal Geografisch Instituut, op www.geopunt.be

en op de Gis-portalen van de provincies. De bodem-kaart van Vlaanderen vind je op:

https://dov.vlaanderen.be METHODIEK

(16)

DEEL 1 – K

ADER

In het ruimtelijk beleid, worden de argumenten van de verschillende sectoren tegen elkaar afgewogen en getaxeerd op hun bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Om een goede om-gang met erfgoed binnen het ruimtelijk beleid te verzekeren, is het daarom noodzakelijk de sectorale benadering bij de waarde-argumentatie van het erfgoed te overstijgen. Het is belangrijk om de waardering van het erfgoed ook ‘ruimtelijk’ te beargumenteren.

De methode die we hanteren is gebaseerd op het afwegingskader dat Labo S2 ontwikkelde

voor een dergelijke ‘ruimtelijke’ waardering van het erfgoed en op de wijze waarop Onroe-rend Erfgoed erfgoedwaarden evalueert. Het kader hanteert vier waarden die een gebouw, stadsdeel, landschap of archeologische zone in meerdere of mindere mate bezit. Elk van deze vier waarden is een koepelbegrip:

DE ERFGOEDWAARDEN zijn waarden die aan het relict op zich worden toegekend. Ze

worden bepaald door een afweging van verschillende waarden en selectiecriteria die de culturele en/of historische betekenis van het relict duiden (o.a. archeologische, architecturale, artistieke, culturele, esthetische, historische, industrieel-archeologische, … waarden en zeldzaamheid, gaafheid, representativiteit, herkenbaarheid, … als criteria). Deze erfgoedwaarden worden voornamelijk bepaald op basis van kenmerken van het relict op zich en zijn historische context.

DE GEBRUIKSWAARDE heeft betrekking op de mate waarin het relict aan actuele

gebruiksvragen kan beantwoorden (programma’s, activiteiten, infrastructuren, verwachtin-gen met betrekking tot comfort, …).

DE LOCUSWAARDE komt overeen met de mate waarin een relict de grotere

ruim-telijke structuur ondersteunt of een bepalend deel is van een groter kwalitatief geheel (ge-bouwenensemble, erfgoedgeheel, consistent straatbeeld, etc.). Deze waarde moet noodza-kelijk in relatie met de omgeving worden geëvalueerd.

DE BELEVINGSWAARDE wordt bepaald door de mate waarin een relict, geheel of

landschap een waardevol beeld biedt. Maar ook door de wijze waarop het relict, geheel of landschap als een beeld wordt ervaren.

Dit waardenkader hanteer je voor elk ‘ruimtelijk’ erfgoedvraagstuk als analyse-instrument. Door het hanteren van deze vier begrippen wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tus-sen de erfgoedwaarden van een relict, en de gebruiks-, locuswaarde, en belevingswaarde. Deze laatste drie waardenbegrippen plaatsen daarbij de ‘erfgoedwaarden’ van een relict in een actueel ruimtelijk kader. Door in te zetten op een ruime waardering vanuit de vier waardenbegrippen, kan het vrijwaren en/of ontwikkelen van onroerend erfgoed ruimtelijk worden ingebed.

"Wat is waardevol en waarom? Via het

waardenkader kan de ‘ruimtelijke‘ meerwaarde

van het erfgoed duidelijk worden benoemd en

onderbouwd."

(17)

DEEL 1 – K

ADER

ERGOEDWAARDEN

Een relict, geheel of landschap heeft erfgoedwaarden doordat het van historische of culturele eigentijdsheid getuigt. Bepaalde gebouwen, dorpsstructuren of land-schappen doen ons gebeurtenissen uit het verleden en het verleden zelf herdenken of herinneren. Andere relic-ten, gehelen of landschappen zijn waardevol doordat ze een geslaagde uitdrukking zijn van een bepaald cultureel klimaat. Onder andere omwille van die erfgoedwaarden hebben ze vandaag nog een betekenis.

De erfgoedwaarden hebben voornamelijk betrekking op de waarde die aan het relict op zich wordt toegekend. Ze bestaan uit verschillende subwaarden, die gelijktijdig kunnen voorkomen: archeologische, architecturale, artistieke, culturele, esthetische, historische, industri-eel-archeologische, technische, sociale, stedenbouw-kundige, volksstedenbouw-kundige, wetenschappelijke, …waarde. Om de waarden te bepalen toets je ze aan criteria zoals representativiteit, gaafheid, uniciteit, zeldzaamheid, herkenbaarheid …

De erfgoedwaarden van een relict, geheel of landschap hebben betrekking op de mate waarin dit van historische betekenis is, of zich manifesteert als cultuurdrager of cultuurgenerator van een samenleving. De erfgoed-waarden dragen bij tot het collectief geheugen. De erfgoedwaarden getuigen van de verhalen en opvattin-gen, van historische gebeurtenissen zoals bezettingen of oorlogen, bouw van infrastructuur of huisvesting, landbouwbeleid, technologische vooruitgang, en dit op zeer verschillende vlakken.

GEBRUIKSWAARDE

De gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin een relict, geheel of landschap aan actuele gebruiks-vragen kan beantwoorden. De gebruikswaarde verschilt voor een zelfde relict, geheel of landschap van gebruiker tot gebruiker. Zowel de economische waarde als de toekomstwaarde behoren hiertoe.

De gebruikswaarde van een relict, geheel of landschap heeft betrekking op de mate waarin het voor de mens een drager vormt voor activiteiten, bedrijvigheid en spe-ciale functies, en op de mate waarin het die dragende rol goed of minder goed kan vervullen. De gebruikswaarde hangt dus grotendeels af van de aanwezige praktische, materiële en functionele infrastructuur van een relict, geheel of landschap ten opzichte van de natuurlijke gesteldheid van dit relict, geheel of landschap. De gebruikswaarde analyseert op de eerste plaats de kracht van het relict, geheel of landschap als drager voor een specifiek gebruik. De grootte van de gebruikswaarde van een relict, geheel of landschap voor een specifiek toekomstig gebruik, zal ook mee zijn toekomstwaarde bepalen. Deze toekomstwaarde kan uiteraard zeer sterk verschillen van gebruiker tot gebruiker.

LOCUSWAARDE

De locuswaarde van een relict, geheel of landschap komt tot stand door de mate waarin een relict, geheel of land-schap de grotere ruimtelijke structuur ondersteunt of een bepalend deel is van een groter kwalitatief geheel. Gehelen kunnen onder meer een gebouwensemble, een straatbeeld, een stads- of dorpsgezicht of een land-schap zijn. De locuswaarde is een waarde die geëva-lueerd moet worden met betrekking tot de omgeving.

De ruimtelijk-structurerende en stedenbouwkundige waarde van het erfgoed staan nauw in verband met deze waarde. Ook de ensemblewaarde leunt hierbij aan. De locuswaarde van een relict, geheel of landschap is de waarde die het bezit op basis van haar grondgebonden structuren ongeacht de erfgoedwaarden, de functionele of sociaal-economische waarde ervan.

