• No results found

Alternatieven voor de beoogde doelrealisatie van de Wet DBA

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Alternatieven voor de beoogde doelrealisatie van de Wet DBA"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Alternatieven voor de beoogde doelrealisatie van

de Wet DBA

Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie Fiscale Economie

Naam: Sophie van Rijssel Student nummer: 10793437

Email: sophievr96@hotmail.com

Begeleider: Steffan Hamhuis Datum: 26-6-2018

(2)

2

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Sophie van Rijssel, dat ik deze scriptie zelf heb geschreven en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op mij neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

3

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1: Inleiding ... 5

1.1 De aanleiding voor het onderzoek ... 5

1.2 Centrale vraag en subvragen ... 6

1.3 Onderzoeksopzet... 6

Hoofdstuk 2: Het toenemende aantal zzp’ers en schijnzelfstandigen ... 8

2.1 Inleiding ... 8

2.2 De zzp’er en haar fiscale faciliteiten ... 8

2.2.1 De zzp’er ... 8 2.2.2 De ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling... 9 2.3.3 Sociale verzekeringen ... 10 2.3 De werknemer... 10 2.3.1 De dienstbetrekking ... 10 2.3.2 De loon- en inkomstenbelasting ... 11 2.3.3 Sociale verzekeringen ... 11

2.4 Het resultaat uit overige werkzaamheden ... 12

2.5 Zzp’er versus werknemer ... 12

2.5.1 Verschil in belastingdruk... 12

2.5.2 Verschil op het gebied van de sociale verzekeringen ... 13

2.6 Verklaring voor de toename van het aantal zzp’ers ... 13

2.6.1 De vraag naar flexibilisering ... 13

2.6.2 Zzp’er versus werknemer... 14

2.6.3 De economische crisis ... 14

2.6.4 De Wet Flexibiliteit en Zekerheid ... 15

2.7 Het gevolg van het toenemende aantal zzp’ers ... 15

2.7.1 Oneerlijke concurrentie ... 15

2.7.2 Opting out ... 16

2.8 De schijnzelfstandigen ... 17

2.9 Subconclusie ... 17

Hoofdstuk 3: De VAR-verklaring en de Wet DBA... 19

3.1 Inleiding ... 19

3.2 De VAR-verklaring... 19

3.2.1 Het ontstaan en het doel van de VAR-verklaring ... 19

(4)

4

3.3 De wet DBA ... 22

3.3.1 Het ontstaan en het doel van de Wet DBA ... 22

3.3.2 De inhoud van de Wet DBA... 23

3.3.3 De tekortkomingen van de Wet DBA ... 23

3.3.4 De opschorting van de handhaving van de Wet DBA ... 24

3.4 Voorwaarden waaraan de opvolger van de Wet DBA moet voldoen ... 25

3.5 Subconclusie ... 26

Hoofdstuk 4: Alternatieven en verbeterpunten ... 28

4.1 Inleiding ... 28

4.2 De verbeterpunten van de Wet DBA ... 28

4.3 Het alternatieve voorstel in het regeerakkoordvoor de Wet DBA... 29

4.4 De alternatieven voor de fiscale faciliteiten... 32

4.5 Alternatieve systemen gebruikt in het buitenland... 33

4.6 De verbeterpunten voor de sociale verzekeringen ... 34

4.7 Subconclusie ... 35

Hoofdstuk 5: Conclusie ... 37

5.1 Inleiding ... 37

5.2 Subconclusies en uiteindelijke conclusie ... 37

5.3 Aanbevelingen... 38

(5)

5

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 De aanleiding voor het onderzoek

Het aantal zelfstandigen zonder personeel1 neemt toe. In 2003 telde Nederland ruim

zeshonderdduizend zzp’ers. Door de jaren heen is dit verder gestegen en eind 2017 telde Nederland

een ruime één miljoen aan zzp’ers. Dit betekent een stijging van ongeveer 63%.2 Echter, terwijl het

aantal zzp’ers toeneemt, blijft de fiscale behandeling lastig. Daarnaast is gebleken dat bijna vier op de

tien zzp’ers geen inkomstenbelasting betalen.3 Dit is dan ook een aspect dat menigeen bezighoudt,

aangezien de toename van het aantal zzp’ers gevolgen heeft voor de belastingopbrengsten, de arbeidsmarkt, de sociale verzekeringen en de pensioenvoorzieningen.

De arbeidsrelatie wordt beoordeeld aan de hand van drie criteria: arbeid, loon en gezag.

Deze criteria blijken in de praktijk moeilijk hanteerbaar, hetgeen leidt tot onzekerheid. Vanwege deze

reden is in Nederland vanaf 2001 de Verklaring Arbeidsrelaties4 ingesteld. Ook de VAR-verklaring

bleek moeilijk hanteerbaar. Hierdoor leidde de VAR-verklaring tot een stijging van de schijnzelfstandigen, met als gevolg oneerlijke concurrentie.5 Door de stijging van het aantal schijnzelfstandigen is de VAR per 1 mei 2016 afgeschaft en zij heeft plaatsgemaakt voor de Wet

Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties.6 Echter, de Wet DBA heeft niet de duidelijkheid en rust

gebracht die van tevoren werd beoogd.7 Hierdoor hebben zowel de Belastingdienst als de minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid8 begin dit jaar opnieuw aangekondigd de Wet DBA niet te

kunnen handhaven. Om die reden hebben zij besloten de handhaving, behalve bij kwaadwillenden, op te schorten tot 1 januari 2020.9

Zoals hierboven is aangekaart, kan de toename van het aantal zzp’ers ook leiden tot een

concurrentieverstoring op de arbeidsmarkt. Een zzp’er met hetzelfde bruto-inkomen als een werknemer, houdt uiteindelijk meer beschikbaar inkomen over na belasting dan een vergelijkbare werknemer. Het voorgaande valt te wijten aan enkele fiscale voordelen, zoals de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Dit kan zorgen voor een daling van het tarief van een zzp’er, wat op haar beurt kan leiden tot een daling van het loon van de vergelijkbare werknemer. Op deze manier kunnen werknemers uiteindelijk zelfs uit de markt geconcurreerd worden, omdat hun minimumloon

zo niet in stand kan worden gehouden.10

Daarnaast is gebleken dat de arbeidsmarkt nauwelijks beloningsprikkels kent, waardoor de

zzp-status een goed alternatief is. Verder heeft een deel van de zzp’ers geen goede sociale

verzekeringen. Tevens bouwen sommige zzp’ers geen pensioen op.11 Er treedt een vorm van opting

out op, waarbij degenen die de kans klein achten dat er een beroep gedaan moet worden op de sociale verzekeringsregelingen zzp’er worden, en degenen die de kans groter achten dat er een beroep moet worden gedaan op de sociale verzekeringsregelingen blijven werknemer. Aangezien het aantal zzp’ers toeneemt, komt hierdoor een groter deel van de lasten van de sociale verzekeringen

1

Hierna wordt met zzp’er zelfstandige zonder personeel bedoeld, tenzij anders vermeld.

2

CBS StatLine, kerncijfers, 2017.

3 Witteman, 2017, p. 1. 4

Hierna wordt met VAR-verklaring de Verklaring arbeidsrelaties bedoeld, tenzij anders vermeld.

5

Pannekoek, 2017, p. 2-3.

6

Hierna wordt met DBA de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties bedoeld, tenzij anders vermeld.

7

Vording, 2017, p. 3.

8

Hierna wordt met minister van SZW de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bedoeld, tenzij anders vermeld.

9 Kamerstukken II, 2018, 34036, nr. 68, p. 1. 10 Miljoenennota, 2018, p. 28. 11 Miljoenennota, 2018, p. 28.

(6)

6

op de schouders van de werknemers.12 Opting out doorbreekt om die reden de verplichte solidariteit

op de arbeidsmarkt.13

De Wet DBA leidt zodoende tot onrust en oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt.

Daarnaast leiden de ontbrekende goede sociale verzekeringen bij sommige zzp’ers tot een

onevenwichtige situatie. Het is nog onzeker wat de toekomst is voor de Wet DBA, maar er is duidelijk vraag naar verbetering. Deze scriptie heeft als doel meer informatie en kennis te verschaffen ten aanzien van de tekortkomingen van de Wet DBA. Daarnaast wordt in deze scriptie een advies gegeven over hoe het doel van de Wet DBA alsnog kan worden bereikt.

1.2 Centrale vraag en subvragen

Zoals hiervoor al duidelijk is geworden, neemt het aantal zzp’ers toe. Ten tijde van de VAR bleef het aantal schijnzelfstandigen stijgen. Dit was geen wenselijke uitkomst, want het leidde tot veel onrust en oneerlijke concurrentie. Daarom maakte de VAR plaats voor de Wet DBA. De Wet DBA zou het stijgende aantal schijnzelfstandigen tegen moeten gaan. Maar aangezien de handhaving van de Wet DBA is opgeschort tot januari 2020 staat in dit onderzoek de volgende vraag centraal:

Waarom heeft de Wet DBA haar doelen niet bereikt en welke alternatieven kunnen deze doelen wel bereiken?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden wordt allereerst beschreven wat de fiscale positie is van zzp’ers en werknemers. Daarna worden deze posities met elkaar vergeleken. Vervolgens wordt er een verklaring gegeven waarom het aantal zzp’ers en schijnzelfstandigen toeneemt én wordt de invloed hiervan op de arbeidsmarkt onderzocht. Verder worden het ontstaan, het doel en de

tekortkomingen van de VAR-verklaring en de Wet DBA toegelicht. Deze tekortkomingen worden met elkaar vergeleken, zodat het duidelijk wordt waar de problemen lagen en men hier in de toekomst rekening mee kan houden. Als laatste worden de verbeterpunten en alternatieven voor de Wet DBA onderzocht.

