• No results found

Gedragsproblemen van Kinderen in de Middle Childhood als Mediërende Variabelen tussen het Geslacht van Kinderen en Ouderlijke Stress

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gedragsproblemen van Kinderen in de Middle Childhood als Mediërende Variabelen tussen het Geslacht van Kinderen en Ouderlijke Stress"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gedragsproblemen van Kinderen in de Middle Childhood als Mediërende Variabelen tussen het Geslacht van Kinderen en Ouderlijke Stress

Désirée Serné (s1146289) Universiteit Leiden

Bachelorscriptie ‘Veilig Huis’ 2013 – 2014

Eerste begeleider: Dr. M. Van Geel Tweede begeleider: MSc F. Toprak

(2)

Abstract

Eerder onderzoek heeft aangetoond dat verschillende (karakter)eigenschappen van ouders een belangrijke rol kunnen spelen bij de aanwezigheid van ouderlijke stress. Er is echter relatief weinig bekend over de relatie tussen kindfactoren en ouderlijke stress. Derhalve wordt in het huidig onderzoek de rol van gedragsproblemen van kinderen bestudeerd in het verband tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress. Bij 99 gezinnen met kinderen in de middle childhood (M = 8.04) werden huisbezoeken afgelegd, waarbij de aanwezigheid van

externaliserende en internaliserende gedragsproblemen, evenals de mate van ouderlijke stress werden gemeten. De mediatieanalyse wees uit dat gedragsproblemen geen mediërende rol spelen in het verband tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress. Desalniettemin bleken zowel externaliserende als internaliserende gedragsproblemen positief samen te hangen met ouderlijke stress. Deze bevindingen tonen aan dat er bij de ontwikkeling van interventies gericht op gedragsproblemen van kinderen, eveneens rekening gehouden dient te worden met kenmerken van ouders, zoals ouderlijke stress.

(3)

Gedragsproblemen van Kinderen in de Middle Childhood als Mediërende Variabelen tussen het Geslacht van Kinderen en Ouderlijke Stress

Alle ouders ervaren een zekere mate van ouderlijke stress, ongeacht de

sociaaleconomische achtergrond van het gezin of karaktereigenschappen van ouders en kinderen (Crnic & Greenberg, 1990; Deater-Deckard, 1998). Er zijn echter individuele verschillen in de mate waarin ouders stress ervaren. Deze verschillen kunnen door een aantal factoren verklaard worden, bijvoorbeeld door de hoeveelheid sociale steun die ouders

ontvangen (Eisengart, Singer, Fulton, & Baley, 2003), coping strategieën van ouders (Eisengart et al., 2003; Steeger, Gondoli, & Morrissey, 2012) en het temperament van kinderen (Chang et al., 2004). In het huidig onderzoek zal de rol van het geslacht van kinderen bij verschillen in ouderlijke stress centraal staan; er wordt onderzocht of het mannelijk geslacht van kinderen positief samenhangt met ouderlijke stress. Aangezien jongens relatief veel gedragsproblemen vertonen ten opzichte van meisjes (e.g., Baker,

Blacher, Crnic, & Edelbrock, 2002; Vierhaus, Lohaus, Schmitz, & Schoppmeier, 2013), is het denkbaar dat gedragsproblemen een indirecte rol spelen in het verband tussen het mannelijk geslacht van kinderen en ouderlijke stress. Derhalve zal de mediërende rol van

gedragsproblemen van kinderen worden onderzocht.

Ouderlijke stress kan worden gedefinieerd als de aversieve psychologische reactie op de eisen van het ouderschap (Deater-Deckard, 1998). Het is een complex proces en wordt door ouders ervaren als negatieve gevoelens naar zichzelf en naar het kind of de kinderen. Onderzoek van Deater-Deckard (1998) heeft aangetoond dat ouderlijke stress negatief samenhangt met de kwaliteit van de ouder-kind relatie en het functioneren van volwassenen en kinderen. Kennis over kindfactoren die een rol spelen bij ouderlijke stress kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van effectieve interventies die gericht zijn op het verhogen van de kwaliteit van het gezinsklimaat. Deze gezinsgerichte interventies

(4)

zouden ouderlijke stress en de negatieve gevolgen ervan kunnen voorkomen, dan wel beperken.

Het Geslacht van Kinderen en Ouderlijke Stress. Er is momenteel relatief weinig

onderzoek dat een verband heeft aangetoond tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress (Vierhaus et al., 2013). Eerder onderzoek waarin dit verband niet werd gevonden, is echter in veel gevallen beperkt door bijvoorbeeld een kleine steekproef (Haapsamo et al., 2012) of een steekproef die niet representatief is voor de normale populatie (Williford, Calkins, & Keane, 2007). In onderzoeken waarbij er wel een verband werd gevonden tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress, wordt er over het algemeen aangetoond dat ouders van jongens meer stress ervaren dan ouders van meisjes (e.g., Scher & Sharabany, 2005; Vierhaus et al., 2013).

Scher en Sharabany (2005) onderzochten de rol van het geslacht van kinderen van drie maanden oud op ouderlijke stress. Uit het onderzoek bleek dat zowel moeders als vaders weinig ouderlijke stress rapporteerden. Daarnaast bleek dat er geen hoofdeffect aanwezig was van het geslacht van kinderen op ouderlijke stress. Echter, wanneer er enkel werd gekeken naar ouderlijke stress bij moeders, bleek er wel een effect van het geslacht van kinderen aanwezig te zijn. Moeders van jongens ervaren meer stress dan moeders van meisjes. Het verband tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress bij moeders is nog steeds

aanwezig wanneer kinderen ouder worden. Zo ervaren moeders van adolescente jongens meer ouderlijke stress dan moeders van adolescente meisjes (Vierhaus et al., 2013).