De locuswaarde kan op twee verschillende manieren tot uiting komen. Relicten met een grote locuswaarde kunnen de ruimtelijke structuur specifiek maken, maar zij kunnen de samenhang in de ruimtelijke structuur ook versterken:

ɒ Locuswaarde door specificiteit krijgen die relicten die als herkenningspunten fungeren in de structuur van het landschap, dorp of de stad waarin ze zich onder-scheiden door hun vormgeving, schaal, hun herken-baarheid en/of hun zeer zichtbare locatie.

ɒ Locuswaarde door generaliteit vinden we ook in het homogeen of heterogeen geheel van gelijkaardige relicten. Hier onderscheidt het relict zich niet van zijn omgeving maar verwijst naar zijn omgeving. Het bezit locuswaarde omdat het bijdraagt aan een groter ge-heel. Dit kan zeer duidelijk zijn, bijvoorbeeld wanneer een gebouw samen met andere deel uitmaakt van één ontwerp, of een herhaling, spiegeling of variatie is van een naburig gebouw.

Streekeigenheid is in dit opzicht een speciale vorm van locuswaarde, omdat ze beide aspecten bezit. Zij heeft immers betrekking op wat binnen een bepaalde streek, binnen een bepaald landschap het generieke van het landschap uitmaakt en tezelfdertijd die streek, dat land-schap specifiek maakt, onderscheidt van andere streken of landschappen.

BELEVINGSWAARDE

De belevingswaarde wordt bepaald door de mate waarin een relict, geheel of landschap door de mens wordt er-varen. Dit slaat zowel op de twee- als op de driedimensi-onale subjectieve constructie van het beeld, zowel op de samenstelling van het ‘zicht’ (in visu) als op de ervaring van de ruimtelijkheid (standplaats en benadering, in situ) door het subject. De belevingswaarde is een combinatie van objectieve en subjectieve ervaringen. Behalve over visuele beleving gaat het ook om auditieve en andere zintuiglijke ervaringen.

De belevingswaarde van een relict, geheel of landschap is onder meer afhankelijk van het (eventueel bewegend) oogpunt, de afstand van waarop men kijkt, de al dan niet scenografische inrichting, de publieke bekendheid van het beeld, de iconografische en historische bepaaldheid, … De belevingswaarden van verschillende gebouwen, dorpsstructuren of landschappen geven zo structuur aan een gebied, op verschillende schaalniveaus, want het kan gaan om gebouwengehelen op buurtniveau, hele dorpen en hele steden, vallei- en heuvellandschappen, regio’s die men per auto of trein doorkruist, … Bij de belevingswaarde komen vooral twee vragen aan bod: hoe biedt het beeld zich aan de toeschouwer of gebruiker aan, en hoe ervaart of beleeft de toeschouwer of gebruiker het beeld? De belevingswaarde vormt de perceptieve en receptieve dimensie van het relict, geheel of landschap.

METHODIEK - STAP 1

(18)

DEEL 1 – K

ADER

STAP 2

VISIEVORMING – UITWERKEN VAN EEN VISIE OP DE GEWENSTE ONTWIKKELING

De waardenanalyse van een relict, geheel of landschap (op basis van de erfgoed-waarden, gebruikswaarde, locuswaarde en belevingswaarde) is noodzakelijk om tot een op-lossing van het ‘ruimtelijk’ erfgoedvraagstuk te komen, maar ze is niet voldoende. Er moet ook een visie worden uitgewerkt op de gewenste ontwikkeling van het erfgoed en zijn ruim-telijke context.

Om tot die visie te komen is het belangrijk om een beeld te krijgen van alle aspecten die in het project meespelen. Naast de waardering van het erfgoed, moeten ook de maatschappe-lijke doelstellingen en gewenste ruimtemaatschappe-lijke ontwikkelingen worden onderzocht. Zo kan je een afweging maken en een visie ontwikkelen op het omgaan met de ruimtelijke erfgoed-waarden in relatie tot de gewenste ontwikkelingen. Door de verschillende maatschappelijke doelstellingen in beeld te brengen, wordt duidelijk aan welke verandering het erfgoed on-derhevig is.

Het beleid moet zich een visie vormen over de manier waarop met het erfgoed zal worden omgegaan. Het scala aan mogelijke beleidshoudingen is groot. De positie die het beleid bij ruimtelijke ontwikkelingen kan innemen, wordt door een assenkruis3 voorgesteld (zoals

afgebeeld op volgende pagina) dat wordt bepaald door vier uitersten. Elke as veronderstelt twee uitersten binnen een bepaalde beleidshouding.

- De horizontale as bepaalt de mate waarin het beleid het omgaan met erfgoed wil vormgeven. Wordt vanuit een concrete vraag ingezet op het uitwerken van uitvoe-ringsgerichte plannen of op het REALISEREN van projecten? Of wordt er eerder

gewerkt aan een eigen beleidsvisie en zet het beleid in op INSPIREREN?

- De verticale as bepaalt de manier waarop het beleid dit omgaan met erfgoed wil verankeren. Worden de gewenste ingrepen voor erfgoed top-down vastgelegd in juridische regels om zekerheid te bieden aan mogelijke evoluties? Wil het beleid m.a.w. REGULEREN? Of wordt eerder bottom-up gewerkt, waarbij het beleid de

verschillende mogelijkheden laat ontstaan en deze FACILITEERT?

Deze beleidshoudingen moet je bovendien in relatie brengen met de houding die men wil of kan aannemen ten aanzien van het erfgoed. Een derde as bepaalt deze houding t.o.v. het onroerend erfgoed. Vertrekt het beleid vanuit de bestaande ruimtelijke erfgoedwaarden en het maximale BEHOUD daarvan? Of zet het beleid eerder in op het vormgeven van de

ruimtelijke transformaties waar het erfgoed voor staat en dus op de ONTWIKKELING van het

bestaande naar iets nieuws? De positionering op deze as bepaalt sterk de mate waarin het behoud van de ruimtelijke erfgoedwaarden verankerd kan worden. De mogelijkheden hier-voor komen in deel 2 aan bod.

Het beschrijven van de ruimtelijke vragen in confrontatie met het onderzoek naar de waar-den van het erfgoed moet leiwaar-den tot de formulering van een duidelijk beleidsstandpunt. Het beleid moet zich een visie vormen over het omgaan met het erfgoed en een positie innemen. Dit beleidsstandpunt, deze visie moet dan worden vertaald in concrete uitspraken over de

(19)

DEEL 1 – K

ADER

UDQGYRRUZDDUGHQYRRUGHRQWZLNNHOLQJYDQKHWHUIJRHGELQQHQGH]HVSHFLÀHNHUXLPWHOLMNH context. Deze randvoorwaarden leveren duidelijke input voor de vertaling van het beleid in VSHFLÀHNHLQWH]HWWHQLQVWUXPHQWHQ'HEDVLVEHOHLGVKRXGLQJHQYLVLHGLHLQGH]HVWDSZRU-den geformuleerd, worVSHFLÀHNHLQWH]HWWHQLQVWUXPHQWHQ'HEDVLVEHOHLGVKRXGLQJHQYLVLHGLHLQGH]HVWDSZRU-den zo geconcretiseerd en uitgewerkt in heldere uitspraken over toe-gelaten en gewenste ingrepen. Hoe kunnen de gewenste en beoogde transformaties vorm krijgen? Welke ingrepen zijn toegelaten en wat zijn de ruimtelijke randvoorwaarden ervoor? Dit laat in een volgende stap toe om het ‘juiste’ uitvoeringsinstrument te kiezen en zo tot een effectieve realisatie van de gewenste ingrepen te komen.

