• No results found

Het Effect van een bezoek aan de interactieve tentoonstelling ‘fort van de democratie’ op discriminatie door jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Effect van een bezoek aan de interactieve tentoonstelling ‘fort van de democratie’ op discriminatie door jongeren"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Effect van een Bezoek aan de Interactieve Tentoonstelling ‘Fort

van de Democratie’ op Discriminatie door Jongeren

MASTERTHESE

SOCIALE PSYCHOLOGIE

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Naam: Eva Bos

Studentnummer: 10010564

Begeleiders: Dr. Bertjan Doosje, Drs. Jan Durk Tuinier Aantal woorden: 8905

(2)

Voorwoord

Graag wil ik de heer J.D. Tuinier bedanken voor zijn welwillendheid om mee te werken aan dit onderzoek, niet alleen de manier waarop de heer Tuinier het ‘Fort van de Democratie’ beschikbaar stelde, maar vooral ook het enthousiasme voor het onderwerp waarin hij mij heeft kunnen inspireren. Het is iemand met een enorme passie voor zijn vak en ik ben dankbaar om hier een klein stukje van te hebben meegekregen. Daarnaast wil ik de werknemers van het ‘Fort van de Democratie’ bedanken voor het inwerken van mij en de bereidheid om dit onderzoek te integreren in het programma. Ten slotte wil ik de heer B. Doosje bedanken; dit omdat het een uitzonderlijk proces is geweest en ik dankbaar ben voor zijn flexibiliteit.

(3)

Inhoudsopgave Abstract 4 Inleiding 5 Probleemstelling 11 Methode 15 Resultaten 18 Discussie 26 Referenties 30 Bijlage 35

(4)

Abstract

In deze studie wordt onderzocht of een bezoek aan de interactieve tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ een effect heeft op discriminatie door jongeren. Daarbij zijn

onderliggende psychologische mechanismes bestudeerd die een rol spelen bij het ontstaan van discriminatie, namelijk: sociale categorisatie, in-group favoritism en empathie. Deze

afhankelijke variabelen zijn bij 274 jongeren gemeten met een zelf samengestelde vragenlijst die de helft van de jongeren voorafgaande aan de interactieve tentoonstelling hebben ingevuld en de andere helft naderhand. Er kan niet geconcludeerd worden dat een bezoek aan de

interactieve tentoonstelling effect heeft op discriminatie door jongeren. Wel lijken de onderliggende psychologische mechanismes samen te hangen en biedt dit onderzoek handvatten voor vervolgonderzoek.

(5)

Inleiding

Eeuwenlang worden groepen op de wereld gediscrimineerd. De Apartheid in Zuid-Afrika, de rassendiscriminatie in de Verenigde Staten, de eindeloze vijandigheid tussen etnische en religieuze groepen in het Midden-Oosten zijn nog maar enkele voorbeelden waarbij discriminatie een rol speelt. Ook in hedendaags Nederland zijn er voorbeelden te noemen waarbij discriminatie een rol speelt. Neem bijvoorbeeld de Zwarte Pieten discussie, de groep volgers van Wilders die in 2014 de uitspraak deed “Minder Marokkanen”, of de extra politiebewaking bij synagogen, omdat Joden worden bedreigd door terroristen.

Discrimineren is het maken van ongeoorloofd onderscheid en daarmee het ongelijk behandelen, achterstellen of uitsluiten van personen op basis van (persoonlijke) kenmerken (Smith & Mackie, 2007). Discrimineren is niet alleen het hebben van bepaalde cognities of attitudes tegenover personen, maar gelinkt aan een handeling op basis van deze cognities of attitudes. Een attitude is een psychologische neiging die wordt geuit door het evalueren van een bepaald geheel met bepaalde mate van voorkeur of afkeur (Eagly & Chaiken, 1993).

In 2014 gaf een kwart van alle Nederlanders aan zich weleens gediscrimineerd te voelen (SCP, 2014), ondanks dat Artikel 1 in onze grondwet expliciet stelt dat: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, sekse of op welke grond dan ook, is niet toegestaan”. Als er wordt gekeken naar afzonderlijk groepen in Nederland, bijvoorbeeld Surinaamse Nederlanders, dan geeft 41% aan dat witte Nederlanders personen met een andere afkomst vaak discrimineren (SCP, 2016).

Gediscrimineerd worden zorgt ervoor dat personen zich minder geaccepteerd voelen in de maatschappij en zich minder veilig voelen op straat en in het contact met anderen (SCP, 2016). Dit maakt de mate van ervaren geluk lager (Graves, 1999). Het is onder andere daarom van belang om iets te doen tegen discriminatie. Jongeren zijn hierin een interessante

doelgroep om nader te onderzoeken omdat zij ontvankelijker zijn voor attitudeverandering dan personen die al ouder zijn (Brinol & Petty, 2005; Visser & Krosnick, 1998). Daarnaast bouwen kinderen, naarmate ze ouder worden, steeds vaker en sterker op raciale informatie om standpunten te vormen (Killen & Stangor, 2001).

In Utrecht staat een permanente interactieve tentoonstelling voor jongeren, genaamd het ‘Fort van de Democratie’, waarbij discriminatie, radicalisme en democratie de

voornaamste onderwerpen zijn die worden behandeld. De samenstellers van de

(6)

interactieve tentoonstelling het ‘Fort van Democratie’. In deze onderzoeken werden de kennis en de opvattingen over democratisch burgerschap bij jongeren bestudeerd (van Ooijen, 2011) en het vertrouwen van jongeren in de democratie (Huijzer, 2012). Uit deze onderzoeken bleek dat na een bezoek aan de tentoonstelling jongeren meer vertrouwen kregen in de democratie en meer kennis hadden over de democratie. Van Ooijen (2011) onderzocht ook of er minder zou worden gediscrimineerd na het doorlopen van de interactieve tentoonstelling, hier kwam geen significant resultaat uit. Een kanttekening bij dit resultaat is echter dat dit werd

onderzocht met één item in de vragenlijst en dit is niet voldoende om conclusies te kunnen trekken over het onderzochte onderwerp.

In dit onderzoek zal uitgebreider worden onderzocht wat het effect is van een bezoek aan de tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ op discriminatie door jongeren. Discriminatie ontstaat niet van de een op de andere dag, hier gaat een proces aan vooraf. Het is van belang om dit proces te begrijpen, zodat ook beter inzicht kan worden verkregen in hoe discriminatie eventueel kan worden bestreden. In Figuur 1 is te zien hoe op basis van eerder onderzoek verwacht wordt hoe het ontstaan van discriminatie in meerdere stappen van psychologische mechanismes zal verlopen (Batson & Ahmad, 2009; Paluck & Green, 2009 & Rhodes, 2013). De onderlinge stappen en onderliggende psychologische mechanismes zullen hieronder een voor een nader uitgelegd worden.

Figuur 1. Een model waarin stapsgewijs wordt weergegeven hoe discriminatie verwacht wordt te ontstaan.

Sociale Categorisatie

Discriminatie begint met het feit dat mensen onderscheid willen maken tussen elkaar. Dit wordt ook wel sociaal categoriseren genoemd en is een nuttig fenomeen (Bigler & Liben, 2007). Vanaf het moment dat we geboren worden heeft een mens ontelbare ervaringen met andere mensen en door deze ervaringen met andere mensen te categoriseren kunnen de nieuw

(7)

opgedane ervaringen intern georganiseerd worden. Hierdoor kan de mens deze ervaringen beter leren begrijpen, wat bijdraagt aan het leerproces dat nodig is voor onze sociale ontwikkeling (Rhodes, 2013). Door sociaal te categoriseren worden mensen in groepen verdeeld. Hierbij deelt de persoon zichzelf ook in een bepaalde groep in. Evolutionair gezien gebeurt het sociaal categoriseren omdat dit de kans op overleven vergroot; het is namelijk veiliger om in een groep te gedijen en om samen te werken binnen deze groep, dan om als individu te leven zonder sociale contacten (Choi & Bowles, 2007).

Echter, deze nuttige methode draagt ook bij aan het ontwikkelen van stereotypes en vooroordelen (Bigler & Liben, 2007; Rutland, Killen & Abrams, 2010). De definitie van een stereotype is een cognitieve representatie of impressie van een sociale groep die gevormd is door bepaalde karakteristieken en emoties met deze groep te associëren die vaak niet overeenkomen met de werkelijkheid (Smith & Mackie, 2007). Deze impressie, ofwel deze associatie, is concreet en gaat over een specifiek kenmerk van de groep. Een voorbeeld van een stereotype is ‘de macho man’, waarbij men zou kunnen denken aan: “die is groot, heeft veel spieren, heeft weinig emoties, is een beetje dom, kleedt zich stijlvol en heeft een baard”. Een stereotypering kan dus positieve en negatieve kenmerken bevatten. Men maakt gebruik van zo’n overtrokken beeld omdat dit gemakkelijker is om te onthouden en om van te leren dan wanneer men alle situaties genuanceerd zou moeten behandelen en inschatten. Een stereotypering verschilt met een vooroordeel in dat het zowel negatief als positief kan zijn, terwijl vooroordelen meestal alleen negatief zijn en zich op een globaal niveau bevinden. Een vooroordeel is een negatieve overtuiging tegenover een persoon of een groep mensen hebben die niet gebaseerd is op feiten (Paluck & Green, 2009). Een voorbeeld van een vooroordeel zou kunnen zijn: “Alle Surinamers zijn lui”.

