• No results found

Werkende kinderen in India

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Werkende kinderen in India"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Werkende kinderen in India

Werk als mediator tussen SES en internaliserende en externaliserende problemen

Naam: Corine van Doorn

Studentnummer: 1293494

Studierichting: Orthopedagogiek

Begeleider: M. van Geel

Datum: 1-6-2015

Identiek met de versie ingeleverd op Turnitin

(2)
(3)

3

Abstract

Kinderen met een laag SES hebben meer risico op internaliserende en externaliserende problemen. In India werken kinderen met een laag SES vaker en langer dan kinderen met een hoog SES. Wanneer kinderen in India werken, lopen zij meer risico op internaliserende en externaliserende problemen. Door middel van de

zelfrapportage versie van de SDQ, de scholen van de kinderen en interviews is onderzoek gedaan naar werk als mediator tussen SES en internaliserende en externaliserende problemen. Aan dit onderzoek deden 293 kinderen tussen de tien en de veertien jaar (M = 12.27, SD = 1.10) mee. Van deze kinderen waren er 102 (40 jongens, 58 meisjes en vier onbekend geslacht) met een laag SES en 191 (121 jongens, 64 meisjes en vijf onbekend geslacht) met een hoog SES. Uit het onderzoek bleek dat kinderen met een laag SES meer werkten en meer problemen hadden. Meer werk had een negatieve samenhang met internaliserende en externaliserende problemen. Werk is geen mediator voor de relatie tussen SES en internaliserende en externaliserende problemen. Een mogelijke verklaring voor het feit dat werk geen mediator is, is de besteding van geld. De kinderen met een hoog SES mogen het geld waarschijnlijk zelf houden en de kinderen met een laag SES kunnen met het geld wat ze verdienen hun familie onderhouden.

(4)

4

Inleiding

Er is veel onderzoek gedaan naar de oorzaak van internaliserende en externaliserende problemen. Een van de risicofactoren van internaliserende en externaliserende problemen is een lage sociaaleconomische status (SES). Kinderen die opgroeien in een gezin met een laag SES hebben meer kans om internaliserende en

externaliserende problemen te ontwikkelen (Bradley & Corwyn, 2002; Brooks-Gunn & Duncan, 1997; Conger, Ge, Elder, Lorenz, & Simons, 1994; McLoyd, 1998; Patterson, DeBaryshe, & Ramsey, 1989; Reiss, 2013; Takeuchi, Williams, & Adair, 1991). Zo voelen kinderen met een laag SES zich ongelukkiger, ontwikkelen zij eerder een depressie, ervaren zij meer stress en zijn zij eerder in staat om zelfmoord te plegen (Fergusson, Woodward, & Horwood, 2000; Fröjd, Marttunen, Pelkonen, Von der Pahlen, & Kaltiala-Heino, 2006). Bij onderzoeken naar externaliserend probleemgedrag worden bijvoorbeeld alcoholproblemen, crimineel gedrag en gedragsproblemen in samenhang met een laag SES gevonden (Davis, Banks, Fisher, & Grudzinska, 2004; Fröjd et al., 2006; Lahey et al., 1995) Het maakt voor de ontwikkeling van problemen bij kinderen met een laag SES niet uit welke culturele achtergrond ze hebben (Bolger, Patterson, Thompson, & Kupersmidt, 1995).

Er is al een vergrote kans op externaliserende problemen wanneer kinderen korte tijd te maken hebben met een laag SES (Duncan, Brooks-Gunn, & Klebanov, 1994). Maar als de armoede langer aanhoudt, wordt de kans op problemen in de ontwikkeling groter. De lange termijngevolgen van een laag SES bij kinderen bevatten zowel meer gedragsproblemen als internaliserende problemen (Korenman, Miller, & Sjaastad, 1995; McLeod & Shanahan, 1993). Niet alleen de armoede waar het gezin nu mee te maken heeft, verandert de kans op problemen. Als families al langer in armoede verkeren, is de kans ook groter dat de kinderen uiteindelijk meer

externaliserende gedragsproblemen laten zien (Scaramella, Neppl, Ontai, & Conger, 2008). Een betere

ontwikkeling van de kinderen is mogelijk als de SES na verloop van tijd weer toeneemt (Moore, Glei, Driscoll, & Zaslow, 1998).