METHODIEK - STAP 2 uitvoeringsgericht instrumentarium juridisch instrumentarium strategisch instrumentarium ondersteunend instrumentarium BEHOUD RUIMTELIJKE ERFGOEDWAARDEN TRANSFORMATIE RUIMTELIJKE ERFGOEDWAARDEN

"Voor welke uitdagingen staat het erfgoed en

hoe willen we hiermee omgaan? Via grondig

onderzoek én debat over de ruimtelijke

uitdagingen van het erfgoed, krijgt de visie op

de gewenste ontwikkeling vorm. Er wordt een

duidelijk standpunt geformuleerd dat wordt

vertaald in een beleidshouding."

(20)

DEEL 1 – K

ADER

STAP 3

OPERATIONALISERING – STRATEGISCH INZETTEN VAN HET INSTRUMENTARIUM

Voor toepassing in een ruimtelijk beleid zal ook de derde stap cruciaal zijn: de keuze voor gepaste beleidsinstrumenten die de vooropgestelde uitspraken en keuzes veran-keren. Dit handboek handelt in de eerste plaats over de inzet van voorschriften in het om-gaan met erfgoed binnen het ruimtelijk beleid. Maar voorschriften zijn niet de enige en ook niet altijd de meest strategische insteek in het omgaan met ruimtelijke erfgoedvraagstukken. Een goede kennis van de mogelijkheden en ook beperkingen van de verschillende instru-menten vormt de basis om te komen tot een goed beleid.

Afhankelijk van de waardering van het erfgoed, de ontwikkelde visie en de ingenomen be-leidshouding zal één of zullen meerdere van de mogelijk in te zetten instrumenten meer geschikt zijn voor de uitvoering van het gewenste ruimtelijke beleid en het omgaan met het onroerend erfgoed. In volgend schema zijn de verschillende instrumenten en hun hoofd-doel opgenomen. Om de complementariteit en de inzetbaarheid van de verschillende in-strumenten te duiden, worden ze gekoppeld aan telkens twee uiterste beleidshoudingen. De instrumenten die uitgaan van projecten en van daar uit willen inzetten op het behoud van erfgoedwaarden staan links op het kruis gepositioneerd. Zij bepalen de erfgoedwaarden vanuit het projectvoorstel en koppelen hier een actie aan. Via het toekennen van premies of een vergunning kan de overheid de projecten en de erfgoedwaarden sturen. Ze kan natuurlijk ook zelf strategische projecten realiseren die een nieuw leven schenken aan het erfgoed en de erfgoedwaarden in ere herstellen. Samen vormen ze het

UITVOERINGSGE-RICHT INSTRUMENTARIUM. Daarnaast zijn er ook instrumenten waarmee de overheid zelf

een visie op het behoud van de erfgoedwaarden formuleert. Ook deze instrumenten verto-nen een gradatie van eerder faciliterend naar een sterke juridische verankering. In een ont-werpend onderzoeksproces worden de erfgoedwaarden verbeeld. Een structuurplan is een visiedocument waarin ook met betrekking tot het erfgoed een ruimtelijke visie kan worden ontwikkeld. Een onroerenderfgoedrichtplan is een visiedocument dat zich toespitst op het erfgoed. Maar ook in een RUP wordt een visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling op-genomen en gekoppeld aan juridische voorschriften. Samen vormen ze het STRATEGISCH

INSTRUMENTARIUM.

"Welke instrumenten kunnen ingezet worden

om de erfgoedwaarden te behouden? De

houding ten aanzien van het waardevolle

erfgoed kan gekoppeld worden aan duidelijke

instrumenten om de ontwikkeling te sturen."

METHODIEK - STAP 3

(21)

DEEL 1 – K

ADER

8. INTEGREREN 1. BEHOUDEN 2. VERANKEREN

7. VORMGEVEN 5. BEGELEIDEN 4. VERBEELDEN 6. STIMULEREN 3. RICHTING GEVEN vergunning bescherming inventaris RUP verordening inrichtingsplan beheersplen strategisch project premies subsidies overleg kwaliteitskamer communicatie beeldkwaliteitsplan ontwerpend onderzoek atlas beleidsplan structuurplan masterplan oe-richtplan

Op het assenkruis wordt ook een onderscheid gemaakt tussen instrumenten die faciliterend zijn en instrumenten die strikt regulerend zijn. Instrumenten die erfgoedwaarden strikt wil-len verankeren zijn de vergunning, de bescherming, de verordening (die algemeen reguleert) en het RUP (dat de erfgoedwaarden vanuit een ruimtelijke invalshoek benadert). Samen vormen ze het JURIDISCH INSTRUMENTARIUM. Tenslotte zijn er de instrumenten die

ver-trekken vanuit discussie en gesprek over de erfgoedwaarden. Zij onderzoeken de kwaliteit en het potentieel van het erfgoed. Het behoud van de erfgoedwaarden wordt gestimuleerd via premies en subsidies, wordt bewaakt tijdens vooroverleg of een kwaliteitskamer en kan door middel van ontwerpend onderzoek in een masterplan, atlas, beeldkwaliteitsplan etc. worden verbeeld. Samen vormen ze het ONDERSTEUNEND INSTRUMENTARIUM.

“Instrumenten hoeven met andere woorden niet

noodzakelijk decretaal verankerd te zijn om bij te

dragen tot een gedegen ruimtelijk beleid of

on-roerenderfgoedbeleid.”

(22)

DEEL 1 – K

ADER

Zonder limitatief te willen zijn, worden in deze stap acht types van instrumenten besproken, gekoppeld aan de vier beleidshoudingen (reguleren, faciliteren, inspireren, realiseren) die ingenomen kunnen worden. Ongetwijfeld zijn er nog mogelijke instrumenten. Deze acht categorie-en gevcategorie-en echter al ecategorie-en zeer volledig beeld van de manier waarop er binnen het ruimtelijk beleid met onroerend erfgoed kan worden omgegaan4:

1. BEHOUDEN VAN ERFGOEDWAARDEN DOOR BE-SCHERMING OF DOOR OPNAME IN EEN INVENTARIS,

A. Wanneer de erfgoedwaarden van een relict bijzonder hoog zijn, kan het worden beschermd (als monument, dorps- of stadsgezicht, cultuurhistorisch landschap of archeologische site). Na de (voorlopige) bescherming heeft de eigenaar van het monument in het kader van het actiefbehoudsbeginsel een instandhoudings-, bevei-ligings-, beheers-, herstellings- en onderhoudsplicht. Ook eigenaars van beschermde cultuurhistorische landschappen, van beschermde stads- of dorpsge-zichten of van beschermde archeologische sites zijn gebonden door gelijkaardige verplichtingen. Daarnaast geldt ook het passiefbehoudsbeginsel dat stelt dat de erfgoedwaarden van beschermde goederen niet mogen worden aangetast. Bovendien moet voor bepaalde werk-zaamheden aan beschermde relicten toelating worden verkregen van het agentschap Onroerend Erfgoed of de erkende onroerenderfgoedgemeente. Daartegenover staat wel dat er voor werken aan beschermde goederen beroep kan worden gedaan op premies.