Sociaal-categoriseren en het vormen van stereotypes kunnen worden gezien als nuttige en automatische mechanismes. Deze kunnen echter leiden tot vooroordelen, die vrijwel enkel negatief van aard zijn. Wanneer deze worden gekoppeld aan een actie kan dat discrimineren worden genoemd. Eerder onderzoek toonde aan dat wanneer mensen bewust worden gemaakt van de categorisatie-processen die zich afspelen binnen zichzelf, ze minder snel gaan

stereotyperen en daardoor ook minder gaan discrimineren (Sim, Correll & Sadler, 2013). In dit onderzoek van Sim, Correll en Sadler (2013) werden witte politieagenten getraind in hun bewustwording van sociale categorisatie en hun stereotyperingen over rassen, om meer te letten op het feit of de overvallers wel of geen wapen hadden dan of de overvallers zwart of wit waren. Na deze training moesten zij via een computerspel op overvallers schieten. Deze

(8)

training had ondergaan bleek minder te discrimineren. Dezelfde groep bleek minder te schieten op zwarte overvallers zonder wapen dan de groep die geen training had gehad en schoot meer en sneller op de overvallers met wapen, vergeleken met de politieagenten die geen training hadden gehad.

Omdat de tentoonstelling van het ‘Fort van de Democratie’ zich ook richt op

bewustwording van categorisatie-processen en discriminatie, is het interessant om te kijken welk effect de interactieve tentoonstelling heeft op de mate waarin jongeren zullen

stereotyperen. Of de mate van stereotypering en het hebben van vooroordelen zal verminderen doordat jongeren zich bewust worden van het feit dat discrimineren.

Sociaal categoriseren, onderscheid maken, is wat mensen automatisch doen, maar dit zegt op zichzelf nog niet zoveel over de inhoud van het gemaakte onderscheid. In de volgende paragraaf zal nader in worden gegaan op deze inhoudelijke eigenschappen.

In-group favoritism

Een belangrijke theorie die sociale categorisatie koppelt aan inhoud is de Social Identity Theory (SIT) (Tajfel & Turner, 1979). Volgens de SIT bestaat het zelfconcept van de mens uit twee verschillende aspecten, namelijk uit een persoonlijke identiteit en een sociale identiteit. De persoonlijke identiteit is datgeen wat onder andere afgeleid wordt uit onze bekwaamheden, het uiterlijk en de intelligentie. De sociale identiteit wordt ontleend aan de sociale groep waar men onderdeel van is, de in-group (Luthanen & Crocker, 1992). Zo’n in-group kan bijvoorbeeld het gezin zijn waaruit de persoon komt, de leeftijdsgenoten of het land van herkomst. Een voorbeeld bij het laatstgenoemde is dat Marokkanen als in-group worden gezien door een persoon met een Marokkaanse nationaliteit. Een out-group is voor dezelfde persoon dan, om bij het laatste voorbeeld te blijven, een bevolkingsgroep buiten Marokko. Het kan zijn dat deze twee groepen tegenstrijdig zijn. Bijvoorbeeld wanneer het land van herkomst niet hetzelfde is, maar de leeftijd wel. In zo’n geval weegt de identiteit (en de daarbij behorende groep) die op dat moment het meest relevant is zwaarder en zal op basis daarvan een keuze gemaakt worden of de ander tot zijn of haar in-group of out-group behoort (Brewer, 1999).

Volgens de SIT creëren gunstige vergelijkingen van de eigen groep, ook wel in-group genoemd, ten opzichte van de andere groep, ook wel out-group genoemd, een positieve sociale identiteit voor in-group leden en daarmee ook een positieve eigenwaarde. Dit gunstig vergelijken van de in-group ten opzichte van de out-group houdt in dat de in-group als beter wordt ervaren dan andere groepen. Dit wordt ook wel in-group favoritism genoemd.

(9)

Vergeleken met de leden van de in-group worden leden van de out-group als minder positief beoordeeld, er heerst een negatieve attitude ten opzichte van de out-group. In deze

vergelijking worden leden van de out-group ook minder vaak geholpen in ambigue

omstandigheden (Frey & Gaertner, 1979), worden leden van de out-group eerder verdacht van het provoceren van agressie (Rogers & Prentice-Dunn, 1981) en vinden mensen dat de out-group minder recht hebben op publieke welvaart (Pettigrew & Meertens, 1995). Volgens de SIT doen mensen dit om de sociale identiteit, en daarmee ook hun eigenwaarde, positief te houden.

In-group favoritism hoeft niet altijd gepaard te gaan met negatieve attitudes naar de out-group. Sterker nog, studies over etnische en raciale vooroordelen in Verenigde Staten en Europa bevestigen dat de essentie van discriminatie niet de aanwezigheid van een negatieve houding tegenover out-groups is, maar het ontbreken van positieve attitudes over out-groups en leden van de out-group (Pettigrew & Meertens, 1995) Volgens Batson en Ahmad (2009) lijkt empathie, of wellicht beter gezegd, een gebrek aan empathie, een rol te spelen bij discriminatie.

Empathie

Empathie is afgeleid van het Griekse woord ἐμπάθεια (empatheia), wat letterlijk ‘invoelen’ betekent. Oftewel, empathie is een ander woord voor inlevingsvermogen; de kunde of vaardigheid om je in te leven in de gevoelens van anderen (Preston & de Waal, 2002). Een populaire theorie stelt dat empathie voortkomt uit een automatisch en universeel mechanisme in het menselijk brein wat de ervaring van de andere persoon waarneemt en soortgelijke gebieden in de eigen hersenen activeert (Preston & de Waal, 2002). Dit is een universeel mechanisme, maar empathie reikt vaak niet buiten de in-group. Wanneer de afstand groter wordt tussen personen, wordt de kans ook groter dat deze personen tot de out-group gaan behoren. Wanneer de afstand minder groot is tussen de personen is de kans groter dat deze personen tot de in-group kunnen behoren. De mate van ervaren empathie is minder aanwezig bij out-group leden dan wanneer een gebeurtenis zich voltrekt bij leden van de in-group (Batson & Ahmad, 2009).

Uit het onderzoek van Cunningham et al. (2004) is gebleken dat dit mechanisme in de hersenen in kaart kan worden gebracht. In dit onderzoek werden deelnemers met een witte huidskleur gevraagd een tekst te lezen waarin een persoon met een witte of een zwarte huidskleur wordt beschuldigd van een criminaliteit. Bij de proefpersonen met een witte

(10)

die geactiveerd raken bij het voelen van empathie) actiever bij het lezen over een

beschuldigde met een witte huidskleur dan bij het lezen over de beschuldigde met een zwarte huidskleur. Uit een soortgelijk onderzoek van Han et al. (2009) kwam hetzelfde resultaat naar voren, dit keer met Chinese deelnemers en het meten van empathie bij het zien van Chinezen die pijn ondervonden of niet-Chinezen in eenzelfde situatie.

Het is duidelijk dat er een mindere mate van empathie ontstaat wanneer iemand lijdt die tot de out-group behoort. Johnson et al. (2002) onderzochten of deze verschillen in empathie ook kunnen leiden tot verschillende gedragingen. In dit onderzoek werden witte deelnemers gevraagd een straf te bedenken voor zwarte en witte verdachten, ervan uitgaande dat witte deelnemers meer empathie zouden voelen voor witte verdachten dan voor zwarte verdachten omdat de zwarte verdachten leden van de out-group zijn. Uit dit onderzoek bleek dat de witte deelnemers minder zware straffen gaven aan witte verdachten ten opzichte van zwarte verdachten.Aangenomen dat een gebrek aan empathie voor leden van de out-group het gedrag kan beïnvloeden ten opzichte van die out-group is het geen grote stap om te verwachten dat de mate van empathie voor een out-group ook invloed kan hebben op de mate van discriminatie ten opzichte van die groep.

Discriminatie

Hierboven zijn een aantal psychologische mechanismes behandeld waarvan gedacht wordt dat deze de bouwstenen zijn in het ontstaan van discriminatie: sociaal categoriseren, in-group-favoritsim en empathie. Zoals al eerder is beschreven is discrimineren het maken van een ongeoorloofd onderscheid en daarmee het ongelijk behandelen, achterstellen of uitsluiten van mensen op basis van (persoonlijke) kenmerken. Bij discriminatie blijft het dus niet alleen bij bepaalde cognities (stereotypen) of attitudes (vooroordelen) maar ontleent men actie aan deze cognities en attitudes (Graves, 1999). Het is de vraag hoe het mogelijk is om deze negatieve opvattingen tegenover out-groups ten positieve te veranderen.

De tentoonstelling van het ‘Fort van de Democratie’ probeert dit te bewerkstelligen door een interactieve tentoonstelling te maken waarin jongeren zich bewust worden van hun gedrag en attitudes en wellicht ervoor kiezen om het bij zichzelf geobserveerde gedrag en de attitudes bij te stellen.