Het voorgaande wordt behandeld aan de hand van de volgende subvragen:

1. Waarom neemt het aantal zzp’ers en schijnzelfstandigen toe en wat is het gevolg hiervan voor de arbeidsmarkt?

2. Wat waren de doelstellingen van de VAR-verklaring en de Wet DBA en waarom zijn deze doelstellingen niet bereikt?

3. Wat zijn de eventuele verbeterpunten en alternatieven voor de Wet DBA?

Het onderzoek is adviserend van aard. Aan het einde van het onderzoek worden dan ook

aanbevelingen kenbaar gemaakt.

1.3 Onderzoeksopzet

De onderzoeksmethode die gebruikt gaat worden is een literatuuronderzoek. Aan de hand hiervan worden de centrale vraag en de subvragen behandeld. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de fiscale wet- en regelgeving, jurisprudentie, kamerstukken, artikelen uit vakbladen en overige relevante literatuur. De drie subvragen worden in afzonderlijke hoofdstukken behandeld met elk hun eigen subconclusie. In het laatste hoofdstuk wordt aan de hand van de antwoorden op de subvragen de centrale vraag beantwoord.

Allereerst wordt voor de beantwoording van de eerste subvraag gekeken naar de fiscale

12

Vording, 2017, p. 3.

13

(7)

7

positie van zowel de werknemer als de zzp’er. Vervolgens worden deze posities met elkaar

vergeleken. Dit gebeurt aan de hand van de fiscale wettekst. Daarna wordt er gekeken waarom het aantal zzp’ers toeneemt en wat de invloed hiervan is op de arbeidsmarkt. Hiervoor wordt

gebruikgemaakt van economische onderzoeken en vakliteratuur.

Voor de beantwoording van de tweede subvraag worden de VAR-verklaring en de Wet DBA

onderzocht. Er wordt hiervoor gebruikgemaakt van de VAR-verklaring en de Wet DBA zelf, jurisprudentie, kamerstukken en vakliteratuur.

Vervolgens wordt voor de beantwoording van de derde subvraag aandacht besteed aan de

verbeterpunten en alternatieven voor de Wet DBA. Dit wordt onderzocht aan de hand van kamerstukken en vakliteratuur. Daarnaast wordt voor de alternatieven voor de Wet DBA gekeken naar regelingen in vergelijkbare landen.

In het afsluitende hoofdstuk wordt een korte samenvatting gegeven van de antwoorden op

de subvragen. Aan de hand hiervan wordt antwoord gegeven op de centrale vraag. Als laatste worden aanbevelingen en suggesties gedaan voor eventueel vervolgonderzoek.

(8)

8

Hoofdstuk 2: Het toenemende aantal zzp’ers en schijnzelfstandigen

2.1 Inleiding

Het aantal zzp’ers neemt al jaren toe. In politieke discussies worden vaak twee redenen genoemd voor de stijging van het aantal zzp’ers. Enerzijds is het voor bedrijven goedkoop om zzp’ers in te huren. Uit onderzoek is gebleken dat bij een werknemer, met hetzelfde netto-inkomen als een zzp’er, 84% van het netto-inkomen naar inkomstenbelasting en werkgeverspremies voor pensioen, arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en zorgverzekeringen gaat. Bij een zzp’er is dit slechts 41%. Anderzijds wordt een vast contract genoemd als belemmering voor het aannemen van mensen. Vast

personeel wordt namelijk veel bescherming geboden.14 De toename van het aantal zzp’ers heeft

gevolgen voor de arbeidsmarkt en om die reden wordt in dit eerste literatuurhoofdstuk onderzoek gedaan naar het antwoord op de vraag: Waarom neemt het aantal zzp’ers en schijnzelfstandigen toe

en wat is het gevolg hiervan voor de arbeidsmarkt?

Eerst worden in paragraaf 2.2, 2.3 en 2.4 de zzp’ers, de werknemers en het resultaat uit

overige werkzaamheden toegelicht. Vervolgens wordt in paragraaf 2.5 een vergelijking gemaakt tussen de zzp’ers en de werknemers om te kunnen bepalen wat de verschillen zijn tussen zzp’ers en werknemers. In paragraaf 2.6 wordt onderzocht waarom het aantal zzp’ers en schijnzelfstandigen is toegenomen en daaropvolgend wordt in paragraaf 2.7 het effect van het toenemende aantal zzp’ers geschetst. In paragraaf 2.8 wordt de schijnzelfstandigheid onderzocht. Tot slot volgt in paragraaf 2.9 de subconclusie, waarin antwoord wordt gegeven op de eerste subvraag.

2.2 De zzp’er en haar fiscale faciliteiten

2.2.1 De zzp’er

Om als zzp’er te kunnen worden aangemerkt, moet er aan een aantal criteria worden voldaan. Het eerste criterium betreft: bedrijvigheid zonder in dienst genomen personeel. Tevens moet er sprake zijn van zelfstandig ondernemerschap. Onder het begrip ondernemer wordt volgens artikel 3.4 van

de Wet Inkomstenbelasting 200115 verstaan: ‘’De belastingplichtige voor rekening van wie een

onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.’’ Het begrip onderneming staat niet in de wet beschreven. Volgens de

jurisprudentie moet er voor een onderneming sprake zijn van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid dat door deelname aan het economisch verkeer beoogt winst te behalen, welke winst ook redelijkerwijs te verwachten valt. Mede wordt onder onderneming verstaan het zelfstandig

uitgeoefende beroep.16

Voor zelfstandig ondernemerschap dient er te worden voldaan aan de onderstaande criteria: - De ondernemer dient te streven naar winst.

- Meerdere opdrachtgevers, dit om onder andere betalings- en continuïteitsrisico’s te verminderen. - De ondernemer moet zelfstandig kunnen bepalen hoe en voor wie het werk wordt uitgevoerd. - Er dient voldoende tijd aan de werkzaamheden te worden besteed om deze rendabel te maken. - Er dient sprake te zijn van ondernemingsrisico.

- De ondernemer dient de onderneming bekend te maken naar buiten.

14

Pelgrim, 2018, p. 1.

15 Hierna wordt met de wet IB de Wet inkomstenbelasting 2001 bedoeld. 16 Art. 3.5 van de Wet IB.

(9)

9

- De ondernemer moet kapitaal tot zijn beschikking hebben waarmee investeringen bekostigd kunnen worden.

- De ondernemer dient aansprakelijk te zijn voor de schulden.

- Er dient sinds januari 2018 een minimum uurtarief van 15 tot 18 euro gehanteerd te worden.17

Volgens Mol-Verver18 kunnen er drie soorten zzp’ers onderscheiden worden. Het gaat hier

volgens hem om de zelfstandigen die handeldrijven voor eigen risico, de vrije beroepsbeoefenaren die voor eigen risico en rekening handeldrijven en de zelfstandigen die voornamelijk de eigen arbeid aanbieden, maar hierbij een bepaalde mate van afhankelijkheid aan de dag leggen ten opzichte van de opdrachtgever. Deze derde groep bevindt zich tussen de grenzen van winst uit onderneming, loon en resultaat uit overige werkzaamheden. Mol-Verver noemt deze derde groep: ‘de nieuwe

zelfstandigen’. Niet alleen Mol-Verver, maar ook Zoetermeer is van mening dat de nieuwe

zelfstandigen een deelsegment van de zzp’ers zijn.19 De winst uit onderneming, het loon en het

resultaat uit overige werkzaamheden komt in de volgende paragrafen aan bod.

2.2.2 De ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling

Een zzp’er heeft als ondernemer onder bepaalde omstandigheden recht op de ondernemersaftrek. De ondernemersaftrek is het gezamenlijke bedrag van de zelfstandigenaftrek, de aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, de meewerkaftrek, de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid en de

stakingsaftrek.20 Naast de ondernemersaftrek geniet een ondernemer van de Midden- en

Kleinbedrijf-winstvrijstelling.21 Hierna wordt alleen ingegaan op de zelfstandigenaftrek en de

MKB-winstvrijstelling, aangezien elke ondernemer die aan het urencriterium voldoet, recht heeft op de zelfstandigenaftrek en alle ondernemers recht hebben op de MKB-winstvrijstelling. Afhankelijk van andere factoren hebben sommige ondernemers recht op de overige aftrekposten die tot de

ondernemersaftrek behoren. In 2017 bedroegen de totaal verstrekte zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling samen € 3,005 miljard van de € 3,5 miljard euro van het totaal budgettair beslag.22

Onder het begrip urencriterium wordt verstaan dat gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden moet worden besteed. Deze uren moeten worden besteed aan één

of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.23

Voor een ondernemer die voldoet aan het urencriterium, geldt de zelfstandigenaftrek van

€ 7.280 indien de ondernemer bij ingang van het kalenderjaar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt. Wanneer de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en bij hem in die periode niet meer dan tweemaal zelfstandigenaftrek is

toegepast, wordt de zelfstandigenaftrek verhoogd met € 2.123.24

Daarnaast geldt voor een ondernemer de MKB-winstvrijstelling van 14%van het gezamenlijke

bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit één of meer ondernemingen,

nadat dit bedrag is verminderd met de ondernemersaftrek.25 De MKB-winstvrijstelling verlaagt de

fiscale winst. Dit houdt in dat er minder belasting verschuldigd is wanneer de onderneming winst

17 Belastingdienst, 2018, p. 1. 18 Mol-Verver, 2013, p. 1-2. 19 Zoetermeer, 2012, p. 18. 20

Art. 3.75 van de Wet IB.

21 Hierna wordt met de MKB-winstvrijstelling de Midden- en Kleinbedrijf-winstvrijstelling bedoeld. 22 Swaving Dijkstra, 2017, p. 3.

23

Art. 3.74 van de Wet IB.