Het Geslacht van Kinderen en Gedragsproblemen. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen externaliserende en internaliserende gedragsproblemen. Externaliserend gedrag is naar buiten gericht gedrag, zoals agressief, onrustig en delinquent gedrag (Zeijl, Crone,

(5)

Wiefferink, Kreuzenkamp, & Reijneveld, 2005). Internaliserend gedrag is naar binnen gericht gedrag, zoals teruggetrokkenheid, angsten en depressieve klachten (Zeijl et al., 2005).

In vrijwel alle leeftijdsgroepen vertonen jongens meer externaliserende

gedragsproblemen dan meisjes (Baker et al., 2002; Eley, Lichtenstein, & Stevenson, 1999; Leadbeater, Kuperminc, Blatt, & Hertzog, 1999; Mokrue, Chen, & Elias, 2011; Vierhaus et al., 2013). Jongens vertonen bijvoorbeeld meer agressie en scoren hoger op ouderrapportages over emotionele reactiviteit (Baker et al., 2002).

Over het verband tussen het geslacht van kinderen en internaliserende

gedragsproblemen is minder eenduidigheid. Volgens Leadbeater et al. (1999) en Vierhaus et al. (2013) zouden meisjes meer internaliserende symptomen – zoals teruggetrokkenheid en somatische klachten – vertonen dan jongens. Daarnaast zouden meisjes in de adolescentie twee keer vaker depressieve symptomen vertonen dan jongens (Angold & Rutter, 1992). Vergelijkbare onderzoeken (Bregden, Vitaro, Bukowski, Doyle, & Markiewicz, 2001; Hammarberg & Hagekull, 2006; Thijs, Koomen, De Jong, Van der Leij, & Van Leeuwen, 2004) tonen echter geen verschillen aan tussen jongens en meisjes in het vertoon van

internaliserend gedrag. In deze onderzoeken werd er onder andere gekeken naar angstniveaus, inhibitie en eenzaam gedrag.

Gedragsproblemen van Kinderen en Ouderlijke Stress. Uit de literatuur komt naar voren dat er een positief verband bestaat tussen externaliserende gedragsproblemen en ouderlijke stress (Dubois-Comtois, Moss, Cyr, & Pascuzzo, 2013; Vierhaus et al., 2013; Williford et al., 2007). Bovendien is gebleken dat er een positief verband aanwezig is tussen externaliserende gedragsproblemen van jongens en stress in het gezin (Campbell, Pierce, Moore, Marakovitz, & Newby, 1996). Het verband tussen externaliserende gedragsproblemen en stress in het gezin wordt gedeeltelijk gemedieerd door negatieve controle en discipline van moeders, maar stress in het gezin heeft ook een onafhankelijke invloed op probleemgedrag van kinderen. Uit

(6)

de literatuur komt eveneens een positief verband tussen internaliserende gedragsproblemen en ouderlijke stress naar voren (Costa, Weems, Pellerin, & Dalton, 2006; Dubois-Comtois et al., 2013; Vierhaus et al., 2013). Dit verband is in sterkere mate aanwezig bij moeders dan bij vaders (Seiffge-Krenke & Kollmar, 1998).

Dubois-Comtois et al. (2013) onderzochten de samenhang tussen externaliserende en internaliserende gedragsproblemen enerzijds en ouderlijke stress anderzijds. Ouderlijke stress werd gemeten op twee meetmomenten; wanneer de kinderen respectievelijk vier en zes jaar oud waren. De correlaties tussen externaliserende en internaliserende gedragsproblemen en ouderlijke stress verschilden op meetmoment 1 bijna niet van elkaar, hoewel de correlatie tussen internaliserende gedragsproblemen en ouderlijke stress enigszins hoger was. Op meetmoment 2 waren de correlaties tussen externaliserende gedragsproblemen en ouderlijke stress aanzienlijk hoger dan de correlaties tussen internaliserende gedragsproblemen en ouderlijke stress. Vierhaus et al. (2013) vonden overeenkomstige resultaten bij moeders van adolescente jongeren. Op twee meetmomenten bleken de correlaties tussen

moedersrapportages over externaliserende gedragsproblemen en ouderlijke stress hoger te zijn dan moederrapportages over internaliserende gedragsproblemen en ouderlijke stress.

Huidig onderzoek

In het huidig onderzoek wordt onderzocht of externaliserende en/of internaliserende

gedragsproblemen een mediërende rol spelen in het verband tussen het geslacht van kinderen in de middle childhood en ouderlijke stress. De mediërende rol van gedragsproblemen in dit verband is relatief onderbelicht in de literatuur; eerder onderzoek naar ouderlijke stress is veelal gericht op directe verbanden tussen de variabelen ‘het geslacht van kinderen’ en ‘gedragsproblemen van kinderen’ en ouderlijke stress (e.g., Haapsamo et al., 2012). Kennis over indirecte verbanden en onderliggende processen tussen verschillende kindfactoren en

(7)

ouderlijke stress, zoals de mediërende rol van gedragsproblemen, kan inzicht bieden in de aard van ouderlijke stress. Het huidig onderzoek is uitgevoerd in Nederland en is daarmee één van de weinige onderzoeken dat een waardevolle bijdrage kan leveren aan kennis over

gedragsproblemen en ouderlijke stress in de Nederlandse maatschappij. Daarnaast is eerder onderzoek naar ouderlijke stress veelal gebaseerd op kleine steekproeven (e.g., Crnic & Greenberg, 1990; Haapsamo et al., 2012), terwijl er in het huidig onderzoek gebruik gemaakt wordt van een relatief grote steekproef.

