• No results found

Is het mogelijk om met uitmijnen in plaats van ontgronden voldoende fosfaat kwijt te raken?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is het mogelijk om met uitmijnen in plaats van ontgronden voldoende fosfaat kwijt te raken?"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hendricks, S.B. & R.B. Taylorson, 1972. Promo-tion of Seed GerminaPromo-tion by Nitrates and Cya-nides. Nature 237: 169 – 170.

Kemmers, R.H., B. Beltman, A.P. Grootjans, A.J.M. Jansen, G. Kooijman & P.C. Schipper, 2004. Voorkomen en bestrijden van Pitrus-dominantie in natte schraallanden. Alterra-rapport Pitrus, Alterra, Wageningen. Klimkowska, A., R. v. Diggelen, J.P. Bakker & A.P. Grootjans, 2007. Wet meadow restoration in Western Europe: A quantitative assessment of the effectiveness of several techniques. Biological Conservation 140: 318-328. Koopmans, G., W. Chardon, O. Oenema & W. van Riemsdijk, 2004. Uitmijning biedt per-spectief om uitspoeling van fosfaat uit zwaar bemeste landbouwgronden te verminderen. H2O 37 (12): 15-18.

Lamers, L., E. Lucassen, F. Smolders & J. Roe-lofs, 2005. Fosfaat als adder onder het gras bij ‘nieuwe natte natuur’. H2O 38(17): 28-30. Lucassen, E. & J. Roelofs, 2005. Vernatten met beleid: lessen uit het recente verleden. Natuur-historisch Maandblad 94: 211-215.

Lucassen, E.C.H.E.T., A.J.P. Smolders, L.P.M. Lamers & J.G.M. Roelofs, 2005. Water table fluctuations and groundwater supply are

important in preventing phosphate eutrophica-tion in sulphate-rich fens: consequences for wetland restoration. Plant and Soil 269: 109-115.

Lucassen, E., A. Smolders, R. Gerats, E. Brou-wer, P. van den Munckhof & J. Roelofs, 2008. Het herstel van de Valkenbergvennen vanuit voormalige landbouwgronden. De Levende Natuur 109(4): 163-168.

Merchant, M., 1993. The potential for control of the Soft rush (Juncus effusus) in grass pastu-re by grazing goats. Grass & Forage Science 48: 395-409.

Smolders, A., E. Lucassen, R. Gerats & J. Roe-lofs, 2003. Waterpeilregulatie in broekbossen: bron van aanhoudende zorg. H2O 24: 17-19. Smolders, A., E. Lucassen, H. Tomassen, L. Lamers & J. Roelofs, 2006. De problematiek van fosfaat voor natuurbeheer. Vakblad Natuur Bos Landschap 3(4): 5-11.

Smolders, A.J.P., E.C.H.E.T. Lucassen, M. van der Aalst, L.P.M. Lamers & J.G.M. Roe-lofs, 2008. Decreasing the abundance of Jun-cus effusus on former agricultural lands with non calcareous sandy soils: possible effects of liming and soil removal. Restoration Ecology 16: 240-248.

Summary

Removing the top soil of former agricultural land: good measure but is it enough? More and more agricultural land in The Nether-lands is becoming available for ecological restoration projects. However, nutrient levels in the top layer of the soils are high because the agricultural lands have been heavily over-fertilized for decades. As a result, former agricultural land on moist or wet soils tends to develop extensive monotonous stands of J. effusus, which has very little value from an ecological point of view. Our findings show that the growth of J. effusus seems to be strongly determined by the Olsen-P concentration in the soil. The restoration of diverse, species-rich vegetation types on former agricultural lands will in most cases not be possible within a reasonable time-span without removing the topsoil. In most former agricultural lands, the recruitment potential for the target species from the seed bank is very poor, as many rare herbaceous species do not form a persistent seed bank. The establishment of many target species therefore depends on the presence of remaining nearby populations and their dispersal capacity. In many cases, additional measures such as the re-introduction of species deserve serious consideration. Experiences with restoration measures have shown that mowing and subsequent removal of the vegetation does not have a marked effect on nutrient availability in the medium term. Grazing may even enhance J. effusus develop-ment. Historically, the nutrient-deficient heathlands and biodiverse grasslands on sandy soils in The Netherlands have been turned into either agricultural lands or pine forest plantations. A win-win situation can be created by establishing new forest plantations on former agricultural land and re-creating heathlands and biodiverse grasslands on land dominated by low-quality pine-forest planta-tions. This new option should be considered seriously when the creation of oligotrophic ecosystems in former agricultural areas is an important goal.