Het ‘Fort van de Democratie’

De vraag is wat er precies gebeurt in de tentoonstelling van het ‘Fort van de

(11)

namelijk het Fort Lunet, waar de jongeren worden ontvangen in een fort uit 1828. De jongeren krijgen eerst een film te zien van 15 minuten waarin er wordt verteld over Nederland, discriminatie aan de hand van Artikel 1 van de grondwet en de gevolgen van discriminatie in Nederland. De tentoonstelling zelf bestaat uit 43 onderdelen waarbij de jongeren verschillende opdrachten moeten uitvoeren, die te maken hebben met de

onderwerpen discriminatie, radicalisme, identiteit, diversiteit, vrijheid van meningsuiting, democratie, respect en andere onderwerpen (Tuinier & Visser, 2009).

In de tentoonstelling wordt gebruikgemaakt van voorbeelden uit het dagelijks leven, zoals een filmpje waarin een meisje van Turkse afkomst vertelt dat ze niet op

sollicitatiegesprek mocht komen vanwege haar afkomst. Een ander onderdeel in de

tentoonstelling is een ruimte waarin koffers met inhoud worden getoond van vluchtelingen, waarbij de jongeren ingesproken verhalen moeten koppelen aan de juiste koffer. Doordat de jongeren deze opdracht krijgen is het nodig om zichzelf in de situaties van de vluchtelingen verplaatsen, waardoor er getracht wordt een situatie te creëren waarbij de jongeren de situaties van deze vluchtelingen, de out-group, anders zullen bekijken en wellicht beter begrijpen. Eerder onderzoek toont aan dat er duidelijk bewijs is dat media (in de vorm van tekst, film en documentaires) ertoe kan leiden een persoon zich te laten inbeelden hoe het is voor het karakter in het boek, de film of documentaire (Batson, Polycarpou et al., 1997). Tevens is er bewijs dat mensen vrijwel dezelfde mate van empathie ervaren voor fictieve karakters als voor mensen in het echte leven (Oatley, 2002). Interessant voor het huidige onderzoek is het bewijs dat positieve mediablootstelling van individuen behorende tot de out-group, kan leiden tot positieve attitudes over deze out-group als een geheel (Batson et al., 1997), die uiteindelijk kunnen leiden tot een positieve verandering in het gedrag. Dit is interessant omdat de

interactieve tentoonstelling gebruikmaakt van positieve mediablootstelling van individuen die behoren tot de out-group, wat volgens eerder onderzoek dus kan leiden tot een positieve attitude tegenover de out-group en dit zal de mate van discriminatie kunnen verminderen.

Probleemstelling

Op basis van de literatuurbevindingen en de hierboven beschreven aannamen wordt de volgende specifieke onderzoeksvraagstelling geformuleerd:

“Wat is het effect van een bezoek aan de interactieve tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ op discriminatie door jongeren”

(12)

Het is relevant om te onderzoeken in hoeverre de interactieve tentoonstelling van de ‘Fort van de Democratie’ effect heeft op discriminatie bij jongeren, omdat het inzicht biedt in het proces van het ontstaan van discriminatie. Er zal onderzocht worden of deze interactieve tentoonstelling, door bewustwording van attitudes en daaraan gelinkte gedragingen, bij zou kunnen dragen aan het verminderen van discriminatie. Gedacht wordt dat deze tentoonstelling zich uitermate leent voor dit idee, omdat het de jongeren consequent blootstelt aan andere etniciteiten en voorbeelden uit het dagelijks leven omtrent onderwerpen als discriminatie, radicalisme en democratie. Daarbij worden ze gestimuleerd om zich te verplaatsen in leden van de out-group en daar een standpunt over in te nemen. Verwacht wordt dat dit bijdraagt aan het effect van de interactieve tentoonstelling op discriminatie door jongeren. Dit wordt verwacht te verlopen via een aantal processen, welke staan weergegeven in Figuur 1. Deze processen zullen in de hypotheses hieronder verder uiteen worden gezet.

Hypothese 1: Jongeren zijn zich na de interactieve tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ meer bewust van het feit dat ze sociaal categoriseren, dan jongeren die de interactieve tentoonstelling niet hebben doorlopen.

Zoals in Figuur 1 te zien is, wordt verwacht dat het proces tot discriminatie begint bij sociaal categoriseren. In de interactieve tentoonstelling worden jongeren voornamelijk gevraagd om een standpunt in te nemen over eerdergenoemde thema’s en wordt verwacht dat de jongeren zich daardoor bewuster worden van het feit dat zij sociaal categoriseren, dan jongeren die de interactieve tentoonstelling niet hebben doorlopen.

Hypothese 2: Jongeren vertonen na de interactieve tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ minder in-group favoritism, dan jongeren die de interactieve tentoonstelling niet hebben doorlopen.

Verwacht wordt dat de mate van in-group favoritism vermindert bij jongeren die de interactieve tentoonstelling hebben doorlopen door het verkrijgen van een inhoudelijker beeld van de levens en standpunten van out-group leden, ten opzichte van jongeren die de interactieve tentoonstelling niet hebben doorlopen.

Hypothese 3: Jongeren ervaren na de interactieve tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ meer empathie naar out-group leden, dan jongeren die de interactieve tentoonstelling niet hebben doorlopen.

(13)

Doordat jongeren informatie en inzichten krijgen over leden van de out-group en doordat er gevraagd wordt om zich in te leven in leden van de out-group, wordt tevens verwacht dat jongeren meer empathie zullen ervaren naar deze out-group leden, dan jongeren die de tentoonstelling niet hebben doorlopen.

Hypothese 4: Jongeren zullen na de interactieve tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ minder discriminatie vertonen, dan jongeren die de interactieve tentoonstelling niet hebben doorlopen.

Daarnaast wordt verwacht dat jongeren een verminderde mate van discriminatie zullen vertonen na het doorlopen van de interactieve tentoonstelling, dan jongeren die de interactieve tentoonstelling niet hebben doorlopen.

Bijkomend zijn er twee mediatiehypotheses opgesteld voor dit onderzoek. Deze hypotheses zijn onafhankelijk van de tentoonstelling, maar zullen wel meegenomen worden in het onderzoek. Deze hypotheses luiden als volgt:

Hypothese 5: Wanneer jongeren empathie ervaren ten opzichte van leden van de out-group, zal dat ertoe leiden dat de mate van discriminatie, die deze jongeren hebben, vermindert.

Onafhankelijk van de tentoonstelling wordt verwacht dat empathie het effect van de tentoonstelling op discriminatie medieert. Dat de mate van empathie die wordt ervaren voor leden van de out-group, het verwachte effect tussen de tentoonstelling en de mate van discriminatie zal laten verdwijnen, of zal verkleinen. Zie Figuur 2.

(14)

Hypothese 6: Wanneer jongeren empathie ervaren ten opzichte van leden van de out-group, zal dat ertoe leiden dat de mate van in-group favoritism, die deze jongeren hebben,

vermindert.

Hier wordt verwacht dat empathie het effect van de tentoonstelling op in-group favoritism medieert. De mate van empathie, die wordt ervaren voor leden van de out-group, zal verwacht worden het effect van de tentoonstelling op de mate van discriminatie te laten verdwijnen, of zal verkleinen. Zie Figuur 3.

Figuur 3: Hypothese 6, weergegeven in een model.

Op basis van de toetsbare hypothesen kan er uiteindelijk antwoord worden gegeven op de algemene vraagstelling: “Wat is het effect van een bezoek aan de interactieve

tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ op discriminatie bij jongeren”.

Hoewel leeftijd, opleidingsniveau en sekse niet centraal staan in dit onderzoek, wordt de invloed van deze factoren op de afhankelijke variabelen exploratief bestudeerd. Dit omdat zoals eerder al is aangegeven kinderen, naarmate ze ouder worden, steeds vaker en sterker bouwen op raciale informatie om standpunten te vormen (Killen & Stangor ,2001). Daarnaast is er een relatie aangetoond tussen leeftijd en de ontvankelijkheid van attitudeverandering (Brinol & Petty, 2005; Visser & Krosnick, 1998). Hoe jonger, hoe gemakkelijker te beïnvloeden. Daarbij blijkt uit onderzoek dat het veranderen van een attitude langer

standhoudt bij kinderen dan bij een veranderende attitude bij volwassenen. Kortom, wanneer mensen positief beïnvloed zullen worden op jonge leeftijd heeft dit tevens een sterker effect in hun latere leven (Gurin, Nagda & Lopez 2003, aangehaald in Houlette et. al, 2004). Vanwege bovenstaande onderzoeken kan het interessant zijn om te kijken of de afname van de mate van discriminatie bij jongere deelnemers groter is dan bij deelnemers met een hogere leeftijd.

(15)

Sekse wordt meegenomen, omdat blijkt dat jongens op dezelfde leeftijd minder ver zijn in hun sociale ontwikkeling dan meisjes (Rose & Rudolph, 2006). Hierdoor wordt verwacht dat jongens na het doorlopen van de interactieve tentoonstelling een sterker effect laten zien van de tentoonstelling op de afhankelijke variabelen, dan meisjes die de tentoonstelling hebben doorlopen. Ditzelfde geldt voor jongeren die lager zijn opgeleid, omdat er wordt aangenomen dat hoger opgeleide jongeren verder zijn in hun ontwikkeling, en daarmee ouder kunnen worden gezien qua leeftijd, dan lager opgeleide jongeren (Visser & Krosnick, 1998).