De hoofdvraag van het onderzoek luidt: ‘Spelen gedragsproblemen van kinderen een mediërende rol in het verband tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress?’ Op basis van de literatuur wordt er verwacht dat er een verschil zal zijn in stress tussen ouders van jongens en ouders van meisjes. In lijn met het onderzoek van Scher & Sharabany (2005) en Vierhaus et al. (2013) wordt er verwacht dat ouders van jongens meer ouderlijke stress zullen ervaren dan ouders van meisjes. Daarnaast wordt er verwacht dat er een verschil zal zijn in het vertoon van gedragsproblemen tussen jongens en meisjes. Uitgaande van eerder onderzoek is de verwachting dat jongens meer externaliserend gedrag vertonen dan meisjes (e.g., Baker et al., 2002; Mokrue et al., 2011). Desalniettemin wordt geen verschil verwacht tussen jongens en meisjes in het vertoon van internaliserend gedrag (Bregden et al, 2001; Hammarberg & Hagekull, 2006; Thijs et al., 2004). Ondanks eerder onderzoek waarin verschillen werden gevonden tussen jongens en meisjes in het vertoon van internaliserend gedrag (e.g., Leadbeater et al., 1999), lijken meisjes slechts op een aantal aspecten van internaliserend gedrag hoger te scoren dan jongens. Op veel aspecten (zoals inhibitie en eenzaam gedrag) verschillen jongens en meisjes niet in het vertoon van internaliserend gedrag (Thijs et al., 2004).

Tot slot wordt er verwacht dat ouderlijke stress positief samenhangt met de aanwezigheid van gedragsproblemen van kinderen. In lijn met bevindingen van

(8)

Dubois-Comtois et al. (2013) en Vierhaus et al. (2013) is de verwachting dat ouders van kinderen met gedragsproblemen meer ouderlijke stress zullen ervaren dan ouders van kinderen zonder gedragsproblemen. Daarnaast wordt er verwacht dat ouders van kinderen met externaliserende gedragsproblemen meer ouderlijke stress zullen ervaren dan ouders van kinderen met

internaliserende gedragsproblemen (Dubois-Comtois et al., 2013; Vierhaus et al., 2013).

Methode Participanten

De oorspronkelijke steekproef bestond uit 107 gezinnen met kinderen op de basisschool, allen woonachtig in Nederland. Het onderzoek is gericht op kinderen in de leeftijdscategorie zes tot en met tien jaar. Vier kinderen vielen niet binnen de gehanteerde leeftijdscategorie en zijn niet meegenomen in de analyse. Tevens zijn er vier gezinnen niet meegenomen in de analyse om verschillende redenen: bij drie gezinnen zijn de testen tijdens het huisbezoek niet volledig afgenomen en één gezin bleek een extreme uitbijter te zijn op internaliserend probleemgedrag. De uitbijter is verwijderd uit de analyse om een vertekening van de gemiddelde score op internaliserend probleemgedrag te voorkomen.

Van de oorspronkelijke steekproef bleven er uiteindelijk 99 gezinnen over bij de analyse (M = 8.04, SD = 1.32). De steekproef bestaat uit 46 jongens (M = 8.37, SD = 1.34) en 53 meisjes (M = 7.75, SD = 1.24). De meeste huisbezoeken zijn afgelegd bij moeders (88.9%) en bij de primaire verzorg(st)er van het kind (86.7%). Het merendeel van de ouders was getrouwd (84.8%), het overige deel woonde samen (8.1%), was gescheiden (3%), of genoot een andere burgerlijke staat (3%). De meeste ouders hadden als hoogst afgeronde opleiding respectievelijk een hbo-opleiding (38.4%), een mbo-opleiding (28.8%), of een wo-opleiding (20.7%) genoten. De overige respondenten (12.1%) hadden een andere vorm van onderwijs genoten. De meerderheid van de ouders was werkende (77.6%) en had een Nederlandse

(9)

etniciteit (98.0%). Het grootste gedeelte van de huisbezoeken is afgelegd in Leiden en omgeving.

Instrumenten

Ouderlijke stress. Met behulp van de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index verkort (NOSIK) werd de stressbeleving van de opvoeders binnen de opvoedingssituatie van het kind gemeten (Nederlands Jeugdinstituut, n.d.). De NOSIK is een vragenlijst bestaande uit 25 stellingen met een zespuntsschaal (helemaal mee oneens – helemaal mee eens). De stellingen zijn onderverdeeld in vier schalen waarmee het ouderdomein wordt gemeten (competentie, hechting, depressie en gezondheid) en zes schalen waarmee het kinddomein wordt gemeten (aanpassing, stemming, afleidbaarheid, veeleisendheid, positieve bekrachtiging en acceptatie). Voorbeelden van stellingen zijn: “Het ouderschap over dit kind is moeilijker dan ik dacht dat het zou zijn” en “Mijn kind eist vaak meer aandacht van me op dan ik kan geven.”

Cronbach’s alpha is 0.92, dit duidt op een hoge interne consistentie.

Probleemgedrag. Externaliserend en internaliserend probleemgedrag is gemeten met behulp van de Child Behavior Checklist (CBCL) (Achenbach et al., 2008). De CBCL is een vragenlijst bestaande uit 113 stellingen met een driepuntsschaal (helemaal niet van toepassing – duidelijk of vaak van toepassing), onderverdeeld in acht subschalen. De eerste drie

subschalen (teruggetrokken/depressief gedrag, lichamelijke klachten en angstig/depressief gedrag) meten internaliserend gedrag, de laatste twee subschalen (normafwijkend gedrag en agressief gedrag) meten externaliserend gedrag. Samen met de overige drie subschalen (sociale problemen, denkproblemen, aandachtsproblemen) worden ‘totale problemen’ gemeten. Voorbeelden van stellingen zijn: “Kan zich niet concentreren, kan niet lang de aandacht bij iets houden” en “Is te angstig of te bang.” Cronbach’s alpha is 0.91, dit duidt op een hoge interne consistentie.