Het is duidelijk dat een laag SES een groter risico geeft op internaliserende en externaliserende

problemen. Het is belangrijk om te weten hoe deze relatie werkt, om zo goede (preventieve) hulpverlening aan te kunnen bieden (Duncan, Brooks-Gunn, & Klebanov, 1994). Een laag SES heeft namelijk niet een directe

(5)

5

factoren die mediërend werken, zijn het opgroeien in een slechte buurt (Duncan, Brooks-Gunn, & Klebanov, 1994), inefficiënt en hard ouderschap (Conger et al., 1994; McCoy, Frick, Loney, & Ellis, 1999; McLoyd, 1998), minder toegang tot stimulerende materialen en activiteiten (Bradley & Corwyn, 2001), stress en sociaal

isolement van de ouders (Dodge, Pettit, & Bates, 1994). Een mogelijke andere mediator factor tussen laag SES en internaliserende en externaliserende problemen, is werk.

Werken in Adolescentie

In de Verenigde Staten hebben kinderen met een hoger SES meer kans om te werken (Schill, McCartin, & Meyer, 1985). Maar in een voornamelijk ongeschoolde maatschappij zoals India, werken kinderen uit gezinnen met een laag SES juist vaker. Zij moeten vaker hun eigen tijd inleveren om te werken om het gezin te kunnen onderhouden. Een laag SES is in deze ongeschoolde maatschappijen een van de grootste voorspellers van een langere werktijd (Ali, Shahab, Ushijima, & De Muynck, 2004; Bordin, Pires, & Paula, 2013; ILO, 2013; Larson &Verma, 1999; Skoufias, 1994). In deze voornamelijk ongeschoolde maatschappij geven ouders vaker dan in westerse maatschappijen aan kinderen te willen, zodat die kunnen werken en geld kunnen verdienen voor het gezin (Larson & Verma, 1999).

Werken in de adolescentie heeft zowel positieve als negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen. Uit onderzoek blijken er vooral negatieve effecten te kleven aan te veel werken in de adolescentie. Hoewel helemaal niet werken lagere schoolresultaten oplevert dan wel werken, levert meer dan twintig uur werk per week ook weer lagere schoolresultaten op in de westerse maatschappij (Schill et al., 1985). In andere

onderzoeken werd gevonden dat wanneer adolescenten meer dan twintig uur werkten, het risico op

probleemgedrag toenam. Ze gebruiken gemiddeld meer drugs en zijn vaker betrokken bij delinquent gedrag (Mihalic & Elliott, 1997; Monahan, Lee, & Steinberg, 2011). Twintig uur is een belangrijke grens in het Westen, onder deze grens kan werken positieve gevolgen hebben (Woodhead, 2004). Een risicofactor echter voor het ontwikkelen van probleemgedrag is ook als adolescenten al vroeg zijn begonnen met werken (Benvegnú, Fassa, Facchini, Wegman, & Dall'Agnol, 2005). In een onderzoek onder Pakistaanse adolescenten tussen de 11 en 16 jaar die werkten, werd gevonden dat zij gemiddeld meer probleemgedrag hadden dan hun leeftijdsgenoten (Bandeali et al., 2008). Vooral de kinderen met een slechte werkomgeving hadden een grotere kans op het

(6)

6

ontwikkelen van probleemgedrag. Het maakt bij kinderen die wonen in armere landen, werken in een slechte werkomgeving of vroeg zijn begonnen met werken dus niet uit of ze meer of minder dan twintig uur werken. Voor hen bestaat de kans dat al het werk zal samenhangen met externaliserende problemen.

Naar de gevolgen van werken voor internaliserende problemen is nog weinig onderzoek gedaan. En de onderzoeken die gedaan zijn, vinden niet een eenduidig antwoord op de vraag of er meer internaliserende problemen ontstaan. Een aantal onderzoeken onder westerse adolescenten vinden geen tot hooguit een klein significant verschil in internaliserende problemen bij adolescenten die werken (Larson & Verma, 1999; Nuwayhid, Usta, Makarem, Khudr, & El-Zein, 2005; Steinberg, Fegley, & Dornbusch, 1993). Maar in de onderzoeken in armere landen worden wel grotere verschillen gevonden. In Jordanië werden onder kinderen die werken en daarnaast ook naar school gaan wel meer psychische problemen gevonden dan bij kinderen die niet werken (Al-Gamal, Hamdan-Mansour, Matrouk, & Nawaiseh, 2013). Bij kinderen die gevaarlijk werk doen, zoals werken met oplosmiddelen, wordt een hogere mate van depressie gevonden (Saddik, Nuwayhid,