Dr. A.J.P. Smolders, Dr. E.C.H.E.T. Lucassen, Drs. M. van Mullekom, Dr. H.B.M. Tomassen & Dr. E. Brouwer

Onderzoekcentrum B-WARE Radboud Universiteit Nijmegen Postbus 9010 6500 GL Nijmegen A.Smolders@b-ware.eu E.Lucassen@b-ware.eu M.vanMullekom@b-ware.eu H.Tomassen@b-ware.eu E.Brouwer@b-ware.eu

20 jaar

ON

T

GRONDEN

Hierna volgend artikel

is afkomstig uit:

Doelstelling van ’De Levende Natuur’ Het informeren over ontwikkelingen in onderzoek, beheer en beleid op het gebied van natuurbehoud en natuurbeheer, die van belang zijn voor Nederland en België. De artikelen zijn vooral gebaseerd op eigen ecologisch onderzoek, ervaring of waarneming van de auteurs.

De Levende Natuur verschijnt 6x per jaar, waaronder tenminste 1 themanummer.

Abonnementskosten zijn €28,50 per jaar (privé) of

€45,- per jaar (instellingen, bedrijven). Te verkrijgen door genoemd bedrag over te maken op giro 81935 (NL)

of p.r. 000-1701789-21 (B) t.n.v.

Abonnementenadministratie De Levende Natuur, Wageningen, o.v.v. 'nieuwe abonnee'.

e-mail: administratie@delevendenatuur.nl

(2)

Bij natuurontwikkeling op voormalige land-bouwgronden hangt de realisatie van de doelvegetatie af van o.a. de aanwezigheid van diasporen, de hydrologie en de bodem-eigenschappen, in het bijzonder de voedings-stoffen fosfaat, stikstof, kalium, organische stof, pH en zuurbuffercapaciteit (Chardon & Sival, 2003; Kemmers et al., 2003). Regelmatig wordt bij het omzetten van landbouwgrond in natuurgebieden de bouwvoor (20-30 cm) afgegraven, om zoveel mogelijk organische stof en vast-gelegde nutriënten te verwijderen. In som-mige gevallen heeft fosfaat zich echter ook in lagen onder de bouwvoor opgehoopt gedurende de tijd dat deze voor landbouw werd gebruikt; ook deze lagen moeten bij afgraven dan verwijderd worden.

Afgraven is echter lang niet altijd toege-staan, bijvoorbeeld vanwege archeologische waarden op de locatie (Verdrag van Malta, 1992), of niet wenselijk vanwege aardkun-dige of cultuurhistorische waarden (Char-don & Sival, 2003; Purmer, dit nummer). De aanwezigheid van een waardevolle zaadbank, of van bodembestanddelen die bufferend werken voor zuur en/of fosfaat

kunnen ook aanleiding zijn om af te zien van afgraven (Kemmers et al., 2006). Ook zijn aanwijzingen verkregen dat de aanwe-zigheid van alle functionele groepen van het bodemvoedselweb (bodembiodiversiteit) van belang zijn voor het functioneren van de stikstofkringloop. Vanwege moeizame dispersie van sommige onderdelen uit dit voedselweb heeft afgraven belangrijke con-sequenties voor herstel (Kemmers et al., 2007). Uiteraard kunnen ook de kosten een beperkende factor zijn.