24 Art. 3.76 van de Wet IB. 25 Art. 3.80 van de Wet IB.

(10)

10

behaalt. Echter, bij het behalen van een verlies betekent dit, dat de MKB-winstvrijstelling het fiscale verlies verkleint. Het voorgaande is nadelig voor de onderneming.26

De ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling zijn voorbeelden van fiscale regelingen die de gewenste maatschappelijke doelen moeten realiseren. Zoals dat het kabinet het

ondernemerschap wil stimuleren, om de reden dat dit werkgelegenheid creëert wat op haar beurt zorgt voor economische groei. Daarentegen ziet Smit geen gegronde reden waarom deze keuze financieel zo erg moet worden gesteund. Uit onderzoek volgt, dat mensen die zelfstandigen worden, gelukkiger zijn. Financiële steun is zodoende niet noodzakelijk.27 Daarnaast leidt het stimuleren van het ondernemerschap tot onevenwichtigheid in het belastingstelsel. Het stimuleren van het

ondernemerschap met behulp van fiscaal instrumentalisme staat tegenover het gelijkheidsbeginsel.28

2.2.3 Sociale verzekeringen

Het afsluiten van sociale verzekeringen is voor zzp’ers deels niet verplicht gesteld.

Volksverzekeringen zijn verplicht voor iedereen die in Nederland woont of werkt. Zzp’ers betalen deze premie volksverzekeringen dan ook via de af te dragen inkomstenbelasting. Voor het

deelnemen aan de werknemersverzekeringen worden zzp’ers niet verplicht gesteld.29 Dit houdt in

dat zzp’ers zelf de keuze krijgen om zich te verzekeren voor inkomensverlies door ziekte,

arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Wanneer zzp’ers zich niet verzekeren, dan hebben zij geen recht op een uitkering van een verzekeraar bij één van deze calamiteiten. Het gevolg hiervan is dat de werkloze, arbeidsongeschikte of zieke zzp’er de bijstand in zal gaan, waardoor de algemene uitkeringskosten stijgen.30

Een gedeelte van de zzp’ers kiest ervoor geen pensioen op te bouwen. Dit om de reden dat het opbouwen van pensioen voor zzp’ers niet verplicht is en het een grote kostenpost betreft. Dit heeft als gevolg dat het gedeelte dat geen pensioen of vermogen opbouwt, alleen kan terugvallen op de AOW-uitkering. Hierdoor kan het voorkomen dat zzp’ers tot op hogere leeftijd door moeten

werken, met als gevolg het ontstaan van een armoedegolf.31

2.3 De werknemer

2.3.1 De dienstbetrekking

Om als werknemer te worden aangemerkt, moet op grond van artikel 2 van de Wet op de

Loonbelasting 196432 sprake zijn van een natuurlijk persoon die tot een inhoudingsplichtige in

privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

De inhoudingsplichtige wordt volgens artikel 6 van de Wet LB gelijkgesteld met degene, tot wie één of meer personen in dienstbetrekking staan. Zowel voor het begrip werknemer als voor het begrip inhoudingsplichtige is de privaatrechtelijke dienstbetrekking van belang. De privaatrechtelijke dienstbetrekking is de arbeidsovereenkomst die volgens artikel 610 Boek 7 van het Burgerlijk

Wetboek33 wordt omschreven als: ‘’De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene

26 Belastingdienst, 2018, p. 1. 27 De Smit, 2016, p. 2. 28 Stevens, 2018, p. 2. 29 Kamerstuk, 2017/2018, 34775 XV, nr. 40, p. 1.

30 De Werkloosheidswet, de Wet op Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen en de

Ziektewet.

31

Meussen, 2017, p. 1.

32 Hierna wordt met de Wet LB de Wet op de Loonbelasting 1964 bedoeld. 33 Hierna wordt met het BW het Burgerlijk Wetboek bedoeld.

(11)

11

partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.’’ Uit artikel 610 Boek 7 van het BW worden volgens de

jurisprudentie drie criteria afgeleid voor de dienstbetrekking. Als eerste is de opdrachtnemer verplicht persoonlijke arbeid te verrichten. Dit betekent dat de werknemer niet of alleen met

toestemming van de werkgever een ander voor hem mag laten invallen. Daarnaast moet de prestatie jegens de opdrachtgever worden verricht. Het volgende criterium is de verplichting om loon te betalen. De vergoeding moet betrekking hebben op de arbeid en meer bedragen dan de

kostenvergoeding. Als loon kan ook gelden een vergoeding in natura.34 Als laatste criterium moet er

sprake zijn van een gezagsverhouding. Bij de gezagsverhouding is het van belang dat de

opdrachtgever aanwijzingen kan geven die de werknemer moet opvolgen. De gezagsverhouding

moet gelegen zijn in de arbeid zelf.35 In de praktijk levert de gezagsverhouding volgens Van Westen

de meeste problemen op. Dit komt vooral door de moeilijkheden in het grensgebied tussen de

arbeidsovereenkomst en de overeenkomst van de opdracht.36 Vording37 heeft eveneens kenbaar

gemaakt, dat de gezagsverhouding zich in een grijs gebied bevindt.

2.3.2 De loon- en inkomstenbelasting

Een werknemer geniet onder bepaalde omstandigheden van de standaardloonheffingskorting. De standaardloonheffingskorting is het gezamenlijke bedrag van de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de jonggehandicaptenkorting, de ouderenkorting en de alleenstaande

ouderenkorting.38 Hierna wordt alleen ingegaan op de algemene heffingskorting en de

arbeidskorting. Deze kortingen zijn namelijk op de meeste werknemers van toepassing. Afhankelijk van andere factoren hebben sommige werknemers recht op de overige aftrekposten die tot de standaardloonheffingskorting behoren.

Voor degenen die kwalificeren als werknemer geldt de algemene heffingskorting van € 2.265,

verminderd met 4,683% van het gedeelte van het belastbare loon dat meer bedraagt dan € 20.142.39

Daarnaast geldt de arbeidskorting voor de werknemer die loon uit tegenwoordige arbeid geniet.40

Zodra er is vastgesteld dat er sprake is van een werknemer wordt de belasting geheven over

het belastbare loon. Loon is volgens artikel 10 van de Wet LB al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Vervolgens zegt artikel 20 van de Wet LB, dat de verschuldigde belasting het bedrag van de over het kalenderjaar berekende belasting op het belastbare loon, verminderd met het bedrag van de heffingskorting voor de loonbelasting is. De belasting kan worden bepaald aan de hand van de tarieftabel van artikel 20a van de Wet LB.

2.3.3 Sociale verzekeringen

Voor werknemers is het verplicht deel te nemen aan de sociale verzekeringen. Volksverzekeringen zijn verplicht voor iedereen die in Nederland woont of werkt. De volksverzekeringen zijn onderdeel van de inkomstenbelasting. De hoogte van de premies is afhankelijk van het inkomen. Werknemers betalen deze premie volksverzekeringen dan ook doordat de inhoudingsplichtige, de werkgever, de af te dragen loonbelasting inhoudt. Daarnaast zijn de werknemersverzekeringen voor iedere

34 Van Westen, 2009, p. 2. 35

Van der Wiel-Rammeloo, 1999, p. 4.

36 Van Westen, 2009, p. 2. 37 Vording, 2018, p. 2. 38

Art. 21c van de Wet LB.

39 Art. 22 van de Wet LB. 40 Art. 22a van de Wet LB.

(12)

12

werknemer verplicht. De werknemersverzekeringen zijn de Werkloosheidswet, de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, de Ziektewet en de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De laatste verzekering geldt alleen voor werknemers die deze op 1 januari 2006 ontvingen. De

werkgever is vervolgens als inhoudingsplichtige verplicht de premies in te houden en af te dragen

aan de Belastingdienst.41 Deze verplichte werknemersverzekeringen hebben het werkgeverschap

onaantrekkelijk gemaakt.42

Het is niet verplicht voor werkgevers om de opbouw van pensioen aan te bieden aan de werknemers. Echter, de werkgever is verplicht een pensioenregeling aan te bieden indien het bedrijf binnen een sector in een collectief bedrijfstakpensioenfonds valt, of indien het in de collectieve arbeidsovereenkomst van de onderneming staat. Door de voorgaande voorwaarden bouwt om en nabij 90% van de werkgevers pensioen op voor hun werknemers. Wanneer de werkgever verplicht is een pensioenregeling aan te bieden, dan is de werknemer verplicht deze pensioenregeling aan te nemen.43

2.4 Het resultaat uit overige werkzaamheden

Het resultaat uit overige werkzaamheden is te vinden in artikel 3.90 van de Wet IB. Het resultaat uit overige werkzaamheden bestaat uit één of meer werkzaamheden die niet kwalificeren als belastbare winst uit onderneming of belastbaar loon. Eenmalige werkzaamheden vallen vaak onder het

resultaat uit overige werkzaamheden. Zowel zzp’ers, als ondernemers en werknemers kunnen onder het resultaat uit overige inkomsten vallen. Hiervan is sprake indien de werkzaamheden niet onder

loon uit dienstbetrekking en tevens niet onder de winst uit de onderneming vallen.44

2.5 Zzp’er versus werknemer

2.5.1 Verschil in belastingdruk

De wetgever streeft naar globaal evenwicht tussen de belastingdruk voor ondernemers die een onderneming drijven via een eenmanszaak of vennootschap onder firma én ondernemers die hun onderneming drijven via een besloten of naamloze vennootschap. Dit vanuit het draagkrachtbeginsel geformuleerde neutraliteitsprincipe, en om te voorkomen dat ondernemers wisselen van rechtsvorm

naar rechtsvorm.45 Het neutraliteitsprincipe wordt verstoord wanneer de wetgever om beleidsmatige

redenen de belastingheffing als instrument inzet. Zo kan de vennootschapsbelasting als instrument worden gebruikt vanwege beleidsmatige redenen. Het tarief van de vennootschapsbelasting kan verlaagd worden. Vervolgens wordt het percentage voor de MKB-winstvrijstelling omhoog aangepast om de belastingdruk tussen de ondernemers die een onderneming drijven via een eenmanszaak of vennootschap onder firma én ondernemers die hun onderneming drijven via een besloten of

naamloze vennootschap, evenwichtig te houden.46 De wetgever heeft de MKB- winstvrijstelling om

die reden aangepast. Zo wordt het globaal evenwicht hersteld. Echter, dit heeft een onevenwichtige

situatie tussen de zelfstandigen en de werknemers tot gevolg.47

Zoals hiervoor genoemd is, hebben zzp’ers die aan het urencriterium voldoen recht op de

zelfstandigenaftrek. Daarnaast hebben zzp’ers ook recht op de MKB-winstvrijstelling. Werknemers kennen deze grondslagen niet. Loon en winst worden in dezelfde box belast, maar de

41 Werger, 2014, p. 2. 42 Mertens, 2017, p. 3. 43 Mertens, 2016, p. 7. 44 Belastingdienst, 2018, p. 1. 45 De Kam, 2009, p. 1. 46 Caminada, 2017, p. 638. 47 De Kam, 2009, p. 1.