(10)

Procedure

De huidige studie is onderdeel van een groter onderzoeksproject genaamd “Ieder kind heeft recht op een veilig thuis.” Dit onderzoeksproject is gericht op de thuisomgeving in relatie tot de ontwikkeling van kinderen en de aanwezigheid van externaliserende en internaliserende problematiek. De data zijn verzameld door 24 bachelor studenten die allen vijf trainingsbijeenkomsten hebben bijgewoond. Tijdens eerste vier bijeenkomsten werden de studenten door middel van videomateriaal getraind in de afname van de Home Observation for Measurement of the Environment – Middle Childhood (HOME-MC), de vijfde

bijeenkomst was gericht op de afname van de Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL (PPVT-III-NL). De dataverzameling vond plaats in de periode van november 2013 tot en met januari 2014.

Ouders zijn benaderd door middel van (digitale) informatiebrieven over het onderzoek die werden verspreid door basisscholen. Gebruikmakend van het toestemmingsformulier of het sturen van een e-mail konden ouders deelname aan het onderzoek bevestigen. Het toestemmingsformulier of de e-mail vormde tevens de informed consent. Deelname vond plaats op vrijwillige basis en voor elk gezin dat heeft deelgenomen is er één euro gestort voor Stichting Doe een Wens. Scholen met speciaal basisonderwijs zijn niet benaderd voor

onderzoek en er zijn eveneens geen huisbezoeken afgelegd bij kinderen met een ontwikkelingsstoornis zoals een autisme spectrum stoornis.

Nadat ouders deelname aan het onderzoek hadden bevestigd, werd er telefonisch of per e-mail afgesproken wanneer het huisbezoek zou plaatsvinden. Tijdens het huisbezoek kregen ouders allereerst een korte uitleg over de opzet van het bezoek en er werd vermeld dat de gegevens anoniem verwerkt zouden worden. De huisbezoeken werden afgenomen door twee studenten en duurden circa 90 minuten. De huisbezoeken bestonden uit de afname van de HOME-MC (bestaande uit een interview en observatie van de thuisomgeving), de afname

(11)

van de PPVT-III-NL en drie vragenlijsten: de Alabama Parenting Questionnairre (APQ), de CBCL, en de NOSIK. De gegevens van de HOME-MC, de PPVT-III-NL en de APQ worden in de huidige studie niet geanalyseerd, maar worden gebruikt voor andere doeleinden binnen het onderzoeksproject “Ieder kind heeft recht op een veilig thuis.”

Resultaten

Alvorens het uitvoeren van de analyses, is er gekeken of de data normaal verdeeld zijn. In Tabel 1 zijn de beschrijvende statistieken weergegeven van ouderlijke stress en gedragsproblemen. Zowel de skewness (scheefheid) als de kurtosis (gepiektheid) vallen binnen de grenzen van -3 en 3 en daarmee zijn de data bij benadering normaal verdeeld. Op de schaal ‘internaliserend probleemgedrag’ werd één uitbijter gevonden. Dit gezin is

verwijderd uit de analyse om een vertekening van de gemiddelde score op internaliserend probleemgedrag te voorkomen.

Voor alle statistische toetsen is er gekozen voor een alpha-waarde van 0.05.

Tabel 1

Beschrijvende statistieken voor Ouderlijke Stress en Gedragsproblemen (N = 99)

Minimum Maximum M SD Skewness Kurtosis

Ouderlijke stress Gedragsproblemen Externaliserend Internaliserend 1.00 0.01 0 0 3.44 0.54 0.64 0.65 1.68 0.16 0.19 0.17 0.59 0.11 0.15 0.14 1.02 0.96 0.89 1.32 0.25 0.84 0.25 1.61

(12)

Is er een verband tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress?

In Tabel 2 zijn de beschrijvende statistieken van ouderlijke stress weergegeven, apart voor jongens en meisjes. Om het verband tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress te toetsen, is er gebruik gemaakt van een onafhankelijke t-toets. Uit deze toets blijkt dat er geen significant verschil is in stress tussen ouders van jongens en ouders van meisjes (t(97) = -0.20, p = 0.84. Dit betekent dat ouders van jongens evenveel stress ervaren als ouders van meisjes.

Tabel 2

Beschrijvende statistieken van Ouderlijke Stress en Gedragsproblemen (N = 99)

Is er een verband tussen het geslacht van kinderen en gedragsproblemen? In Tabel 2 zijn tevens de beschrijvende statistieken weergegeven van

gedragsproblemen, apart voor jongens en meisjes. Om het verband tussen het geslacht van kinderen en gedragsproblemen te toetsen, is er wederom gebruik gemaakt van onafhankelijke t-toetsen.

Allereerst is het verband tussen het geslacht van kinderen en internaliserend

probleemgedrag getoetst. Dit verband is niet significant (t(97) = -1.03, p = 0.31). Vervolgens is het verband tussen het geslacht van kinderen en externaliserend probleemgedrag getoetst.

Jongens (N = 46) Meisjes (N = 53) M SD M SD Ouderlijke stress 1.66 0.54 1.69 0.64 Gedragsproblemen Internaliserend Externaliserend 0.16 0.15 0.20 0.09 0.12 0.15 0.17 0.18 0.18 0.12 0.16 0.16

(13)

Dit verband is eveneens niet significant (t(97) = 0.50, p = 0.65). Tot slot is het verband tussen het geslacht van kinderen en totaal probleemgedrag getoetst. Dit verband is wederom niet significant (t(97) = -0.45, p = 0.66). Dit betekent dat jongens en meisjes evenveel

internaliserend en externaliserend probleemgedrag vertonen.

Is er een verband tussen gedragsproblemen van kinderen en ouderlijke stress?

Om het verband tussen gedragsproblemen van kinderen en ouderlijke stress te toetsen, is de correlatie berekend. Er is een significant positieve correlatie tussen gedragsproblemen van kinderen en ouderlijke stress (r(97) = 0.60, p = 0.00). Dit betekent dat een hoge mate van gedragsproblemen samenhangt met een hoge mate van ouderlijke stress. De sterkte van de correlatie is middelmatig.