Verschralen

Maaien wordt vaak toegepast als ‘next-best’ oplossing om nutriënten te ver-wijderen. Voor fosfaat neemt de effectivi-teit van maaien en afvoeren van het maai-sel als verschralingsmaatregel echter af in de loop van de tijd. Doordat in de bodem gebrek gaat optreden aan N en K neemt de productie van droge stof en daarmee de afvoer van fosfaat af. Voor voormalige landbouwgronden is gewasteelt met een aangepaste bemesting een alternatief om de beschikbaarheid van fosfaat in de bodem te verlagen. Het doel hiervan is om

zoveel mogelijk fosfaat af te voeren dat zich in de bodem heeft opgehoopt; dit pro-ces wordt ook wel uitmijnen genoemd. Uit-mijnen is in het verleden genoemd als een methode om uitspoeling van fosfaat naar oppervlaktewater terug te dringen (Char-don et al., 1996), of om de bodem te ver-schralen voor natuurontwikkeling (Char-don & Sival, 2003). Zo wordt uitmijnen van omliggende percelen bijvoorbeeld toe-gepast om een blauwgrasland te bescher-men tegen fosfaatuitspoeling vanuit de omgeving (B. Timmermans, Driebergen, pers. meded.). Bij een onderzoek naar de effectiviteit van uitmijnen in het Hengstven in Noord-Brabant werd een fosfaatreductie tot aanvaardbare hoeveelheden bereikt na ca 10 jaar (van Eekeren et al., 2007). De vraag of met uitmijnen voldoende fos-faat kan worden afgevoerd zal afhangen van (1) de uitgangssituatie op het moment dat de landbouwgrond uit productie wordt genomen, (2) de hoeveelheid fosfaat die jaarlijks kan worden afgevoerd, en (3) het fosfaatgehalte van de grond waarbij het gewenste natuurdoel bereikt kan worden en de tijd die het kost om dit te bereiken.

De uitgangssituatie

Uit onderzoek van voormalige of voor natuurontwikkeling bestemde landbouw-gronden blijkt dat de fosfaatgehalten van de bodem zeer sterk uiteen kunnen lopen. In tabel 1 is het bereik weergegeven van in vier studies gemeten gehalten aan beschik-baar fosfaat (gemeten als wateroplosbeschik-baar fosfaat, Pw of P-Olsen, kader 1), of als totaal-P (P-tot). Alle studies werden uitge-voerd op niet afgegraven kalkloze zand-gronden.

Uit het bereik blijkt dat beschikbaar fosfaat in de bovenlaag (of voormalige bouwvoor) zeer laag kan zijn (Pw <0,7 mg P.kg-1, P-Olsen <0,8 mg P.kg-1). Hier kan zich een vegetatie ontwikkelen die kenmerkend is

Is het mogelijk om met uitmijnen

in plaats van ontgronden voldoende

fosfaat kwijt te raken?

Wim Chardon, Francisca Sival, Rolf Kemmers, Bas van Delft & Gerwin Koopmans

Om een goede uitgangssituatie voor natuurontwikkeling mogelijk te maken kan het zinvol zijn om de bouwvoor en/of diepere bodemlagen te verwijderen. Dat is echter lang niet altijd haalbaar of wenselijk. Kan uitmijnen van de bodem plaatselijk een alternatief zijn? Uitmijnen is het selectief toedienen van voedingsstoffen, bijv. stikstof en kalium, waardoor fosfaat versneld via planten en afmaaien wordt onttrokken aan de bodem. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag hoe kan worden nagegaan of en waar dit een reëel alternatief is.

Het potexperiment waarin het verband werd vastgesteld tussen de beschikbaarheid van fosfaat en het fosfaatgehalte van het gras.

(3)

voor voedselarme omstandigheden (Sival & Chardon, 2002; Smolders et al., 2008). Op dergelijke locaties is afgraven van de bovenlaag of uitmijnen dus niet nodig om de beschikbaarheid van fosfaat nog verder te verlagen.

Op andere locaties werden in de boven-laag zeer hoge gehalten gevonden (tot Pw 59 mg P.kg-1 of P-Olsen 169 mg P.kg-1), wat wijst op het gebruik van grote hoeveel-heden dierlijke mest in het verleden. Uit tabel 1 blijkt dat ook op 1 meter diepte plaatselijk nog waarden werden aangetrof-fen die in de landbouw als hoog worden geclassificeerd (Sival & Chardon, 2002). Op dergelijke locaties is het afgraven van de bovenlaag niet zinvol, omdat ook (veel) diepere lagen nog moeten worden afgegra-ven om een voldoende lage beschikbaar-heid van fosfaat te verkrijgen. Ook uitmij-nen zal hier niet zinvol zijn, omdat een te grote hoeveelheid fosfaat moet worden afgevoerd waarvoor een zeer lange periode nodig is. Op dergelijke locaties zou voor een minder arm natuurdoeltype kunnen worden gekozen (Chardon, 2008; Lamers et al., 2005).