Williamson, & Black, 2003). Maar ook in een onderzoek onder arme kinderen in Brazilië die ongevaarlijk werk deden, kwamen vier keer meer ernstige internaliserende problemen voor dan bij kinderen die nog nooit hadden gewerkt (Bordin et al., 2013). In een onderzoek onder Ethiopische kinderen werden grote gevolgen van werken gevonden voor de psychische problemen. Angst kwam bijvoorbeeld bij deze werkende kinderen twee keer zo vaak voor als onder de niet-werkende kinderen (Fekadu, Alem, & Hägglöf, 2006). Een internationale studie in Bangladesh, Nepal, Pakistan en Afghanistan laat zien dat adolescenten die bij de steenovens werken, meer angst en een lager zelfvertrouwen hadden dan niet-werkende kinderen (Graves, 2014). In India is onderzoek gedaan naar de meest voorkomende vorm van werk van kinderen, namelijk huishoudelijk werk doen bij andere mensen. Hieruit bleek dat kinderen in India soms als slaaf worden behandeld en mishandeld worden (Gamlin, Camacho, Ong, & Hesketh, 2013). Ook beginnen ze al met werken op jonge leeftijd in vergelijking met de westerse samenleving. Hierdoor missen ze vaker uren op school en bouwen ze een minder goed sociaal netwerk op. Het gevolg is dat de kans groter wordt dat kinderen meer internaliserende problemen krijgen (Gamlin et al., 2013). Naast dit huishoudelijk werk verrichten kinderen in India vaak ander gevaarlijk werk omdat de wetgeving over kinderarbeid niet voldoende is. Werkende kinderen in India zullen eerder dan werkende westerse kinderen de

(7)

7

negatieve gevolgen op internaliserende problemen ervaren.

Huidig Onderzoek

In dit onderzoek wordt gekeken of er een samenhang is tussen het aantal uur werk en de internaliserende en externaliserende problemen die adolescenten met een laag SES in India ervaren. Kinderen met een laag SES ervaren meer internaliserende en externaliserende problemen dan kinderen met een hoog SES (Bradley & Corwyn, 2002). De adolescenten met een laag SES werken gemiddeld vaker en langer dan adolescenten met een hoog SES (Larson &Verma, 1999). Werken is een risicofactor voor adolescenten in India om internaliserende en externaliserende problemen te ontwikkelen (Gamlin et al., 2013; Mihalic & Elliott, 1997;). Zodra kinderen onder slechte omstandigheden werken, zal het niet meer uitmaken hoelang ze werken, maar zal al het werk een grotere kans geven op internaliserende en externaliserende problemen (Bandeali et al., 2008; Gamlin et al., 2013). Op grond van de theorie is de hypothese dat werk een mediërende factor is tussen een laag SES en internaliserende en externaliserende problemen.

Methode

Participanten

Aan dit onderzoek hebben 293 kinderen uit Pune in India deelgenomen, waarvan er 102 een laag SES hebben en 191 een hoog SES. De groep met een laag SES bestaat uit 40 jongens en 58 meisjes. Van vier kinderen was het geslacht niet bekend. De leeftijd van de kinderen met een laag SES valt tussen de 11 en de 14 jaar, met als gemiddelde 12.6 jaar en SD = 1.3. Van de kinderen met een hoog SES zijn er 121 jongens en 65 meisjes. Van vijf kinderen was het geslacht niet bekend. Hun leeftijd ligt tussen de 10 en de 14 jaar, met als gemiddelde 12.2 jaar en SD = 1.1.

Instrumenten

SES. SES is gemeten aan de hand van de scholen waarop de kinderen zaten. In India gaan de meeste kinderen met een hoog SES naar privéscholen en de kinderen met een laag SES naar scholen van de regering (French & Kingdon, 2010). Er kan aan de hand van naar welke school de kinderen gaan dus worden bepaald of

(8)

8

ze een hoog of een laag SES hebben.

Externaliserend en internaliserend probleemgedrag. Externaliserend en internaliserend

probleemgedrag is gemeten met de zelfrapportage versie van de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) (Goodman, 1997). Dit is een korte vragenlijst die snel kan aangeven of er probleemgedrag bij het kind voorkomt (Goodman, 2001). Deze vragenlijst heeft een goede predictieve, inhouds- en concurrent validiteit (Goodman & Scott, 1999). De SDQ kan goed worden gebruikt om groepsverschillen mee aan te geven (Goodman, Meltzer, & Bailey, 1998). Daarnaast is de SDQ ook internationaal te gebruiken (Woerner et al., 2004). De zelfrapportage versie SDQ is een korte vragenlijst die kinderen tussen de 11 en 16 jaar invullen. Zij kunnen aangeven of ze emotionele problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit, sociale problemen en problemen met leeftijdsgenoten ervaren. Bij elk onderwerp zijn vijf vragen gesteld. De schaalankers waartussen gekozen kan worden, zijn niet waar, een beetje waar en zeker waar. Enkele voorbeelden van de items zijn: 'Ik word erg boos en ben vaak driftig' en 'Ik ben vaak ongelukkig, in de put of in tranen'.