Bescherming is bijgevolg een zeer doeltreffend instru-ment om het behoud van het erfgoed te verzekeren. Transformaties aan beschermd onroerend erfgoed kunnen enkel gebeuren met respect voor de erfgoed-waarden. De lijst met beschermd erfgoed is wel niet zo uitgebreid waardoor de impact van dit instrument beperkt blijft. Beschermen als onroerend erfgoed is een sectorale benadering en de bevoegdheid van de Vlaamse Regering/minister bevoegd voor onroerend erfgoed. B. De inventarissen zijn ‘ruimer’ naar scope dan de bescherming: het aantal geïnventariseerde relicten is groter dan het aantal beschermde. Opname in een inventaris betekent voor de relicten dat ze een vorm van vrijwaring voor de toekomst genieten. Deze vrijwaring verschilt echter sterk van een bescherming. De inven-tarissen gaan uit van de wenselijkheid van behoud en kunnen voorwaarden koppelen aan het omgaan met het geïnventariseerde erfgoed. Deze voorwaarden zijn ge-richt op het behoud, wat uiteraard niet wil zeggen dat er geen ontwikkelingen mogelijk zijn. Het is wel de bedoe-ling dat er extra voorzichtig wordt omgesprongen met het patrimonium dat is opgenomen op de inventaris. Het agentschap Onroerend Erfgoed van de Vlaamse overheid stelt de inventarissen op. Daarmee brengt de Vlaamse overheid erfgoedwaarden van heel wat onroerend erf-goed in kaart. De inventarissen bieden een staalkaart en onderzoeksvoorraad voor bescherming door de minister bevoegd voor onroerend erfgoed maar kunnen evengoed bijdragen aan een beleidskader voor een lokaal beleid voor het onroerend erfgoed.

2. VERANKEREN VAN ERFGOEDWAARDEN IN EEN RUP OF VERORDENING

A. Een stedenbouwkundige verordening bevat voor-schriften, die juridisch bindend zijn. De aspecten die in de voorschriften van een stedenbouwkundige verorde-ning kunnen worden opgenomen, worden bepaald door de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (V.C.R.O. art. 2.3.1.). In het kader van een ruimtelijk erfgoedbeleid kan een verordening o.a. worden ingezet om ‘de fraaiheid en esthetische waarde’ van de relicten te garanderen en om bepaalde voor het erfgoed schadelijke functiewijzingen te verbieden. Een stedenbouwkundige verordening is een generiek instrument dat stedenbouwkundige voorschrif-ten bevat voor het volledige grondgebied of een duidelijk te omschrijven gedeelte ervan. Aan een verordening is geen verordenend plan gekoppeld. Het is een tekstueel document en ook afbakeningen van gebieden moeten dus tekstueel kunnen worden beschreven (bvb. door het opnoemen van de straatnamen).

Een verordening kent bovendien een beperkte proce-dure. Er is geen openbaar onderzoek en er moeten ook geen adviezen worden ingewonnen. Bij de opmaak van een verordening moet dan ook rekening worden gehouden met deze eerder beperkte mogelijkheid van inspraak.

Verordeningen worden opgemaakt op drie beleidsni-veaus (gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk). Daarbij hebben verordeningen van een hoger beleidsniveau altijd voorrang op de verordening van een lager beleidsniveau. Voorschriften van een lager beleidsniveau moeten ook conform de voorschriften van het hoger beleidsniveau zijn.

In de zorg voor erfgoed kan een stedenbouwkundige verordening een zinvol instrument zijn wanneer gene-rieke technische of esthetische voorschriften voor een duidelijk te omschrijven gebied aangewezen zijn. Een groot deel van de werken die een impact hebben op de beeldkwaliteit van het erfgoed zijn met de VCRO echter meldingsplichtig geworden of vrijgesteld van vergun-ningsplicht. Een verordening kan hierop inspelen door vrijgestelde werken meldingsplichtig en meldingsplichti-ge werken vergunningsplichtig te maken. Ook op dit vlak kan de verordening een heel handig instrument zijn in het bewaken van de waarde van het onroerend erfgoed. B. Ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP) bevatten concrete stedenbouwkundige voorschriften die betrek-king hebben op de bestemming, inrichting of het beheer van een specifiek gebied. De voorschriften van een RUP kunnen alle aspecten behandelen die in een verorde-ning kunnen worden opgenomen. Ook een RUP kan dus aspecten van beeldkwaliteit zoals bouwhoogtes, materialen, kleuren, … vastleggen. Het instrument RUP verschilt echter duidelijk van de verordening doordat het gebiedspecifiek kan werken. Een RUP bevat in tegenstelling tot een verordening ook een verordenend grafisch plan, waarop bestemmingszones met specifieke inrichtings- en beheersvoorschriften kunnen worden vastgelegd. Hierdoor kunnen de voorschriften van een RUP gemakkelijker inspelen op de specifieke kenmerken en potenties van een relict en zijn omgeving. Zowel visies

METHODIEK - STAP 3

(23)

DEEL 1 – K

ADER

naar behoud als naar ontwikkeling kunnen in een RUP vertaald worden naar juridisch bindende voorschriften. De opmaak van een RUP vraagt veel voorbereidingstijd en doorloopt een lange procedure. Een RUP wordt wel, in tegenstelling tot een verordening, aan een openbaar onderzoek onderworpen.

Een bijzondere toepassing van een RUP in het onroerend erfgoedbeleid zijn de erfgoedlandschappen. Zij worden op basis van een onroerend erfgoedrichtplan of inventa-ris in een ruimtelijk uitvoeringsplan afgebakend.

3. RICHTING GEVEN AAN ERFGOEDWAARDEN IN BELEIDSPLANNEN, STRUCTUURPLANNEN, MASTER-PLANNEN, …

Beleidsplannen geven een langetermijnvisie op de ontwikkeling van een bepaald gebied of thematiek. Zij moeten voor een samenhangend en gericht beleid zorgen en vormen het kader waarnaar de uitvoerende instrumenten zich moeten richten. Een beleidsplan kan voor elke thematiek worden opgemaakt en dus ook voor onroerend erfgoed.

Een voorbeeld van beleidsplannen, zijn de ruimtelijke structuurplannen. Zij geven een visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van een gebied. Een struc-tuurplan neemt verschillende aspecten van de ruimte op en is hierdoor sectoroverschrijdend. Het onroerend erfgoed maakt deel uit van de ruimte en kan worden meegenomen in de visievorming. Erfgoed zal hierbij in relatie tot andere ruimtelijke structuren en gebruikers worden bekeken. De focus ligt op het richting geven van gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij kan zeker gewerkt worden vanuit het versterken van de bestaande structuren en erfgoedwaarden, maar steeds in relatie tot mogelijke ontwikkelingen. Het ruimtelijk structuur-plan kan dus in de visievorming inzetten op het behoud en versterken van erfgoedwaarden in de ruimtelijke structuur, maar steeds op een integrale manier, waarbij ruimtelijke ontwikkeling voorop staat.