Uit het zeer grote bereik in tabel 1 volgt dat het bij natuurontwikkeling op voorma-lige landbouwgronden noodzakelijk is om vooraf bodemonderzoek te doen tot op grotere diepte, om te kunnen beoordelen of afgraven of uitmijnen nuttig,

noodzake-lijk of zinloos is om fosfaatarme omstan-digheden te creëren (Chardon & Sival, 2003).

De afgevoerde hoeveelheid fosfaat

Een hoge afvoer van fosfaat via maaisel is, zo blijkt uit meerdere experimenten, sterk gecorreleerd aan stikstofbemesting of de aanwezigheid van klaver die stikstof uit de lucht kan binden (fig. 1; Sival & Chardon, 2004). Een uitzondering is de hoge afvoer van fosfaat terwijl niet werd bemest met stikstof (fig. 1, proefnummer 32, afvoer 46 kg.ha-1.jr-1), maar dit betrof een perceel dat pas 3 jaar uit productie was. Op een vergelijkbaar perceel dat 7 jaar uit productie was, was de afvoer slechts 6 kg.ha-1.jr-1. Een voorwaarde voor een hoge afvoer van

Studie n diepte, cm Pw * P-Olsen * P-tot *

Sival et al. (2004) 12 0 - 20 <1,3 - 52 0.8 - 44 28 - 975 12 30 - 40 <1,3 - 55 0.5 - 46 17 - 1090

Lamers et al. (2005) 7 0 - 20 36 - 169

7 60 - 70 4 - 33

Van Delft et al. (2006) 88 5 cm + bv ** <0,7 - 59 153 - 1125 60 10 cm – bv ** <0,7 - 51 76 - 854

7 90 - 100 <0,7 - 16 19 - 537

Smolders et al. (2008) 36 0 - 20 75 - 1300

36 60 - 70 25 - 250

Om de beschikbaarheid van bodemfosfaat vast te stellen worden sterk uiteenlopende methoden gebruikt waarbij de grond wordt geëxtraheerd met een verschillende vloeistof, zoals bijvoorbeeld:

• water (Pw) of een zwakke zoutoplossing (0,01 M CaCl2); • basische gebufferde vloeistof bij pH 8,5 (P-Olsen); •(sterk) zure oplossing.

De mate waarin fosfaat in oplossing wordt gebracht neemt toe in de volgorde: 0,01 M CaCl2 < Pw < P-Olsen << (sterk) zuur.

De Pw-methode wordt sinds 1970 gebruikt in het landbouwkundig onderzoek op bouwland. Hierbij wordt 1 ml gedroogde grond geschud met 60 ml water, nadat de grond eerst 24 uur in evenwicht is gebracht met water. De methode moet niet worden verward met een rechtstreek-se analyrechtstreek-se van P in bodemvocht dat in het veld is verzameld. De resul-taten daarvan zijn sterk variabel en dus niet geschikt om een bodem te beoordelen.

De P-Olsen methode is vooral ontwikkeld voor basische gronden, omdat de destijds gebruikelijke zure extractiemiddelen ook slecht beschikbare calciumfosfaten in oplossing brengen. De methode wordt echter ook gebruikt op zure of neutrale gronden. Een mogelijk nadeel van de methode is dat bij de hoge pH (8,5) fosfor dat aan organische stof is gebonden ook in oplossing gaat, en uiteindelijk mee kan worden geanalyseerd terwijl dat normaliter niet beschikbaar is voor de vegetatie.