Ervaren ouders van kinderen met externaliserende gedragsproblemen meer ouderlijke stress dan ouders van kinderen met internaliserende gedragsproblemen?

Om ouderlijke stress op basis van externaliserende en internaliserende

gedragsproblemen te kunnen vergelijken, is er zowel een multipele regressieanalyse als een meervoudige variantieanalyse uitgevoerd. Er is gekozen voor beide analysemethoden om meer zekerheid te verkrijgen over de resultaten.

In Tabel 3 bevinden zich de resultaten van de multipele regressieanalyse. Zowel externaliserend gedrag (r(97) = 0.49, p = 0.00) als internaliserend gedrag (r(97) = 0.50, p = 0.00) hangt significant samen met ouderlijke stress. De sterkte van beide correlaties is middelmatig.

(14)

Tabel 3

Multipele regressieanalyse van Externaliserend en Internaliserend Probleemgedrag en Ouderlijke Stress (N = 99)

*p < 0.01 R2 = 0.34

Om ouderlijke stress op basis van externaliserend en internaliserend probleemgedrag te kunnen vergelijken, is er tevens gebruik gemaakt een meervoudige variantieanalyse. Alvorens het uitvoeren van de meervoudige variantieanalyse, is de median-splitprocedure uitgevoerd. De groep hoogst scorende kinderen op internaliserend probleemgedrag zijn ingedeeld in de eerste groep (groep A), de groep hoogst scorende kinderen op externaliserend probleemgedrag zijn ingedeeld in de tweede groep (groep B). Vervolgens is de meervoudige variantieanalyse uitgevoerd.

De verklaarde variantie van de meervoudige variantieanalyse bedraagt 34%. Externaliserend gedrag heeft – afzonderlijke van internaliserend gedrag – een significante samenhang met ouderlijke stress (F(1, 95) = 32.65, p = 0.00). Internaliserend gedrag heeft eveneens afzonderlijk een significante samenhang met ouderlijke stress (F(1, 95) = 5.81, p = 0.02). Het interactie-effect is niet significant (p = 0.95). Op basis van de resultaten van de meervoudige variantieanalyse kan er eveneens geconcludeerd worden dat ouderlijke stress samenhangt met zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag. Ouders van

B SE b* t p

Gedragsproblemen

Externaliserend 1.28 0.36 0.33 3.56 0.00*

(15)

kinderen met externaliserend probleemgedrag ervaren niet meer stress dan ouders van kinderen met internaliserend gedrag.

Spelen gedragsproblemen van kinderen een mediërende rol in het verband tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress?

Om de rol van gedragsproblemen in het verband tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress te onderzoeken, is er gebruik gemaakt van een mediatieanalyse. In Tabel 4 bevinden zich de resultaten van de mediatieanalyse. Voor de eerste stap van de analyse is er een lineaire regressie uitgevoerd op het geslacht en ouderlijke stress. Het verband tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress is niet significant (R2 = 0.00, F(1, 97) = 0.04, p = 0.84). Dit betekent dat ouders van jongens evenveel stress ervaren als ouders van meisjes. Voor de tweede stap van de mediatieanalyse is er een lineaire regressie uitgevoerd op het geslacht van kinderen en gedragsproblemen. Het verband tussen het geslacht van kinderen en gedragsproblemen is eveneens niet significant (R2 = 0.00, F(1, 97) = 0.20, p = 0.66). Dit betekent dat jongens evenveel gedragsproblemen vertonen als meisjes. Voor de derde stap van de mediatieanalyse is er een lineaire regressie uitgevoerd op het geslacht van kinderen,

gedragsproblemen en ouderlijke stress. Deze toets bleek significant te zijn (R2 = 0.36, F(2,96) = 26.62, p = 0.00). Hoewel het geslacht niet significant samenhangt met ouderlijke stress (p = 0.94), is de afzonderlijke relatie tussen gedragsproblemen en ouderlijke stress wel significant (β = 0.60, t(97) = 7.29, p = 0.00).

(16)

Tabel 4

Mediatieanalyse van Geslacht en Gedragsproblemen op Ouderlijke Stress (N = 99)

**p <0.01

Discussie

Het voornaamste doel van het huidig onderzoek was om de mediërende rol van externaliserende en/of internaliserende gedragsproblemen van kinderen te onderzoeken in het verband tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress. Op basis van bevindingen uit het onderzoek van Scher & Sharabany (2005) en Vierhaus et al. (2013) werd er verwacht dat ouders van jongens meer ouderlijke stress zouden ervaren dan ouders van meisjes. In het huidig onderzoek werden er echter geen verschillen gevonden in ouderlijke stress op basis van het geslacht van kinderen. Deze bevinding kan meerdere verklaringen hebben. Volgens

Dubois-Comtois et al. (2013) en Vierhaus et al. (2013) ervaren ouders van kinderen met

B SE b* t p 1. Geslacht → Ouderlijke stress 0.02 0.12 0.02 0.20 0.84 2. Geslacht → Gedragsproblemen 0.01 0.02 0.05 0.45 0.66 3a. Geslacht → Ouderlijke stress -0.01 0.10 -0.01 -0.08 0.94 3b. Gedragsproblemen → Ouderlijke stress 3.36 0.46 0.60 7.29 0.00**

(17)

gedragsproblemen meer ouderlijke stress dan ouders van kinderen zonder gedragsproblemen. In het huidig onderzoek werden er geen sekseverschillen gevonden op basis van

externaliserende en internaliserende gedragsproblemen. De afwezigheid van verschillen in gedragsproblemen tussen jongens en meisjes kunnen de afwezigheid van verschillen in ouderlijke stress gedeeltelijk verklaren. Aangezien jongens evenveel gedragsproblemen vertonen als meisjes, zorgen gedragsproblemen in dit geval niet voor een verhoogd risico op ouderlijke stress bij ouders van jongens ten opzicht van het risico op ouderlijke stress bij ouders van meisjes.