(13)

13

grondslagverschillen leiden tot een verschil in belastingdruk. Deze grondslagverschillen blijven over de gehele inkomenslinie bestaan. Echter, het verschil in belastingdruk tussen zzp’ers en werknemers

is het grootst bij de laagste inkomenscategorieën. Dit kan volgens Mertens48 verklaard worden door

het feit dat de zelfstandigenaftrek relatief het zwaarste weegt bij in de laagste inkomenscategorie.

Daarnaast kunnen de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling volgens Arendonk49 gezien

worden als een verkapte bijstandsuitkering voor ondernemers, hetgeen een verhoging van de

belastinguitgaven betekent. Caminada en Stevens50 merken op dat zzp’ers, door de

zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling, een sterkere belastingconcurrentiepositie hebben dan werknemers.

In paragraaf 2.2.2 is duidelijk geworden dat het stimuleren van het ondernemerschap, volgens Stevens, tot onevenwichtigheid in het belastingstelsel leidt.51 Mertens52 is eveneens van mening dat de fiscale regelingen niet meer bij dragen aan de evenwichtige heffingsmaatstaf. Dit maakt inbreuk op de gelijke behandeling van loon uit dienstbetrekking en winst uit onderneming.

2.5.2 Verschil op het gebied van de sociale verzekeringen

Niet alleen de arbeidsrechtelijke regels maken het ondernemerschap aantrekkelijk, maar ook het niet

verplicht afdragen aan pensioen en de sociale verzekeringen. Volgens Werger53 zijn de sociale

verzekeringen en de opbouw van het pensioen gericht op de klassieke relatie tussen werknemer en werkgever. Het is volgens hem de vraag of dit nog wel past bij de huidige groeiende dynamiek op de arbeidsmarkt. In paragraaf 2.2.3 is duidelijk geworden dat er een verschil is tussen zzp’ers en werknemers op het gebied van de sociale verzekeringen en specifiek betreft de

werknemersverzekeringen. Werknemers krijgen daarentegen wel extra bescherming, waardoor

sommigen juist wel voor het werknemerschap kiezen.54 Tevens is er een verschil tussen zzp’ers en

werknemers op het gebied van de pensioenopbouw. Zzp’ers dienen hun pensioenopbouw zelfstandig te verzorgen. Daarentegen verzorgt een groot deel van de werkgevers de opbouw van het pensioen voor hun werknemers.

Volgens Mertens55 is het ondernemerschap te aantrekkelijk en het werknemerschap te

onaantrekkelijk gemaakt. Sommige werknemers en ondernemers verschillen nauwelijks. Echter, het verschil in fiscale behandeling is groot.

2.6 Verklaring voor de toename van het aantal zzp’ers

2.6.1 De vraag naar flexibilisering

De economie ontwikkelt zich steeds meer richting een kenniseconomie. De technologie ontwikkel t zich steeds sneller en weinig producten worden nog grootschalig in Nederland geproduceerd. Dit heeft gevolgen voor de arbeidsmarkt, aangezien kennis veroudert en er wordt verwacht dat iedereen zich blijft ontwikkelen. Hierdoor stijgt de flexibilisering van de arbeidsmarkt.56

Er worden twee vormen van flexibiliteit onderscheiden, namelijk functionele en numerieke flexibiliteit. Functionele flexibiliteit draait erom dat de werkgever de werknemer voor verschillende

48 Mertens, 2016, p. 5. 49 Arendonk, 2016, p. 8.

50 Caminada & Stevens, 2017, p. 10. 51 Stevens, 2018, p. 2. 52 Mertens, 2017, p. 2. 53 Werger, 2014, p. 1. 54 Werger, 2014, p. 2. 55 Mertens, 2017, p. 2. 56 Jansen, 2009, p. 1.

(14)

14

functies in kan zetten. Wanneer een werknemer beschikt over de kwaliteiten om multi-inzetbaar te zijn, zorgt dit voor extra kansen op de arbeidsmarkt in tijden van onzekerheid. Numerieke flexibiliteit voorziet in de mogelijkheid te variëren met de personeelsomvang. Numerieke flexibiliteit kan intern en extern worden onderscheiden. Intern kan de personeelsomvang worden aangepast door

overwerk of ploegendiensten. Extern kan de personeelsomvang worden aangepast door de inhuur van uitzendkrachten en zzp’ers.57 De flexibiliteit, waaronder de externe numerieke flexibiliteit, op de arbeidsmarkt neemt toe. Één van de gevolgen van de flexibilisering van de arbeidsmarkt is dan ook dat het aantal zzp’ers toeneemt.

2.6.2 Zzp’er versus werknemer

In paragraaf 2.4.1 is geconstateerd dat het verschil in belastingdruk tussen zzp’ers en werknemers aanzienlijk is. Het belastingdrukverschil is het grootst bij de laagste inkomenscategorie. Het is dan ook aannemelijk dat het verschil in belastingdruk tussen zzp’ers en werknemers heeft bijgedragen aan de toename van het aantal zzp’ers.

In paragraaf 2.4.2 is geconstateerd dat er verschil is tussen de sociale verzekeringen en de pensioenopbouw van zzp’ers en werknemers. Werkgevers zijn verplicht de volledige premie werknemersverzekeringen voor hun rekening te nemen. Wanneer een werkgever voor hetzelfde werk een zzp’er inhuurt, dan hoeft de werkgever dit niet voor zijn rekening te nemen. Zo gaf in 2017 een bruto beloning van € 24.000 een besteedbaar inkomen van € 28.228, mede door toeslagen, voor een zzp’er. Bij dit besteedbaar inkomen zijn de premies voor de werknemersverzekeringen en het pensioen nog niet meegenomen. Indien de zzp’er ervoor kiest deze premies wel af te dragen, wordt het besteedbaar inkomen lager. Het besteedbaar inkomen van het brutoloon van € 24.000 voor een werknemer bedraagt € 20.885. Daarbij komt dat de werkgever, om € 24.000 als brutoloon uit te kunnen keren, € 35.792 moet betalen als gevolg van de werknemersverzekeringen en

pensioenpremies.58 Hierdoor kan het zijn dat een werkgever liever een zzp’er inhuurt. Het gevolg

daarvan is dat het aantal zzp’ers toeneemt.59

Het verschil in belastingdruk tussen zzp’ers en werknemers zorgt ervoor dat zzp’ers

goedkoper zijn. Dit leidt tot oneerlijke concurrentie en dat is onvoordelig voor de werknemers. Voor deze onvoordeligheid krijgen werknemers zekerheid over de toekomst terug. Zekerheid over de

toekomst is iets wat veel zzp’ers niet hebben.60 Zzp’ers aan de onderkant van de zzp-markt moeten

daardoor gedwongen tot op hoge leeftijd doorwerken.61

2.6.3 De economische crisis

In een economische crisis gaat het in een land of zelfs in de wereld slechter met de economie. De economie krimpt, de productie blijft achter bij de productiecapaciteit door de plotselinge afname van het aantal orders en de economische groei neemt af. Ondernemingen krimpen en sommigen gaan failliet. Het aantal werklozen neemt toe, met als gevolg dat het aantal werkloosheidsuitkeringen stijgt. Dit was ook het geval in de economische crisis van 2008 tot 2013.62

Een gevolg van de economische crisis van 2008 tot 2013 is, dat de instroom vanuit de

werkloosheid naar zzp’er is toegenomen. In 2008 was 8% van de instroom naar de zzp-status

werkloos. In 2013 was 18% van de instroom naar de zzp-status werkloos. Dit is een flinke toename en 57 Jansen, 2009, p. 2. 58 Caminada, 2017, p. 639. 59 Mertens, 2016, p. 5. 60 Albregtse, 2014, p. 5. 61 Meussen, 2017, p. 1. 62 CBS, 2010, p. 1-2.

(15)

15

dit is een voortvloeisel uit de toename van het aantal werklozen tijdens de economische crisis.63

Hierdoor is het aantal zzp’ers in deze tijd flink toegenomen.64

De toename van het aantal zzp’ers in de economische crisis heeft gevolgen gehad voor de werknemersverzekeringen en de opbouw van het pensioen. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 2.6.2. Daarnaast heeft de toename van het aantal zzp’ers in de economische crisis van 2008 tot 2013 in die tijdspanne ook positieve gevolgen gehad. De stijging van het aantal zzp’ers heeft de economie meer draaiende gehouden. Als het aantal zzp’ers niet was toegenomen, zou het aantal werklozen in de economische crisis hoger hebben gelegen, met als gevolg een hoger bedrag aan werkloosheidsuitkeringen.65

2.6.4 De Wet Flexibiliteit en Zekerheid

De Wet Flexibiliteit en Zekerheid is op 1 januari 2015 aangepast. De aanpassingen werden gemaakt om het langdurig gebruik van flexcontracten te verminderen en het aantal vaste contracten te vergroten. Een werkgever mag nu maximaal twee jaar aaneensluitend een werknemer voor zich laten werken onder een contract voor bepaalde tijd. Daarna moet de werkgever een vast contract aanbieden, anders kan het contract van de werknemer niet worden verlengd. Dit geeft onzekerheid voor de werknemer, aangezien het niet duidelijk is of de werknemer na twee jaar een andere baan moet zoeken.