De Pw wordt normaliter gerapporteerd als mg P2O5.L-1 grond; P-Olsen vaak in mg P. L-1 grond of ook wel als lumol.L-1 grond. Voor de unifor-miteit zijn in dit artikel beide echter gerapporteerd als mg P.kg-1 grond. Bij een dichtheid van 1,3 kg.L-1 grond komt 1 mg P.kg-1 overeen met 42 lumol P.L-1 grond en met 3 mg P2O5.L-1 grond.

Er wordt een hoge correlatie (r2 = 0,86; n=68) gevonden tussen de resultaten van Pw en P-Olsen (fig. A). Dit betekent dat grenswaarden voor P-Olsen kunnen worden omgerekend naar waarden voor Pw. Bij deze set grondmonsters werd dus met de P-Olsen methode gemiddeld ca 2,5 (=1/0,38) maal zoveel P geëxtraheerd als met de Pw-methode. Tabel 1. Bereik van gemeten gehalten aan beschikbaar fosfaat (Pw en P-Olsen) en totaal fos-faat (P-tot), in drie studies op voormalige landbouwgronden en op verschillende diepten. * eenheid Pw, P-Olsen en P-tot : mg P.kg-1, zie kader 1 voor toelichting op Pw en P-Olsen. P-tot werd door Van Delft et al. (2006) geschat als P extraheerbaar met oxalaat.

** monster genomen op resp. 5 cm boven, en op 10 cm beneden de perceelsgemiddelde ondergrens van de bouwvoor (bv)

25 20 15 10 5 0 -0 10 20 30 40 50 Pw (mg/kg grond) P-Olsen (mg/kg grond) y=0,38x

Fig. A. Correlatie tussen beschikbaarheid van P gemeten als Pw en als P-Olsen. De gegevens zijn afkomstig uit Sival et al. (2004).

fosfaat met klaver is dat de beschikbaar-heid van kalium voldoende is. Herinzaai van gras/klaver kan de afvoer van fosfaat sterk bevorderen (van Eekeren et al., 2007). Zonder stikstofbemesting of klaver daalt de fosfaatafvoer met gras vaak tot 10 kg.ha-1.jr-1 of nog lager, en zal uitmijnen van de bodem dus (zeer) traag verlopen. De door Smolders et al. (2008) voor fos-faatafvoer gehanteerde hoeveelheid van 10 kg.ha-1.jr-1, wat ‘een erg optimistische schatting’ wordt genoemd, was gebaseerd op een situatie zonder stikstofbemesting of klaver. Voor de tijd die nodig is voor natuurontwikkeling op voormalige land-bouwgronden wordt door hen een termijn van tientallen tot honderden jaren genoemd (Smolders et al., 2008). Deze schatting kan dus sterk worden

(4)

bracht indien een hogere jaarlijkse fosfaat-afvoer wordt verkregen, zoals mogelijk is bij uitmijnen.

Wanneer een perceel wordt uitgemijnd dan zal na verloop van tijd de beschikbaarheid van fosfaat in de bodem afnemen, sneller dan het totaalgehalte (Koopmans et al., 2004). Hierdoor zal het fosfaatgehalte van het gras dalen, waardoor de fosfaatafvoer kleiner wordt en het uitmijnen langzamer gaat verlopen. In figuur 2 is weergegeven hoe in een potexperiment het fosfaatgehal-te van geoogst gras in de loop van de tijd afnam (Koopmans et al., 2004). In het experiment werd gedurende 32 maanden in totaal 31 maal gras geoogst, wat over-eenkomt met ca 8 jaar intensief maaien en afvoeren van gras in de praktijk. Uit figuur 2 blijkt inderdaad dat door het afnemen van de beschikbaarheid van fosfaat (geme-ten als Pw) het fosfaatgehalte van het gras daalde. Dit is een indicatie dat de vegetatie snel reageert op veranderingen in actueel beschikbaar fosfaat. Op den duur zal bij uitmijnen fosfaat ook beperkend worden voor de groei. Bij de laatste oogsten in het potexperiment was de N:P verhouding van het geoogste gras hoger dan 15 (Koop-mans et al., 2004), hetgeen een aanwijzing vormt dat fosfaat beperkend was (Sival et al., 2004). De Pw had toen al een zeer lage waarde bereikt (<4 mg P.kg-1 grond).