Een ander voorbeeld van beleidsplannen zijn onroeren-derfgoedrichtplannen. Zij doen een uitspraak over het toekomstig behoud, de ontwikkeling of het beheer van het erfgoed in een bepaald gebied of met een bepaalde thematiek. Zij vormen een beleidskader waaraan een actieprogramma wordt gekoppeld. De onroeren-derfgoedvisie die in een onroerenderfgoedrichtplan is beschreven kan geënt zijn op een thematische of geografische selectie uit één van de inventarissen. De onroerenderfgoedrichtplannen zijn sectorale voorstellen voor inrichtingsplannen en ruimtelijke uitvoeringsplan-nen. Zij geven zelf geen uitvoering aan het beleid, maar geven als visiedocument wel input voor de uitvoerende instrumenten.

4. VERBEELDEN VAN DE ERFGOEDWAARDEN VIA ONT-WERPEND ONDERZOEK, BEELDKWALITEITSPLAN-NEN, ATLASSEN,…

Deze brede groep van instrumenten en technieken gericht op ‘ontwerpvoorstellen’ wil op basis van het ontwerp de potenties in het omgaan met het erfgoed onderzoeken. Via voorbeelden, ontwerpvarianten,

sfeer-beelden, scenario’s, … worden de mogelijkheden voor ontwikkeling en behoud afgetast en in beeld gebracht met als doel de blik te verruimen en zo de meest ge-schikte oplossing te kunnen kiezen.

Deze technieken zijn geen reguliere planfiguren. Ze hebben geen beschreven of geregelde inhoud, opbouw, uitkomsten en ook geen juridisch statuut. Er zijn veel verschillende types binnen deze groep van ‘ontwerpend onderzoek’. Het kan gaan van zeer gedetailleerd ont-werpwerk (bijna als inrichtingsplannen), over scena-rio-onderzoek, beeldkwaliteitsplannen, typologisch onderzoek, tot referenties en inspiratiebeelden,… . Een voorbeeld van ontwerpend onderzoek dat een duidelijke meerwaarde heeft voor het onroerend erfgoed is een atlas. Een atlas brengt de bestaande erfgoed-waarden in kaart door informatie te verzamelen over de relicten en deze in hun context te plaatsen. In een atlas wordt informatie, verzameld, verwerkt en geëvalueerd deze. Het is een analyse instrument. Een atlas bevat niet alleen inventaris- maar ook waarderingskaarten. Deze kaarten maken een onderscheid tussen wat wel en wat niet waardevol is en kunnen hierdoor een heel bruikbaar instrument zijn in de beleidsvorming. De atlas is een ondersteunend instrument dat mee kan helpen om een beleidsvisie te ontwikkelen en concrete projecten af te wegen. De atlas legt structuren bloot die kunnen worden opgenomen in andere beleidsinstrumenten.

Ontwerpend onderzoek kan zeer inspirerend werken. Door potenties helder in beeld te brengen, kan het ont-werp een wervende kracht hebben. Dit vraagt echter wel om een actieve houding van het beleid. Hoewel ontwer-pend onderzoek duidelijk uitspraken kan doen over de erfgoedwaarden, heeft het geen juridische waarde. De ontwerpinstrumenten hebben nood aan andere instru-menten om juridisch verankerd te worden en effectief te zijn.

5. BEGELEIDEN VAN DE ERFGOEDWAARDEN VIA OVERLEG, KWALITEITSKAMERS, COMMUNICATIE, …

Ruimtelijke kwaliteit laat zich niet zomaar in regeltjes en normen vatten. Het vraagt om meer dan een ja-of-neen zeggen, het vraagt om een gesprek. In een gesprek is er marge voor overleg en meningsuitwisseling. Het laat ruimte voor bijsturing, aansporing en stimulering. Het laat toe te reageren op wat voorligt en hieraan mee te werken, in plaats van op voorhand alles te willen vastleggen. Via het overleg kunnen visies en projecten worden bijgestuurd. Dit verhoogt de kwaliteit, het draag-vlak en de slaagkansen.

Het instrument van het overleg kan op elk moment van het ruimtelijk proces worden ingezet. Er kan vooraf-gaand overleg worden gepleegd met diverse actoren om de kwaliteit van het project te verhogen en draagvlak te creëren voor het verder proces. Een typisch voorbeeld van een dergelijk overleg is het vooroverleg tussen bouwheer/architect en de dienst stedenbouwkundige vergunningen voorafgaand aan de vergunningsaan-vraag. Het consulteren van adviesinstanties of GECORO en het bevragen van de bevolking in het kader van een RUP-procedure is een vorm van tussentijds overleg. Een kwaliteitskamer, tenslotte, is een instrument om de kwaliteit van een uitgewerkt ontwerp of project te

(24)

DEEL 1 – K

ADER

stimuleren en lokale besturen daarin te begeleiden. Kwaliteitskamers zijn adviescommissies met externe experts die niet-bindend advies verlenen over projecten of vergunningsaanvragen.

Tenslotte kan een overheid ook initiatief nemen om haar burgers nauwgezet te informeren over haar ruimtelijk en erfgoedbeleid. Dit draagt bij tot het creëren van een draagvlak. Dit kan op verschillende manieren gebeuren, via informatiemagazines, websites, voordrachten, etc.

6. STIMULEREN VAN ERFGOEDWAARDEN VIA PRE-MIES, SUBSIDIES, …

Overheden kunnen projecten/werken van anderen die het beleid ondersteunen of binnen de beleidsopties vallen financieel ondersteunen. Het realiseren van pro-jecten kan ondersteund worden zonder de propro-jecten zelf uit te voeren en in te staan voor alle aspecten die hierbij komen kijken. In het kader van het erfgoedbeleid is het meest gekende voorbeeld op Vlaams niveau uiteraard de onderhoud- en restauratiepremie voor beschermd erfgoed. Maar ook op lokaal niveau kan worden ingezet op de ondersteuning van het privaat onderhoud- en/of beheer van het onroerend erfgoed. Momenteel gebeurt financiële ondersteuning vooral via subsidies en premies bij uitvoering. Een andere mogelijkheid bestaat in het procesmatig ondersteunen van een project. Dit gebeurt binnen het ruimtelijk beleid o.a. door de procescoördina-tie te subsidiëren.