Daarnaast kent Nederland een sterke ontslagbescherming, waardoor bedrijven een

dienstverband als een risico zien. De werkgever wil alleen een vast contract aan de werknemer aanbieden, wanneer hij ervan overtuigd is de werknemer voor lange tijd te willen behouden. Bij ontevredenheid kan de werkgever de werknemer niet gemakkelijk meer ontslaan. Door de sterke

ontslagbescherming, zullen werkgevers minder snel vaste contracten aanbieden aan werknemers.66

Op dit moment draait de economie weer op volle toeren. Om die reden is er hervorming nodig op de arbeidsmarkt, aangezien deze in de afgelopen jaren is verstoord. Het kabinet wil het vaste contract aantrekkelijker maken door middel van een verruiming van de proeftijd. Daarnaast wil het kabinet een cumulatiegrond bij ontslag introduceren en een aanpassing van de transitievergoeding maken. Tevens wil het kabinet de flexibele contracten beter aan laten sluiten bij de aard van de

werkzaamheden.67

Het ontslagrecht is niet van toepassing op zzp’ers. Voor werkgevers zou het ontbreken van

beschermende regels bij zzp’ers niet de reden moeten zijn de keuze te laten vallen op een zzp’er. Echter, op dit moment laten sommige werkgevers zich toch leiden door het ontbreken van beschermende regels bij zzp’ers. Het gevolg hiervan is, dat de vraag naar het aantal zzp’ers groter wordt en de vraag naar het aantal werknemers kleiner. Hierdoor neemt het aanbod van het aantal zzp’ers toe.68

2.7 Het gevolg van het toenemende aantal zzp’ers

2.7.1 Oneerlijke concurrentie

Oorspronkelijk is de zelfstandigenaftrek ingevoerd om ondernemers compensatie te bieden, aangezien ondernemers zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen sociale verzekeringen en de

63

Centraal Bureau voor de Statistiek, 2014, p. 20.

64 Mertens, 2016, p. 5. 65 CBS, 2010, p. 2-3. 66 Pelgrim, 2018, p.1. 67 Kamerstuk, 2017/2018, CXXV, I, p. 3. 68 Jansen, 2009, p. 1.

(16)

16

opbouw van het pensioen. Hierdoor is het aantal zzp’ers massaal toegenomen. De zelfstandigenaftrek voor zzp’ers heeft gezorgd voor een concurrentieachterstand voor de

werknemers69 en een verstoring van het globaal evenwicht.70 Zzp’ers kunnen namelijk door middel

van de ondernemersaftrek en de keuze om sociale verzekeringen af te sluiten, hun arbeid goedkoper aanbieden dan werknemers. Dit terwijl de arbeid economisch gelijkwaardig is.

Momenteel heerst er maatschappelijke scheefgroei op de arbeidsmarkt en de

concurrentieverstoring tussen de zzp’ers en de werknemers is hier een oorzaak van. Indien de zelfstandigenaftrek wordt afgeschaft om de concurrentieverstoring tegen te gaan, kan een deel van de zzp’ers hun onderneming niet voortzetten. Dit komt doordat deze zzp’ers hun tarieven niet

genoeg kunnen verhogen, om het gemis van de zelfstandigenaftrek recht te zetten.71

Tevens de MKB-winstvrijstelling vergroot, in de huidige situatie, de concurrentieverstoring. De reden hiervoor is dat de MKB-winstvrijstelling, net zoals de zelfstandigenaftrek, ervoor zorgt dat zzp’ers meer brutoloon overhouden dan vergelijkbare werknemers. Zzp’ers kunnen daarom hun tarieven verlagen en verkrijgen zo een concurrentievoordeel. De lagere tarieven van de zzp’ers

kunnen tot gevolg hebben dat de vergelijkbare werknemers uit de markt geconcurreerd worden.72

Wegens de aantrekkelijke ondernemersfaciliteiten als de ondernemersaftrek, met als

belangrijkste onderdeel: de zelfstandigenaftrek, en de MKB-winstvrijstelling neemt het aantal zzp’ers toe. Zoals hiervoor genoemd is, leiden de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling voor zzp’ers tot een concurrentieverstoring met de werknemers. De toename van het aantal zzp’ers zorgt dan ook voor een grotere concurrentieverstoring.

2.7.2 Opting out

Slechts 44% van de zzp’ers is verzekerd tegen ziekte of arbeidsongeschiktheid. Daarnaast is gebleken dat het vooral de zzp’ers met lage inkomens betreft die geen sociale verzekeringen afsluiten. Voor de opbouw van het pensioen heeft 31% van de zzp’ers niets geregeld. Dit betreft vooral zzp’ers met lage inkomens.73 Zoals in paragraaf 2.6 al beschreven is, is het aantal zzp’ers in de economische crisis toegenomen. Dit leidt ertoe dat er een lagere premieopbouw voor de werknemersverzekeringen is

en er minder pensioen wordt opgebouwd. Volgens Vording74 kan dit een bedreiging vormen voor de

toekomst. De samenleving kan dan namelijk worden geconfronteerd met een groep mensen, die een beroep moeten doen op de sociale voorzieningen. Deze mensen hebben namelijk geen

werknemersverzekeringen en geen pensioen opgebouwd.

De toename van het aantal zzp’ers leidt tot een grotere vorm van opting out. Vermoedelijk treedt bij deze vorm van opting out autoselectie op. Het voorgaande houdt in dit geval in, dat mensen die verwachten geen gebruik te maken van de sociale verzekeringen zzp’er worden. Daartegenover staat dat de mensen die verwachten wel gebruik te gaan maken van de sociale

verzekeringen werknemer blijven.75 Ook dit heeft als gevolg een lagere premieopbouw voor de

werknemersverzekeringen en een lagere opbouw van het pensioen. Op de lange termijn heeft dit

gevolgen voor het op solidariteit gebaseerde socialezekerheidsstelsel.76 Opting out doorbreekt

69 Caminada, 2017, p. 638. 70 Arendonk, 2016, p. 5. 71 Caminada, 2017, p. 638-639. 72 Miljoenennota, 2018, p 28. 73 Jansen, 2009, p. 6. 74 Jansen, 2009, p.6. 75 Vording, 2017, p. 3. 76 Jansen, 2009, p.3.

(17)

17

namelijk de verplichte solidariteit op de arbeidsmarkt. Indien opting out voor alle werkenden mogelijk is, dan is dit volgens Emmerig77 een soort faciliteit, die het zzp-schap stimuleert.

2.8 De schijnzelfstandigen

Volgens de Mol-Verver78 worden werknemers, door het verschil in belastingdruk tussen werknemers

en zelfstandigen, geprikkeld schijnzelfstandige te worden. Daarnaast is Emmerig79 van mening dat

indien opting out een mogelijkheid is voor alle werkenden, de schijnzelfstandigheid eerder

gefaciliteerd dan tegengegaan wordt. Schijnzelfstandigheid komt er volgens Mertens80 op neer dat

iemand meent ondernemer te zijn voor de Wet IB. Echter, daadwerkelijk bevindt deze persoon zich in een echte of fictieve dienstbetrekking en valt onder de Wet LB.

Bij het zelfstandig ondernemerschap is het onder andere van belang dat de ondernemer meerdere opdrachtgevers heeft en zelfstandig kan bepalen hoe en voor wie het werk wordt

uitgevoerd. Is het voorgaande niet het geval, dan bevindt de ondernemer zich feitelijk in een echte of fictieve dienstbetrekking. De ondernemer is dan een schijnzelfstandige.81 Zoals hiervoor duidelijk is geworden, speelt de gezagsverhouding een belangrijke rol bij het bepalen of er sprake is van ondernemerschap of een feitelijke dienstbetrekking. Echter, in sommige gevallen is de grens tussen

ondernemerschap en schijnzelfstandigheid lastig te bepalen.82

Schijnzelfstandigen worden onterecht bevoordeeld met de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Schijnzelfstandigheid kan tot gevolg hebben dat oneerlijke concurrentie op loonkosten plaatsvindt. Daartegenover staat dat schijnzelfstandigheid voor meer werkgelegenheid zorgt, wat leidt tot economische groei.

De (schijn)zelfstandigheid kan volgens het kabinet op twee manieren worden gereduceerd. Als eerste kan het verschil in fiscale behandeling tussen de werknemers en zelfstandigen kleiner

worden gemaakt. Als tweede kunnen de risico’s voor de opdrachtgevers worden vergroot.83 Het

vergroten van de risico’s voor de opdrachtgevers komt in het volgende hoofdstuk aan bod.

2.9 Subconclusie

In dit hoofdstuk is in paragraaf 2.2 beschreven wat zzp’er zijn inhoudt en welke fiscale voordelen hiermee gepaard gaan. Indien een zzp’er zich kwalificeert als ondernemer voor de Wet IB, kan de zzp’er een beroep doen op de zelfstandigenaftrek, mits de zzp’er voldoet aan het urencriterium, en de MKB-winstvrijstelling. Daarnaast is gebleken dat een zzp’er niet verplicht is een

werknemersverzekering af te sluiten en dat de zzp’er zelfstandig dient te zorgen voor de opbouw van het eigen pensioen.