Verwacht wordt dat de jongeren die het Mbo of Havo volgen een sterker effect laten zien van de tentoonstelling op de afhankelijke variabelen, dan jongeren die de tentoonstelling hebben doorlopen en het Vwo volgen.

Methode Deelnemers

Aan het onderzoek namen 306 deelnemers deel. Hiervan hebben vijf deelnemers de vragenlijsten niet serieus ingevuld en 27 deelnemers niet volledig. Met niet serieus wordt bedoeld dat overal dezelfde vakjes waren ingevuld, of er dat niet bestaande termen werden ingevuld bij de standaardgegevens. Omwille van de betrouwbaarheid van dit onderzoek zijn deze deelnemers uitgesloten van de statische analyses. Dit resulteert in een steekproef van 274 deelnemers, waaronder 110 mannen en 164 vrouwen. De deelnemers zijn willekeurig over de voor- en na-conditie verdeeld. Hierbij is er een verdeling ontstaan van 135 deelnemers in de voor-conditie (76 vrouwen, 59 mannen) en 139 deelnemers in de na-conditie (88 vrouwen, 51 mannen). Om te kijken of deelnemers met verschillende leeftijden en opleidingen anders zouden reageren op de interactieve tentoonstelling is daar ook een onderscheid tussen gemaakt. De leeftijd van de deelnemers varieerde tussen de 14 en de 20 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 16.39 jaar (SD = 1.07). 75 deelnemers zaten op het Havo (32

vrouwen, 43 mannen), 138 op het Vwo (78 vrouwen, 60 mannen) en 61 deelnemers volgden het Mbo (53 vrouwen, 7 mannen). De deelnemers kwamen met hun klas voor het vak

maatschappijleer of burgerleer de tentoonstelling bezoeken. De heer J. D. Tuinier had vooraf via alle docenten van de verschillende klassen om toestemming gevraagd voor de jongeren die nog minderjarig waren, of zij deel mochten nemen aan het onderzoek. Indien de

toestemming was ontvangen, konden de groepen in hun totaliteit worden ontvangen en deelnemen aan het onderzoek.

(16)

Design

Het onderzoek had een quasi-experimentele opzet. Het was een veldstudie met een experimentele- en een controlegroep. De onafhankelijke variabelen waren de groepen waarin de deelnemers werden geplaatst, de voor of de na-conditie, de leeftijd van de deelnemers, de opleiding en de sekse. De afhankelijke variabelen waren de mate van bewustzijn van het sociaal categoriseren, de mate van in-group favoritism, de mate van empathie naar de out-group en discriminatie.

Procedure

Bij aankomst werd de ene helft van de groep apart genomen om direct de vragenlijst van het onderzoek in te vullen, en de andere helft wachtte even om vervolgens na afloop van de tentoonstelling de vragenlijst in te vullen. Na afloop van de tentoonstelling kregen de deelnemers een certificaat waarin hun opvattingen over alle behandelde onderwerpen werden samengevat, dit certificaat is onderdeel van de tentoonstelling. Wanneer een gedeelte van een klas al eerder aanwezig was werden zij meegenomen naar de andere ruimte om de vragenlijst in te vullen en deze groep werd aangevuld tot de helft van de klas was bereikt. De andere helft van de deelnemers kreeg de vragenlijst na het ontvangen van het certificaat na de

tentoonstelling. Op het certificaat konden jongeren zwart op wit te zien wat hun houding was ten opzichte van de behandelde onderwerpen in de tentoonstelling. De vragenlijst voor de tweede groep werd gegeven na het certificaat omdat verwacht werd dat dit zou kunnen bijdragen aan het effect van de tentoonstelling op de afhankelijke variabelen bewustwording van sociale categorisatie, in-group favoritism, empathie en discriminatie. In dit onderzoek waren de deelnemers die voorafgaande aan de tentoonstelling de vragenlijst hadden ingevuld de controlegroep.

Materiaal

De afhankelijke variabelen zijn gemeten met een vragenlijst die is getest in een pilot op een groep van 30 jongeren. Dit was om de betrouwbaarheid, de moeilijkheidsgraad van het materiaal en de vragenlijst te meten en om te kijken of het haalbaar was om de vragenlijst in te vullen in de daarvoor bestemde tijd. Naar aanleiding van deze pilot zijn drie vragen verwijderd om de betrouwbaarheid van de vragenlijst en de afzonderlijke items maximaal te vergroten.

De vragenlijst die uiteindelijk is ontstaan bestaat voor het eerste gedeelte uit vragen naar standaardgegevens zoals leeftijd, sekse en opleidingsniveau. Het tweede gedeelte bestond uit

(17)

stellingen waarbij er naar de mening van de deelnemers werd gevraagd. Er is gekozen voor een vijfpuntsschaal, omdat een zevenpuntsschaal te moeilijk zou kunnen zijn voor lager opgeleide jongeren en een schaal met minder dan vijf punten niet nauwkeurig genoeg zou zijn voor het onderzoek. De schaal zag er daarom als volgt uit:

“In hoeverre ben je het met de volgende uitspraak eens?” o Helemaal niet

o Niet zo erg o Weet ik niet o Wel wat o Heel erg

Voor de afhankelijke variabele bewustzijn van sociaal categoriseren waren er vijf items bedacht omdat er geen bestaande vragenlijsten waren over sociaal categoriseren. Bij het maken van deze vragen is nagegaan wat sociaal categoriseren inhoudt en hoe naar voren kan komen in hoeverre de deelnemer sociaal categoriseert en zich bewust is van dit mechanisme bij zichzelf. Een voorbeeld van een item is: “In Nederland leven nationale groepen naast elkaar, niet MET elkaar”. De betrouwbaarheid van deze afhankelijke variabele was erg laag, namelijk α=0.33.

Voor de afhankelijke variabele mate van in-group favoritism waren er ook vijf items bedacht, vanwege dezelfde reden als hierboven en is op dezelfde manier te werk gegaan met het samenstellen van de vragen. Een voorbeeldvraag is: “Uiteindelijk zijn we allemaal mensen en zie ik vooral de overeenkomsten en niet de verschillen”. De betrouwbaarheid van deze afhankelijke variabele was laag, namelijk α=0.55.

Voor de afhankelijke variabele discriminatie waren er vijf items bedacht. Ook voor discriminatie waren er geen passende vragenlijsten gevonden waar items uit gehaald konden worden. Bij het maken van deze items is vooral gelet op de actie component. Een

voorbeeldvraag van deze afhankelijke variabele is: “Ik leen liever geld uit aan een onbekende uit mijn nationale groep dan iemand uit een andere nationale groep”. De betrouwbaarheid van deze afhankelijke variabele was ook laag, namelijk α=0.56.

Voor de laatste afhankelijke variabele, empathie, waren er wel twee bestaande

vragenlijsten gevonden waar vier items uit gehaald konden worden. Deze vragenlijsten waren de Toronto Empathy Qustionnaire en de Empathy Questionnaire van Davis (1980). Een voorbeelditem is: “Ik voel mee met emotionele situaties van een persoon die ik niet ken.” De betrouwbaarheid van deze schaal was voldoende, namelijk α=0.73.

(18)

Voor het maken van de vragenlijst moest er naar een evenwicht gezocht worden tussen realistisch en ideaal. Een vragenlijst met meer items zou idealer zijn, maar realistisch gezien werd verwacht dat de spanningsboog van de deelnemers niet lang genoeg zou zijn voor een langere vragenlijst dan degene die nu is gebruikt. Voor een verdere verduidelijking betreft de vragenlijst wordt verwezen naar de bijlage.

Data-analyse

Met een ANOVA-test zijn de voor- en na-conditie verschillen bestudeerd voor de afhankelijke variabelen; de mate van bewustzijn van het sociaal categoriseren, de mate van in-group favoritism, de mate van empathie naar de out-in-group en discriminatie. Met een variantieanalyse werd onderzocht wat de rol was van leeftijd, opleiding en sekse bij de vier afhankelijke variabelen. Verder werd met een variantieanalyse onderzocht of empathie een interessante covariaat was.

Resultaten

Hypothese 1: Jongeren zijn zich na de interactieve tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ meer bewust van het feit dat ze sociaal categoriseren, dan jongeren die de interactieve tentoonstelling niet hebben doorlopen.

Met een ANOVA werd onderzocht of er een verschil is tussen de voor- en de na-conditie (de onafhankelijke variabele) op sociaal categoriseren (de afhankelijke variabele). Hier bleek geen significant resultaat uit te komen, F(1,274) = 0.44, p >.05, η2=0.00. De hypothese wordt dus niet ondersteund. Dit betekent dat er niet geconcludeerd kan worden dat de jongeren zich na het doorlopen van de interactieve tentoonstelling meer bewust zijn van het feit dat ze sociaal categoriseren dan jongeren die de interactieve tentoonstelling niet hebben doorlopen.

Vervolgens werd met een ANOVA onderzocht of er verschillen waren tussen de voor- en na-conditie wanneer er een onderscheid gemaakt werd tussen de verschillende onafhankelijke variabelen; sekse, leeftijd en het opleidingsniveau. Bij deze speciale vergelijkingen is ervoor gekozen om alle groepen apart te selecteren om vervolgens per aparte groep een afzonderlijke ANOVA uit te voeren. Om een verhoogde kans op een type 1 fout tegen te gaan, welke voor kan komen wanneer meerdere ANOVA testen achter elkaar worden uitgevoerd, is het significantieniveau van 0.05 gedeeld door drie, namelijk het aantal achter elkaar gedane testen. Dit is gedaan bij alle hypotheses. Voor hypothese 1 staan de resultaten en gemiddelden in Tabel 1 weergegeven.