Het te bereiken fosfaatgehalte en de tijdsduur

Voor het berekenen van de tijd die het kost om door middel van het afvoeren van gemaaid gras het fosfaatgehalte van de bodem te verlagen wordt door Smolders et al. (2008) voor kalkarme zandgronden een streefwaarde gebruikt van 77 mg totaal-P.kg-1 grond. Het is echter gebruikelijk dat vegetatiegegevens worden uitgezet tegen het gehalte aan beschikbaar fosfaat, en dus niet tegen totaal-P (zie ook fig. 2). Dit kan bijvoorbeeld zijn het aantal soorten per oppervlakte-eenheid (Janssens et al., 1998; Sival & Chardon, 2002; Sival et al., 2004), of juist het vóórkomen van onge-wenste ruigtesoorten. Bij een stijging van het gehalte aan beschikbaar fosfaat neemt het aantal soorten per oppervlakte-eenheid af (Janssens et al., 1998), en de kans op ongewenste soorten zoals Pitrus (Juncus

effusus) neemt toe (Smolders et al., 2008).

De verhouding tussen beschikbaar- en totaal fosfaat is echter sterk variabel, en neemt doorgaans toe wanneer het totaal-P gehalte van de bodem toeneemt. Voor gegevens verzameld door Sival et al.

(2004) werd een correlatiecoëfficiënt van slechts 0,55 berekend tussen totaal-P en Olsen-P (n=71). Een ‘optimaal’ gehalte aan beschikbaar fosfaat kan dus niet zonder meer vertaald worden naar een ‘optimaal’ gehalte aan totaal fosfaat. Hoge gehalten aan ijzer en aluminium van de bodem kunnen sterk bijdragen aan een lage beschikbaarheid van fosfaat, ook bij een hoog totaal-P gehalte (o.a. Kemmers et al., 2006).

In de praktijk worden soms hoge natuur-waarden aangetroffen bij veel hogere waarden van totaal-P dan de genoemde 77 mg P.kg-1. Door Smeding et al. (2008) werd een gehalte gemeten van 1390 mg totaal-P.kg-1 onder een

blauwgraslandvege-Fig. 2. Afname van het fosforgehalte in geoogst gras door afname van de beschikbaarheid van fosfaat in de bodem, gemeten als Pw. Metingen werden gedaan in een pot-experiment met een 5 ( ) of 10 cm ( ) dikke laag grond. Let op: waarden x-as lopen af (gegevens uit Koopmans et al., 2004).

Het perceel rechts op de foto op de Waiboerhoeve in Lelystad is gedurende 6 jaar uitgemijnd; het kreeg wel stikstofmeststof maar werd niet beweid. Het perceel links kreeg gedurende die periode wel fosfaat en werd beweid (van der Salm et al., 2009).

P-gehalte gras (g/kg) Pw (mg P/kg grond) 8 6 4 2 0 -25 20 15 10 5 0 P-afvoer (kg/ha.jaar) proefnummer 0 10 20 30 40 50 50 40 30 20 10 0

geen N-bemesting wel N-bemesting gras/klaver Fig. 1. Afvoer van fosfor

via maaien en afvoeren van gras op plaatsen waar geen bemesting met stik-stof plaatsvond, en plaat-sen waar dit wel gebeurde of waar klaver was inge-zaaid (bron en verklaring proefnummers: Sival & Chardon, 2004).

tatie; beschikbaar fosfaat was echter zeer laag (Pw: 2 mg P.kg-1 grond). Ook uit een databestand van Alterra, waarin vegetatie-typen gerelateerd zijn aan bodemeigen-schappen, blijkt dat blauwgraslanden (Cir-sio-Molinietum typicum) worden gevon-den op veengrongevon-den bij hoge gehalten van totaal-P (1440 mg P.kg-1), maar bij een lage beschikbaarheid (Pw 1,7 mg P.kg-1 grond). Na 30 jaar verschraling van voor-malige landbouwgronden bleek dat laag-productieve vegetaties tot ontwikkeling kunnen komen bij relatief nog hoge fosfaatgehalten in de bodem, doordat stik-stof en kalium in een eerder stadium beperkend werden (Kemmers et al., 2006). Het is bij afgraven of uitmijnen dan ook

(5)

beter om een na te streven eindwaarde van het fosfaatgehalte te baseren op beschik-baar fosfaat dan op totaal-P. In het laatste geval zou fosfaat worden verwijderd dat geen probleem vormt bij natuur0ntwikkeling, doordat het bijvoorbeeld is vastgelegd in veen of aan ijzeroxiden (Sival et al., 2004; van Delft et al., 2006).