7. VORMGEVEN VAN ERFGOEDWAARDEN VIA INRICH-TINGSPLANNEN, BEHEERPLANNEN, STRATEGISCHE PROJECTEN, …

Het inrichtings- en beheersinstrumentarium is specifiek gericht op het inrichten en beheren van gebieden. Dit instrumentarium is sterk uitvoeringsgericht en werkt binnen de bestemmingsplannen. Natuurinrichting, ruilverkaveling, landinrichting, landschapsbeheerplan, …. Naast de opgesomde instrumenten die klassiek onder deze groep worden gevat, kan ook een strategisch pro-ject worden gezien als een instrument dat een specifiek gebied zal ontwerpen, inrichten en realiseren. Het in-richtingsinstrumentarium laat m.a.w. toe de ruimtelijke visie op het terrein te realiseren. Het beheerinstrumen-tarium schrijft richtlijnen voor die realisatie uit. Inrichting en beheer kunnen een belangrijke rol spelen in het realiseren van sectorale doelstellingen. Het louter bestemmen van gebieden en het opleggen van allerhan-de regels volstaat vaak niet om op het terrein resultaten te boeken. Ook voor het onroerend erfgoed is het opne-men in een inventaris of juridisch verankeren in een RUP of verordening vaak onvoldoende om een kwalitatieve omgang met dit erfgoed te garanderen. Door als sector mee aan tafel te zitten bij de opmaak van inrichtings- en beheersinstrumenten kan de waarde van het erfgoed worden uitgelegd, kan de impact van bepaalde ruimte-lijke ingrepen op het erfgoed worden verduidelijkt en het belang van het behoud van de waardevolle elementen worden verdedigd. Het mee opnemen van erfgoed in een strategisch project of inrichtingsplan kan hierdoor heel effectief zijn in het waarborgen van het waardevol erfgoed op het terrein.

De effecten en het resultaat van een ruimtelijke ingreep

worden ook in hoge mate bepaald door het beheer dat naderhand plaats vindt. Zowel voor landschappelijk als bouwkundig erfgoed kan goed beheer bijdragen tot maatschappelijke acceptatie en betrokkenheid. In een aantal gevallen kan beheer ingezet worden als instru-ment van participatie (omwonenden en actoren betrek-ken bij het beheer). Beheersinstrumenten kunnen zo ook bijdragen aan een grotere bewustwording van de waarde van het erfgoed.

8. INTEGREREN VAN ERFGOEDWAARDEN VIA VER-GUNNINGEN, …

De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (V.C.R.O.) be-paalt dat ingrepen die impact hebben op de ruimtelijke ordening vergunningsplichtig zijn. Een stedenbouwkun-dige vergunning is vereist voor het aanvatten van bepaal-de werken (bijv. bouw, afbraak, verbouwing, ontbossing, reliëfwijziging…) of functiewijziging van een goed. De Vlaamse Regering heeft een aantal van deze ingrepen bij besluit vrijgesteld van de vergunningsplicht. Zij heeft ook voor een aantal ingrepen de vergunningsplicht vervangen door een meldingsplicht. Bovendien kunnen provinciale en gemeentelijke stedenbouwkundige veror-deningen voor vrijgestelde ingrepen een meldingsplicht opleggen en voor meldingsplichtige handelingen een vergunningsplicht invoeren.

Naast de stedenbouwkundige vergunning is er ook de verkavelingsvergunning voor het splitsen van een grond in meerdere loten om minstens één van die loten te verkopen. De V.C.R.O. bepaalt dat niemand zonder voor-afgaande verkavelingsvergunning een stuk grond mag verkavelen voor woningbouw of voor het opstellen van vaste of verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt.

De stedenbouwkundige en verkavelingsvergunning worden vaak beschouwd als een louter administratieve aangelegenheid. Een vergunning is echter een beoor-deling van de aanvraag en een toetsing aan de ‘goede ruimtelijke ordening’ (waarvan cultuurhistorische aspec-ten deel uitmaken – V.C.R.O, art 4.3.2, §2.) Wanneer een vergunning effectief als een ‘beoordelingsinstrument’ wordt ingezet, kan ze ook een bijdrage leveren aan het ruimtelijk beleid, ook inzake onroerend erfgoed. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het RUP of de verordening, ligt er bij de vergunningsaanvraag een uitgewerkt project op tafel. Dit maakt het mogelijk om de concrete impact van dit project op het onroerend erfgoed in te schatten en het project waar nodig ook bij te sturen.

Het inzetten op een erfgoedbeleid bij de vergunning-verlening, vraagt uiteraard de nodige capaciteit van de gemeenten. Het vooroverleg met de bouwheer en ook de beoordeling van de vergunning zijn tijdsintensief en moeten conform de V.C.R.O. binnen de vastgestelde be-handelingstermijnen worden afgewerkt. Door echter een grote interne kennis op te bouwen binnen de gemeente, kan dit een heel efficiënt instrument zijn in het onroer-enderfgoedbeleid.

(25)

DEEL 1 – K ADER

DEEL 2

VOORBEELD

VOORSCHRIFTEN

ERFGOED

(26)

DEEL 2 – voorbeeldvoorschriften erfgoed

Inleiding - Voorschriften en behoud 28

Integraal behoud 33

Voorbeeldvoorschriften integraal behoud 35 Voorbeeldvoorschriften verbod op slopen en/of kappen 35 Voorbeeldvoorschriften integraal behoud, lokale lijst 36

Behoud van vormkarakteristieken 37

Voorbeeldvoorschriften behoud van vormkarakteristieken 39 Voorbeeldvoorschriften behoud van vormkarakteristieken, harmonieregel 40

Behoud door waardering 41

Voorbeeldvoorschriften behoud door waardering 43 Voorbeeldvoorschriften behoud door waardering, advies 44 Voorbeeldvoorschriften behoud door waardering, motivatienota 45

Behoud door gebruik 46

Voorbeeldvoorschriften behoud door gebruik, beperking 48 Voorbeeldvoorschriften behoud door gebruik, ontwikkeling 49 Voorbeeldvoorschriften behoud door gebruik, ontwikkeling - lusten 49

Behoud door bewustmaking 50

(27)

DEEL 2 – V O ORBEEL DVO ORSCHRIFTEN ERF GOED INLEIDING

INLEIDING

Voorschriften

en behoud

Dit handboek focust op het omgaan met onroerend erfgoed bij de opmaak van RUP’s en de inzet van stedenbouwkundige voorschriften. Binnen de methodiek die in deel 1 werd geschetst, is de vraag dus vooral: Wanneer kunnen voorschriften een instrument wor-den in het voeren van een erfgoedbeleid? Hoe kun je in stewor-denbouwkundige voorschriften ook rekening houden met het onroerend erfgoed? Voor de inzet van voorschriften kunnen een aantal principes naar voor worden geschoven.

Hoewel stedenbouwkundige voorschriften een instrument van de ruimtelijke ordening zijn, kunnen ze ook een rol spelen in de zorg voor het onroerend erfgoed. De ruimtelijke orde-ning is immers gericht op een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij worden de ruim-telijke behoeften van verschillende maatschappelijke activiteiten gelijktijdig tegen elkaar af-gewogen en wordt gestreefd naar ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is hét primaire

streefdoel van de ruimtelijke ordening (Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening - V.C.R.O. art. 1.1.4. en art 4.3.1, §2). Erfgoedwaarden zijn een belangrijk aspect in die kwaliteit van de ruimte. De zorg voor het onroerend erfgoed komt dan ook de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ten goede en kan in dit opzicht worden opgenomen in voorschriften.

De aspecten die met de voorschriften in een RUP of verordening kunnen worden vastge-legd zijn in eerste plaats ruimtelijk.

“Het inzetten van stedenbouwkundige

voor-schriften in het kader van een onroerend

erf-goed beleid is mogelijk wanneer de erferf-goed-

erfgoed-waarden ruimtelijk kunnen worden vertaald in

aspecten van bestemming, inrichting (hieronder

valt ook fraaiheid en esthetische waarde) en/of

beheer.”