(19)

Er was geen interactie tussen sekse (man/vrouw) en tijdstip (voor/na-conditie) op de mate van sociale categorisatie, F(1,260) = 0.03, p >.05, η2=0.02. Wanneer er werd gekeken naar het opleidingsniveau was er geen interactie tussen tijdstip en de verschillende opleidingsniveaus, Havo, Vwo en Mbo, F(2,260) = 1.52, p >.05, η2= 0.03. Voor de onafhankelijke variabele leeftijd zijn er vier groepen gemaakt, omdat in deze vier groepen het aantal deelnemers ongeveer gelijk verdeeld zou worden. Een groep was verdeeld met 14 -en 15- jarige deelnemers, een groep met 16-jarige deelnemers, een groep met 17-jarige deelnemers en een groep met deelnemers van 18 jaar en ouder. Ook hier was er geen interactie tussen de voor- en de na-conditie en de leeftijden op de mate van sociale categoriseren, F(3,260) = 0.88, p >.05, η2= 0.03. Dit betekent dat zowel sekse, leeftijd als het opleidingsniveau geen factoren waren die invloed hadden op het verwachte effect van de tentoonstelling op de mate van het bewustzijn van sociaal categoriseren door jongeren.

Tabel 1. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en F - waarden (F) voor de sub schaal ‘sociaal categorisch’ op de onafhankelijke variabelen: alle deelnemers, sekse, opleiding en leeftijd.

Voor-conditie Na-conditie N Gem. (SD) n Gem. (SD) n F Alle deelnemers 274 3.39 (0.60) 135 3.27 (0.69) 139 ns Man 110 3.37 (0.09) 59 3.33 (0.10) 51 ns Vrouw 164 3.31 (0.08) 76 3.24 (0.08) 88 ns Havo 75 3.21 (0.14) 32 3.40 (0.13) 43 ns Vwo 138 3.51 (0.11) 67 3.33 (0.11) 71 ns Mbo 61 3.31 (0.16) 36 3.13 (0.17) 25 ns 14/15 45 3.51 (0.18) 18 3.46 (0.15) 27 ns 16 128 3.40 (0.11) 63 3.21 (0.12) 65 ns 17 65 3.30 (0.12) 32 3.16 (0.11) 33 ns 18+ 36 3.17 (0.19) 22 3.30 (0.23) 14 ns ns: p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001

(20)

De tweede hypothese luidde: Jongeren ervaren na de interactieve tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ minder in-group favoritism, dan jongeren die de interactieve tentoonstelling niet hebben doorlopen.

Ook bij deze hypothese werd met een ANOVA onderzocht of er een verschil is tussen de voor- en de na-conditie (onafhankelijke variabele) op in-group favoritism (afhankelijke variabele). Hier kwam geen significant resultaat uit, F(1,274) = 0.31, p > 0.05, η2= 0.00, de hypothese wordt dus niet ondersteund. Dit betekent dat er niet geconcludeerd kan worden dat de jongeren na het doorlopen van de interactieve tentoonstelling minder in-group favoritism ervaren dan jongeren die de interactieve tentoonstelling niet hebben doorlopen.

Vervolgens is met een ANOVA onderzocht of er een interactie-effect was tussen de voor- en na-conditie en de afhankelijke variabelen; sekse, leeftijd en het opleidingsniveau. De resultaten en gemiddelden staan in Tabel 2 weergegeven.

Er was geen interactie tussen sekse (man/vrouw) en tijdstip (voor/na-conditie) op in-group favoritism, F(1,260) = 0.02, p >.05, η2= 0.04. Tevens was er geen interactie wanneer er werd gekeken naar het opleidingsniveau en de voor- en na-condities met betrekking tot de afhankelijke variabele in-group favoritism, F(2,260) = 1.51, p >.05, η2= 0.07. Ook was er geen interactie tussen de voor- en na-condities en de leeftijden op de mate van in-group favoritism, F(3,260) = 0.27, p >.05, η2= 0.02. Ook hier betekent het dat zowel sekse, leeftijd als het opleidingsniveau geen factoren waren die invloed hadden op de mate van het verwachte effect van de tentoonstelling op de mate van in-group favoritism door jongeren.

Tabel 2. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en F - waarden (F) voor de sub schaal ‘in-group favoritism’ op de onafhankelijke variabelen: alle deelnemers, sekse, opleiding en leeftijd.

Voor-conditie Na-conditie N Gem. (SD) n Gem. (SD) n F Alle deelnemers 274 2.73 (0.06) 135 2.68 (0.06) 139 ns Man 110 2.82 (0.09) 59 2.76 (0.09) 51 ns Vrouw 164 2.65 (0.07) 76 2.61 (0.07) 88 ns Havo 75 2.71 (0.12) 32 2.70 (0.12) 43 ns

(21)

Vwo 138 3.06 (0.10) 67 2.80 (0.11) 71 ns Mbo 61 2.42 (0.14) 36 2.55 (0.14) 25 ns 14/15 45 2.79 (0.16) 18 2.61 (0.14) 27 ns 16 128 2.63 (0.10) 63 2.64 (0.11) 65 ns 17 65 2.66 (0.11) 32 2.70 (0.10) 33 ns 18+ 38 2.85 (0.17) 22 2.79 (0.21) 14 ns ns: p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001

De derde hypothese luidde: Jongeren ervaren na de interactieve tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ meer empathie naar out-group leden, dan jongeren die de interactieve

tentoonstelling niet hebben doorlopen.

Wederom werd met een ANOVA onderzocht of er een verschil is tussen de voor- en de na-conditie op de mate van empathie naar out-group leden, waarbij empathie naar out-group leden de afhankelijke variabele is. Hier kwam geen significant resultaat uit, F(1,274) = 0.03, p >.05, η2= 0.00, ofwel de hypothese wordt dus niet ondersteund. Dit betekent dat er niet geconcludeerd kan worden dat de jongeren na het doorlopen van de interactieve tentoonstelling meer empathisch zijn ten opzichte van de out-group dan jongeren voorafgaande aan de interactieve tentoonstelling.

Met een ANOVA werden de interactie-effecten bestudeerd, er was geen verschil tussen sekse en de voor- en na-condities met betrekking tot de mate van het bewust sociaal categoriseren F(1,260) = 0.41, p >.05, η2= 0.04. Wanneer het opleidingsniveau werd bestudeerd was er geen interactie-effect met de voor- en na-condities, F(2,260) = 0.61, p >.05, η2=0.03. Hetzelfde gold voor de leeftijdscategorieën en de voor- en na-condities, F(3,260) = 0.40, p >.05, η2= 0.01, de resultaten en gemiddelden staan weergegeven in Tabel 3. Kortom, sekse, leeftijd en het opleidingsniveau waren geen factoren die invloed hadden op het verwachte effect van de tentoonstelling op de mate van empathie voor leden van de out-group door jongeren.

Tabel 3. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en F - waarden (F) voor de sub schaal ‘empathie’ op de onafhankelijke variabelen: alle deelnemers, sekse, opleiding en leeftijd.

(22)

Voor-conditie Na-conditie N Gem. (SD) n Gem. (SD) n F Alle deelnemers 274 3.68 (0.06) 135 3.60 (0.07) 139 ns Man 110 3.47 (0.10) 59 3.57 (0.10) 51 ns Vrouw 164 3.81 (0.08) 76 3.74 (0.08) 88 ns Havo 75 3.61 (0.14) 32 3.53 (0.13) 43 ns Vwo 138 3.74 (0.12) 67 3.53 (0.12) 71 ns Mbo 61 3.56 (0.16) 36 3.90 (0.18) 25 ns 14/15 45 3.48 (0.18) 18 3.75 (0.16) 18 ns 16 128 3.73 (0.11) 63 3.91 (0.12) 65 ns 17 65 3.67 (0.12) 32 3.52 (0.12) 33 ns 18+ 38 3.67 (0.19) 22 3.44 (0.24) 14 ns ns: p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001

De vierde hypothese luidde: Jongeren zullen na de interactieve tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ minder discriminatie vertonen, dan jongeren die de interactieve tentoonstelling niet hebben doorlopen.

Bij deze hypothese werd ook met een ANOVA onderzocht of er een verschil is tussen de voor- en de na-conditie op de mate van discriminatie. Hier kwam geen significant resultaat uit, F(1,274) = 1.05, p >.05, η2=0.00, de hypothese wordt dus niet ondersteund. Dit betekent dat niet geconcludeerd kan worden dat de jongeren na het doorlopen van de interactieve tentoonstelling minder discriminatie vertonen dan jongeren voorafgaande aan de interactieve tentoonstelling.

Tevens waren met een ANOVA geen interactie-effecten gevonden tussen de voor- en de na-condities en mannen en vrouwen, F(1,260) = 0.07, p>.05, η2= 0.01, het opleidingsniveau, F(2,260) = 0.28, p >.05, η2= 0.00 en de leeftijdscategorieën, F(3,260) = 0.28, p >.05, η2= 0.02, met betrekking tot de mate van het bewust sociaal categoriseren. De resultaten en gemiddelden staan in Tabel 4 weergegeven. Sekse, leeftijd en het opleidingsniveau waren dus geen factoren die invloed hadden op de mate van het verwachte effect van de tentoonstelling op de mate van discrimineren door jongeren.