Uitmijnen een optie?

De hoeveelheid fosfaat die in de bodem van voormalige landbouwgronden wordt gevonden loopt zeer sterk uiteen. Deze kan zo laag zijn dat afgraven van de bovenlaag of uitmijnen geen van beide nodig zijn. De hoeveelheid kan echter ook tot op grotere diepte zo hoog zijn dat zowel afgraven als uitmijnen geen reële optie zijn. De vraag uit de titel: ‘is het mogelijk om met uitmijnen in plaats van ontgronden voldoende fosfaat kwijt te raken’ kan dus niet eenduidig beantwoord worden. Bodemonderzoek moet uitwijzen waar uitmijnen een uitkomst kan bieden, waarbij streefwaarden bij voorkeur geba-seerd moeten zijn op beschikbaar fosfaat.

Literatuur

Chardon, W.J., 2008. Uitmijnen of afgraven van voormalige landbouwgronden ten behoeve van natuurontwikkeling. Een studie in het kader van ‘Bodemdiensten’. Rapport 1683, Alterra Wageningen.

Chardon W.J., O. Oenema, O.F. Schoumans, P.C.M. Boers, B. Fraters & Y.C.W.M. Geelen, 1996. Verkenning van de mogelijkheden voor beheer en herstel van fosfaatlekkende land-bouwgronden. Rapporten Programma Geïnte-greerd Bodemonderzoek, Deel 8, Wageningen. Chardon W.J. & F.P. Sival, 2003. Fosfaat: knel-punt voor realisering EHS op voormalige land-bouwgronden? De Levende Natuur 104: 267-271.

Delft, S.P.J. van, W.J.M. de Groot & W.J. Chardon, 2006. Bemonstering landbouwgronden en bepaling van de beschikbaarheid van fosfaat in verband met voorgenomen natuurontwikkeling. Karakterisering van 7 terreinen in de provincie Limburg. Rapport 1332, Alterra Wageningen. Eekeren, N. van, G. Iepema & F.W. Smeding, 2007. Natuurherstel in grasland door klaver en kalibemesting. De Levende Natuur 108 (1): 27-31.

Janssens, F., A. Peeters, J.R.B. Tallowin, J.P. Bakker, R.M. Bekker, F. Fillat & M.J.M. Oomes, 1998. Relationship between soil chemical factors and grassland diversity. Plant and Soil 202: 69-78.

Kemmers, R.H., S.P.J. van Delft & P.C. Jansen, 2003. Iron and sulphate as possible key factors in the restoration ecology of rich fens in dis-charge areas. Wetlands Ecology Management 11: 367-381.

Kemmers, R.H., A.T. Kuiters, P.A. Slim & J.P. Bakker, 2006. Is ontgronden noodzakelijk voor natuurherstel op voormalige landbouwgron-den? De Levende Natuur 107 (4): 170-175. Kemmers, R.H., J. Bloem, J.H. Faber & G.A.J.M. Jagers op Akkerhuis, 2007. Bodem-kwaliteit en bodembiodiversiteit bij natuuront-wikkeling op voormalige landbouwgronden. Rapport 1523, Alterra Wageningen. Koopmans G.F., W.J. Chardon, P.A.I. Ehlert, J. Dolfing, R.A.A. Suurs, O. Oenema & W.H. van Riemsdijk, 2004. Phosphorus availability for plant uptake in a phosphorus-enriched noncalcareous sandy soil. Journal of Environ-mental Quality 33: 965-975.

Lamers, L., E. Lucassen, F. Smolders. & J. Roelofs, 2005. Fosfaat als adder onder het gras bij ‘nieuwe natte natuur’. H2O 17: 28-30. Salm,C. van der, W.J. Chardon, P.A.I. Ehlert, G.F. Koopmans & J.C. van Middelkoop, 2009. Phytoextraction of phosphorus-enriched grass-land soils. Journal of Environmental Quality, in druk.