Werk. Werk is gemeten aan de hand van de dagboekmethode. De kinderen zijn op drie verschillende dagen geïnterviewd over de afgelopen dag. Dit interview ging twee keer over een weekdag en een keer over een weekenddag. Uit deze interviews kon daarna per vijf minuten de tijdsbesteding van de kinderen worden

genoteerd. De dagboekmethode blijkt uit eerder onderzoek valide en redelijk betrouwbaar te zijn (Juster, Ono, & Stafford, 1985; Larson & Verma, 1999).

De cronbach's alpha van het huidig onderzoek is 0.67 bij internaliserende problemen en daarmee voldoende. Bij externaliserende problemen is de cronbach’s alpha 0.55 en daarmee onvoldoende.

Procedure

In India zijn scholen uitgekozen door middel van convenience sampling en aan hen is gevraagd om mee te doen met het onderzoek. Bij de scholen die toestemming hadden gegeven, gingen onderzoekers langs om de kinderen te interviewen. De ouders van deze kinderen waren van tevoren op de hoogte gebracht van het onderzoek en konden hun kind afmelden. Aan de kinderen werd van tevoren meegedeeld dat het onderzoek anoniem en vrijwillig was. Op drie verschillende dagen zijn ze geïnterviewd over de afgelopen dag. Daarnaast is

(9)

9

op een van de dagen aan de kinderen gevraagd om de zelfrapportage van de SDQ in te vullen. De interviews duurden per dag ongeveer een uur en na afloop werden de kinderen beloond met stickers. Wanneer een kind maar een dag aanwezig was, werd deze verwijderd uit de data. Als kinderen twee dagen aanwezig waren, werd de overige dag als missend ingevuld. De interviews werden in het Engels, Hindi of Marathi afgenomen, dit hing af van de talen die het kind sprak. De interviews werden opgenomen op band en later in Excel verwerkt. Daarna zijn de interviews van Excel overgezet in SPSS.

Resultaten

Algemene Analyse

In Tabel 1 is te zien dat de kinderen met een laag SES meer internaliserende (M = 1.97, SD = 0.04) en externaliserende (M = 1.86, SD = 0.04) problemen hebben dan de kinderen met een hoog SES (M = 1.54, SD = 0.03, M = 1.59, SD = 0.02). Ook werken de kinderen met een laag SES meer (M = 7.96, SD = 0.76) dan kinderen met een hoog SES (M = 4.22, SD = 0.86). Bij laag SES en voornamelijk bij hoog SES is werk scheef verdeeld naar rechts. Er zijn veel uitbijters te zien bij het aantal uren werk van kinderen met een hoog SES. Deze uitbijters zijn wel gebruikt in de test, omdat er onderzoek gedaan wordt over de samenhang tussen werk en SES. De uitbijters geven hierover dan juist meer informatie. Bij de groep met een laag SES zijn er veel missende waarden bij internaliserende en externaliserende problemen, bij hoog SES is dit minder. In Tabel 2 is te zien dat

internaliserende en externaliserende een significante correlatie hebben en dat SES een significant negatieve correlatie heeft met internaliserende en externaliserende problemen.

(10)

10

Tabel 1

Algemene analyse

Group M SE ZSkew ZKurt %Missing Out

Internaliserend LSES 1.97 0.04 -0.57 0.791 42.2 0 HSES 1.54 0.03 2.89 -0.43 29.8 0 Externaliserend LSES 1.86 0.04 -0.36 -0.09 42.2 0 HSES 1.59 0.02 0.98 -1.26 29.8 0 Werk LSES 7.96 0.76 4.56 1.98 0.0 0 HSES 4.22 0.86 19.65 31.18 0.0 21 Tabel 2

Correlatietabel van relaties tussen werk, SES en internaliserende en externaliserende problemen

Werk Internaliserend Externaliserend

Internaliserend 0.031

Externaliserend -0.103 0.484*

SES -0.041 -0.561* -0.394*

*p <0.05

Internaliserende Problemen

Uit Tabel 3 blijkt dat een lager SES significant samenhangt met meer internaliserende problemen, R2 = .31, F (1, 191) = 87.59, p <0.05. Een lager SES hangt ook significant samen met meer werk, R2 = 0.03, F (1, 291) = 8.29, p < 0.05. Uit de multiple regressie van SES en werk samen en de samenhang met internaliserende problemen blijkt dat er een negatief verband is tussen SES en internaliserende problemen door werk, R2 = 0.32, F (2, 190) = 43.59, p < 0.05. Meer werk hangt samen met minder internaliserende problemen. Werk is geen mediërende factor tussen SES en internaliserende problemen.