(23)

Tabel 4. Gemiddelden (Gem.), standaarddeviaties (SD), aantal deelnemers (n) en F - waarden (F) voor de sub schaal ‘discriminatie’ op de onafhankelijke variabelen: alle deelnemers, sekse, opleiding en leeftijd.

Voor-conditie Na-conditie N Gem. (SD) n Gem. (SD) n F Alle deelnemers 274 2.34 (0.06) 135 2.42 (0.06) 139 ns Man 110 3.40 (0.09) 59 3.50 (0.09) 51 ns Vrouw 164 2.28 (0.08) 76 2.34 (0.07) 88 ns Havo 75 2.22 (0.13) 32 2.24 (0.12) 43 ns Vwo 138 2.52 (0.10) 67 2.50 (0.11) 71 ns Mbo 61 2.27 (0.15) 36 2.52 (0.16) 25 ns 14/15 45 2.42 (0.17) 18 2.44 (0.14) 27 ns 16 128 2.25 (0.10) 63 2.32 (0.11) 65 ns 17 65 2.28 (0.11) 32 2.49 (0.11) 33 ns 18+ 38 2.40 (0.17) 22 2.45 (0.21) 14 ns ns: p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001

Als laatste zijn er twee mediatiehypotheses opgesteld, deze hypotheses luidden als volgt:

Hypothese 5: Wanneer jongeren empathie ervaren ten opzichte van leden van de out-group, zal dat ertoe leiden dat de mate van discriminatie, die deze jongeren hebben, vermindert.

Met een regressieanalyse werd onderzocht of er een verband is tussen de mate van empathie die jongeren ervaren ten opzichte van de out-group en de mate van discriminatie, zie Figuur 4. De regressieanalyse voorspelt de mate van discriminatie goed, F(1,273) = 23.58, p <0.00 en 8% van de discriminatie wordt verklaard door de mate van empathie die jongeren ervoeren ten opzichte van de out-group, R = 0.28, R ² = 0.08, β= -0.28. Een hogere mate van empathie gaat dus samen met een lagere mate van discriminatie. Echter, er is geen sprake van

(24)

een mediatie-effect van het effect van de tentoonstelling (voor/nameting) op discriminatie door empathie. Dit komt doordat er geen effect is gemeten van de tentoonstelling op de mate van discriminatie, F(1,274) = 1.05, p >.05.

Figuur 4: Hypothese 5, weergegeven in het model.

Hypothese 6: Wanneer jongeren empathie ervaren ten opzichte van leden van de out-group, zal dat ertoe leiden dat de mate van in-group favoritism, die deze jongeren hebben, vermindert.

Ook hier werd met een regressieanalyse onderzocht of er een eventuele correlatie zou zijn. Gevonden werd dat de regressieanalyse de mate van in-group favoritism goed voorspelt, F(1,273) = 12.21, p <0.005 en wordt 4.3% van de mate van de ervaren empathie verklaard door in-group favoritism, R = 0.21, R² = 0.04, β= -0.21. Een hogere mate van empathie ten opzichte van de out-group leden gaat samen met een lagere mate van in-group favoritism.

Ook hier geldt dat er geen conclusie kan worden getrokken dat empathie een mediatie kan zijn voor de mate van in-group favoritism, omdat er geen effect gevonden is tussen de onafhankelijke variabele (voor –en na metingen van de tentoonstelling) en de afhankelijke variabele (in-group favoritism, F(1,274) = 0.31, p > 0.05. (Zie Figuur 5).

(25)

Figuur 5: Hypothese 6, weergegeven in het model.

Zonder dat er hypotheses over zijn opgesteld is het interessant om te kijken of de onderlinge verbanden tussen de afhankelijke variabelen, die verwacht werden naar aanleiding van eerder onderzoek en worden weergegeven in het model (Figuur 1), terug gevonden zijn. De correlaties van alle afhankelijke variabelen in het model worden hieronder weergegeven in Tabel 5. De correlaties lijken de verwachtingen van het model te bevestigen, wel moet in achting worden genomen dat de betrouwbaarheid van de afhankelijke variabelen niet voldoende is om daadwerkelijke conclusies te kunnen trekken over de correlaties tussen de afhankelijke variabelen.

In Figuur 6 is te zien dat een hoge mate van sociale categorisatie gerelateerd is aan een hoge mate van in-group favoritism en dat een hoge mate van in-group favoritism sterk

gerelateerd is aan discriminatie. Daarbij is een hoge mate van in-group favoritism gerelateerd aan een lage mate van empathie voor de out-group en een lage mate van in-group favoritism gerelateerd aan een hoge mate van empathie voor de out-group. Ook is een hoge mate van empathie voor de out-group gerelateerd aan een lage mate van discriminatie en andersom. Tot slot correleert sociaal categoriseren niet significant met discriminatie, wat overeenkomt met het model waarin verwacht werd dat in-group favoritism een mechanisme tussen sociaal categoriseren en discriminatie zou zijn. Hetzelfde geldt voor de correlatie tussen sociaal categoriseren en empathie. Ook hier werd niet een duidelijke relatie verwacht en is de correlatie lager en minder significant dan de andere correlerende subschalen.

Tabel 5. Correlaties tussen de sub schalen (Pearson’s R)

(26)

Sociale categorisatie - 0.29*** 0.13** 0.06 In-group favoritism - -0.21*** 0.57***, Empathie - -0.21*** Discriminatie - ns, p < .1, * p < .05, ** p < .01 *** p < .001

Figuur 6: Correlaties weergegeven in het model.

Discussie

In deze studie werd het effect onderzocht van een interactieve tentoonstelling op de mate van discriminatie door jongeren. Daarbij werden enkele psychologische mechanismes, waarvan op basis van eerdere onderzoeken geconcludeerd zou kunnen worden dat deze ten grondslag zouden liggen aan discriminatie, nader onderzocht om meer inzicht te kunnen krijgen in hoe discriminatie beïnvloedt zou kunnen worden. De onderzoeksvraag in deze studie luidde: Wat is het effect van een bezoek aan de interactieve tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ op discriminatie door jongeren. In het onderzoek is er geen effect gemeten van de interactieve tentoonstelling op de mate van discriminatie door jongeren. Met anderen woorden, er kan niet worden geconcludeerd dat jongeren minder discrimineren na het doorlopen van de interactieve tentoonstelling dan jongeren voorafgaande aan de interactieve tentoonstelling.

(27)

Wat betreft de onderliggende psychologische mechanismes geldt dat er niet kan worden geconcludeerd dat jongeren na het doorlopen van de tentoonstelling zich meer bewust zijn van het feit dat ze sociaal categoriseren ten opzichte van de deelnemers voorafgaand aan de tentoonstelling en dat jongeren niet minder in-group favoritism vertonen dan jongeren die de tentoonstelling niet hebben doorlopen. Verder is niet gebleken dat de jongeren na het doorlopen van de tentoonstelling een hogere mate van empathie vertonen naar de out-group ten opzichte van de jongeren die de tentoonstelling niet hebben doorlopen. Wat betreft de mediatiehypotheses kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een mediatie-effect van empathie op het effect van de tentoonstelling op discriminatie of op het effect van de tentoonstelling op in-group favoritism. Dit omdat er geen effect gevonden is van de

tentoonstelling op de mate van discriminatie en in-group favoritism, ondanks dat er wel een effect gevonden is tussen de mate van empathie en discriminatie en tussen de mate van empathie en in-group favoritism. Deze negatieve verbanden zijn ook terug gevonden in de correlaties tussen deze afhankelijke variabelen en lijken deze verbanden daarmee te bevestigen. Wat betreft de exploratieve hypotheses zijn er geen effecten gevonden tussen leeftijd, opleidingsniveau en sekse op de afhankelijke variabelen. Bij jongens is er dus niet een groter effect te zien van de tentoonstelling op de afhankelijke variabelen dan bij meisjes. Ditzelfde geldt voor deelnemers die lager zijn opgeleid en voor jongere deelnemers, ook voor die groepen is er niet een sterker effect gevonden dan bij hoger opgeleide deelnemers en oudere deelnemers.

Dit alles tezamen genomen geeft dus als antwoord op de onderzoeksvraag dat er niet geconcludeerd kan worden dat een bezoek aan de interactieve tentoonstelling ‘Fort van de Democratie’ effect heeft op discriminatie door jongeren. Dit wil echter niet zeggen dat de theoretisch onderliggende verbanden geen invloed hebben op discriminatie, of dat het

opgestelde model (Figuur 1) niet correct zou zijn. Het tegenovergestelde lijkt waar te zijn. De gevonden correlaties tussen de afhankelijke variabelen lijken namelijk te duiden op een bevestiging van het opgestelde model. Het is daarom interessant om dit model mee te nemen naar een volgend onderzoek. Eerst zal er echter kritisch gekeken worden naar een aantal kanttekeningen aan en beperkingen van het huidige onderzoek.