In paragraaf 2.3 is beschreven wanneer iemand een werknemer is voor de Wet LB en welke

fiscale voordelen hiermee gepaard gaan. Daarnaast is aan bod gekomen dat voor werknemers een verplichte afname van de werknemersverzekeringen geldt. De werkgever is als inhoudingsplichtige verplicht de premies in te houden en af te dragen aan de Belastingdienst. De opbouw van het pensioen is voor werknemers niet verplicht. Echter, er is gebleken dat om en nabij 90% van de werkgevers pensioen opbouwt voor hun werknemers.

77 Emmerig, 2018, p. 2-3. 78 Mol-Verver, 2013, p. 2. 79 Emmerig, 2018, p. 3. 80 Mertens, 2016, p. 5. 81 Belastingdienst, 2018, p. 1. 82 Vording, 2018, p. 2. 83 Swaving Dijkstra, 2016, p. 1.

(18)

18

In paragraaf 2.4 is het resultaat uit overige werkzaamheden aan de orde gekomen. Zowel zzp’ers, als ondernemers en als werknemers kunnen onder het resultaat uit overige werkzaamheden vallen.

In paragraaf 2.5 is het verschil tussen zzp’ers en werknemers uiteengezet. Het voornaamste verschil betreft de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. De grondslagverschillen leiden tot een verschil in belastingdruk, met als gevolg een verstoring van het globaal evenwicht. Daarnaast bestaat er ook een verschil tussen zzp’ers en werknemers aangaande de werknemersverzekeringen en de opbouw van het pensioen. Zzp’ers zijn niet verplicht de premies voor de

werknemersverzekeringen te betalen, werknemers daarentegen wel. Zzp’ers zijn zelf verantwoordelijk voor de opbouw van hun pensioen en bij werknemers wordt dit meestal grotendeels verzorgd door de werkgever.

In paragraaf 2.6 is onderzoek gedaan naar de verklaring voor de toename van het aantal zzp’ers. Het aantal zzp’ers is gegroeid, doordat de vraag naar flexibilisering is toegenomen en een zzp’er door het belastingdrukverschil en het verschil in de sociale verzekeringen goedkoper is dan een werknemer. Verder is het aantal zzp’ers toegenomen door de economische crisis. De

economische crisis heeft geleid tot een krimping van de economie, met als gevolg een toename van het aantal werklozen en een daling van het aantal openstaande vacatures. Daarnaast zorgen de Wet Flexibiliteit en Zekerheid en de sterke ontslagbescherming in Nederland voor minder vaste

contracten, met als gevolg een stijging van het aantal zzp’ers.

In paragraaf 2.7 zijn de gevolgen van het toenemende aantal zzp’ers voor de arbeidsmarkt beschreven. Door het belastingdrukverschil tussen zzp’ers en werknemers is er een

concurrentieverstoring ontstaan, wat leidt tot scheefgroei op de arbeidsmarkt. Daarnaast is er een vorm van opting out ontstaan wat leidt tot een lagere premieopbouw voor de

werknemersverzekeringen en een lagere opbouw van het pensioen. Dit heeft gevolgen voor de solidariteit op de arbeidsmarkt.

In paragraaf 2.8 is het begrip schijnzelfstandige aan bod gekomen. Schijnzelfstandigheid

wordt gestimuleerd door het verschil in belastingdruk tussen zelfstandigen en werknemers. Tevens draagt de mogelijkheid tot opting out hieraan bij.

Met het bovenstaande kan de volgende subvraag worden beantwoord: Waarom neemt het

aantal zzp’ers en schijnzelfstandigen toe en wat is het gevolg hiervan voor de arbeidsmarkt? Het

aantal zzp’ers is gegroeid door de toename van de flexibilisering, de grotere werkloosheid in de economische crisis en de Wet Flexibiliteit en Zekerheid met de sterke ontslagbescherming. Daarnaast is het aantal zzp’ers toegenomen door het belastingdrukverschil en het verschil in de sociale

verzekeringen tussen zzp’ers en werknemers. Het belastingdrukverschil leidt tevens tot een

stimulatie van de schijnzelfstandigheid. Tot slot leidt het verschil in sociale verzekeringen evenwel tot een vorm van opting out, met als gevolg een steeds lagere premieopbouw voor de

(19)

19

Hoofdstuk 3: De VAR-verklaring en de Wet DBA

3.1 Inleiding

De VAR-verklaring werd in 2001 in de wet opgenomen met als doel het creëren van zekerheid. Echter, de VAR-verklaring bleek niet goed handhaafbaar en om die reden werd de VAR-verklaring op 1 mei 2016 vervangen door de Wet DBA. Al voor de ingang van de Wet DBA hebben zowel de Belastingdienst als de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangekondigd de handhaving van de Wet DBA op te schorten tot 1 januari 2017. Inmiddels is de handhaving van de Wet DBA

opgeschort tot 1 januari 2020, behalve voor kwaadwillenden.84 Om die reden wordt in dit tweede

literatuurhoofdstuk onderzoek gedaan naar de vraag: Wat waren de doelstellingen van de

VAR-verklaring en de Wet DBA en waarom zijn deze doelstellingen niet bereikt?

Eerst worden in paragraaf 3.2.1 het ontstaan en het doel van de VAR-verklaring toegelicht.

Vervolgens komen in paragraaf 3.2.2 de tekortkomingen en de afschaffing van de VAR-verklaring aan de orde. In paragraaf 3.3.1 worden het ontstaan en het doel van de Wet DBA toegelicht. Vervolgens komt in paragraaf 3.3.2 de inhoud van de Wet DBA aan bod. In paragraaf 3.3.3 worden de

tekortkomingen van de Wet DBA onderzochten in paragraaf 3.3.4 wordt de opschorting van de handhaving van de Wet DBA besproken. Vervolgens wordt in paragraaf 3.4 een vergelijking gemaakt tussen de tekortkomingen van de VAR-verklaring en de Wet DBA. Tot slot volgt in paragraaf 3.5 de subconclusie, waarin antwoord wordt gegeven op de tweede subvraag.

3.2 De VAR-verklaring

3.2.1 Het ontstaan en het doel van de VAR-verklaring

De grens tussen ondernemers en werknemers is al tijden vaag. De criteria arbeid, loon en gezag, die worden gebruikt door de Belastingdienst om te bepalen of er sprake is van een arbeidsrelatie, zijn in de praktijk moeilijk hanteerbaar.85 Vooral het criterium gezag is al jarenlang lastig hanteerbaar. Het gezag is een criterium dat niet in de wet opgenomen is. Door de jaren heen is wel veel jurisprudentie

over de gezagsverhouding ontstaan.86 Een veel voorkomende definitie van de gezagsverhouding

luidt: ‘’Een gezagsrelatie is aanwezig wanneer de werkgever het recht heeft toezicht uit te oefenen,

leiding te geven en door aanwijzingen of instructies een nadere taakomschrijving te geven en de arbeider verplicht is één en ander te aanvaarden, waarbij het irrelevant is of het recht geëffectueerd dan wel de plicht nagekomen wordt’’.87 De gezagsverhouding bestaat uit onderdelen die door menigeen verschillend worden geïnterpreteerd. Het is zodoende niet eenvoudig te bepalen of er wel of geen gezagsverhouding aanwezig is.88

Door de lastig te bepalen gezagsverhouding heerste er veel onzekerheid rondom de vraag ‘ondernemer of werknemer’. Met als doel meer zekerheid te creëren is in 2001 de VAR-verklaring tot stand gekomen. Door de VAR-verklaring was het mogelijk om in een voor bezwaar vatbare

beschikking vooraf zekerheid te krijgen bij de Belastingdienst over de kwalificatie van het inkomen uit de arbeidsrelatie. Wanneer de VAR-verklaring aan de opdrachtnemer werd verstrekt, bood dit vooral duidelijkheid voor de opdrachtgever. Door de VAR-verklaring werd namelijk duidelijk wie de

84 Kamerstukken II, 2017/2018, 34036, nr. 68, p 1. 85 Pannekoek & Kamerling, 2017, p. 1.

86

Emmerig, 2018, p. 5.

87 Van der Wiel-Rammeloo, 1999, p. 5. 88 Mertens, 2016, p. 5.

(20)

20

loonbelasting en sociale verzekeringen moest inhouden en afdragen.89 De VAR-verklaring kende vier

modellen:

- Loon uit (al dan niet fictieve) dienstbetrekking (VAR-loon). - Winst uit onderneming (VAR-wuo).

- Werkzaamheden voor rekening en risico van de vennootschap (VAR-dga).