(11)

11

Tabel 3

Mediatie SES en internaliserende problemen door werk

B SE b* t p SES  Internaliserend -.72 0.08 -0.56 -9.36 0.00 SES  Werk 0.01 0.00 -0.17 -2.88 0.00 SES + Werk  Internaliserend 0.00 -0.42 0.00 0.05 -0.01 -0.56 -0.17 -9.32 0.86 0.00 Externaliserende Problemen

In Tabel 4 zijn voor externaliserende problemen overeenkomstige uitkomsten te zien. Er is een significante samenhang tussen SES en externaliserende problemen, R2 = 0.16, F (1, 191) = 35.12, p < 0.05. En ook SES en werk hangen significant samen, R2 = 0.03, F (1, 291) = 8.29, p < 0.05. Uit de multiple regressie blijkt dat er een negatief verband is tussen SES met werk en externaliserende problemen, R2 = 0.17, F (2, 190) = 19.86, p < 0.05. Meer werk hangt samen met minder externaliserende problemen. Werk is geen mediërende factor tussen SES en externaliserende problemen.

Tabel 4

Mediatie SES en externaliserende problemen door werk

B SE b* t p SES  Externaliserend -0.58 0.10 -0.39 -5.93 0.00 SES 

Werk 0.01 0.003 -0.17 -2.88 0.004 SES + Werk  Externaliserend -0.28 -0.003 0.05 0.002 -0.40 -0.13 -6.11 -2.01 0.00 0.046

(12)

12

Discussie

Het doel van het onderzoek was om te bekijken of werk een mediërende factor is voor SES en

internaliserende en externaliserende problemen. De hypothese voor dit onderzoek was dat werk een mediërende factor was voor de relatie tussen zowel internaliserende als externaliserende problemen bij kinderen met een laag SES. Dit omdat kinderen met een laag SES meer werken (Larson & Verma, 1999) en werk een risicofactor in India is voor het ontwikkelen van internaliserende en externaliserende problemen (Mihalic & Elliott, 1997; Gamlin et al., 2013). Hoe meer kinderen werken, hoe meer problemen ze zouden ervaren. Uit de resultaten blijkt het tegenovergestelde van de hypothese. De kinderen die meer werken, hebben juist minder internaliserende en externaliserende problemen. Het groot aantal uitbijters en het lage gemiddelde bij kinderen met een hoog SES laat zien dat het grootste gedeelte van de kinderen weinig werkt, maar dat er zeker wel kinderen met een hoog SES zijn die werken. Het zou hier kunnen gaan om kleine klusjes in het huishouden, waarvoor het kind misschien ook een beloning krijgt. Daarnaast zullen de kinderen met een hoog SES het verdiende geld

waarschijnlijk zelf mogen houden, in tegenstelling tot de kinderen met een laag SES (Larson & Verma, 1999). Dit zorgt ervoor dat de kinderen met een hoog SES uit dit onderzoek voldoen aan het gemiddelde beeld van werkende adolescenten in het Westen. Onder de twintig uur zal werken dan kunnen samenhangen met minder externaliserende problemen (Woodhead, 2004). Ook de internaliserende problemen zullen minder zijn, omdat ze door het werken en het geld wat hiermee wordt verdiend, zich onafhankelijker en verantwoordelijk voelen (Larson & Verma, 1999; Woodhead, 2004).

Ook de kinderen met een laag SES die meer werkten, hadden minder internaliserende en

externaliserende problemen. Dit zou kunnen komen doordat de kinderen het geld misschien niet zelf mogen houden (Larson & Verma, 1999), maar wel kunnen afstaan aan hun familie. Hierdoor kunnen ze een gevoel van trots ontwikkelen en een hogere eigenwaarde krijgen (Fuligni, 1998). Daarnaast zou dit geld ervoor kunnen zorgen dat de families waarvan de kinderen werken een minder laag SES hebben dan de groep waarvan de kinderen niet werken. Verder hangt een minder laag SES samen met minder internaliserende en externaliserende problemen (Bradley & Corwyn, 2002). Dat de kinderen met een laag SES die werken minder externaliserende problemen hebben, zou ook deels kunnen komen omdat ze minder tijd op straat doorbrengen dan hun

(13)

13

leeftijdsgenoten die niet werken. Zo komen ze minder in aanraking met de problemen die zich afspelen in een armere wijk (Duncan et al., 1994). Daarnaast werken de kinderen met een laag SES uit dit onderzoek

waarschijnlijk onder relatief goede omstandigheden, omdat ze wel naar school kunnen. Het werken onder slechte omstandigheden is een extra risicofactor voor internaliserende en externaliserende problemen (Bandeali et al., 2008; Saddik et al., 2003). Omdat de kinderen uit dit onderzoek dus ook allemaal nog naar school gaan, kunnen ze uitzicht hebben op een betere toekomst. Het staat voor hen nog niet vast dat ze hun leven lang dit werk moeten gaan doen. Ze hebben nog de mogelijkheid om hun situatie te verbeteren, wat kan samenhangen met een vermindering van internaliserende en externaliserende problemen (Hagen, Myers, & Mackintosh, 2005).