Een eerste en groot punt van kritiek is de lage betrouwbaarheid van de eerste drie afhankelijke variabelen van de vragenlijst. Deze waren lager dan de vaak gestelde norm (α >.60), waardoor de vragenlijst niet optimaal was. Vanwege logistieke redenen had het haast

(28)

om de betrouwbaarheid van de vragenlijst hoger te krijgen. Voor een volgend onderzoek wordt aangeraden om verder te zoeken naar items uit bestaande vragenlijsten om deze te gebruiken of om net zo lang de items van de afhankelijke variabelen te veranderen en te testen tot de betrouwbaarheid van de vragenlijst voldoende zal zijn. Verder is er bij deze vragenlijst de nadruk gelegd op de nationale groep om in-group favoritism te meten. Echter, zoals eerder is vermeld zijn er nog meer aspecten waarop een persoon wel of niet tot de in-group of out-group kan behoren. Voor dit onderzoek is gekozen om het eerst bij de nationale groep te houden, maar voor een volgend onderzoek is het interessant om te kijken of dit ook doorgetrokken kan worden naar meerdere aspecten van sociale groepen.

Een tweede punt van kritiek heeft tevens betrekking op de betrouwbaarheid. Deelnemers die het eerst aanwezig waren op het ‘Fort van de Democratie’ werden

meegenomen naar de andere ruimte om alvast de vragenlijst in te vullen. Echter, het kan zijn dat deelnemers die eerder aanwezig zijn, ook andere specifieke eigenschappen hebben dan de deelnemers die later komen, waardoor de verdeling wellicht niet als willekeurig kan worden beschouwd. In een vervolgenonderzoek zouden jongeren op alfabetische volgorde kunnen worden opgehaald om de vragenlijst in te vullen.

Een derde punt van kritiek is een kans op wederzijdse beïnvloeding. Voordat de deelnemers aan de tentoonstelling beginnen wordt nadrukkelijk gezegd dat de deelnemers de vragen zelfstandig en naar eigen mening moeten invullen. Daarbij lopen er altijd twee

werknemers van het Fort door de tentoonstelling om te kijken of iedereen zich hieraan houdt, de opdrachten serieus neemt en om eventuele vragen te beantwoorden. Wat echter toch invloed kan hebben gehad op de resultaten van dit onderzoek is dat de deelnemers in koppels de tentoonstelling hebben doorlopen en dat de deelnemers elkaar daarbij hebben beïnvloed. Het zou kunnen dat, wanneer dit invloed heeft gehad, dit effect zou vervallen wanneer

iedereen afzonderlijk de tentoonstelling doorloopt. Echter, dit zal logistiek wellicht lastig zijn om te realiseren. Daarbij zoeken jongeren elkaar alsnog op, ze komen elkaar onderweg in de tentoonstelling namelijk vaak tegen. Wellicht zou er eerder winst worden behaald door nog een keer extra nadruk te leggen op de waarde van het voor jezelf invullen van de vragen en er extra op te wijzen dat de deelnemers mogen verschillen van mening en dat alle meningen er mogen zijn.

Een vierde punt van kritiek is dat er niet is gecontroleerd voor de motivatie van jongeren voor het invullen van de vragenlijst. Jongeren zijn over het algemeen enthousiast

(29)

over de tentoonstelling maar dat betekend niet dat de jongeren ook automatisch gemotiveerd zijn om de vragenlijst in te vullen. Daardoor kan het zijn dat er nog meer niet-serieus

ingevulde vragenlijsten mee zijn genomen in de data-analyse, wat de betrouwbaarheid van de resultaten zou kunnen verminderen. Hier zou voor gecontroleerd kunnen worden met een vraag in het begin in hoeverre de deelnemer zin heeft om de vragenlijst in te vullen.

Een logistieke kanttekening van dit onderzoek, die ook met beïnvloeding te maken heeft, is dat de deelnemers tijdens het invullen van de vragenlijst elkaars antwoorden konden bekijken vanwege een kleine ruimte waar de vragenlijsten werden ingevuld. De deelnemers zaten samen aan een tafel, waardoor het mogelijk is dat, ondanks dat iemand observeerde, de deelnemers elkaar hebben beïnvloed bij het invullen van de vragenlijst. Daarbij kan het rondlopen van een begeleider die toezicht hield, ertoe geleid hebben dat het invullen van de vragenlijsten als minder anoniem werd ervaren dan van tevoren is medegedeeld. Hierdoor kan het zijn dat de deelnemers de vragenlijst meer sociaal wenselijk hebben ingevuld. Dit kan ertoe hebben geleid dat de betrouwbaarheid van de vragenlijst is verminderd. Voor een vervolgonderzoek wordt aangeraden om de deelnemers afzonderlijk een vragenlijst te laten afnemen, wellicht een voor een, of in tweetallen waarbij ze allebei aan de andere kant van de ruimte worden neergezet tijdens het invullen van de vragenlijst en dat de begeleider dan gewoon bij de ingang van de ruimte op een stoel zit, zodat de deelnemers zich minder bekeken zullen voelen.

Een andere kanttekening van deze studie is dat de tentoonstelling 100 minuten duurt en dat dit wellicht te kort is om een verandering in attitude te kunnen bewerkstelligen. Wellicht is dit een psychologisch mechanisme wat meer tijd nodig heeft om te kunnen worden veranderd. Interessant zou zijn om docenten een pakket, met betrekking tot de thema’s die naar voren komen in de tentoonstelling, mee naar school te geven. Docenten kunnen dan in de weken daarna nog verder gaan met deze thema’s aan de hand van het materiaal in dit pakket. Wanneer dit gedaan zou worden zou het ook interessant zijn om een langetermijneffect meting af te nemen. In dit onderzoek is alleen gekeken naar een

kortetermijneffect, maar het is interessant om te onderzoeken in hoeverre er na een maand, nadat jongeren de tentoonstelling hebben doorlopen, een effect te vinden is en na bijvoorbeeld drie maanden. Deze vragenlijst zal dan digitaal moeten worden afgenomen of idealiter in de klas onder toezicht van hun docent moeten worden afgenomen.

(30)

met een vragenlijst maar met een experimenteel design. Discrimineren is een actie, de kans is groot dat het meten van discriminatie beter gedaan kan worden door middel van een

experimentele setting, dan door het invullen van een vragenlijst. Op deze manier zal de uitkomst ook betrouwbaarder zijn omdat het niet meer mogelijk is om sociaal wenselijk te reageren, of dat er niet meer naar een gemiddelde kan worden geneigd. Zo’n experiment zou bijvoorbeeld deelnemers kunnen laten kiezen tussen een in-group –en een out-group lid om bepaalde activiteiten mee te doen. Deze personen kunnen verschillen dan op basis van ras, sekse en/of geloofsovertuiging.

Omdat er in dit onderzoek geen effecten zijn gemeten over de opgestelde hypotheses is het moeilijk om een daadwerkelijke nieuwswaarde en praktische implicaties te geven. Daarom is het van belang om deze studie te repliceren waarbij de voorgestelde verbeteringen worden geïmplementeerd zodat bovenstaande verwachtingen kunnen worden bevestigd.

Het huidige onderzoek is een eerste studie die onderzoek heeft gedaan naar

discriminatie binnen de tentoonstelling het ‘Fort van de Democratie’. Deze studie had niet een perfect onderzoeksopzet, maar biedt wel een hoop handvatten voor een vervolgonderzoek over dit onderwerp, want discriminatie is een actueel onderwerp. Elke dag worden er grote groepen mensen gediscrimineerd en anders behandeld vanwege ras, sekse of

geloofsovertuiging. Het is daarom van belang om dit onderwerp te blijven onderzoeken zodat discriminatie nog beter begrepen kan worden en er uiteindelijk zo functioneel mogelijk op ingegrepen kan worden. Een tentoonstelling zoals het ‘Fort van de Democratie’ heeft het doel om discriminatie door jongeren te verminderen en wederzijds respect tussen verschillende groepen te bevorderen. Jongeren zijn hierin een goede doelgroep om te onderzoeken omdat zij beweeglijk zijn in hun attitudes en omdat zij de toekomstige generatie zijn.

Referenties

Batson, C. D., & Ahmad, N. Y. (2009). Using Empathy to Improve Intergroup Attitudes and Relations. Social Issues and Policy Review, 3, 141-177.

Batson, C. D., Polycarpou, M. P., Harmon-Jones, E., Imhoff, H. J., Mitchener, E. C. B Ednar, L. L., Klein, T. R., & Highberger, L. (1997). Empathy and Attitudes: Can

(31)

Feeling for a Member of a Stigmatized Group Improve Feelings Toward the Group? Journal of Personality and Social Psychology, 72, 105-118.

Bigler, S., & Liben, L. S. (2007). Explaining and Reducing Children’s Social Stereotyping and Prejudice. Developmental Intergroup Theory, 16, 162-166.

Brewer, M.B. (1999). The psychology of prejudice: In-group love or outgroup hate? Journal of Social Issues, 55, 429–444.

Briñol, P., & Petty, R. E. (2005). Individual Differences in Attitude Change. Albarracin, I. D., Johnson, B. T. & Zanna, M.P. The handbook of attitudes and attitude change (pp. 575-615). Mahwah, New Jersey: Erlbaum.

Choi, J., & Bowles, S. (2007). The coevolution of parochial altruism and war. Science, 318, 636–640.


Cunningham, W.A., Johnson, M.K., Raye, C.L., Gatenby, J.C., Gore, J.C., & Banaji, M.R. (2004). Separable neural components in the processing of Black and White faces. Psychological Science, 15, 806–13.