Een tweede mogelijke verklaring voor de afwezigheid van sekseverschillen in

ouderlijke stress, is de leeftijdscategorie van de kinderen in de steekproef. Deze verklaring is gebaseerd op bevindingen uit hersenonderzoek van Ingalhalikar et al. (2014). Ingalhalikar et al. (2014) onderzochten de rol van het geslacht van kinderen en jong volwassenen tijdens het ontwikkelingsverloop van de hersenen. De ontwikkeling van de hersenen verschilt tussen mannen en vrouwen. De start van het divergente ontwikkelingsverloop vindt volgens de onderzoekers plaats in de leeftijdscategorie 8 tot en met 13.3 jaar en dit verschil neemt toe tijdens de adolescentie en de volwassenheid. Mogelijkerwijs veroorzaakt de toenemende differentiatie in het ontwikkelingsverloop van de hersenen, een toenemende variatie in het gedrag van jongens en meisjes. Indien de kinderen uit de onderzoeksgroep van het huidig onderzoek ouder zouden zijn, zouden er mogelijk meer verschillen op hersenniveau aanwezig zijn en dit zou kunnen leiden tot grotere verschillen in gedrag. Deze verschillen tussen

jongens en meisjes zouden kunnen leiden tussen verschillen in ouderlijke stress. De verbinding tussen de hersenontwikkeling en gedragsuitingen dient echter met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden.

Behalve de samenhang tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress, is ook de samenhang tussen het geslacht van kinderen en gedragsproblemen onderzocht. Zoals

(18)

verwacht op basis van onderzoeken van Bregden et al (2001), Hammarberg en Hagekull (2006) en Thijs et al. (2004) werden er geen verschillen gevonden tussen jongens en meisjes op basis van internaliserend gedrag. Internaliserend gedrag speelt om deze reden dan ook geen mediërende rol in het verband tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress. Er werd daarentegen wel en verschil verwacht in het vertoon van externaliserend gedrag tussen jongens en meisjes. In lijn met het onderzoek van Baker et al. (2002) en Mokrue et al. (2011) werd er verondersteld dat jongens meer externaliserend gedrag vertoonden dan meisjes. Deze hypothese werd niet bevestigd; jongens vertonen evenveel externaliserend gedrag als meisjes. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat een lage sociaaleconomische status bij jongens een voorspeller is van externaliserend gedrag, terwijl de sociaaleconomische status bij meisjes geen voorspeller is van externaliserend gedrag (Hill, Degnan, Clakins, & Keane, 2006). De gezinnen in de steekproef van het huidig onderzoek hebben gemiddeld een hoge

sociaaleconomische status. Om deze reden is het goed denkbaar dat er geen verschillen worden gevonden in externaliserend gedrag tussen jongens en meisjes; de voorspellende factor ‘lage sociaaleconomische status’ is namelijk onder gerepresenteerd in de steekproef en verkleint daarmee het risico op de aanwezigheid van externaliserend gedrag bij jongens.

Ten slotte werd er verwacht dat gedragsproblemen van kinderen positief samenhangen met ouderlijke stress. Deze hypothese werd bevestigd: gedragsproblemen van kinderen hadden een middelmatig sterke correlatie met ouderlijke stress. Daarnaast werd er verwacht dat de samenhang tussen externaliserende gedragsproblemen en ouderlijke stress groter zou zijn dan de samenhang tussen internaliserende gedragsproblemen en ouderlijke stress (Dubois-Comtois et al., 2013; Vierhaus et al., 2013). De samenhang tussen externaliserende gedragsproblemen en ouderlijke stress was – tegen de verwachtingen in – even groot als de samenhang tussen internaliserende gedragsproblemen en ouderlijke stress. De tegengestelde bevindingen zijn mogelijk veroorzaakt door verschillen in methodiek. Dubois-Comtois et al.

(19)

(2013) en Vierhaus et al. (2013) maakten gebruik van ouder- en zelfrapportages van probleemgedrag, terwijl er in het huidig onderzoek enkel gebruik gemaakt is van ouderrapportages. Het is denkbaar dat ouders en kinderen de aan- of afwezigheid van eventuele gedragsproblemen op een andere manier evalueren en dit kan ten gevolge hebben gehad dat er discrepanties zijn ontstaan in de bevindingen van het huidig onderzoek, en de bevindingen van eerder onderzoek. Een tweede mogelijke verklaring voor de afwezigheid van een verschil in ouderlijke stress tussen kinderen met externaliserende en internaliserende problemen is dat hoewel externaliserende problemen meer expliciet aanwezig zijn,

internaliserende problemen minstens een even grote (en wellicht onderschatte) impact kunnen hebben op het gezinsfunctioneren. Een kind met (extreme) angsten kan bijvoorbeeld het vertrouwen in het ouderschap schaden, wat kan resulteren in zelfverwijt of schaamte van ouders (Towe-Goodman, Franz, Copeland, Angold, & Egger, 2014). Dit kan een verhoging van ouderlijke stress ten gevolge hebben.

Uit de gehele mediatieanalyse kan worden geconcludeerd dat gedragsproblemen van kinderen geen mediërende rol spelen in het verband tussen het geslacht van kinderen en ouderlijke stress. Tussen gedragsproblemen van kinderen en ouderlijke stress is er echter wel een positief verband aanwezig. Dit geldt voor zowel externaliserende als internaliserende gedragsproblemen.

Beperkingen. Een aantal beperkingen van dit onderzoek dienen in acht te worden genomen. Ten eerste werd er gebruik gemaakt van de rapportages van één ouder per gezin. Op basis van deze rapportages kan er enkel worden aangenomen dat de antwoorden op de vragen uit de vragenlijsten overeenkomen met het daadwerkelijke gedrag van kinderen. Aanvullende bronnen, zoals rapportages van andere belangrijke personen uit de directe omgeving van het kind of observaties door onderzoekers, hadden meer zekerheid kunnen geven over het daadwerkelijke gedrag van kinderen.