- Resultaat uit overige werkzaamheden (VAR-row), dat wordt verleend indien er geen sprake is van

inkomsten uit een arbeidsrelatie als bedoeld onder de voorgaande punten.90

Bij de totstandkoming van de VAR-verklaring werd al kenbaar gemaakt, dat de handhaving van de VAR-verklaring belangrijk was.91

De VAR-verklaring van 2001 was eigenlijk niet meer dan een verklaring voor zelfstandigheid

die vooraf werd gegeven. De VAR-verklaring bood dan ook geen zekerheid als achteraf bleek dat er geen sprake was van zelfstandigheid maar van een dienstbetrekking. Dit leidde niet tot de zekerheid die met de VAR-verklaring werd beoogd. Om die reden werd de VAR-verklaring in 2005 uitgebreid en werd opgenomen in de Wet LB. In die tijd was het stimuleren van de economie een belangrijke doelstelling en daar paste de uitbreiding van de VAR-verklaring dan ook bij. Deze uitbreiding hield in dat achteraf, wanneer was gebleken dat de VAR-verklaring ten onrechte was afgegeven, wel

zekerheid werd geboden. Deze zekerheid had het gevolg dat de opdrachtgever niet kon worden aangesproken voor de loonheffing. Tevens leidde dit er niet toe dat de werknemer alsnog verzekerd

was voor de werknemersverzekeringen.92 Er is zodoende gebleken dat een belastingplichtige in

beginsel vertrouwen kan ontlenen aan de afgegeven VAR-verklaring.93

3.2.2 De tekortkomingen en de afschaffing van de VAR-verklaring

In 2008 werd de VAR-verklaring geëvalueerd en op dat moment werden er geen problemen met

betrekking tot de handhaving van de VAR-verklaring geconstateerd.94 In 2009, toen er een

economische crisis heerste, was het vertrouwen in de VAR-verklaring nog aanwezig. In 2009 werd er

een dereguleringsmaatregel toegevoegd aan de VAR-verklaring.95 Indien de VAR-verklaring de

afgelopen drie jaren niet was gewijzigd, werd de VAR-verklaring automatisch toegekend.96

In 2012 werd duidelijk dat verbetering van de handhaving van de VAR-verklaring

noodzakelijk was en werd er een nieuw plan voor de handhaving opgesteld.97 Door de verschillende

rechten en plichten voor ondernemers moest er namelijk een scheidslijn tussen het begrip

ondernemer en werknemer worden aangebracht.98 Het voornaamste probleem van de handhaving

van de VAR-verklaring lag bij de ontbrekende scherpe afbakening van het begrip zzp’er. De wetgever heeft bewust gekozen het begrip zzp’er niet nader in te vullen, zodat het mee kan blijven bewegen

met de invulling van het maatschappelijk verkeer.99 Daarnaast heeft de politieke wens om zekerheid

vooraf te bieden zwaarder gewogen dan de handhaving. De economische crisis van 2008 tot 2013 heeft hier een bijdrage aan geleverd, aangezien de wetgever in een tijd van onzekerhe id zoveel

mogelijk zekerheid op andere fronten wil bieden.100 Eveneens was de VAR-verklaring in eerste

89 Pannekoek & Kamerling, 2017, p. 2. 90 Kamerstukken II, 2017/2018, 34036, nr. 4. 91 Emmerig, 2018, p. 6.

92 Mertens, 2016, p. 6.

93 Van der Wiel-Rammeloo, 2013, p. 2. 94 Emmerig, 2018, p. 6.

95

Mertens, 2016, p. 6.

96 Van der Wiel-Rammeloo, 2013, p. 1. 97 Emmerig, 2018, p. 6.

98

Kamerstuk, 2011/2012, 31311, nr. 91 p. 2.

99 Mertens, 2016, p. 7.

(21)

21

instantie bedoeld om in gevallen van grote onzekerheid over de arbeidsverhouding een verklaring aan te kunnen vragen bij de fiscus. Echter, de VAR-verklaring leidde ertoe dat de opdrachtgever wenste dat de opdrachtnemer voor elke individuele opdracht in het bezit was van een VAR-verklaring. Dit leidde tot grote handhavingsproblemen.101

Om van de VAR-verklaring gebruik te kunnen maken, moest de opdrachtnemer vooraf aan

een aantal eisen voldoen. Op een onterecht ontvangen VAR-verklaring kon niet worden

teruggekomen bij de opdrachtgever. De enige uitzondering hierop was, indien de Belastingdienst kon aantonen dat de opdrachtgever frauduleus gehandeld had. In praktijk bleek dit bijna onmogelijk te

bewijzen.102 De reden om niet op het verleden terug te kunnen komen bij de opdrachtgevers was om

zekerheid vooraf te bieden.103 De handhaving was zodoende uitsluitend gericht op de

opdrachtnemers. Onder andere door de eenzijdige handhaving van de verklaring kon de VAR-verklaring niet langer in stand worden gehouden.104

Het doel van de VAR-verklaring was niet om de schijnzelfstandigheid te faciliteren. Echter,

volgens Mertens105 is het aantal schijnzelfstandigen wel toegenomen door de VAR-verklaring. De

uitbreiding van de VAR-verklaring in 2005 bood duidelijkheid en rechtszekerheid. Wanneer een wet duidelijk is, ontstaat er ruimte voor fraude. De leemtes in de wet zullen vanaf dat moment worden opgezocht. Dit houdt in dat schijnzelfstandigheid door sommigen bewust is opgezocht. Daarnaast werd de VAR-verklaring alleen vooraf gecontroleerd. De schijnzelfstandigheid werd hierdoor niet tegengegaan. Echter, de controle vooraf gaf de schijnzelfstandigheid de mogelijkheid te groeien. Om dit tegen te gaan is volgens Pannekoek en Kamerling niet alleen controle vooraf, maar ook controle

achteraf noodzakelijk.106 Er bestaan ook tegengeluiden. Werger107 meent namelijk uit onderzoek af te

leiden dat het aantal schijnzelfstandigen relatief beperkt is. Daarnaast laat ook Overduin108 weten dat

de schijnzelfstandigheid relatief klein van formaat is.

Door de VAR-verklaring is een vorm van opting out toegenomen.109 Indien achteraf bleek dat

de VAR-verklaring ten onrechte was afgegeven, had dit niet tot gevolg dat de opdrachtgever kon worden aangesproken voor de loonheffing. Tevens leidde dit er niet toe dat de werknemer alsnog was verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Dit heeft zodoende geleid tot een grotere groep

mensen die zich in feitelijke dienstbetrekking bevonden zonder werknemersverzekeringen.110

De VAR-verklaring heeft niet alleen nadelige gevolgen met zich meegebracht. Daarentegen heeft de VAR-verklaring ook geleid tot grotere werkgelegenheid, die op haar beurt leidde tot

economische groei. De voornaamste reden dat opdrachtnemers over een VAR-verklaring beschikten, was dat opdrachtgevers dit vaak van hen verlangden. Met de VAR-verklaring werd namelijk de zekerheid geboden dat de opdrachtgevers niet inhoudings- en afdrachtplichtig waren. Tevens hoefde de opdrachtgever in dat geval de verzorging van de werknemersverzekeringen niet op zich te nemen. Het gevolg van een dergelijke situatie is een krimping van de economie. Indien een opdrachtgever niemand zal aannemen die niet in het bezit is van een VAR-verklaring, krimpt namelijk de

101 Meussen, 2017, p. 1.

102 Ministerie van Financiën, 2016, p. 5. 103 Meussen, 2017, p. 1.

104 Ministerie van Financiën, 2016, p. 5. 105

Mertens, 2016, p. 6.

106 Pannekoek & Kamerling, 2017, p. 2. 107 Werger, 2014, p. 1.

108

Overduin, 2015, p 10.

109 Vording, 2017, p. 3. 110 Mertens, 2016, p. 6.

(22)

22

werkgelegenheid. De VAR-verklaring heeft zodoende geleid tot een krimping van de

werkgelegenheid en van de economie.111

Vanwege de complexiteit van het begrip zzp’er, werd voorgesteld de VAR-verklaring te

vervangen door de webmodule.112 De webmodule houdt in dat opdrachtgevers en opdrachtnemers,

door middel van het invullen van een digitaal formulier, zelf de beoordeling van hun arbeidsrelatie

kunnen toetsen.113 Het volgende wetsvoorstel werd voor de webmodule ingediend: De Wet

Invoering Beschikking Geen Loonheffing. Echter, dit wetsvoorstel werd niet als oplossing gezien.114

De Wet Invoering Beschikking Geen Loonheffing bleek namelijk een te lastig te bewandelen pad.115

Door aanhoudend tegengewicht van meerdere partijen werd de VAR-verklaring in 2016 afgeschaft. De voornaamste reden hiervoor was dat de Belastingdienst de VAR-verklaring niet kon handhaven. De bewijslast van een onterecht verstrekte VAR-verklaring lag bij de Belastingdienst. Echter, indien er kon worden aangetoond dat de opdrachtgever had kunnen weten dat er feitelijk sprake was van een dienstbetrekking, was dit niet voldoende om de VAR-verklaring met

terugwerkende kracht in te trekken. De Belastingdienst moest bewijzen dat de opdrachtgever

bewust fraude had gepleegd, wat doorgaans geen eenvoudige zaak is.116

3.3 De wet DBA

3.3.1 Het ontstaan en het doel van de Wet DBA

In paragraaf 3.2.2 is naar voren gekomen, dat de Belastingdienst de VAR-verklaring niet meer kon handhaven. Het gevolg hiervan was een toename van het aantal schijnzelfstandigen en het groter worden van een vorm van opting out. Een vervangende wet voor de VAR-verklaring was volgens de wetgever noodzakelijk. Om die reden is op 1 mei 2016 de Wet DBA opgenomen. De doelen van de Wet DBA zijn het vergemakkelijken van de handhaving voor de Belastingdienst, het tegengaan van de schijnzelfstandigheid en het oplossen van de eenzijdige handhaving. De Wet DBA mag geen

lastenverzwaring creëren voor bedrijven en de Wet DBA moet zorgen voor rust en zekerheid.117

De VAR-verklaring werd vaak voor iedere individuele opdracht af gegeven, terwijl dit in

beginsel niet de bedoeling was. Het gevolg hiervan was dat controle achteraf, door het grote aantal aanvragen voor de VAR-verklaring, niet meer mogelijk was. Het doel om schijnzelfstandigheid tegen te gaan kan volgens de Belastingdienst alleen worden verwezenlijkt door niet alleen controle vooraf

maar ook achteraf op te nemen.118

De VAR-verklaring werd eenzijdig gehandhaafd. Op een onterecht ontvangen VAR-verklaring kon bijna niet worden teruggekomen bij de opdrachtgever. Daarom maakte de VAR-verklaring de handhaving voor de Belastingdienst nagenoeg onmogelijk. Het doel van de Wet DBA is dan ook om de handhaving te vergemakkelijken door niet alleen te handhaven bij de opdrachtnemer, maar ook bij de opdrachtgever.119

De Wet DBA is vanwege bovengenoemde redenen dan ook zo ingericht dat zekerheid vooraf nog steeds mogelijk is op basis van een gezamenlijk tot stand gekome n overeenkomst tussen de

111 Van der Wiel-Rammeloo, 2013, p. 2. 112 Mertens, 2016, p. 7.

113 Van der Wiel-Rammeloo, 2013, p. 3. 114

Mertens, 2016, p. 7.