Beperkingen

Het onderzoek is niet longitudinaal of experimenteel uitgevoerd, dus er kan geen causaliteit worden vastgesteld. Daarnaast zijn er vragenlijsten en interviews gebruikt die sociaal wenselijke antwoorden kunnen hebben uitgelokt (Paulhus & Reid, 1991). Ook was de cronbach’s alpha bij externaliserende problemen onvoldoende. Een deel van de kinderen die erg interessant zijn voor dit onderzoek, zijn niet bereikt. Dit komt omdat de data op scholen werd verzameld en de kinderen minimaal twee dagen aanwezig moesten zijn. Kinderen die veel en onder slechte omstandigheden werken, zullen niet of weinig op school aanwezig zijn en kunnen dus niet meegedaan hebben met dit onderzoek (Gamlin et al., 2013). Dit is de groep die wellicht wel internaliserende en externaliserende problemen ervaart bij meer werk. Daarnaast is in dit onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen geslacht, wat de resultaten zou kunnen beïnvloeden. In een ongeschoolde

maatschappij zoals India, werken meisjes over het algemeen namelijk eerder en vaker (Larson & Verma, 1999).

Implicaties

Omdat het bij werk en SES in samenhang met internaliserende problemen gaat om een negatief verband, zouden kinderen in India aangemoedigd kunnen worden om een aantal uur per week te werken. Zowel de kinderen met een laag SES als met een hoog SES zullen dan minder kans hebben op het ontwikkelen van internaliserende en externaliserende problemen. Er moet dan echter wel op toegezien worden dat dit veilig werk betreft en dat ze niet langer dan twintig uur per week werken. Naar de precieze grenzen van wat wel en niet

(14)

14

veilig is voor de kinderen, moet meer onderzoek worden gedaan. De mindere kanten van het werken moeten namelijk niet worden vergeten. De kinderen met een laag SES zullen vaker onder minder goede omstandigheden werken. Hun kans op het ontwikkelen van probleemgedrag is daardoor wel groter (Bandeali et al., 2008). Ook het risico op internaliserende problemen kan hierdoor toenemen, zeker als ze als slaaf worden behandeld (Gamlin et al., 2013). Daarnaast werd er ook een verhoogd risico op internaliserende problemen gevonden bij kinderen die ongevaarlijk werk deden (Bordin et al., 2013). Het werken heeft zeker niet alleen positieve gevolgen in een land met een gemiddeld laag SES. Hier moet dan ook meer onderzoek naar worden gedaan. Er moet worden gekeken waarom de kinderen met een laag SES, die meer werken dan de kinderen met een hoog SES, toch meer internaliserende en externaliserende problemen ervaren. Daarnaast moet ook worden onderzocht wat de mediërende factoren zijn voor SES en internaliserende en externaliserende problemen. Hierbij kan dan ook het verschil in geslacht worden meegenomen, omdat dit verschil zou kunnen maken.

(15)

15

Referentielijst

Al-Gamal, E., Hamdan-Mansour, A. M., Matrouk, R., & Nawaiseh, M. A. (2013). The psychosocial impact of child labour in Jordan: A national study. International Journal of Psychology, 48(6), 1156-1164.

Ali, M., Shahab, S., Ushijima, H., & De Muynck, A. (2004). Street children in Pakistan: a situational analysis of social conditions and nutritional status. Social Science & Medicine, 59(8), 1707- 1717.

B

andeali, S., Jawad, A., Azmatullah, A., Liaquat, H. B., Aqeel, I., Afzal, A., ... & Israr, S. M. (2008).

Prevalence of behavioural and psychological problems in working children. Journal of the

Pakistan Medical Association, 58(6), 345-349.

Benvegnú, L. A., Fassa, A. G., Facchini, L. A., Wegman, D. H., & Dall'Agnol, M. M. (2005). Work and behavioural problems in children and adolescents. International Journal of Epidemiology, 34(6), 1417-1424.

Bolger, K. E., Patterson, C. J., Thompson, W. W., & Kupersmidt, J. B. (1995). Psychosocial adjustment among children experiencing persistent and intermittent family economic hardship. Child Development, 66(4), 1107-1129.