(20)

Een tweede beperking van het onderzoek is dat de gezinnen uit de steekproef

gemiddeld genomen een hoge sociaaleconomische status hadden. Dit kan worden verklaard doordat er gebruik is gemaakt van een voluntary response sample. Deelname aan een onderzoek naar de thuisomgeving van kinderen is hoogstwaarschijnlijk aantrekkelijker voor mensen met een hogere sociaaleconomische status. Bovendien zullen ouders die minder vertrouwen hebben in de eigen opvoedkwaliteiten, zich minder snel aanmelden voor een dergelijk onderzoek. Om deze redenen was de steekproef niet geheel representatief voor de Nederlandse samenleving.

Ten slotte is er gebruik gemaakt van de NOSIK, de verkorte versie van de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI). De NOSIK bestaat uit tien van de dertien schalen van de NOSI en dekt daarmee niet het gehele domein van ouderlijke stress (Nederlands

Jeugdinstituut, n.d.). De schalen ‘sociale isolatie’, huwelijksrelatie’ en ‘rolrestrictie’ maken geen deel uit van de NOSIK.

Implicaties. Hoewel het geslacht van kinderen niet bleek samen te hangen met ouderlijke stress, hangen externaliserende en internaliserende gedragsproblemen wel samen met ouderlijke stress. Er zijn verschillende interventies gericht op gedragsproblemen van kinderen, maar slechts een klein aantal van deze interventies houdt daarnaast ook rekening met ouderlijke stress. Het ontwikkelen van een breder aanbod aan interventies die niet enkel gericht zijn op het kind, maar ook op het gezin, is van groot belang gezien de samenhang tussen ouder- en kindfactoren.

Twee voorbeelden van interventies die wel gericht zijn op gedragsproblemen van kinderen in combinatie met ouderlijke stress, zijn Triple P: Positief Pedagogisch Programma Niveau 4 (Okma, 2011) en Parent-Child Interaction Therapy (Ince, 2007). Beide interventies zijn door het NJI erkend als ‘Goed onderbouwd’.

(21)

Een aanbeveling voor vervolgonderzoek zou een (quasi) experimenteel en

longitudinaal onderzoeksdesign zijn, zodat de causale relaties tussen ouder- en kindfactoren (zoals ouderlijke stress en gedragsproblemen) vastgesteld kunnen worden. Daarnaast zou er – naast ouderrapportages – gebruik gemaakt kunnen worden van zelfrapportages of rapportages van leerkrachten. De Youth Self Report (YSR) en het Teacher Report Form (TRF) zijn geschikte instrumenten en behoren – net als de CBCL – tot het Achenbach System of Empirically Based Assessment (ASEBA) (Rescorla, 2005). Dergelijke aanvullingen op de ouderrapportages kunnen extra inzicht bieden in de aanwezigheid en ernst van

gedragsproblemen van kinderen.

Ten slotte is het voor ouders, leerkrachten en pedagogisch medewerkers van belang om externaliserende dan wel internaliserende gedragsproblemen van kinderen in de

gezinscontext te plaatsen en oog te hebben voor gezinsfactoren die een rol spelen bij gedragsproblemen van kinderen.

(22)

Literatuur

Achenbach, T. M., Becker, A., Döpfner, M., Heiervang, E., Roessner, V., Steinhausen, H.-C., & Rotherberger, A. (2008). Multicultural assessment of child and adolescent

psychopathology with ASEBA and SDQ instruments: Research findings, applications, and future directions. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49 (3), 251-275. Angold, A., & Rutter, M. (1992). Effects of age and pubertal status on depression in a large

clinical sample. Development and Psychopathology, 4, 5-28.

Baker, B. L., Blacher, J., Crnic, K. A., & Edelbrock, C. (2002). Behavior problems and parenting stress in families of three-year-old children with and without developmental delays. American Journal on Mental Retardation, 6 (107), 433-444.

Bregden, M., Vitaro, F., Bukowski, W. M., Doyle, A. B., & Markiewicz, D. (2001).

Developmental profiles of peer social preference over the course of elementary school: Associations with trajectories of externalizing and internalizing behaviour.

Developmental Psychology, 37 (3), 308-320.

Campbell, S. B., Pierce, E. W., Moore, G., Marakovitz, S., & Newby, K. (1996). Boys' externalizing problems at elementary school age: Pathways from early behaviour problems, maternal control, and family stress. Development and Psychopathology, 8, 701-719.

Chang, Y., Fine, M. A., Ispa, J., Thornburg, K. R., Sharp, E., & Wolfenstein, M. (2004). Understanding parenting stress among young, lowincome, African-American, first-time mothers. Early Education & Development, 15 (3), 256-282.

Costa, N. M., Weems, C. F., Pellerin, K., & Dalton, R. (2006). Parenting stress and childhood psychopathology: An examination of specifity to internalizing and externalizing symptoms. Journal of Psychopathology and Behavioural Assessment, 28 (2), 113-122.

(23)

Crnic, K. A., & Greenberg, M. T. (1990). Minor parenting stresses with young children. Child Development, 61, 1628-1637.

Deater-Deckard, K. (1998). Parenting stress and child adjustment: Some old hypotheses and new questions. Clinical Psychology: Science and Practice, 5, 314-332.

Dubois-Comtois, K., Moss, E., Cyr, C., & Pascuzzo, K. (2013). Behavior problems in middle childhood: The predictive role of maternal distress, child attachment, and mother-child interactions. Journal of Abnormal Child Psychology, 41 (8), 1311-1324.

Eisengart, S. P., Singer, L. T., Fulton, S., & Baley, J. E. (2003). Coping and psychological distress in mothers of very low birth weight young children. Parenting: Science and Practice, 3 (1), 49-72.