115 Overduin, 2015, p. 1. 116 Emmerig, 2018, p. 6. 117

Pannekoek & Kamerling, 2017, p. 4.

118 Pannekoek& Kamerling, 2017, p. 2. 119 Ministerie van Financiën, 2016, p. 5.

(23)

23

opdrachtgever en de opdrachtnemer.120 In deze nieuwe Wet DBA verkrijgen beide partijen de

zekerheid vooraf. Daarnaast zijn beide partijen betrokken bij het opstellen en het naleven van de juiste overeenkomst, met als doel de onevenwichtige situatie tussen de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en de opdrachtnemer op te lossen. Indien bij de controle blijkt dat er sprake is van een dienstbetrekking, kan bij de opdrachtgever door de Wet DBA een correctieverplichting of een naheffingsaanslag plaatsvinden. De opdrachtgever kan vervolgens eventueel de loonbelasting en de premies voor de volksverzekeringen op de opdrachtnemer verhalen. Tevens kan de handhaving plaatsvinden door middel van een belastingaanslag inkomstenbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Doordat beide partijen verantwoordelijk worden gehouden, hebben beide partijen belang bij de naleving van de Wet DBA.121

Met de totstandkoming van de Wet DBA werden niet alleen voordelen voor de handhaving door de Belastingdienst beoogd. Tevens werden met de nieuwe systematiek ook voordelen voor de zelfstandigen nagestreefd. Voor de zelfstandigen, die daadwerkelijk zelfstandig blijken, nemen de administratieve lasten af door de Wet DBA. Daarnaast worden de voorwaarden voor opdrachtgevers en opdrachtnemers duidelijker.122 Echter, Overduin123 alsook Stevens en Werger124 zijn van mening dat de VAR-verklaring feitelijk beter was dan de Wet DBA. Volgens hen wordt met de Wet DBA teruggekeerd naar de situatie vóór de VAR-verklaring.

3.3.2 De inhoud van de Wet DBA

De Wet DBA kent modelovereenkomsten. Deze modelovereenkomsten zorgen voor een

vereenvoudigd systeem. De opdrachtgever en de opdrachtnemer delen bij deze modelovereenkomst de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de omstandigheden, die zij aan de Belastingdienst

kenbaar maken. Dit vergroot de mogelijkheden voor de handhaving voor de Belastingdienst.125

De Belastingdienst moet de overeenkomst goedkeuren voordat de overeenkomst tot stand kan komen. De Belastingdienst geeft bij de goedkeuring geen voor vatbare beschikking af. Echter, de belastingplichtige moet erop kunnen vertrouwen dat er geen naheffing plaats vindt, indien zij handelt volgens de overeengekomen afspraken.

De modelovereenkomsten bieden ruimte voor invulling naar de omstandigheden. In de modelovereenkomst moet een aantal bepalingen genoemd staan die nodig is voor de goedkeurig van de overeenkomst. Indien een bepaling niet wordt nageleefd, is naheffing bij de opdrachtgever mogelijk.126

3.3.3 De tekortkomingen van de Wet DBA

In paragraaf 3.3.1 zijn de doelen van de Wet DBA genoemd. Deze doelen zijn het vergemakkelijken van de handhaving voor de Belastingdienst, het tegengaan van de schijnzelfstandigheid en het oplossen van de eenzijdige handhaving. De Wet DBA mag geen lastenverzwaring creëren voor bedrijven en moet zorgen voor rust en zekerheid.

De Wet DBA heeft als voornaamste doel de schijnzelfstandigheid te bestrijden. Opmerkelijk is

dat zowel het Ministerie van Economische Zaken als de staatssecretaris geen uitspraak kunnen doen over het aantal aanwezige schijnzelfstandigen. Om die reden is het de vraag of de Wet DBA wel om

120 Ministerie van Financiën, 2016, p. 6. 121

Ministerie van Financiën, 2016, p. 6.

122 Ministerie van Financiën, 2016, p. 11. 123 Overduin, 2015, p. 10.

124

Stevens & Werger, 2015, p. 6.

125 Commissie Boot, 2016, p. 14. 126 Commissie Boot, 2016 p. 15-16.

(24)

24

de juiste redenen tot stand is gekomen.127 Daarnaast is aan de orde gekomen dat Wegner en

Overduin128 menen dat de schijnzelfstandigheid relatief klein van formaat is. De VAR-verklaring

bracht onzekerheid en onrust en daarom was vervanging van de VAR-verklaring noodzakelijk. Echter, de VAR-verklaring werd vervangen door de Wet DBA, waarvan het voornaamste doel niet specifiek uiteen kan worden gezet. Dit kan niet de juiste oplossing voor het probleem zijn. Of de Wet DBA het doel om de schijnzelfstandigheid tegen te gaan bereikt heeft, is lastig te bepalen. Het aantal

schijnzelfstandigen kan namelijk niet in cijfers worden uitgedrukt.

Daarnaast is het van belang om, net als bij de VAR-verklaring, bij de Wet DBA de

arbeidsrelatie nader te kunnen bepalen. Op deze manier kan aan zowel opdrachtgevers als

opdrachtnemers meer zekerheid worden geboden. Bij deze arbeidsrelatie gaat het voornamelijk om de vraag of er wel of geen sprake is van een dienstbetrekking. De onduidelijke grens tussen wel of geen dienstbetrekking kan leiden tot een toename van het aantal bewuste en onbewuste

schijnzelfstandigen. Een essentieel onderdeel van de dienstbetrekking is, zoals in paragraaf 2.3.1 is genoemd, de gezagsverhouding. Wat dit betreft is er nog altijd sprake van een grijs gebied.129 Het kabinet heeft dan ook de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgeroepen om de

gezagsverhouding voor 1 januari 2019 te verduidelijken.130 Daarentegen is er volgens Emmerig en

Zondag131 te weinig onderbouwing voor een wetswijziging. De gezagsverhouding en de eventuele

verbetering ervan wordt in het volgende hoofdstuk uiteengezet.

Het doel van de Wet DBA om de eenzijdige handhaving tweezijdig te maken, is deels bereikt.

Ernstig kwaadwillende opdrachtgevers en andere kwaadwillende opdrachtgevers worden net als de opdrachtnemers gehandhaafd. Indien bij de controle blijkt dat er sprake is van een dienstbetrekking, kan zowel bij de opdrachtgever als bij de opdrachtnemer een correctieverplichting of

naheffingsaanslag plaatsvinden. Doordat beide partijen verantwoordelijk worden gehouden, hebben beide partijen belang bij de naleving van de Wet DBA.

De handhaving van de Wet DBA is gedurende haar bestaan opgeschort, behalve voor ernstig en andere kwaadwillenden. In beginsel wordt een wet niet ingericht om de handhaving ervan vervolgens op te schorten. De Wet DBA is zodoende tekortgeschoten. Dat al voordat de Wet DBA werd ingevoerd, is aangekondigd de handhaving van de Wet DBA op te schorten, is volgens

Emmerig132 ongekend voor de fiscale wetgeving.

De Wet DBA heeft al met al niet gezorgd voor vergemakkelijking van de handhaving voor de

Belastingdienst. Of de Wet DBA de schijnzelfstandigheid tegen gaat, is lastig nader te bepalen. Wel heeft de Wet DBA de eenzijdige handhaving opgelost. Als laatste heeft de Wet DBA niet gezorgd voor

de zekerheid die beoogd werd en daarom heeft de Wet DBA volgens Vording geleid tot onrust.133

Daarnaast is Overduin134 van mening dat met de Wet DBA een schijnoplossing verkregen is voor een

probleem waarvan de aard en omvang nog steeds onduidelijk zijn.

3.3.4 De opschorting van de handhaving van de Wet DBA

Op 1 mei 2016 maakte de VAR-verklaring plaats voor de Wet DBA. Voordat de Wet DBA in werking trad, hebben zowel de Belastingdienst als de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

127 Pannekoek en Kamerling, 2017, p. 3. 128 Werger, 2014, p. 1 & Overduin, 2015, p. 10. 129

Vording, 2018, p. 2.

130 Kamerstukken II, 2017/2018, 34036, nr. 68, p. 1. 131 Emmerig & Zondag, 2017, p. 7.

132

Emmerig, 2018, p. 7.

133 Vording, 2017, p. 3. 134 Overduin, 2015, p. 10.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van belang is evenwel dat een ontbinding wegens een wei- gering van de werknemer om zich in te spannen voor zijn re-integratie dient te worden gegrond op de ontslaggrond

In line with the objectives of this study, in Chapter Three, the researcher explored certain pronouncements in Education White Paper 6 Special Needs Education: Building an

This problem is most likely shared by various professions but the focus of this article is the field of Industrial Engineering Industrial Engineers must typically find

In hierdie hoofstuk is die navorsingsproses waarvolgens hierdie studie uitgevoer is, bespreek. Die interprevistiese paradigma het die studie gerig en ‘n

Vonden zij een plaatsje op de private bouwmarkt, die hier niet aan bod kwam, werden zij uit de markt geconcurreerd door de corporatieve elite en de grootschalige ondernemers of

Voor ruimtelijke omvang en ligging is een vergelijking gemaakt met de situatie uit 2010: het eerste jaar van het agrarisch natuurbeheer onder het Subsidiestelsel Natuur en

Voor bestuiving op het niveau van een plan- tengemeenschap is de insectendiversiteit eveneens be- langrijk: de juiste bestuivers voor verschillende planten- soorten moeten

Een kleinere plantafstand zal meer arbeid vragen voor blad- .dunnen dan een grotere plantafstand, eveneens zal een sterk groeiend ras hiervoor meer arbeid vragen