(28)

DEEL 2 – V O ORBEEL DVO ORSCHRIFTEN ERF GOED INLEIDING

Een RUP bevat bepalingen die de bestemming, inrichting en/of het beheer van een be-paald gebied (V.C.R.O. art. 2.2.2. §1. eerste lid, 2°) vastleggen. Ook alle zaken die met een stedenbouwkundige verordening kunnen worden geregeld (V.C.R.O. art. 2.2.2. §1. tweede lid en art. 2.3.1. ) kunnen het voorwerp zijn van een RUP. Eén van de mogelijke thema’s van een verordening is ‘de fraaiheid en de esthetische waarde van de bouwwerken, de in-stallaties en hun omgeving’. De erfgoedwaarden van een relict kunnen deel zijn van deze esthetische waarde en kunnen dus worden opgenomen in de voorschriften. Het inzetten van stedenbouwkundige voorschriften in het kader van een onroerend erfgoed beleid is moge-lijk wanneer de erfgoedwaarden ruimtelijk kunnen worden vertaald in aspecten van be-stemming, inrichting (hieronder valt ook fraaiheid en esthetische waarde) en/of beheer.

Stedenbouwkundige voorschriften zijn niet alleen ruimtelijk, ze zijn ook verordenend. Zij

hebben een algemeen verplichtend karakter en zijn hierdoor uitermate geschikt om ruimte-OLMNHNZDOLWHLWVHLVHQRSWHOHJJHQYRRUHHQVSHFLÀHNJHELHGZDDUYDQQLHWDOOHDFWRUHQJHNHQG zijn. Het opmaken van voorschriften stelt een overheid in staat om de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van een gebied in de hand te houden, zelfs al gebeurt die ontwikkeling door private eigenaars. Dit maakt van het RUP en de verordening uiteraard een heel sterk instru-ment, ook voor het erfgoedbeleid. De erfgoedwaarden kunnen in zeker mate worden vast-gelegd in een juridisch bindend document om zo ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen te voorkomen. Het behoud van het erfgoed kan hierdoor worden nagestreefd, zonder actieve tussenkomst van de overheid.

Daarbij hebben het RUP en de verordening wel de beperking dat zij worden ingezet in het kader van de beoordeling van stedenbouwkundige vergunningsaanvragen. Hoewel de voor-schriften algemeen gelden en alle werken in strijd met de voorvoor-schriften strafbaar zijn, is er op het uitvoeren van vrijgestelde handelingen (zoals het schilderen van een gevel, wijzigen van interieurelementen, vervangen van schrijnwerk, …) weinig controle. Daarom heeft het

enkel zin om in de stedenbouwkundige voorschriften bepalingen op te nemen voor

vrij-gestelde werken, wanneer er ook een actief handhavingsbeleid wordt gevoerd. Enkel

wanneer er wordt ingezet op sensiblisering en wanneer de naleving van de voorschriften ook actief, op het terrein wordt gecontroleerd, kan het nuttig zijn om dergelijke voorschriften op te nemen.

In het kader van een onroerenderfgoedbeleid kunnen bepaalde vrijgestelde en meldings-plichtige werken echter belangrijk zijn. Om op deze handelingen meer controle te krijgen, kan een lokale overheid in een stedenbouwkundige verordening (V.C.R.O. art. 4.2.5.):

– Voor vrijgestelde handelingen een meldingsplicht invoeren;

– Voor meldingsplichtige handelingen een vergunningsplicht invoeren; – De vergunningsplichtige handelingen aanvullen;

De handelingen kunnen m.a.w. één stap ‘opgeschaald’ worden. Dit kan enkel in een veror-dening en hoort niet thuis in een RUP. Voorschriften die de vergunningsplicht van werken bepalen, zijn wel stedenbouwkundig van aard, maar vallen niet onder de noemer van be-stemming, inrichting en/of beheer. Het verordenend karakter van de stedenbouwkundige voorschriften maakt hen tot ‘ruimtelijke regelgeving’. Deze ‘ruimtelijke regelgeving’ kan uiteraard de grenzen van het strikte domein van de ruimtelijke ordening opzoeken. De voorschriften kunnen worden ingezet in een onroerenderfgoedbeleid als dit de algemene

(29)

DEEL 2 – V O ORBEEL DVO ORSCHRIFTEN ERF GOED

ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Daarbij moeten de voorschriften wel steeds in over-eenstemming zijn met de bestaande regelgeving op het vlak van onroerend erfgoed. Over

aspecten die m.a.w. uitdrukkelijk worden geregeld binnen de ‘erfgoedwetgeving’

(zo-als het vastleggen van de modaliteiten voor archeologisch onderzoek, het bepalen van de rechtsgevolgen van een bescherming …) doen de stedenbouwkundige voorschriften best

geen andere, tegenstrijdige uitspraken.

Beschermde relicten hebben ook een bijzonder statuut binnen de ruimtelijke regelgeving. Stedenbouwkundige vergunningen kunnen voor beschermd erfgoed immers afwijken van de stedenbouwkundige voorschriften, voor zover de betrokken handelingen gunstig worden geadviseerd vanuit het beleidsveld onroerend erfgoed (V.C.R.O. art. 4.4.6.).

Het inzetten van stedenbouwkundige voorschriften voor beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologische sites kan door deze afwijkingsregel en door hun beschermd statuut binnen het onroerenderfgoedbeleid minder relevant lijken. Door de ‘bescherming’ heeft dit erfgoed misschien minder nood aan een andere juridische verankering om het behoud te verzekeren, toch kunnen voorschriften ook de ruimtelijke dimensies en context van het beschermd erfgoed aanvullen of verduidelijken. Bepaalde aspecten van de erfgoedwaarden zitten immers niet vervat in de bescherming of worden er niet afdoende in beschreven. Zo kunnen de ruimere context, het zicht en beeld op het erfgoed en het gebruik van de omgeving bijvoorbeeld een aanzienlijke impact hebben op de erfgoedwaarden.

Voor niet-beschermd erfgoed is het juridisch verankeren van de erfgoedwaarden via voor-schriften in RUP’s of verordeningen zeker interessant. Het biedt immers een grotere juridi-sche zekerheid over het behouden van –bepaalde aspecten van– de erfgoedwaarden. 6WHGHQERXZNXQGLJH YRRUVFKULIWHQ KRHYHQ QLHW VSHFLÀHN RYHU HUIJRHG ZDDUGHQ  WH JDDQ om een positieve invloed te hebben op het onroerend erfgoed. Heel eenvoudige en alge-meen toegepaste bestemmings- en inrichtingsvoorschriften kunnen het beeld van de ruimte zodanig bepalen dat hierdoor de erfgoedwaarden in stand worden gehouden. Een simpel voorbeeld hiervan is het bestemmen van een kouter tot ‘bouwvrij agrarisch gebied’. Het opleggen van deze bestemming en voorkomen van (verdere) bebouwing en bebossing is een eerste garantie op het behoud van de openheid van het landschap.