Eley, T. C., Lichtenstein, P., & Stevenson, J. (1999). Sex differences in the etiology of aggressive and nonaggressive antisocial behavior: Results from two twin studies. Child Development, 70 (1), 155-168.

Haapsamo, H., Pollock-Wurman, R. A., Kuusikko-Gauffin, S., Ebeling, H., Larinen, K., Soini, H., & Moilanen, I. (2012). Maternal stress and young children’s behavioural development: A prospective pilot study from 8 to 36 months in a Finnish sample. Early Child Development and Care, 183 (12), 1841-1852.

Hammarberg, A., & Hagekull, B. (2006). Changes in externalizing and internalizing behaviors over a school-year: Differences between 6-year-old boys and girls. Infant and Child Development, 15, 123-137.

Hill, A. L., Degnan, K. A., Clakins, S.D., & Keane, S. P. (2006). Profiles of externalizing behavior problems for boys and girls across preschool: The roles of emotion regulation and inattention. Developmental Psychopathology, 42 (5), 913-928.

Ince, D. (2007). Databank effectieve jeugdinterventies: Beschrijving 'Parent-Child Interaction Therapy (PCIT)’. Geraadpleegd op

(24)

http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies/Parent-Child-Interaction-Therapy-(PCIT).

Ingalhalikar, M., Smith, A., Parker, D., Satterthwaite T. D., Elliott, M. A., Ruparel, K., … Verma, R. (2014). Sex differences in the structural connectome of the human brain. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 111 (2), 823-282.

Leadbeater, B. J., Kuperminc, G. P., Blatt, S. J., & Hertzog, C. (1999). A multivariate model of gender differences in adolescents’ internalizing and externalizing problems. Developmental Psychology, 35 (5), 1268-1282.

Mokrue, K., Chen, Y. Y., & Elias, M. (2011). The interaction between family structure and child gender on behavior problems in urban ethnic minority children. International Journal of Behavioral Development, 36 (2), 130-136.

Nederlands Jeugdinstituut (n.d.). Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI). Geraadpleegd op

http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/Databank-Instrumenten-en-Richtlijnen/Nijmeegse-Ouderlijke-Stress-Index-(NOSI).

Okma, K. (2011). Databank effectieve jeugdinterventies: Beschrijving 'Triple P: Positief Pedagogisch Programma Niveau 4'. Geraadpleegd op

http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/Triple-P-Positief-Pedagogisch-ProgrammaNiveau-4.

Rescorla (2005). Assessment of young children using the Achenbach system of empirically based assessment (ASEBA). Mental Retardation and Developmental Disabilities Research Reviews, 11, 226-237.

Scher, A., & Sharabany, R. (2005). Parenting anxiety and stress: Does gender play a part at 3 months of age? The Journal of Genetic Psychology: Research and Theory on Human Development, 166 (2), 203-214.

(25)

Seiffge-Krenke, I., & Kollmar, F. (1998). Discrepancies between mothers' and fathers' perceptions of sons' and daughters' problem behaviour: A longitudinal analysis of parent-adolescent agreement on internalising and externalising problem behaviour. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 39 (5), 678-697.

Steeger, C. M., Gondoli, D. M., & Morrissey, R. A. (2012). Maternal avoidant coping mediates the effect of parenting stress on depressive symptoms during early adolescence. Journal of Child and Family Studies, 22 (7), 952-961.

Thijs, J. T., Koomen, H. M. Y., De Jong, P. F., Van der Leij, A., & Van Leeuwen, M. G. P. (2004). Internalizing behaviors among kindergarten children: Measuring dimensions of social withdrawal with a checklist. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 33 (4), 802-812.

Towe-Goodman, N. R., Franz, L., Copeland, W., Angold, A., & Egger, H. (2014). Perceived family impact of preschool anxiety disorders. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 53 (4), 437-446.

Vierhaus, M., Lohaus, A., Schmitz, A., & Schoppmeier, M. (2013). Relationships between maternal parenting stress and reports on children's internalizing and externalizing problems: A cross-lagged structural equation model. Journal of Educational and Developmental Psychology, 3 (1), 39-50.

Williford, A. P., Calkins, S. D., & Keane, S. P. (2007). Predicting change in parenting stress across early childhood: Child and maternal factors. Journal of Abnormal Child Psychology, 35 (2), 251-263.

Zeijl, E., Crone, M., Wiefferink, K., Keuzenkamp, S., & Reijneveld, M. (2005). Kinderen in Nederland. Den Haag/Leiden: Sociaal en Cultureel Planbureau/ TNO Kwaliteit van Leven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dus eigenlijk proberen we die transitie niet alleen in die bouwsector te maken, want dit gebouw gaat natuurlijk heel erg over hoe je circulair kunt bouwen, maar eigenlijk moeten

Media multitasking effects on cognitive and affective responses. The moderating role of emotions and screen differences. Initially, 200 respondents filled in the

Vanuit de gemeente Elst, waar Lent onderviel voordat het bij Nijmegen werd gevoegd in 1998, is het lastig om te achterhalen hoeveel middenstanders hier waren doordat de

Omdat de hashtag #borstkanker de meest algemene hashtag is in dit onderzoek aangezien het de benaming van de ziekte is, zijn er veel verschillende soorten afbeeldingen te zien en

interrogative clause, also known as pied-piping. An English equivalent of pied-piping may yield a construction such as For whom has Jan asked?. One of the aims of this

I think what the Fairphone had is like, I don't feel I am compromising technological quality for fairness, so what they have going for them is that they are actually a very good

H2c Participants exposed to negative image of nation in international news are more likely to indicated nationalistic attitudes.. If instead we focus on the previously

Door een duidelijk overzicht te geven van de representatie van de Gallische intelligentie door de Romeinen hoop ik een beter beeld te geven van de positie van