Bordin, I. A., Pires, I. H., & Paula, C. S. (2013). Lifetime Paid Work and Mental Health Problems among Poor Urban 9-to-13-Year-Old Children in Brazil. The Scientific World Journal, 2013.

Bradley, R. H. & Corwyn, R. F. (2002). Socioeconomic status and child development. Annual Review of Psychology, 53(1), 371-399.

Bradley R. H. & Corwyn R. F. (2003). Age and ethnic variations in family process mediators of SES. Presented at Conf. Socioeconomic Status, Parenting, Child Dev., Minneapolis, MN.

Brooks-Gunn, J., & Duncan, G. J. (1997). The effects of poverty on children. The Future of Children, 55-71.

Conger, R. D., Ge, X., Elder, G. H., Lorenz, F. O., & Simons, R. L. (1994). Economic stress, coercive family process, and developmental problems of adolescents. Child Development, 65(2), 541-561.

(16)

16

Davis, M., Banks, S., Fisher, W., & Grudzinska, A. (2004). Longitudinal patterns of offending during the transition to adulthood in youth from the mental health system. Journal of Behavioral Health Services & Research, 31(4), 351–366.

Dodge, K. A., Pettit, G. S., & Bates, J. E. (1994). Socialization mediators of the relation between socioeconomic status and child conduct problems. Child Development, 65(2), 649-665.

Duncan, G. J., Brooks-Gunn, J., & Klebanov, P. K. (1994). Economic deprivation and early childhood development. Child development, 65(2), 296-318.

Fekadu, D., Alem, A., & Hägglöf, B. (2006). The prevalence of mental health problems in Ethiopian child laborers. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 47(9), 954-959.

Fergusson, D. M., Woodward, L. J., & Horwood, L. J. (2000). Risk factors and life processes associated with the onset of suicidal behaviour during adolescence and early adulthood. Psychological Medicine, 30(1), 23-39.

French, R., & Kingdon, G. (2010). The relative effectiveness of private and government schools in Rural India: Evidence from ASER data. London: Institute of Education.

Fröjd, S., Marttunen, M., Pelkonen, M., Von der Pahlen, B., & Kaltiala-Heino, R. (2006). Perceived financial difficulties and maladjustment outcomes in adolescence. The European Journal of Public Health, 16(5), 542-548.

Fuligni, A. J. (1998). The adjustment of children from immigrant families. Current Directions in Psychological Science, 7 (4), 99-103.

Gamlin, J., Camacho, A. Z., Ong, M., & Hesketh, T. (2013). Is domestic work a worst form of child labour? The findings of a six-country study of the psychosocial effects of child domestic work. Children's Geographies, 13(2), 1-14.

Goodman, R. (1997). The Strengths and Difficulties Questionnaire: a research note. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 38(5), 581-586.

(17)

17

Goodman, R. (2001). Psychometric properties of the strengths and difficulties questionnaire. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 40(11), 1337-1345.

Goodman, R., Meltzer, H., & Bailey, V. (1998). The Strengths and Difficulties Questionnaire: a pilot study on

the validity of the self-report version. European Child & Adolescent Psychiatry, 7(3), 125-130.

Goodman, R., & Scott, S. (1999). Comparing the Strengths and Difficulties Questionnaire and the Child Behavior Checklist: is small beautiful?. Journal of Abnormal Child Psychology, 27(1), 17-24.

Graves, J. (2014). Mental health of child workers: Results from a case-control study of the brick manufacturing industry in four countries. In 142nd APHA Annual Meeting and Exposition (November 15-November 19, 2014). APHA

Hagen, K. A., Myers, B. J., & Mackintosh, V. H. (2005). Hope, social support, and behavioral problems in at-risk children. American Journal of Orthopsychiatry, 75(2), 211-219.

International Labour Organisation (2013). Marking progress against child labour: Global estimates and trends 2000-2012. Geraadpleegd op 21 april 2015, van

http://www.ilo.org/ipec/Informationresources/WCMS_221513/lang--en/index.htm

Juster, F. T., Ono, H., & Stafford, F. P. (2003). An assessment of alternative measures of time use. Sociological Methodology, 33(1), 19-54.

Korenman, S., Miller, J. E., & Sjaastad, J. E. (1995). Long-term poverty and child development in the United States: Results from the NLSY. Children and Youth Services Review, 17(1), 127-155.

Lahey, B. B., Loeber, R., Hart, E. L., Frick, P. J., Applegate, B., Zhang, Q., . . . & Russo, M. F. (1995). Four-

year longitudinal study of conduct disorder in boys: patterns and predictors of persistence. Journal of Abnormal Psychology, 104(1), 83-93.

(18)

18

developmental opportunities. Psychological Bulletin, 125(6), 701-736.