Sival, F.P. & W.J. Chardon, 2002. Natuuront-wikkeling op voormalige landbouwgronden in relatie tot de beschikbaarheid van fosfaat. Rapport SV 511, SKB, Gouda.

Sival, F.P. & W.J. Chardon, 2004. Natuuront-wikkeling op fosfaatverzadigde gronden: fosfaatonttrekking door een gewas. Rapport 1090, Alterra Wageningen.

Sival, F.P., W.J. Chardon & M.M. van der Werff, 2004. Natuurontwikkeling op voormalige land-bouwgronden in relatie tot de beschikbaarheid van fosfaat: evaluatie van verschralingsmaat-regelen. Rapport 951, Alterra Wageningen. Smeding, F., M. Zanen & T. Schouten, 2008. Bodemkwaliteit Drenthe. 1-jarige pilot Referen-ties Biologische Bodemkwaliteit. Rapport LB21-2008, Louis Bolk Instituut, Driebergen. Smolders, A.J.P., E.C.H.E.T. Lucassen, M. van der Aalst, L.P.M. Lamers & J.G.M. Roelofs, 2008. Decreasing the abundance of Juncus effusus on former agricultural lands with non-calcareous sandy soils: possible effects of liming and soil removal. Restoration Ecology 16: 240-248.

Summary

Is it possible to remove enough phosphorus with vegetative mining instead of top soil removal?

A too high availability of phosphorus in former agricultural soils can create problems for successful nature development. In The Nether-lands, removal of the top soil is common prac-tice on these soils; however, this is not always possible. Vegetative mining by removing har-vested crop can be an alternative. However, soil testing showed that phosphorus contents varied strongly on former agricultural soils, from values where removal or mining is not necessary, to values even at larger depths where both removal and mining do not make sense. Changing the aims of nature develop-ment will then be necessary. Thus, an unambi-guous answer cannot be given if it is possible to remove enough phosphorus with vegetative mining. Soil testing is a prerequisite for making proper decisions about the usefulness of alternative options.

Dr.ir. W.J. Chardon, dr.ir. F.P. Sival, drs. R.H. Kemmers, ir. S.P.J. van Delft & dr. ing. G.F. Koopmans Alterra, Wageningen UR Postbus 47 6700 AA Wageningen wim.chardon@wur.nl; francisca.sival@wur.nl; rolf.kemmers@wur.nl; bas.vandelft@wur.nl; gerwin.koopmans@wur.nl Ontwikkeling van droog schraalgrasland op een stuifzandgrond in Cranendonck waar de

bodem al 30 jaar door maaien en afvoeren wordt verschraald (Kemmers et al., 2006).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

fugitive VOC emissions causes the VOC emissions from the wastewater treatment area and tank farm to be apparently higher than what is expected, when compared

Daar is ʼn behoefte onder kunstenaars en werkers in die bedryf aan ‘n menswaardige bestaan, met onder meer mediese fondse, behuisingsubsidies, pensioenfondse en

o.'n Subgidie sou betaal word alleenlik aan Rkole 1-rat onder die toeCJig van RkoolkcmrniAC!ies gtaan.. Die kcrnmigsie qou c:;org vir die skoolgebou, die rneubelq

Considering such a reduced explosion energy, the expected flux in gamma rays would be lower and therefore the HESS upper limit would result in a reduced lower limit on the distance of

From a public theology perspective then, the SANDF can play a very important role by developing a model that could help to combat the effects of the HIV/AIDS virus by establishing

The Azerbaijani law is especially concerned with distortion.. Absent a grave threat to safety or morality, civilised government does not police the truth. Limiting

eHealth; review; embodied conversational agent; human computer interaction; clinical psychology; health behavior; Web-based intervention; adherence; intelligent tutoring system;

(Om aan de derogatievoorwaar- den te voldoen wordt 30 hectare uit gebruik gegeven, hier mag wel via de vogelaar variant (twee voorafgaande jaren zelf beteeld) de eigen mest op