Hoewel het ‘goed’ omgaan met ‘algemeen toegepaste bestemmings- en inrichtingsschriften’ een grote betekenis kan hebben voor het onroerend erfgoed, zal je dit type voor-schriften niet terugvinden in dit deel 2 van het handboek. Dit zijn immers op zich geen ‘voorbeeldvoorschriften erfgoed’. Bovendien vraagt de toepassing van de ‘algemeen toege-paste bestemmings- en inrichtingsvoorschriften’ op erfgoed om maatwerk. Deze toepassin-JHQ]LMQVSHFLÀHNHQDQGHUVQDDUJHODQJGHFDVH(HQYRRUVFKULIWGDWWRHSDVEDDULVYRRUppQ kasteel, is dat helemaal niet voor een ander. Het duiden van bepaalde cases kan echter wel inspiratie geven. Daarom zijn bij de uitwerking van de voorbeeldtoepassingen in deel 3 wel HHQDDQWDOVSHFLÀHNHWRHSDVVLQJHQYDQ¶DOJHPHQHYRRUVFKULIWHQ·RSHUIJRHGWHUXJWHYLQGHQ INLEIDING

(30)

DEEL 2 – V O ORBEEL DVO ORSCHRIFTEN ERF GOED

De ‘voorbeeldvoorschriften erfgoed’ in dit deel beogen het behoud van de erfgoedwaarden. Dit is immers het streefdoel van een erfgoedbeleid. De opgenomen ‘voorbeeldvoorschrif-ten erfgoed’ tonen verschillende mogelijkheden om dit behoud van erfgoedwaarden ruimte-lijk te vertalen in voorschriften van bestemming, inrichting en/of beheer. Deze ruimteruimte-lijke vertaling van het behoud bevat hierdoor ook een gradatie: van het inschrijven van behouds-regels voor het onroerend erfgoed, over het verzekeren van een kwalitatieve omgang met de erfgoedwaarden tot het louter inzetten op bewustmaking.

Om een systematisch en hanteerbaar overzicht te hebben van de mogelijkheden, zijn de hieronder opgenomen ‘voorbeeldvoorschriften erfgoed’ ingedeeld in 5 categorieën waarbij de graad van ‘behoud’ bij elke categorie afneemt:

INTEGRAAL BEHOUD

BEHOUD VAN DE VORMKARAKTERISTIEKEN

BEHOUD DOOR WAARDERING

BEHOUD DOOR GEBRUIK

BEHOUD DOOR BEWUSTMAKING

INLEIDING integraal behoud behoud door waardering behoud door gebruik behoud door bewustmaking behoud van de vormkarak-teristieken BEHOUD RUIMTELIJKE ERFGOEDWAARDEN TRANSFORMATIE RUIMTELIJKE ERFGOEDWAARDEN

(31)

DEEL 2 – V O ORBEEL DVO ORSCHRIFTEN ERF GOED

Deze voorbeeldvoorschriften voor erfgoed zijn in de eerste plaats inrichtingsvoorschriften. Enkel bij ‘behoud door gebruik’ zijn er ook bestemmingsvoorschriften die de toegelaten IXQFWLHVYRRUHHQRSKHWYHURUGHQHQGJUDÀVFKSODQLQJHWHNHQGEHVWHPPLQJVJHELHGYDVWOHJ-gen. Enkel deze voorbeeld(bestemmings)voorschriften zijn exclusief op een RUP toepas-baar. Alle andere voorbeeld(inrichtings)voorschriften zijn zowel voor een RUP als voor een verordening van toepassing. In dit deel zijn in de eerste plaats RUP-voorbeeldvoorschriften RSJHQRPHQ 583YRRUVFKULIWHQ NXQQHQ RS YHUVFKLOOHQGH PDQLHUHQ RS HHQ JUDÀVFK SODQ worden aangeduid:

– als een bestemmingsgebied: een op het verordenend plan aangeduid en

inge-kleurd gebied waarvoor bestemmings- en inrichtingsvoorschriften worden bepaald – als een overdrukzone: een overdruk die op het verordenend plan bovenop een

bestemmingsgebied wordt aangeduid en die zo t.o.v. het gebied bijkomende of afwijkende inrichtingsvoorschriften bepaalt

– als een symbolische aanduiding van een object: een symbool dat op het

veror-GHQHQG JUDÀVFK SODQ DOV HHQ RYHUGUXN ERYHQRS HHQ EHVWHPPLQJVJHELHG ZRUGW DDQJHGXLGHQGDWKHHOVSHFLÀHNYRRUppQ¶REMHFW·RI ppQJHKHHOELMNRPHQGHRI  afwijkende bestemmings- en/of inrichtingsvoorschriften bepaalt

Voor elk van de 5 hierboven aangegeven ‘categorieën van voorbeeldvoorschriften’ wordt steeds bekeken welke techniek van aanduiden (gebied – zone – object) relevant is. De toe-passing van de aanduidingen wordt in de inleiding bij elke categorie verduidelijkt. Per cate-gorie worden ook voor elke relevante aanduidingstechniek voorbeeldvoorschriften opgeno-men. Deze RUP-voorschriften voor een zone of gebied zijn heel eenvoudig te generaliseren tot een verordeningsvoorschrift. De RUP-voorschriften voor een object kunnen ook in een verordening worden opgenomen door de objecten nominatief op te sommen in een lijst i.p.v. ze aan te duiden op het plan.

Net zoals deze ‘voorbeeldvoorschriften erfgoed’ niet zomaar over te nemen zijn in een verordening, kunnen ze ook niet letterlijk worden overgenomen in elk RUP. Voor elk spe-FLÀHNJHYDO]DOZHOOLFKWHHQDQGHUHLQ]HWHQ FRPELQDWLH YDQGH]H¶YRRUEHHOGYRRUVFKULIWHQ erfgoed’ en ‘algemeen toegepaste bestemmings- en inrichtingsvoorschriften’ noodzakelijk zijn. De ‘voorbeeldvoorschriften erfgoed’ moeten echter, samen met de uitgewerkte cases in deel 3, de mogelijkheden duiden en tot inspiratie dienen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er is voorzien dat in de tweede fase de resterende gebieden van de agrarische en natuurlijke structuur zouden worden afgebakend in gewestelijke RUP’s, op basis van gebiedsgerichte

BLO E IWIJZE: zijtakken van de bloeiwijze staan wijd uit (grote takhoek); meestal 3 niveaus van vertakking, allen met extra bloemen, extra bloemknoppen niet

Commissieleden en architect Tycho Saariste van bureau Gortemaker Algra Feenstra hebben bij het ontwerp voor het nieuwe Huis van Albrandswaard in Rhoon ingezet op een

Want volgens de nieuwe Omgevingswet moeten de provincies niet alleen de thema’s die ze zelf mee willen nemen aan hun beleid toevoegen, maar ze moeten steeds meer gaan

[r]

IJzergieterijen zijn in hun ontstaanswijze sterk aan beekdalen gekoppeld, maar de nabijheid van beken was vanwege het proceswater en de mogelijkheid om afval- water te

Voor zover bekend is de stedenbouwkundige verordening van leper in Vlaanderen uniek in zijn soort. Nochtans hebben vele steden te maken met de dreigende teloorgang van

• Zijn er binnen het programma mogelijkheden om de extra gelden ook op te vangen (maw: kunnen andere bestaande onderdelen ook minder aandacht krijgen?) of leidt de investering