McCoy, M. G., Frick, P. J., Loney, B. R., & Ellis, M. L. (1999). The potential mediating role of parenting practices in the development of conduct problems in a clinic-referred sample. Journal of Child and Family Studies, 8(4), 477-494.

McLeod, J. D., & Shanahan, M. J. (1993). Poverty, parenting, and children's mental health. American Sociological Review, 58(3), 351-366.

McLoyd, V. C. (1998). Socioeconomic disadvantage and child development. American Psychologist, 53(2), 185-204.

Mihalic, S. W., & Elliott, D. (1997). Short-and long-term consequences of adolescent work. Youth & Society, 28(4), 464-498.

Monahan, K. C., Lee, J. M., & Steinberg, L. (2011). Revisiting the impact of part-time work on adolescent adjustment: Distinguishing between selection and socialization using propensity score matching. Child Development, 82(1), 96-112.

Moore, K. A., Glei, D. A., Driscoll, A. K., & Zaslow, M. J. (1998). Ebbing and Flowing, Learning and Growing: Transitions in Family Economic Resources and Children's Development. Child Trends.

Nuwayhid, I. A., Usta, J., Makarem, M., Khudr, A., & El-Zein, A. (2005). Health of children working in small urban industrial shops. Occupational and Environmental Medicine, 62(2), 86-94.

Patterson, G. R., DeBaryshe, B. D., & Ramsey, E. (1989). A developmental perspective on antisocial behavior. American Psychological Association,44(2), 329-335.

Paulhus, D. L., & Reid, D. B. (1991). Enhancement and denial in socially desirable responding. Journal of Personality and Social Psychology, 60(2), 307-317.

Reiss, F. (2013). Socioeconomic inequalities and mental health problems in children and adolescents: a systematic review. Social Science & Medicine, 90, 24-31.

(19)

19

Saddik, B., Nuwayhid, I., Williamson, A., & Black, D. (2003). Evidence of neurotoxicity in working children in Lebanon. Neurotoxicology, 24(4), 733-739.

Scaramella, L. V., Neppl, T. K., Ontai, L. L., & Conger, R. D. (2008). Consequences of socioeconomic disadvantage across three generations: parenting behavior and child externalizing problems. Journal of Family Psychology, 22(5), 725-733.

Schill, W. J., McCartin, R., & Meyer, K. (1985). Youth employment: Its relationship to academic and family variables. Journal of Vocational Behavior, 26(2), 155-163.

Steinberg, L., Fegley, S., & Dornbusch, S. M. (1993). Negative impact of part-time work on adolescent adjustment: Evidence from a longitudinal study. Developmental Psychology, 29(2), 171-180.

Skoufias, E. (1994). Market wages, family composition and the time allocation of children in agricultural households. The Journal of Development Studies, 30(2), 335-360.

Takeuchi, D. T., Williams, D. R., & Adair, R. K. (1991). Economic stress in the family and children's emotional and behavioral problems. Journal of Marriage and the Family, 53(4), 1031-1041.

Woerner, W., Fleitlich-Bilyk, B., Martinussen, R., Fletcher, J., Cucchiaro, G., Dalgalarrondo, P., . . . & Tannock, R. (2004). The Strengths and Difficulties Questionnaire overseas: evaluations and applications of the SDQ beyond Europe. European Child & Adolescent Psychiatry, 13(2), ii47-ii54.

Woodhead, M. (2004). Psychosocial impacts of child work: a framework for research, monitoring & intervention. International Journal of Children’s Rights, 12, 321 – 377.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“Subsequently, what adjustments in global trade should be made to allow for food sovereignty”? In order to answer the research question in chapter 5, the following

Mean or percentage of authentic experience, purchase intention and behavior for three dishes Authentic experience Purchase intention Purchase behavior* No story Weak story Strong

H1a: Fashion retailers with higher brand values are more likely to focus on a distinctive capability of the brand-oriented approach in their online communication with

Graansilo's, Amsterdam RABO Vastgoed Utrecht, Y-Grain, Buurt Ontwikkelings Maatschappij. De Bleekerij, Boekelo Ter

The research corpus, made up of Hocking’s photographs, was chosen according to its use of sacred imagery, and is supported by written correspondence with the artist, while

This thesis is divided into seven chapters, namely: (i) introduction; (ii) historical and cultural context; (iii) theoretical framework; (iv) methodology; (v) individual

 A rugby match or full training session would probably serve as a better and more sport- specific intervention to bring about physiological and psychological fatigue

receiver with 4 RF inputs and 4 outputs is proposed, allowing for digital MIMO but also analog interference rejection by spatial notch filtering through 4 reconfigurable