Eagly, A. H., & Chaiken, S. (1993). The Psychology of Attitudes. New Jersey, Harcourt Brace Jovanovich College Publishers.

Frey, D., & Gaertner, S. L. (1986). Helping and the avoidance of inappropriate interracial behavior: A strategy than can perpetuate a non-prejudiced self-image. Journal of

(32)

Graves, S. B. (1999). Television and Prejudice Reduction: When Does Television as a Vicarious Experience Make a Difference? Journal of Social Issues, 55, 707–725.

Han, S., Xu, X., Zuo, X., & Wang, X. (2009). Do you feel my pain? Racial Group

Membership Modulates Empathic Neural Responses. The Journal of Neuroscience, 29, 825-829.

Houlette, M. A., Gaertner, S. M., Johnson, K. M., Banker, B. S., & Riek, B. M. (2004). Developing a More Inclusive Social Identity: An Elementary School Intervention. Journal of Social Issues, 60, 35-55.

Huijzer, A. (2012). Het effect van het Fort van de Democratie op het vertrouwen in de democratie onder jongeren van meerderheidsgroepen en minderheidsgroepen. Gevonden op 13 mei, 2017: http://www.fortvandedemocratie.nl/huijzer.pdf

Johnson, J. D., Simmons, C. H., Jordan, A., MacLean, L., Taddei, J., & Thomas, D. (2002). The impact of Race and Defendant Empathy Induction on Judicidal Decisions. Journal of Applied Social Psychology, 32, 1208-1223.

Killen, M., & Stangor, C. (2001). Children’s Social Reasoning about Inclusion and Exclusion in Gender and Race Peer Group Contexts. Child Development, 72, 174–186.

Luthanen, R., & Crocker, J. (1992). A collective self-esteem scale: Self- evaluation of one’s social identity. Personality and Social Psychology Bulletin, 18, 302-318.


(33)

Maio, G. R., & Haddock, G. (2009). The Psychology of Attitudes and Attitude Change. London, SAGE.

Oatley, K. (2002). Emotions and the story worlds of fiction. In M. C. Green, J. J. Strange & T. C. Brock (Eds.), Narrative impact: Social and cognitive foundations (39–69). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.


Ooijen van, I. (2011). Het Effect van de Interactieve Tentoonstelling ‘Fort van de

Democratie’ op Kennis en Opvattingen over Democratisch Burgerschap bij Jongeren. Gevonden op 13 mei, 2017: http://www.fortvandedemocratie.nl/ooijen.pdf

Paluck, E. L., & Green, D., P. (2009). Prejudice Reduction:
What Works? A Review and Assessment of Research and Practice. Annual Review Psychology, 60, 39-367.

Pettigrew, T. F., & Meertens, R. W. (1995). Subtle and blatant prejudice in western Europe. European Journal Social Psychology, 25, 57–75.

Preston, S. D., & de Waal, F. B. M. (2002). Empathy: Its ultimate and proximate bases. Journal of Behavioral and Brain Science, 25, 1–72.

Rhodes, M. (2013). How Two Intuitive Theories Shape the Development of Social Categorization. Child Development Perspectives, 7, 12–16.

(34)

Rogers, R. W., & Prentice-Dunn, S. (1981). Deindividuation and Anger-Mediated Interracial Aggression: Unmasking Regressive Racism. Journal of Personality and Social Psychology, 1, 63-73.

Rose, A. J., & Rudolph, K. D. (2006). A Review of Sex Differences in Peer Relationship Processes: Potential Trade-offs for the Emotional and Behavioral Development of Girls and Boys. Psychological Bulletin, 132, 98–131

Rutland, A., Killen, M., & Abrams, D. (2010). A New Social-Cognitive Developmental Perspective on Prejudice: The Interplay Between Morality and Group Identity. Perspectives on Psychological Science, 5, 279–291.

Sim, J. J., Corell, J., & Sadler, M., S. (2013). Understanding Police and Expert Performance: When Training Attenuates (vs. Exacerbates) Stereotypic Bias in the Decision to Shoot. Personality and Social Psychology Bulletin, 39, 291–304.

Smith, E. R., & Mackie, D. M. (2007). Social Psychology. New York: Psychology Press.

Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), 2014. Ervaren discriminatie in Nederland. Gevonden 22 September, 2016 op:

http://www.art1middennederland.nl/wpcontent/uploads/2013/08/Ervaren-discriminatie-in-Nederland1.pdf

Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), 2016. Integratie in zicht? Gevonden op 29 April, 2017 op:

(35)

Tajfel, H., & Turner, J. C. (1979). In Integrative Theory of Intergroup Conflict. Monterey:

Brooks/Cole Pub. Co.

Tuinier, J. D., & Visser, G. (2009). Jongeren maken Democratie: Evaluatie Fort van de Democratie. Stichting Vredeseducatie Utrecht.

Visser, P. S., & Krosnick, J., A. (1998). Development of Attitude Strength Over the Life Cycle: Surge and Decline. Journal of Personality and Social Psychology, 75, 1389-1410.

Xu, X., Zuo, X., Wang, X., & Han, S. (2009). Do You Feel My Pain? Racial Group

Membership Modulates Empathic Neural Responses. The Journal of Neuroscience, 29, 8525– 8529.

Bijlage vragenlijst:

Welkom! Leuk dat je mee wilt doen aan dit onderzoek! Al je antwoorden zijn anoniem. Let op dat je alles alleen invult. En dat je eerlijk bent. Heb je vragen, steek je vinger op. Dan komt de

begeleider.

Alvast heel erg bedankt!

Ik ben een: man/vrouw. Ik ben ……. Jaar oud. Ik zit op het:

o VMBO o HAVO

(36)

o MBO o HBO o MO

Heb je een geloof? Nee

Ja, namelijk………. Welk antwoord past bij jouw mening? Kleur het rondje ervoor in.

Mijn geloof is belangrijk voor mij o Helemaal niet

o Niet zo erg o Weet ik niet o Wel wat o Heel erg

In welk land ben je geboren?... In welk land zijn je ouders geboren? Moeder……….

Vader……… Met welke nationale groep voel jij je het meest verbonden? Kies er één.

o Nederland o Turkije o Suriname o Marokko

o Anders, namelijk…….

‘Ik voel me sterk verbonden met mijn nationale groep’ In hoeverre ben je het hiermee eens? o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

‘In Nederland leven nationale groepen veel naast elkaar, niet MET elkaar’ o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Mijn mening lijkt op die van andere mensen uit mijn nationale groep o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Ik zie snel of iemand tot dezelfde nationale groep behoort als ik o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

(37)

o Mee eens

o Helemaal mee eens

Als ik iemand zie, kan ik al gauw inschatten bij welke nationale groep die persoon hoort o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Ik heb snel een mening over iemand die ik nog niet zo goed ken o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Uiteindelijk zijn we allemaal mensen en zie ik vooral overeenkomsten en niet de verschillen o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Mijn nationale groep is beter dan die van anderen o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Mensen met een andere nationaliteit doen soms vreemde dingen o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Ik ga het liefst om met mensen uit mijn nationale groep o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Ik word blij als iemand uit mijn nationale groep iets wint bij de olympische spelen o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

(38)

Ik woon het liefst in een buurt waar veel mensen uit mijn nationale groep wonen o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Ik ben net zo aardig tegen mensen uit een andere nationale groep dan tegen mensen uit mijn eigen nationale groep

o Helemaal mee oneens o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Mensen uit een andere nationale groep vermijd ik liever o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Ik leen liever geld uit aan een onbekende uit mijn nationale groep dan iemand uit een andere nationale groep

o Helemaal mee oneens o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Ik zou best een date willen met iemand uit een andere nationale groep o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Ik voel mee met emotionele situaties van een persoon die ik niet ken o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Ik raak overstuur wanneer iemand verkeerd word behandeld (ook al ken ik die persoon niet) o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

(39)

o Helemaal mee oneens o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

Als een bekende van mij erg blij is, word ik ook erg blij o Helemaal mee oneens

o Mee oneens

o Niet oneens/niet eens o Mee eens

o Helemaal mee eens

- Einde-

(40)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door deze tentoonstelling aan te bieden, nodigt het Centrum voor Vrijzinnigen van de Provincie Luik het publiek uit om de mechanismen die ons oordeel bepalen beter te begrijpen en

Lebhart (2002), Crush &amp; Williams (2005), as well as Campbell (2007) break down illegal immigrants into two groups — that is, those that enter South Africa legally but stay

For a given processdispersionand technicalspecification, it remains within the control of the operations managerto set the process mean to such a value that the total cost of scrap

Thus, there are country-specific drivers that compel local scientists to engage with public audiences, with implications for institutions and policymakers who wish to

[r]

The first exhibition devoted solely to the subject of modern landscape design was the San Francisco Museum of Art’s 1937 ‘Contemporary Landscape Architecture and Its Sources’.. 2

Speel samen met de kinderen/jongeren gids: laat hen kiezen of beslis samen voor welke werken jullie even blijven staan.. Kies niet enkel de werken die je

Tijdsduur Wanneer niet wordt gekozen voor reproductie, dan zijn 50 minuten voldoende (35 minuten voor de inleiding en het maken van de affiche en 15 minuten voor de